• No results found

Wie goed slaapt, wie goed onthoudt? : slaapkwaliteit als predictor van het korte- en langetermijngeheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wie goed slaapt, wie goed onthoudt? : slaapkwaliteit als predictor van het korte- en langetermijngeheugen"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wie Goed Slaapt, Wie Goed Onthoudt?:

Slaapkwaliteit als Predictor van het Korte- en

Langetermijngeheugen

Lisa M. Van den Brandt Universiteit van Amsterdam

Begeleider N. de Vent Studentnr 10163921

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

De invloed van Slaap op het Kortetermijngeheugen 5 De invloed van Slaap op het Langetermijngeheugen 7 Slaapkwaliteit onder de Loep: Slaapduur versus Slaapfragmentatie 8 Waarom meer Onderzoek Nodig is: Klinische Toepasbaarheid 9

Methode 12 Deelnemers 12 Materialen 13 Procedure 14 Analyses 15 Resultaten 16 Slaapkwaliteit en het KTG 17 Slaapkwaliteit en het LTG 19

Een Vergelijking van het KTG en LTG 21

Slaapfragmentatie en Slaapduur bij het KTG en LTG 22

Discussie 26

Literatuurlijst 30

(3)

Abstract

Slaap blijkt onder extreme omstandigheden, zoals bij slaapdeprivatie of bij mensen met een klinische slaapstoornis, van invloed op het geheugen. Of individuele

verschillen in ongemanipuleerde slaapkwaliteit ook bij mensen zonder slaapstoornis samenhangen met het geheugen, zou in de neuropsychologische praktijk

waardevolle informatie kunnen zijn bij de interpretatie van neuropsychologische testresultaten. In de huidige studie is derhalve de voorspellende waarde van slaapkwaliteit op het kortetermijngeheugen (KTG) en langetermijngeheugen (LTG) onderzocht bij een subklinische populatie. Bij 175 gezonde deelnemers werden tijdens neuropsychologisch onderzoek het KTG, LTG en subjectieve slaapkwaliteit in kaart gebracht. Slaapkwaliteit bleek geen significante voorspeller van het KTG of LTG te zijn, alhoewel slaapkwaliteit meer variantie van het KTG verklaarde dan van het LTG. Slaapfragmentatie, een onderdeel van slaapkwaliteit, bleek wél een voorspeller van het KTG te zijn, maar niet van het LTG. Slaapduur bleek noch het KTG, noch het LTG te voorspellen. Hieruit komt naar voren dat het KTG sterker dan het LTG door slaapkwaliteit verklaard wordt en dat slaapfragmentatie het KTG voorspelt. Deze bevindingen sluiten gedeeltelijk aan bij de bestaande literatuur en kunnen pas na replicatie in de neuropsychologische praktijk worden toegepast.

Keywords: neuropsychologie, slaapkwaliteit, kortetermijngeheugen, langetermijngeheugen, slaapduur, slaapfragmentatie

(4)

Een goede nachtrust is niet vanzelfsprekend. Ruim 20% van de volwassenen lukt het niet om elke nacht voldoende te slapen (Durmer & Dinges, 2005), hetgeen grote gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de verkeersveiligheid (Fulda & Schulz, 2001; Durmer & Dinges, 2005). Zo blijkt slaperigheid net zo vaak een oorzaak te zijn van auto-ongelukken als rijden onder invloed van alcohol (Durmer & Dinges, 2005). Slaapproblemen hangen tevens samen met verschillende psychiatrische stoornissen zoals depressie en angststoornissen (Buysse, Reynolds III, Monk, Berman & Kupfer, 1989). Dat slaapproblemen een effect kunnen hebben op het dagelijks functioneren is met deze risico’s in het achterhoofd geen verrassing (Durmer & Dinges, 2005). In de huidige maatschappij is daarnaast een trend aanwezig richting minder slaap (Yoo, Hu, Gujar, Jolesz & Walker, 2007). Hierbij rijst de vraag of en bij welke cognitieve processen er problemen verwacht kunnen worden.

Slaapproblemen zijn bij uitstek relevant in de neuropsychologische praktijk. Zo bleek de cognitieve achteruitgang van ouderen door slaapproblematiek voorspeld te kunnen worden (Naismith, Rogers, Mackenzie, Norrie & Lewis, 2010). Het is dan ook denkbaar dat een slechte prestatie op neuropsychologische tests, mede verklaard zou kunnen worden door slaapproblemen die de patiënt ervaart en daardoor tot een andere diagnose zou kunnen leiden. Kennis omtrent slaapproblemen als voorspeller van cognitieve klachten kan derhalve bijdragen aan de interpretatie van

testresultaten en daarmee aan de neuropsychologische diagnostiek. De informatie over slaap die door zelfrapportage en op een niet-experimentele manier kan worden verkregen, kan worden gevat onder de noemer ‘slaapkwaliteit’ (Buysse et al., 1989) en is bij uitstek geschikt voor gebruik in de neuropsychologische praktijk. Het op deze manier meten van slaapkwaliteit heeft niet als doel om een klinische

(5)

verschillende slaapaspecten van de patiënt zoals slaapfragmentatie, waaronder verstoringen van de slaap worden verstaan, en slaapduur. Van alle cognitieve klachten worden geheugenklachten het vaakst gerapporteerd in de

neuropsychologische praktijk (Kessels, Eling, Ponds, Spikman & Van Zandvoort, 2012). In hoeverre geheugenklachten samenhangen met slaapproblemen, staat binnen de wetenschappelijke literatuur nog ter discussie (Lim & Dinges, 2010; Fulda & Schulz, 2001).

Vanwege het belang van zowel het geheugen als een goede slaapkwaliteit in het dagelijks leven (Durmer & Dinges, 2005; Fulda & Schulz, 2001; Kripke et al., 1979, aangehaald in Buysse et al., 1989), de hoge mate waarin slaapproblemen voorkomen binnen de bevolking (Durmer & Dinges, 2005) en het mogelijke verband tussen slaapproblemen en geheugenproblematiek (Lim & Dinges, 2010; Fulda & Schulz, 2001) waarmee in de neuropsychologische praktijk rekening gehouden zou kunnen worden, wordt er binnen het huidige onderzoek in kaart gebracht hoezeer slaapkwaliteit een voorspeller is van het geheugen. De literatuur omtrent slaap en het geheugen valt grofweg uiteen in experimenteel slaaponderzoek bij gezonde en

klinische populaties enerzijds, en niet-experimentele literatuur over de

geheugenfunctie bij mensen met een slaapstoornis anderzijds. Ook zal er in worden gegaan op onderzoek naar zelfrapportage over slaap en het geheugen bij een gezonde populatie.

De invloed van Slaap op het Kortetermijngeheugen

Binnen het geheugen zijn verschillende processen te onderscheiden, waarover de meningen wat betreft terminologie en inhoud sterk verdeeld zijn

(6)

(Cowan, 2008). In de huidige tekst wordt een onderscheid gemaakt tussen het kortetermijngeheugen (KTG) en het langetermijngeheugen (LTG). Onder het KTG wordt een tijdelijke opslag van input verstaan die via de sensorische kanalen is binnengekomen, waarin een beperkte hoeveelheid informatie voor een beperkte periode kan worden vastgehouden alvorens het ofwel verloren gaat, ofwel opgeslagen wordt in het LTG (Cowan, 2008).

Experimentele bevindingen duiden op een verband tussen slaap en het KTG. Het KTG van gezonde studenten en kinderen bleek negatief beïnvloed te worden door respectievelijk 24 uur slaapdeprivatie (Wee, Asplund & Chee, 2013) of zelfs de variatie van de slaapduur met één uur (Vriend et al., 2013). Naast het onthouden van of verkorten van de slaap, leidde het herhaaldelijk onderbreken van de slaap bij MCI-patiënten tot een slechtere prestatie van het KTG (Naismith et al., 2010).

Daarentegen heeft onderzoek naar geheugenproblemen bij mensen met klinische slaapproblemen, waarbij de slaapklachten dusdanig ernstig zijn dat zij als

slaapstoornis gezien worden, uiteenlopende conclusies over het geheugen

opgeleverd (Bucks, Olaithe & Eastwood, 2013). Enerzijds bleken mensen met een slaapstoornis een slechter functionerend KTG te hebben dan controles (Bédard, Montplaisir, Richer, Rouleau & Malo, 1991; Rolinksi et al., 2016). Deze deficieten in het KTG bleven bij andere patiënten met een slaapstoornis zelfs aanwezig nadat zij voor hun slaapstoornis behandeld waren,hetgeen erop duidt dat een pathologisch slechte slaap niet alleen gevolgen heeft op de korte termijn, maar ook op de lange termijn (Saunamäki, Himanen, Polo, Jehkonen, 2010). Aan de andere kant wordt in meerdere studies geen verschil gevonden tussen het KTG van mensen met en zonder een slaapstoornis, waardoor de bovenstaande verbanden tussen

(7)

(Fulda & Schulz, 2001; Grenèche et al., 2013). Alhoewel dit experimentele en

klinische onderzoek veel zegt over slaap en het geheugen, blijkt hieruit nog niet hoe zelfgerapporteerde slaapkwaliteit bij mensen zonder slaapstoornis, zoals bij

patiënten met cognitieve klachten, samenhangt met het KTG. Toch is er enige evidentie voor dit verband gebleken bij een populatie van gezonde ouderen (Nebes, Buysse, Halligan, Houck & Monk, 2009), en volwassenen (Kronholm et al., 2009), hetgeen voorlopige steun biedt voor het idee dat ook zelfgerapporteerde slaap in de neuropsychologische praktijk een voorspeller van het KTG kan zijn.

Samenvattend zijn er vanuit experimentele-, zelfrapportage- en klinische studies uiteenlopende conclusies getrokken over de voorspellende waarde van slaapkwaliteit voor het KTG, waarbij er voorlopig een positief verband lijkt te bestaan tussen deze twee constructen. Anderzijds is de samenhang tussen slaap en het LTG veelvuldig en op verschillende manieren onderzocht.

De invloed van Slaap op het Langetermijngeheugen

Het LTG wordt in deze tekst gezien als een opslag van kennis en

gebeurtenissen die op de lange termijn grotendeels bewaard blijft (Cowan, 2008).

Het LTG blijkt slechter te functioneren wanneer op experimentele wijze de slaap wordt gemanipuleerd (Van der Werf et al., 2009). Zo heeft slaapdeprivatie na het memoriseren van spatiële verhoudingen een negatieve invloed op de recollectie van deze verhoudingen de volgende dag (Coutanche, Gianessi, Chanales, Willison & Thompson-Schill, 2013). Ook wanneer, in tegenstelling tot de voorgaande studies, het encoderen van het testmateriaal pas ná slaapdeprivatie plaatsvond in plaats van hiervoor, bleek de geheugenfunctie verstoord, alhoewel deze bevinding niet met

(8)

zekerheid aan het KTG of LTG kan worden toegeschreven (Yoo, Hu, Gujar, Jolesz & Walker, 2007). Wél impliceert dit dat de gevolgen van slaap op het KTG/LTG

aanwezig blijven gedurende de dag na een slechte nachtrust, en niet enkel van toepassing zijn op informatie die voorafgaand aan de slechte nachtrust is

geëncodeerd. Daarnaast lijkt het LTG van mensen met een slaapstoornis slechter te functioneren dan dat van controles (Bédard et al., 1991; Bucks et al., 2013; Fortier-Brochu, Beaulieu-Bonneau, Ivers & Morin, 2012; Göder, Scharffetter, Aldenhoff & Fritzer, 2007), alhoewel dit verband in de literatuur niet altijd gevonden wordt (Fulda & Schulz, 2001). Onder andere wanneer het de recollectie van spatiële en temporele herinneringen betreft is het LTG van mensen met een slaapstoornis beperkt (Daurat, Foret, Bret-Dibat, Fureix & Tiberge, 2008), zelfs nadat patiënten voor hun

slaapstoornis behandeld zijn (Saunamäki et al., 2010). In een recente meta-review stelden Bucks et al. (2013) dat er vaker sprake is van een LTG-disfunctie dan van een verslechterd KTG bij mensen met een slaapstoornis, waaruit mogelijk volgt dat ook de slaapkwaliteit van mensen zonder slaapstoornis in de neuropsychologische praktijk een sterkere voorspeller van het LTG dan van het KTG is. Daarnaast bleek er bij gezonde ouderen en volwassenen een verband tussen zelfgerapporteerde slaapkwaliteit en het LTG (Nebes et al., 2009; Lo, Groeger, Cheng, Dijk & Chee, 2016; Kronholm et al., 2009), hetgeen, ondanks de geringe literatuur hierover, suggereert dat ook zelfgerapporteerde slaap een voorspeller van het LTG zou kunnen zijn.

De hippocampus speelt vermoedelijk een hoofdrol bij het LTG. Zowel slaapfragmentatie als slaapdeprivatie kunnen leiden tot disfunctioneren van hippocampale neuronen. Zelfs de dag na een slechte nachtrust zijn er met

(9)

met een slechtere prestatie op geheugentaken (Yoo et al., 2007; Van der Werf et al., 2009). Gezien de gevoeligheid van de hippocampus voor verstoringen van de

slaapkwaliteit (Yoo et al., 2007; Tartar et al., 2006) en de betrokkenheid van de hippocampus bij consolidatie en recollectie in het LTG (Daurat et al., 2008) is het erg waarschijnlijk dat een lage slaapkwaliteit van neuropsychologische patiënten

gevolgen kan hebben voor het functioneren van het LTG.

Tot nu toe is de literatuur over het geheugen onderverdeeld in het KTG en LTG, waarbij aan de andere kant ‘slaapkwaliteit’ niet nader is opgesplitst. De slaapkwaliteit kan echter wel degelijk op verschillende manieren beperkt worden, waarbij de gevolgen hiervan op het geheugen mogelijk verschillen.

Slaapkwaliteit onder de Loep: Slaapduur versus Slaapfragmentatie

Slaapfragmentatie lijkt, meer dan slaapduur, samen te hangen met het KTG en LTG. Dat geheugenproblemen bij patiënten met obstructief slaapapneusyndroom (OSAS), waarbij de slaap door fragmentatie wordt gekenmerkt, ernstiger zijn dan bij insomnia-patiënten, waarbij de slaap door en beperkte duur wordt gekenmerkt (Fortier-Brochu et al., 2012), ondersteunt dit idee. Tevens blijk het dagelijks functioneren van kinderen voornamelijk gevoelig voor slaapfragmentatie (Gozal & Gozal, 2007). Vermoedens van een noemenswaardige rol van slaapfragmentatie bij geheugenproblematiek worden gesteund door de gevoeligheid van de hippocampus voor slaapfragmentatie (Daurat et al., 2008). Beperkingen van de slaapduur blijken echter niet geheel zonder gevolgen te zijn; zowel bij ouderen als bij kinderen zijn manipulaties van de slaapduur van invloed op de geheugenfunctie (Lo et al., 2016;

(10)

Vriend et al., 2013). De vergelijking tussen slaapfragmentatie en slaapduur in hun voorspellende waarde van het KTG en LTG, staat hierdoor nog ter discussie.

Waarom meer Onderzoek Nodig is: Klinische Toepasbaarheid

Uit het bovenstaande kan voorzichtig geconcludeerd worden dat de voorspellende waarde van slaapkwaliteit groter lijkt voor het LTG dan voor KTG. Wanneer we dieper kijken naar ‘slaapkwaliteit’, lijkt het geheugen tevens sterker beïnvloed door slaapfragmentatie dan door een beperking van de slaapduur. Onderstaand wordt aan de hand van een aantal cruciale punten uitgelegd waarom deze conclusies moeilijk toepasbaar zijn in de neuropsychologische praktijk. Klinisch toepasbaar onderzoek over slaapkwaliteit en het geheugen is hierdoor nog schaars, waardoor in het huidige onderzoek zal worden getracht deze moeilijkheden te

overbruggen teneinde conclusies te genereren die wél bruikbaar zijn in deze setting. Allereerst wordt er bij veel slaaponderzoek naar het LTG gefocust op het overnacht onthouden van het testmateriaal, wat niet hetzelfde is als het vermogen om de dag na een slechte nachtrust nieuwe informatie te onthouden (Yoo et al., 2007). Dit laatste is echter wel relevant in het dagelijks leven en wanneer een patiënt deelneemt aan neuropsychologisch onderzoek. Om deze reden wordt het onthouden van nieuwe kennis ná het slapen in de huidige studie onderzocht. Tevens zijn

conclusies uit onderzoek met objectieve slaapmaten, zoals verkregen in een slaaplaboratorium, mede door de lage correlatie tussen objectieve en subjectieve maten van slaap (Lauderdale, Knutson, Yan, Liu & Rathouz, 2008), moeilijk te generaliseren naar de neuropsychologische praktijk, waarin een neuropsycholoog vaak te maken krijgt met subjectieve zelfrapportage over slaap. Indien

(11)

zelfgerapporteerde slaapkwaliteit meegewogen dient te worden bij de interpretatie van neuropsychologische testresultaten, dient dit gebaseerd te worden op onderzoek waarbij subjectieve maten van slaap zijn gebruikt. In het huidige onderzoek zal

derhalve wél gebruik worden gemaakt van subjectieve slaapmaten, in de vorm van slaapkwaliteit.

De samenhang tussen slaapkwaliteit en het KTG en LTG is daarnaast vaak onderzocht bij mensen met een slaapstoornis. De vraag is of vergelijkbare

problemen met het geheugen ook gelden voor mensen zonder slaapstoornis, zoals voor patiënten die zich bij een neuropsycholoog melden met cognitieve klachten. Dat ook deze mensen geheugenproblemen kunnen hebben valt te verwachten omdat de hippocampus ook bij mensen zonder slaapstoornis vatbaar zou kunnen zijn voor veranderingen in slaapkwaliteit, en hierdoor de prestaties van neuropsychologische patiënten op geheugentests zou kunnen beïnvloeden. Ondanks de verschillen tussen neuropsychologische patiënten en de gezonde populatie, komen deze patiënten wat betreft hun slaapgedrag, zolang zij geen comorbide slaapstoornis hebben, wél enigszins overeen met gezonde personen. Met de gezonde populatie die in de huidige studie wordt onderzocht, wordt getracht conclusies te genereren die ook in de neuropsychologische praktijk toepasbaar zijn, mits er geen aanwijzingen zijn voor pathologische slaap bij de patiënt. Los daarvan wordt er in veel onderzoek gebruik gemaakt van verbale taken om het KTG en het LTG vast te stellen. Aangezien

verschillende delen van de hippocampus verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van verbale en spatiële taken (Persson & Söderlund, 2015) generaliseren deze

bevindingen niet noodzakelijkerwijs naar het visuospatiële KTG en LTG, hetgeen in de huidige studie centraal staat.

(12)

Alhoewel er meer problemen met het LTG dan met het KTG worden gerapporteerd door mensen met een slaapstoornis (Bucks et al., 2013), zijn er nauwelijks studies die beide constructen binnen één studie meten en vergelijken. Hierdoor is nog onduidelijk of deze geheugensoorten daadwerkelijk verschillend beïnvloed worden door slaapkwaliteit. Tevens is het nog omstreden welk aspect van slaapkwaliteit, slaapfragmentatie of slaapduur, een sterkere voorspeller is van

geheugenproblematiek. Deze informatie zou, net zoals kennis over de globale

slaapkwaliteit van een patiënt, kunnen helpen bij de interpretatie van testresultaten in de neuropsychologische praktijk wanneer een patiënt blijk geeft van een

gefragmenteerde of verkorte slaap.

Over het algemeen lijkt het zo te zijn dat onder extreme omstandigheden (slaapstoornissen of experimentele slaapdeprivatie/slaapfragmentatie), het geheugen slechter functioneert. De resterende vraag is of deze samenhang tussen

slaapkwaliteit en geheugen ook naar voren komt bij mensen die geen slaapstoornis hebben, en wanneer zelfrapportage wordt gebruikt omtrent het slaapgedrag. Los daarvan worden in het huidige onderzoek overdag herinneringen gecreëerd en diezelfde dag getest. Hierdoor ligt de nadruk, in tegenstelling tot in de reeds

verschenen literatuur, niet op consolidatie van herinneringen overnacht, maar op het vermogen tot KTG-opslag en LTG-consolidatie overdag. Voor zover wij weten is het huidige onderzoek het eerste waarbij er gebruik wordt gemaakt van

zelfgerapporteerde slaapkwaliteit, er wordt gekeken naar het visuospatiële geheugen nadat er is geslapen, er een gezonde volwassen populatie wordt gebruikt en er zowel naar het visuospatiële korte- als langetermijngeheugen wordt gekeken binnen

dezelfde studie, teneinde tegemoet te komen aan de discrepantie tussen de besproken literatuur en de neuropsychologische praktijk.

(13)

De voorspellende waarde van slaapkwaliteit voor het korte- en

langetermijngeheugen is onderzocht aan de hand van vier deelvragen. Allereerst wordt de voorspellende waarde van slaapkwaliteit voor het KTG (Deelvraag 1) en het LTG (Deelvraag 2) in kaart gebracht, waarna de sterkte van deze waarden met elkaar wordt vergeleken (Deelvraag 3). Hierbij wordt verwacht dat slaapkwaliteit een goede voorspeller is van beide geheugensoorten, maar dat het LTG er sterker door beïnvloed wordt. Tot slot zullen de voorspellende waardes van slaapfragmentatie en slaapduur op het KTG en LTG worden onderzocht (Deelvraag 4), waarbij

slaapfragmentatie verwacht wordt een sterkere voorspeller te zijn dan slaapduur, van zowel het KTG als LTG.

Methode Deelnemers

Aan het huidige onderzoek namen gezonde Nederlanders deel (N = 175), waarvan 106 vrouwen en 69 mannen, met een gemiddelde leeftijd van 32.28 jaar (SD = .490, range = 18 - 86 jaar). Zij waren enerzijds afkomstig uit de persoonlijke omgeving van de proefleiders en geselecteerd op basis van beschikbaarheid. Anderzijds konden eerstejaars studenten (met name psychologiestudenten) zich aanmelden voor deelname. Inclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek waren (1) een minimumleeftijd van 18 jaar, (2) goede beheersing van de Nederlandse taal, (3) het zijn van een wilsbekwame volwassene. Redenen voor exclusie uit het

onderzoek waren (1) het hebben van een ziekte van het zenuwstelsel zoals de ziekte van Alzheimer, Multipele Sclerose, de ziekte van Huntington, etc., (2) het hebben van een klinische slaapstoornis, (3) op het moment van de testafname onder de invloed zijn van alcohol en/of drugs, (4) het hebben van zintuiglijke of motorische

(14)

beperkingen die niet door middel van hulpmiddelen overkomen of sterk verminderd kunnen worden tijdens het onderzoek, zoals een verlamming van de armen en/of handen, blindheid of doofheid.

Materialen

In totaal namen 175 deelnemers deel aan het onderzoek, waarbij een aantal tests en vragenlijsten is afgenomen.

Rey-Osterrieth Complex Figure Task (ROCFT). De ROCFT (Corwyn & Bylsma, 1993) is een incidentele visuele geheugentaak, waarbij het natekenen van een complex figuur centraal staat. Allereerst tekent de proefpersoon de figuur na (copy-conditie, 0-36), waarna de proefpersoon na drie minuten (immediate-conditie, 0-36) en na 30 minuten (delayed-conditie, 0-36) onverwachts wordt gevraagd de figuur uit het hoofd te reproduceren, waarbij een hogere score duidde op een betere prestatie. De validiteit van de test lijkt niet te worden beïnvloed door kleine

verschillen in het interval tussen deze condities (Meyers & Meyers, 1995). De ROCFT beschikt over een goede test-hertest betrouwbaarheid van .76 voor de immediate-conditie en .89 voor de delayed-conditie (Meyers & Meyers, 1995, aangehaald in Bouma et al., 2012).

Location Learning Task (LLT). De LLT (Kessels, Nys, Brands, Van den Berg & Van Zandvoort, 2006), is een visuele geheugentaak waarbij de locatie van

afbeeldingen op een rooster onthouden diende te worden. Het tonen en

reproduceren van de afbeeldingen herhaalde zich vijf keer. De som van de afstand die de door de proefpersoon geplaatste afbeeldingen hadden van de juiste locatie resulteerde in een afwijkingsscore voor elke ronde. De totale afwijkingsscore werd berekend uit de som van de afwijkingsscores van de losse rondes. Dertig minuten na

(15)

de laatste ronde vond een uitgestelde reproductie van de afbeeldingslocaties plaats, waaruit een uitgestelde afwijkingsscore herleid werd. De paralleltestbetrouwbaarheid van de totale afwijkingsscore ligt rond de .66 (Bouma, Mulder, Lindeboom &

Schmand, 2012).

Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI). De PSQI (Buysse et al., 1989) is een vragenlijst waarmee slaapkwaliteit wordt gemeten aan de hand van verschillende componenten, te weten ‘subjectieve slaapkwaliteit’, ‘latentietijd tot slaap’, ‘slaapduur’, ‘hoeveelheid echte slaap’, ‘slaapverstoringen’, ‘gebruik van slaapmiddelen’ en

‘dagelijks disfunctioneren’. Open vragen bevroegen bijvoorbeeld de gemiddelde slaapduur van de proefpersoon; in gesloten vragen kon op een vierpuntsschaal (0-3) worden aangegeven hoezeer slaapfragmentatie en slaapmedicatiegebruik bij de proefpersoon voorkomen. Een totaalscore (0-21), welke als maat van slaapkwaliteit werd gebruikt, kon worden verkregen uit de som van de componentscores (0-3). De PSQI heeft een goede test-hertest betrouwbaarheid (.85) (Buysse et al., 1989). De totaalscore werd gespiegeld waardoor een hogere totaalscore duidde op een hogere slaapkwaliteit.

Teneinde de in- en exclusiecriteria te toetsen en de waarden van de covariaten ‘leeftijd’, ‘sekse’ en ‘opleiding’ te verkrijgen, werd een algemene demografische vragenlijst afgenomen, waarbij opleiding werd gescoord volgens Verhage (1964).

Procedure

De deelnemers werden neuropsychologisch onderzocht door negen proefleiders, bestaande uit derdejaars studenten ‘klinische neuropsychologie’, waarbij iedere proefleider zijn/haar zelf-geselecteerde deelnemers onderzocht.

(16)

Deelnemende studenten werden aselect toegewezen aan de verschillende proefleiders. De totale testbatterij, die aan de hand van gestandaardiseerde

testinstructies werd afgenomen, bestond uit elf neuropsychologische tests en werd afgenomen in het kader van het project ‘Advanced Neuropsychological Diagnostics Infrastructure’ (ANDI). Het onderzoek vond plaats op de Universiteit van Amsterdam of bij de proefpersoon thuis, waarbij de kans op afleiding van de proefpersoon

geminimaliseerd werd. Na het verkrijgen van informed consent werd de testbatterij in ongeveer twee uur in een vaste volgorde afgenomen. Alhoewel de proefleiders op de hoogte waren van de vraagstelling van het onderzoek, liet de gestructureerde

afname van de tests weinig ruimte over voor beïnvloeding hierdoor. Testresultaten werden niet teruggekoppeld aan de proefpersonen. Deelname aan het onderzoek werd beloond met proefpersoonpunten.

Analyses

Om uitbijters niet van invloed te laten zijn op de analyses, zijn demografisch gecorrigeerde outliers gedetecteerd. Hiervoor is naar de standardized residuals gekeken die zijn gecorrigeerd voor leeftijd, sekse en opleidingsniveau. Wanneer scores meer dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde afweken, zijn zij pairwise verwijderd. Slaapkwaliteit werd gemeten met de PSQI-totaalscore;

slaapduur en slaapfragmentatie met de overeenkomstige componentscores van de PSQI. Een indexscore van het KTG is verkregen uit de gemiddelde z-score per proefpersoon op de immediate-conditie van de ROCFT en de totale afwijkingsscore van de LLT. Eenzelfde procedure is uitgevoerd om een LTG-indexmaat te verkrijgen, maar dan met een gemiddelde z-score op de delayed-conditie van de ROCFT en de uitgestelde afwijkingsscore van de LLT. Aangezien het hebben van een slaapstoornis

(17)

een exclusiecriterium was voor deelname aan deze studie, zijn er geen outliers verwijderd op de PSQI. Teneinde de voorspellende waarde van slaapkwaliteit op het KTG (Deelvraag 1) en op het LTG (Deelvraag 2) te onderzoeken zijn

regressieanalyses uitgevoerd. Hiermee wordt de variantie in het KTG en LTG in kaart gebracht die wordt verklaard vanuit een regressiemodel waarin slaapkwaliteit is opgenomen. Om de generaliseerbaarheid van de regressiemodellen te waarborgen is gecontroleerd of aan verschillende assumpties is voldaan. De assumpties van lineariteit en homoscedasticiteit zijn met een ZPRED-ZRES-plot onderzocht, de onafhankelijkheid van de errors met de Durbin-Watson test en de normale verdeling van de errors aan de hand van de steekproefgrootte. De gevonden verklaarde varianties bij deze regressieanalyses zijn met elkaar vergeleken teneinde een uitspraak te kunnen doen over de verschillende voorspellende waardes van slaapkwaliteit op het KTG en LTG (Deelvraag 3). Tot slot is met twee multipele regressieanalyses in kaart gebracht hoezeer slaapfragmentatie en slaapduur het KTG en LTG voorspellen (Deelvraag 4). Hierbij is, los van de bovenstaande

assumpties, rekening gehouden met multicollineariteit aan de hand van de Variance Inflation Factor (VIF) en Tolerance-waarden. De variabelen ‘sekse’, ‘leeftijd‘ en ‘opleiding’ zijn als covariaten opgenomen in alle analyses vanwege de

waarschijnlijkheid dat zij de data beïnvloeden (Gallagher & Burke, 2007).

Resultaten Data

Op basis van de inclusie- en exclusiecriteria werden 174 van de

oorspronkelijke 175 proefpersonen geschikt bevonden voor deelname aan het onderzoek; één deelneemster leed aan een ziekte van het zenuwstelsel en werd

(18)

derhalve geëxcludeerd. In verband met een onvolledig ingevulde vragenlijst van de PSQI, werden daarnaast de gegevens van één proefpersoon niet betrokken bij de analyses van deelvragen 1, 2 en 3. Op de immediate-conditie van de ROCFT is één uitbijter verwijderd. Vanwege een plafondeffect op de totale afwijkingsscore van de LLT, is gekozen voor een verhoogde cut-off waarde van >3.5 SD, in plaats van >3 SD, op basis waarvan tevens één outlier is verwijderd. Vanwege een nog sterker plafondeffect op de uitgestelde afwijkingsscore van de LLT en de zeer geringe spreiding op deze maat (84.5% had een perfecte score) zijn geldige waarden onterecht als outliers gedetecteerd. Deze ‘outliers’ zijn bij deze maat dan ook niet verwijderd. Het verwijderen van outliers resulteerde in totaal in twee ontbrekende waarden bij de KTG-index (N = 172) en geen ontbrekende waarden bij de LTG-index (N = 174)(Tabel 1).

(19)

De voorspellende waarde van slaapkwaliteit (onafhankelijke variabele) op het KTG (afhankelijke variabele) is onderzocht met een regressieanalyse. Aangezien de waarde van de Durbin-Watson test net onder de grenswaarde van 1 lag (DW = 0.945) (Field, 2013), is de onafhankelijkheid van de errors niet met zekerheid vastgesteld.

(20)

Een regressiemodel bestaande uit PSQI-totaalscore, met sekse, leeftijd en opleiding als covariaten, bleek een significante voorspeller van de KTG-index (Figuur 1), F (4, 166) = 16.768, p < .001, waarvan het 28.8% van de variantie verklaart (R² = 0.288). Deze verklaringskracht werd echter niet veroorzaakt door de

PSQI-totaalscore; toevoeging hiervan aan een regressiemodel bestaande uit leeftijd, sekse en opleiding leverde een toename van slechts 0.9% van de verklaarde variantie van de KTG-index op (R² change = 0.009). Alhoewel voor elke eenheid of

standaarddeviatie die de PSQI-totaalscore omhoog gaat, de KTG-index met

respectievelijk .028 punten of 0.098 standaarddeviaties stijgt (β = .098)(Tabel 2), is dit geen significante bijdrage aan het regressiemodel gebleken, t (166) = 1.472, p = .143. De enige variabele die een significante bijdrage aan het regressiemodel

(21)

leverde bleek ‘leeftijd’ te zijn t (166) = -6.943, p < .001. Uit een exploratieve

regressieanalyse bleek dat een regressiemodel met ‘leeftijd’ als enige predictor al 25.9% van de variantie in de KTG-index verklaarde (R² = .255). De PSQI-totaalscore lijkt hierdoor geen informatieve toevoeging aan het regressiemodel.

(22)
(23)

De voorspellende waarde van slaapkwaliteit (onafhankelijke variabele) op het LTG (afhankelijke variabele) is tevens onderzocht met een regressieanalyse. Een regressiemodel bestaande uit de PSQI-totaalscore, met sekse, leeftijd en opleiding als covariaten, bleek een significante voorspeller van de LTG-index (Figuur 2), F (4, 168) = 8.551, p < .001, waarvan het 16.9% van de variantie verklaart (R² = 0.169). Deze verklaringskracht werd echter niet veroorzaakt door de PSQI-totaalscore;

toevoeging hiervan aan een regressiemodel bestaande uit leeftijd, sekse en opleiding leverde een toename van slechts 0.1% van de verklaarde variantie van de LTG-index op (R² change = 0.001). Alhoewel voor elke eenheid of standaarddeviatie die de PSQI-totaalscore omhoog gaat, de LTG-index met respectievelijk .008 punten of

(24)

0.030 standaarddeviaties stijgt (β = .030)(Tabel 3), is dit geen significante bijdrage aan het regressiemodel gebleken, t (168) = 0.426, p = .671. De enige variabelen die een significante bijdrage aan het regressiemodel leverden waren leeftijd, t (168) = -4.665, p < .001, en opleidingsniveau, t (168) = 2.021, p = .045. Uit een exploratieve regressieanalyse kwam naar voren dat een regressiemodel met ‘leeftijd’ en

‘opleidingsniveau’ als enige predictoren al 16.8% van de variantie in de KTG-index verklaarde (R² = .168). De PSQI-totaalscore lijkt hierdoor geen informatieve

(25)

Een vergelijking van het KTG en het LTG (Deelvraag 3)

Om erachter te komen of het KTG of het LTG sterker door slaapkwaliteit beïnvloed wordt zijn de voorspellende waarden van de PSQI-totaalscore op de KTG-index en de LTG-KTG-index met elkaar vergeleken. Hierbij viel direct op dat de PSQI-totaalscore meer variantie verklaarde van de KTG-index (R² = .288) dan van de LTG-index (R² = .169).Ook stijgt de KTG-index sterker dan de LTG-index, wanneer slaapkwaliteit een eenheid toeneemt. Voor beide geheugensoorten heeft de

toevoeging van de PSQI-totaalscore echter niet tot een significant beter

regressiemodel geleid, waardoor de waarde van de coëfficiënten moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Op het oog is daarentegen wel te zien dat de PSQI-totaalscore

(26)

Slaapfragmentatie en Slaapduur bij het KTG en LTG (Deelvraag 4)

Tot slot is onderzocht hoezeer twee onderdelen van slaapkwaliteit, te weten slaapfragmentatie en slaapduur, het KTG en LTG voorspellen. Uit de lage correlatie tussen slaapfragmentatie en slaapduur (r = -.189) blijkt dat deze constructen sterk van elkaar verschillen, waardoor hun invloed op het geheugen waarschijnlijk niet gelijk is. Losse multipele regressieanalyses voor het KTG en LTG zijn uitgevoerd, waarbij slaapfragmentatie en slaapduur, evenals de covariaten sekse, leeftijd en opleidingsniveau, als predictoren zijn opgenomen.

Aangaande de KTG-index, kon onafhankelijkheid van errors kon niet met zekerheid worden vastgesteld aangezien de Durbin-Watson score net onder de grenswaarde van 1 lag (DW = 0.968) (Field, 2013). Teneinde de verschillende bijdragen van slaapfragmentatie en slaapduur aan dit regressiemodel te onderzoeken, zijn de coëfficiënten van deze predictoren bekeken. Naarmate slaapfragmentatie een eenheid of standaarddeviatie stijgt, daalt de KTG-index met respectievelijk 0.027 punten of 0.139 standaarddeviaties (β = .139)(Tabel 4). Deze bijdrage van slaapkwaliteit aan het regressiemodel was significant, t (165) = -2.045, p = .042, wat slaapfragmentatie een voorspeller van de KTG-index maakt (Figuur 3). Wanneer slaapduur een eenheid of standaarddeviatie stijgt, resulteerde dit tevens in een daling van de KTG-index, met respectievelijk 0.023 punten of 0.028

standaarddeviaties (β = .028)(Tabel 4). Deze bijdrage aan het model verschilt echter niet significant van nul, t (165) = -0.386, p = .700, waardoor slaapduur geen

(27)
(28)
(29)

Aangaande de tweede multipele regressieanalyse met de LTG-index als afhankelijke variabele, zijn de verschillende bijdragen van slaapfragmentatie en slaapduur aan dit regressiemodel door middel van de coëfficiënten in kaart gebracht. Naarmate slaapfragmentatie een eenheid of standaarddeviatie stijgt, daalt de LTG-index met respectievelijk 0.008 punten of 0.043 standaarddeviaties (Tabel 5). Deze bijdrage aan het model verschilde echter niet significant van nul (Figuur 5), t (167) = -0.585, p = .560, waardoor slaapfragmentatie geen informatieve bijdrage aan het regressiemodel lijkt. Wanneer slaapduur een eenheid of standaarddeviatie stijgt, resulteerde dit tevens in een daling van de LTG-index, met respectievelijk 0.033 punten of 0.046 standaarddeviaties (β = .046)(Tabel 5). Deze bijdrage aan het model

(30)

verschilde niet significant van nul (Figuur 6), t (167) = -0.582, p = .561, waardoor het niet als informatief kan worden beschouwd.

(31)
(32)

Conclusies en Discussie

In de huidige studie is de geschiktheid van slaapkwaliteit als predictor van het KTG en LTG onderzocht. Hierbij bleek slaapkwaliteit geen voorspeller van het KTG en LTG te zijn (Deelvraag 1 en 2). Alhoewel dit niet overeenkomt met de verwachting in de huidige studie, is dit niet noodzakelijkerwijs in strijd met de bestaande literatuur. Aangezien in het merendeel van de eerdere studies de slaap ofwel pathologisch was (Saunamäki et al., 2010; Bucks et al., 2013; Fulda & Schulz, 2001) ofwel

experimenteel gemanipuleerd werd (Wee et al., 2013; Lim et al., 2010; Vriend et al., 2013) en aan het huidige onderzoek gezonde personen deelnamen wiens slaap niet

(33)

van slaapkwaliteit beïnvloed wordt. Bij statistische analyses leek tevens de invloed van slaapkwaliteit groter op het KTG dan op het LTG (Deelvraag 3). Deze bevinding is niet in lijn met literatuur waarin gesuggereerd wordt dat slaapproblemen eerder van invloed zouden zijn op het LTG dan op het KTG (Bucks et al., 2013; Nebes et al., 2009; Lo et al., 2016). Ook vanwege de gevoeligheid van de hippocampus voor slaapproblemen (Yoo et al., 2007; Tartar et al., 2006) en de betrokkenheid van de hippocampus bij het LTG (Daurat et al., 2008), viel te verwachten dat het LTG sterker voorspeld zou worden door slaapkwaliteit dan het KTG. De huidige studie biedt geen steun voor dit idee. Anderzijds is gevonden dat slaapfragmentatie het KTG, maar niet het LTG, voorspelt. Slaapduur voorspelde noch het KTG, noch het LTG (Deelvraag 4). Dat slaapfragmentatie van grotere voorspellende waarde bleek dan slaapduur, sluit goed aan bij de bestaande literatuur (Fortier-Brochu et al., 2012; Gozal & Gozal, 2007). Dat deze invloed alleen bij het KTG gevonden werd, wordt in eerdere studies niet gesuggereerd (Bucks et al., 2013). Al met al lijkt de voorspellende waarde van slaapkwaliteit op het geheugen bij een gezonde populatie zeer beperkt, met

uitzondering van de gevonden invloed van slaapfragmentatie op het KTG. Deze bevindingen sluiten deels aan bij eerdere studies, maar wellicht niet geheel bij de maatschappelijk opvatting over slaap. Alhoewel in de volksmond vaak wordt

gesuggereerd dat het vooral van belang is om ‘op tijd’ naar bed te gaan, lijkt het wat het KTG betreft voornamelijk van belang om tijdens de slaap niet gestoord te

worden. Ook de nadruk op ‘uitslapen’ als het gaat om het mentaal herstellen, zou ik het licht van de huidige bevindingen beter kunnen veranderd in ‘doorslapen’.

Een mogelijke verklaring voor het niet gevonden effect van slaapkwaliteit en slaapfragmentatie op het LTG is de lage moeilijkheidsgraad van de geheugenmaten in de LTG-index. In combinatie met de steekproef van gezonde deelnemers, waarvan

(34)

velen eerstejaars psychologiestudenten waren, hebben veel deelnemers een maximale score behaald. Hierdoor is een plafond-effect is ontstaan en zou een mogelijke invloed van slaapkwaliteit op het LTG kunnen zijn verhuld. Het gebruik van een sensitievere geheugenmaat zou eventueel wél een voorspellende waarde van slaapkwaliteit op het LTG naar voren kunnen brengen.

Een andere verklaring voor de geringe beïnvloeding van het LTG door slaapkwaliteit en slaapfragmentatie is de relatief snelle afname van de LTG-maten nadat het testmateriaal voor het eerst was gememoriseerd. Omdat de LTG-maten al na 30 minuten werden afgenomen, is het mogelijk dat een eventuele vervaging van herinneringen over tijd nog nauwelijks had plaatsgevonden. Het is denkbaar dat een meting van het LTG na een paar uur, of zelfs de volgende dag, wel zou hebben geresulteerd in een significante voorspelling van het LTG door slaapkwaliteit (Bédard et al., 1991). Het is dan ook raadzaam om in toekomstig onderzoek zowel na 30 minuten als na een aantal uren het LTG te meten, waardoor getoetst kan worden of het tijdsinterval een bepalende factor is in voor de voorspelling van het LTG door slaapkwaliteit.

Een kritische noot over de toepassing van de huidige bevindingen bij patiënten met cognitieve klachten in de neuropsychologische praktijk is op zijn plaats. Alhoewel in het huidige onderzoek geprobeerd is tekortkomingen in de klinische

toepasbaarheid van eerdere studies zo veel mogelijk te overbruggen teneinde de huidige conclusies generaliseerbaar te maken naar deze populatie, dient te worden opgemerkt dat er mogelijk verschillen bestaan in de gevoeligheid van het geheugen voor slaapkwaliteit tussen de gezonde populatie die in de huidige studie is

onderzocht enerzijds en neuropsychologische patiënten anderzijds. Ondanks het feit dat het aannemelijk lijkt dat neuropsychologische patiënten zonder comorbide

(35)

slaapstoornis op het gebied van slaap te vergelijken zijn met de gezonde populatie, laat de complexiteit van hun cognitieve beelden een onvoorzichtige generalisatie van de huidige bevindingen niet toe. Vervolgonderzoek waarbij een steekproef van

neuropsychologische patiënten wordt onderzocht, zou duidelijkheid kunnen scheppen over de gevoeligheid van het geheugen van deze patiënten voor verschillen in slaapkwaliteit.

Een andere beperking binnen het huidige onderzoek, alsook een mogelijke verklaring voor de beperkte gevonden effecten van slaapkwaliteit en slaapduur, is de meting van slaapduur in de PSQI. Hierbij wordt een kleiner aantal uren slaap als teken van slechtere slaapkwaliteit gezien, waarbij een perfecte score wordt behaald wanneer 8 of meer uur per nacht wordt geslapen. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met de eventuele negatieve effecten van een te lánge slaapduur (Lo et al., 2016; Kronholm et al., 2009). Met andere woorden, wanneer iemand overmatig lang slaapt zal dit in de huidige vragenlijst als een perfecte score worden gezien, indicatief voor een goede slaapkwaliteit. Het aantonen van een invloed van slaapkwaliteit op het geheugen met de PSQI wordt hierdoor bemoeilijkt. Door slaapkwaliteit te meten met de PSQI is men niet sensitief voor geheugenklachten die mensen kunnen ervaren door overmatige slaap. Het meewegen van overmatige slaap als teken van een slechte slaapkwaliteit zou in toekomstig onderzoek een sterkere predictie van het geheugen door slaapkwaliteit aan het licht kunnen brengen.

Tot slot is het bij alle conclusies die uit de huidige studie worden getrokken van belang zich te realiseren dat dit onderzoek geen experimentele aard had,

waardoor voorzichtigheid met causale conclusies geboden is. Alhoewel in deze tekst wordt gesproken van ‘invloeden’, ‘effecten’ en ‘predictoren’ kan niet worden met zekerheid worden gesteld dat geen andere variabele de gevonden effecten beter kan

(36)

verklaren, of dat de richting van de gestelde predictie correct is. Het is aan de lezer van de huidige conclusies om deze voorzichtigheid te bewaren.

Al met al lijkt het geheugen van gezonde volwassenen robuust voor

veranderingen in slaapkwaliteit, met uitzondering van slaapfragmentatie waarvoor het geheugen wél gevoelig lijkt. Wanneer in de neuropsychologische praktijk anamnestisch naar slaap wordt gevraagd, dient hierdoor vooral de mate van slaapfragmentatie in kaart te worden gebracht, in tegenstelling tot de slaapduur of algemene slaapkwaliteit van de patiënt. Goed doorslapen lijkt belangrijker dan snel inslapen, alhoewel vervolgonderzoek noodzakelijk is om deze bevindingen met vertrouwen in de neuropsychologische praktijk te kunnen toepassen.

Literatuurlijst

Bédard, M. A., Montplaisir, J., Richer, F., Rouleau, I., & Malo, J. (1991). Obstructive sleep apnea syndrome: pathogenesis of neuropsychological deficits. Journal of clinical and experimental neuropsychology, 13(6), 950-964.

Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J. & Schmand, B. (2012). Handboek neuropsychologische diagnostiek (2e druk). Amsterdam: Pearson Assessment and Information.

Bucks, R. S., & Willison, J. R. (1997). Development and validation of the location learning test (LLT): A test of visuo-spatial learning designed for use with older adults and in dementia. The Clinical Neuropsychologist, 11(3), 273-286.

(37)

Bucks, R. S., Olaithe, M., & Eastwood, P. (2013). Neurocognitive function in obstructive sleep apnoea: A meta‐review. Respirology, 18(1), 61-70.

Buysse, D. J., Reynolds, C. F., Monk, T. H., Berman, S. R., & Kupfer, D. J. (1989). The Pittsburgh Sleep Quality Index: a new instrument for psychiatric practice and research. Psychiatry research, 28(2), 193-213.

Coutanche, M. N., Gianessi, C. A., Chanales, A. J., Willison, K. W., & Thompson‐

Schill, S. L. (2013). The role of sleep in forming a memory representation of a two‐dimensional space. Hippocampus, 23(12), 1189-1197.

Corwin, J., & Bylsma, F. W. (1993). Psychological examination of traumatic encephalopathy. The Clinical Neuropsychologist, 7(1), 3-21.

Cowan, N. (2008). What are the differences between long-term, short-term, and working memory? Progress in brain research, 169, 323-338.

Daurat, A., Foret, J., Bret-Dibat, J. L., Fureix, C., & Tiberge, M. (2008). Spatial and temporal memories are affected by sleep fragmentation in obstructive sleep apnea syndrome. Journal of Clinical and Experimental

Neuropsychology, 30(1), 91-101.

(38)

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics (4th ed.). London: Sage Publications Ltd.

Fortier-Brochu, É., Beaulieu-Bonneau, S., Ivers, H., & Morin, C. M. (2012). Insomnia and daytime cognitive performance: a meta-analysis. Sleep medicine

reviews, 16(1), 83-94.

Fulda, S., & Schulz, H. (2001). Cognitive dysfunction in sleep disorders. Sleep medicine reviews, 5(6), 423-445.

Gallagher, C., & Burke, T. (2007). Age, gender and IQ effects on the Rey‐Osterrieth

Complex Figure Test. British Journal of Clinical Psychology, 46(1), 35-45.

Grenèche, J., Krieger, J., Bertrand, F., Erhardt, C., Maumy, M., & Tassi, P. (2013). Effect of continuous positive airway pressure treatment on short-term memory performance over 24h of sustained wakefulness in patients with obstructive sleep apnea–hypopnea syndrome. Sleep medicine, 14(10), 964-972.

Göder, R., Scharffetter, F., Aldenhoff, J. B., & Fritzer, G. (2007). Visual declarative memory is associated with non-rapid eye movement sleep and sleep cycles in patients with chronic non-restorative sleep. Sleep medicine, 8(5), 503-508.

(39)

Gozal, D., & Kheirandish-Gozal, L. (2007). Neurocognitive and behavioral morbidity in children with sleep disorders. Current opinion in pulmonary

medicine, 13(6), 505-509.

Kessels, R., Eling, P., Ponds, R., Spikman, J., & Van Zandvoort, M. (2012). Klinische neuropsychologie. Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Kessels, R. P., Nys, G. M., Brands, A. M., van den Berg, E., & Van Zandvoort, M. J. (2006). The modified Location Learning Test: Norms for the assessment of spatial memory function in neuropsychological patients. Archives of clinical neuropsychology, 21(8), 841-846.

Kronholm, E., Sallinen, M., Suutama, T., Sulkava, R., Era, P., & Partonen, T. (2009). Self‐reported sleep duration and cognitive functioning in the general

population. Journal of sleep research, 18(4), 436-446.

Lauderdale, D. S., Knutson, K. L., Yan, L. L., Liu, K., & Rathouz, P. J. (2008). Self-reported and measured sleep duration: How similar are they? Epidemiology, 19(6), 838-845.

Lim, J., & Dinges, D. F. (2010). A meta-analysis of the impact of short-term sleep deprivation on cognitive variables. Psychological bulletin, 136(3), 375-389.

(40)

Lo, J. C., Groeger, J. A., Cheng, G. H., Dijk, D. J., & Chee, M. W. (2016). Self-reported sleep duration and cognitive performance in older adults: a systematic review and meta-analysis. Sleep Medicine, 17, 87-98.

Martin, S. E., Engleman, H. M., Deary, I. J., & Douglas, N. J. (1996). The effect of sleep fragmentation on daytime function. American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 153(4), 1328-1332.

Meyers, J. E., & Meyers, K. R. (1995). Rey Complex Figure Test under four different administration procedures. The Clinical Neuropsychologist, 9(1), 63-67.

Naismith, S. L., Rogers, N. L., Hickie, I. B., Mackenzie, J., Norrie, L. M., & Lewis, S. J. (2010). Sleep well, think well: Sleep-wake disturbance in mild cognitive impairment. Journal of Geriatric Psychiatry and Neurology, 000(00), 1-8.

Nebes, R. D., Buysse, D. J., Halligan, E. M., Houck, P. R., & Monk, T. H. (2009). Self-reported sleep quality predicts poor cognitive performance in healthy older adults. The Journals of Gerontology Series B: Psychological Sciences and Social Sciences, 64(2), 180-187.

Persson, J., & Söderlund, H. (2015). Hippocampal hemispheric and long‐axis

differentiation of stimulus content during episodic memory encoding and retrieval: An activation likelihood estimation meta‐analysis. Hippocampus,

(41)

Rolinski, M., Zokaei, N., Baig, F., Giehl, K., Quinnell, T., Zaiwalla, Z., & Hu, M. T. (2015). Visual short-term memory deficits in REM sleep behaviour disorder mirror those in Parkinson’s disease. Brain, 139, 47-53.

Saunamäki, T., Himanen, S. L., Polo, O., & Jehkonen, M. (2010). Executive dysfunction and learning effect after continuous positive airway pressure treatment in patients with obstructive sleep apnea syndrome. European neurology, 63(4), 215-220.

Tartar, J. L., Ward, C. P., McKenna, J. T., Thakkar, M., Arrigoni, E., McCarley, R. W., & Strecker, R. E. (2006). Hippocampal synaptic plasticity and spatial learning are impaired in a rat model of sleep fragmentation. European Journal of Neuroscience, 23(10), 2739-2748.

Tucker, A. M. (2013). Two independent sources of short term memory problems during sleep deprivation. Sleep, 36(6), 815-817.

Van Der Werf, Y. D., Altena, E., Schoonheim, M. M., Sanz-Arigita, E. J., Vis, J. C., De Rijke, W., & Van Someren, E. J. (2009). Sleep benefits subsequent hippocampal functioning. Nature neuroscience, 12(2), 122-123.

Vriend, J. L., Davidson, F. D., Corkum, P. V., Rusak, B., Chambers, C. T., & McLaughlin, E. N. (2013). Manipulating sleep duration alters emotional functioning and cognitive performance in children. Journal of pediatric psychology, 33, 1-12.

(42)

Wee, N., Asplund, C. L., & Chee, M. W. (2013). Sleep deprivation accelerates delay-related loss of visual short-term memories without affecting precision.

Sleep, 36(6), 849-856.

Yoo, S. S., Hu, P. T., Gujar, N., Jolesz, F. A., & Walker, M. P. (2007). A deficit in the ability to form new human memories without sleep. Nature neuroscience, 10(3), 385-392.

Reflectieverslag

Alhoewel het bachelorproject bij aanvang als een enorme en tevens intensieve bergbeklimming leek, kijk ik er nu, aan de top van de berg, met een goed gevoel op terug. Niet omdat de berg niet enorm of intensief bleek te zijn, want dat was hij wel, maar omdat ik het idee heb dat tijdens die beklimming vrijwel alle vaardigheden samen kwamen die ik in de bachelor tot nu toe had geleerd; van het nadenken over een onderzoeksvraag en het literatuuronderzoek dat hiermee gepaard gaat, tot het analyseren van de data en hierover op een juiste manier rapporteren. Een nieuw aspect voor mij tijdens dit project was de uitvoering van het onderzoek, in mijn geval de afname van neuropsychologische tests. Ik ben erg blij dat ik op deze manier al met testafname heb kunnen oefenen, omdat ik heb kunnen zien hoe verschillend mensen reageren op het testmateriaal en dat de uitvoering van een onderzoek in de praktijk lang niet altijd zo loopt als het van tevoren bedacht was, maar dat enige improvisatie hierbij vereist is.

(43)

Tijdens het bachelorproject vond ik het prettig om te merken dat er meer zelfstandigheid werd vereist dan dat tot nu toe het geval was geweest in de studie, en dat er verwacht werd om zelf na te denken. Daar waar nodig werd begeleiding geboden, zodat het project in zijn geheel zo leerzaam mogelijk was. De combinatie van zelfstandigheid enerzijds, en het samenwerken in een groep anderzijds heb ik soms wel als lastig ervaren. Aangezien ik gemakkelijker individueel werk dan in een groep, was het voor mij soms moeilijk om samen met een groep naar een

gemeenschappelijk doel toe te werken. Het vinden van momenten waarop iedereen beschikbaar is om af te spreken, maar voornamelijk het initiële gezamenlijke

brainstormen over een gemeenschappelijke hoofdvraag vond ik niet makkelijk. Uiteindelijk is de samenwerking wel goed gelukt en ben ik blij dat ik door dit project weer meer ervaring op heb gedaan met groepsprocessen. Groepsactiviteit werd voornamelijk in het begin van het project gevraagd, waarna de bezigheden na de testafname een meer zelfstandig karakter kregen.

Het doorlopen van het onderzoeksproces heeft mij vertrouwen gegeven in mijn opgedane vaardigheden en kennis in de bachelor, maar heeft mij tegelijkertijd doen vermoeden dat men nooit uitgeleerd is als het gaat om onderzoeken. Nu ‘Mount Bachelor’ is beklommen, geniet ik eerst maar eens van het uitzicht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

van de Title: The role of quiescent and cycling stem cells in the development of skin cancer Issue

[r]

[r]

[r]

RSTTUVWXVYZVX[W\W]^VT_XV`ZVaZ]VbWZ]V\ZY]Vc[VYW]VUTb]cc\dVeZbV`ZVbWZ]

Author: Runtuwene, Vincent Jimmy Title: Functional characterization of protein-tyrosine phosphatases in zebrafish development using image analysis Date: 2012-09-12...

68 67888942 WXYZ[Y\]Y^_YZ]\Y`aYb_cZ\Y`dYe_ZbfZg`hbiYeZjklcZ^gghZfgZ]mZ_YZ^YdYe_YZagf_Yebf^YfZ]mZYnoe]bhghbYZ

68 67888942 WXYZ[Y\]Y^_YZ]\Y`aYb_cZ\Y`dYe_ZbfZg`hbiYeZjklcZ^gghZfgZ]mZ_YZ^YdYe_YZagf_Yebf^YfZ]mZYnoe]bhghbYZ