• No results found

Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. Onder Redactie van:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. Onder Redactie van:"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

gaattgattg ft. {UCöim$&au 2 D*n»mtri>tt J(903 Xt°. \8.

Veertiendaagsch Blad voor de V r o u w .

Onder Redactie van:

W. DRUCKER en Th. P. B HAVER.

li»JJ,»!luD.V-t.i.MJ.lU.iJi.tM:ij Tii i . m i TÏMiiniiTiifi

Abonnementsprijs per 3 maanden f 0.75 Voor België', 't overige Buitenland en Ned. -Indië „ 1.02»

Afzonderlijke Nummers „ 0.05

Bureau van Redactie en Administratie:

W e e s p e r z i j d e 14

AMSTERDAM.

Advertentiën per regel f 0.15 Groote letters naar plaatruimte.

Boekaankondigingen per regel , 0 . 1 0 en 4/3 maal.

Aanvragen en betrekkingen „ 0.05

. H O i n Ï M O i H I M I I I I M M I I I I M I l l l

I N H O U D :

Bemerk Ingavraardig.

Naar de helde.

De Circulaire van Onderlinge Vrouwenbescherming.

Populariseerlng van Wetensrhap.

. Coogrcs-indrukken.

Binnen do Grenzen.

Vergadering.

Feuilleton : Ken verloving.

.+**>&**_ ^ - - . ^ I > Y . - ^ ^ * M . V « ..-^»*« ^ f f j * . ^ . ^ * .. T . * V * v t ^ ^ J S * . . - J * s * fcjy^. «e^ff^f. * ^ ^ " ^ ^ H . j<?] 3^J. J ^ g ^ . « * ^ > * . —^y-<. .-.a g '_

Zij die Vrijdag 20 Nov. IL zijn getogen naar „Bellevue" — en daarbij waren er uit Hilversum en omstreken — om iets te leeren in zake vrouwenarbeid, te hooren de motie- ven, waarop zich baseeren voor- en tegenstanders van bijzondere bescherming, die zoo „kittelende" quaestie gelijk zei de Heer Beerblock, moeten zich teleurgesteld hebben gevoeld. Desillusie aan beide zijden ; zwak, erger dan zwak toch zoowel protectionisten als anti-protectionisten. Won- nen de eersten het in inferioriteit te R'dam ; superieur waren te A'dam zeker niet de laatsten. Als Mevr. Vos-Stel dan ook beweerde, dat in den driedaagschen strijd haar tegen- standers tamelijk wat waren opgeschoven naar haar zijde, viel dit niet heel en al te wederleggen ; ook zij echter had heel wat water gedaan in heur wijn. Aller kentering ii/enwel van bitter weinig vaarde, d o v e n d e als da-*r T".IB boven de Vergadering de partij, de Sociaal-Democratische, optredende als immer bruusk, impertinent, verdachtmakend, over-boord-werpende de quaestie waar het om gaat. Partij- gedrijf voor de een (Mevr. V.-S.t, dorsten de anderen, eveneens partijgenooten, niet ruiterlijk pareeren — ten minste zoo leek het ons — en aldus werd wat was voor- bereid met enorm veel moeite, zorg en kosten een Sociaal- Democratische propaganda-tocht. Al of niet bescherming van vrouwenarbeid daarbij slechts bijzaak, en zij die als vreemdelingen in Jerusalem zich daar op de hoogte hebben denken te stellen van de zoo brandende quaestie, zijn thuis gekomen al even wijs als zij zijn' heengegaan. Al wat zij misschien hebben geconcludeerd is, dat het Comité waar- van uitging de Vergadering, bestaat uit idioterige of wel tartuffiaansche vrouwen, waarschijnlijk aandeelhoudsters in kolossale industriëele ondernemingen, optredende — alweder waarschijnlijk — in combinatie met fabrikanten, terwijl daarentegen de S. D. A. P. is de engel met het

vlammend zwaard, beschuttende, beschermende al wat zich stelt onder zijn vleugelen.

Elke medaille heeft haar keerzijde, ergo ook een mooien kant. Even zoo deze. Te constateeren valt een voor de arbeidsters zeker waardevolle zwenking in de S. D.

A. P. Zoowel toch door den Heer Beerblock als door Mevr.

Vos-Stel, de laatste propagandiste van genoemde partij dus op de hoogte van derzelver meeningen, werd meer- malen verklaard, dat de Sociaal-Democraten niet zijn voor bijzondere bescherming der arbeidsters, maar haar, waar zij wordt gelegd in de wetten, aanvaarden bij gebrek aan beter, op afrekening. W a t zij willen, zijn arbeidswetten voor alle arbeiders, zoowel mannen als vrouwen. Dit zeker heel iets anders dan zelf speciaal werken voor bescherming van arbeidsters. Totale differentie toch bestaat er tusschen het den dorstige voorzetten een kop koffie en niets anders, wat hem dwingt op te slorpen een hem misschien niet aangenaam vocht of het hem reiken na aanvrage van zijn kant. Tot hiertoe nu hebben de Soc.-Democraten in zake bescherming gedaan het laatste; in dit te ontkennen een compliment aan het adres van de anti-beschermers, niet zulke dwaze schreeuwsters a outrance als S.-Dem.

steeds willen doen gelooven. Als toch partij menschen Tiegeeren, vermoffelen. congres-besluiten, een jaren lang gevolgde tactiek, en dat deden de Heer Beerblock en Mevr. V.-S., ligt daarin opgesloten, dat zij het niet eens zijn met die besluiten, zich schamen over de tot hiertoe aangenomen houding hunner partij. Daarin op zich zelf niets désapprouvable; wel echter in de ontkenning, dat het vooral is geweest de Sociaal-Democratie, die naar voren heeft geschoven de wettelijke bescherming van vrouwen- arbeid — eigenlijk protectie van dien des mans — dat zij mag genoemd worden de zaaister van de meeste Euro- peesche wetten op dit gebied. Dit te negeeren nu het van het opgewassen graan gebakken brood niet valt in den smaak der arbeidsters — men denke slechts aan de haring- speetsters, niet gediend van de would-be sociale wet- ten — niet fair, onbeholpen bovendien. Niet wegwischbaar toch het verleden met zijn congres-verslagen, moties, resoluties.

Marx manifest van 1847 gewaagt slechts van menschen

en kinderen, effleureert zelfs niet de mogelijkheid van

(2)

wettelijke gelijkstelling van vrouwen en kinderen, een later juist door zijn volgelingen als dogma aangenomen stelling. Een eerst in onze handen zijnd bewijs van een methodisch volgen van dit systeem dateert van 1877. Het Nat. Congres te Lyon nam destijds aan een gelijken ar- beidsdag voor kinderen en vrouwen. Zuiver socialistisch dit Congres niet, al was het dan ook als zoodanig geca- cheteerd. In het Fransch-Socialistisch program, geredigeerd grootendeels door Marx, niets te vinden van de later met zooveel vuur verdedigde monopolistische scheiding van arbeiders en arbeidsters. „Egalité de salaire a travail égal pour les travailieurs des deux s xes", een gelijkheids- expressie na 1870 door de Marxisten uii gelegd in dien geest, dat zij eerst zou komen na de overwinning van het proletariaat, dat wil zeggen, met St. Juttemus. Van af dien tijd dan ook steeds gevraag om alleen wetten op

vrouwenarbeid.

11 Maart 1889 werd in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in den Haag een meeting gehouden van wege de Soc."Democraten naar aanleiding van de aanhan- gige wet op den arbeid van jeugdige personen en vrouwen.

Genoemd werd daar het ingediend outwerp een nietsbe- duidend prularia; Hengelo eischte „afschaffing van vrouwen- en kinderexploitatie", terwijl van Zinderen Bakker het- zelfde vroeg voor den veld- en veemarbeid. Djmela Nieuwenhuis, destijds nog volbloed Marxist, vertegenwoor- digende in het Parlement de Ned. Soc."Democratie, zei na als einddoel te hebben gewezen op den 8-urendag voor mannen:

„Maar wat de vrouwen aangaat, voor haar moet mijns inziens in zekere takken van industrie en onder zekere omstandigheden de arbeid geheel worden verboden e n , in het algemeen haar werktijd korter worden, korter dan die van de mannen, want wanneer do man na afloop van zijn werk thuis komt, heeft hij in den regel niets meer te doen, maar wanneer de vrouw van den arbeid thuis komt, moet zij in het huishouden ook weer dadelijk aan het werk."

Vooropgesteld dus werd door dezen Socialist, dat hoe kort ook werd genomen de arbeidsdag voor den man, die der vrouw zou zijn korter, niet van wege haar zwakte of andere sentimenteele dingen, maar wijl zij in elk geval had te volbrengen haar heereniiensten, scherp afgekeurd door de S.-D. waar het ging om de Javanen, edoch die zij voor de vrouw wenschten te behouden tot in lengte van dagen. Dat de man bij korten werktijd ietwat zich zelf zou leeren bedienen of wel ons celletjes-systeem zich zou oplossen in coöperatief of communistisch huishouden, leek hun even absurd als den Z. Amerikanen de opheffing der slavernij. In den strijd om het behoud van hun levend eigendom hebben de afschaffers van het eigendom dan ook steeds gestaan in de voorste rijen.

Het Int. Congres van Tabaksbewerkers gehouden te Antwerpen (Sept. 1890) vroeg, naast den 8-uren dag, af- schaffing van kinderarbeid en een speciale regeling van vrouwenarbeid en van den arbeid in gevangenissen. Vol- gens ouden trant vinden wij ook hier de vrouwen tusschen kinderen en boeven — half-idioot, half-misdadig. Broeder, trouw te Bildt wilde bij de staking van 1890 uitsluiting van vrouwenarbeid; aangenomen werd na heel wat pour- parlers, dat vrouwen zouden mogen werken in tijd van nood, echter onder voorwaarde, dat een gehuwde vrouw zou verdienen 25 cents meer dan een ongehuwde en in geen geval de werktijd der mannen mocht worden verkort, zoolang nog aan het werk was ook maar één enkele ge-

trouwde vrouw. Voorts moesten mannelijke arbeiders geplaatst zijn, eer werd gedacht aan vrouwelijke. Hierin werking gelijk loon of bijna gelijk loon voor man en vrouw met met de jezuïtische bedoeling haar te dringen uit haar brood.

Het Züricher Int. Congres (S.-D.) van 1893 vroeg, alweder alleen voor de vrouw, „invoering van een 8-urigen maximaal arbeidsdag, vaststelling van een onafgebroken rustdag van 36 uur per week, verbod van nachtarbeid, verbod van vrouwenarbeid in alle voor de gezondheid nadeelige beroepen, op zich zelf uitstekende maatre- gelen, mits toegepast op alle arbeiders, nu evenwel onder het devies protectie voor de vrouw, protectie voor den man.

Op het jaar-congres der Ned. 8. 1). A. P. van 1902 werd van wege een R'damsche minderheid aangevraagd een commissie van onderzoek in zake vrouwen- en kin- derarbeid, bestaande uit 3 mannen en 4 vrouwen, waar- onder 2 Feministen. Bij het ter tafel-brengen van dit voorstel kantte de Voorzitter, de Heer H. Polak, zich al dadelijk tegen de modewerking der Feministen. Hij die werkt in commissies met alle gezindten, alle partijen, alle fractiën ; hij die hemel en aarde zou bewegen om aan te toonen, dat een enquête in zake arbeid waarbij ook niet waren gehoord Soc.-Dem , was van nul en geener waarde, hij begon met te weren haar, die zich ten taak hebben gesteld de studie van vrouwenarbeid. Mevr. Roland Holst, de vrouw van: Vrouwenarbeid is erger dn werkeloosheid, beweerde, zoo maar klakkeloos, dat totaal overbodig was een dusdanig onderzoek ; alreeds zestig jaar lang immers wisten de Soc.-Dem. hoe het stond met vrouwenarbeid. Dat zestig jaar geleden er nog niet waren Soc.-Democraten, hoogstens slechts enkele pionniers, te nobel om zelfs maar te kunnen bevroeden het mercantile autoritarisme dat uitdrijft de arbeidster, werd natuurlijk niet eens bemerkt in de zoo historisch-wetenschappelijk onderlegde verga- deiïng.

l

) Deze, volkomen het eens met Mevr. R.-H., vond alle onderzoek hier overbodig; bijzondere bescherming van vrouwenarbeid was een axioma, een dogma.

Eenige grepen uit velen ; met wat zoeklust zou zijn te wijzen naast deze op reeksen en reeksen nationale beslui- ten. En nu, na een jarenlange campagne in die richting, komen de Soc.-Dem. ons veitellen : wij hebben de bijzon- dere bescherming slechts aanvaard uit nooddwang. Dit nu toch wel wat al te brutaal. De tactiek gaat niet meer;

de vrouwen verzetten zich er tegen ; de wet te veel een schadepost voor massa's gezinnen, enz. enz.; laat men dit erkennen en ieder verstandig mensch zal zich verheugen over zoo een kentering, maar laat men nu als-je-blieft den volke' niet willen diets maken, dat men altijd heeft geageerd tegen bijzondere bescherming, doch de tegenstanders, de regeerders niets anders heeft kunnen onttrekken. Zeker, men heeft ook gepraat over bescherming van mannen-arbeid, evenals men gewaagt van vrouwenkiesrecht, maar in het blauw-ijle, als toekomst- muziek. Geld geeft macht, ergo zorgen dat de mannen veel meer kunnen verdienen dan vrouwen; het kiesbillet geeft macht, bijgevolg geef je het den man en . . . . en belooft het de vrouw — de Soc.-Democraten denken nu heelemaal niet masculinistisch, o heere neen !

Niet alleen uit de Verg. van 20 Nov. te constateeren het omgaan der i>. D.. A. P. In Belang en Recht, ther-

') Zie hieromtrent Evol. 9 April '02, no. 1, 10de jaargang.

(3)

E V O L U T I E . 139 mometer der S. D. A. P., zegt Wabien Andreae in het

jongste nummer: de vraag moet worden gesteld: „is bij- zondere bescherming noodzakelijk om ons doel: regeling van mannen- en vrouwenarbeid beide, te bereiken?" Dit heel iets anders dan het vragen om bescherming, wijl de vrouw is te zwak, terwille van de in wording" of nog niet in wording zijnde kindertjes, etc. De aandacht waardig hier zeker ook dat, nu het gaat om mannen, men met ons spreekt van regeling van arbeid in plaats van „bescher- ming." Zelfs de predikster van het „ Vrouwenarbeid erger dan werkeloosheid' laat varen haar devies en, ongeloof baar feit, gaat uit op onderzoek naar dingen, die in 1902 al behoorden tot een zestigjarig verleden. En, in stede van te juichen over de duizenden vrouwen, dank de wet, ver- drongen uit den arheid, tracht zij te bewijzen, dat de arbeidster niet is geschaad door voor haar bijzondere be- palingen. Imponeerende consequentie van het „ Vrouwen- arbeid erger dan werkeloosheid!"

Naar deze gegevens valt te resumeeren: de Ned.

Soc.-Dem., met name de S. D. A. P., heeft laten varen haar strijd tegen vrouwenarbeid.

Amsterdam is in geldnood — als je het goed uit- rekent zit de schuld . . . bij de vrouwen. Heel natuurlijk!

„Cherchez la femme" bij elke kwade zaak, zeggen de vrouwen-minnende Franschen.

In de Ver. v. ambtenaren ter Gemeente-Secretarie, luyden die zich bijzonder occupeeren voor de emancipatie

F E U I L L E T O N .

Ken Wloving.

T o o n e e l s t u k j e i n één bedrijf.

NAAR HET ÜUITSCH VAN H. MARSCHLAND.

Het tooneel stelt voor de kamer van een jong meisje van goeden huize. Wit met goud gelakte meubeltjes, lichte gordijnen, overvloed van kleedjes en handwerkjes op tafels en étagères; de jonge meisjes- literatuur van den dag in prachtbanden ; overal photo's en bibelots.

HANNA (een meisje van ongeveer 26 jaar met een aardig gezichtje, dat evenwel reeds sporen van verlies der jeugd begint te vertoonen, zit voor den toiletspiegel, bezig wet een nagel vijltje kaar handen te bewerken.

Zij heeft het haar los en een friseermantel om).

(Er wordt aan de deur geklopt: de kamenier treedt binnen).

(Knorrig). Zoo, kom je daar eindelijk en ten laatste aan ; Ik zit hier al een half uur te wachten. Moet ik misschien tot het eten onge- friseerd rondloopen ?

KAMENIER. Ik kan niet op twee plaatsen te gelijk zijn. Mevrouw had me noodig. Ik moet ook dadelijk weer naar haar t o e ; ik kom u maar even zeggen, dat mevrouw Richter er is en naar u vraagt.

HANNA (levendig) Edith! O, dat is heerlijk. Vraag of Mevrouw zoo goed wil zijn boven te komen. (De kamenier verwijdert zich. Hanna draait in grooten haast het haar in een wrong samen en steekt het v< st.

Nog eer zij klaar is, wordt de deur geopend en ziet men Edith's gezicht naar binnen gluren).

ËDlTsQjescheiden vrouw. Een slanke, elegante verschijning, zelfbewust optredend. Vroolijk en met licht spottenden blik). Mag ik binnenkomen ?

HANNA (is haar tegemoet gesneld en heeft de deur geheel ópen- getrokken). Jij ? Op alle uren van den dag en den nacht. (Ze omhelzen en kussen elkaar) Welkom weer thuis ! Hoe lief van je, dadelijk bij me te komen!

EDITH. Uwe Hoogheid heeft den wensch uitgesproken mij dadelijk te zien en ik laat kasten en koffers in den steek en vlieg hierheen.

Dat is nog eens een vriendin, niet waar V

HANNA. Ja, eigenlijk had ik bij jou moeten komen, maar werkelijk

| der vrouw en eigenaardig kameraadschappelijk ontvangen

| zuster-ambtgenoote, wie af en toe lof en eere wordt toe- gebracht in hun vakblad Het Prinsenhof, sprak de vorige week de Heer mr. Ph. Falkenburg, hoofdcommies van het Bureau voor Statistiek ten stadhuize, over Groote steden, haar bevolking en hare eischen. Overdenkenswaardig in dit onderwerp premissen en conclusie.

Voor den Heer F. de groote stad moeder-poliep, tot zich trekkende de energie van heel het land. Daar te verdienen, daar het centrum van al wat bekoort geest, oog en oor; daar hoog loon, conversatie, kunst op elk gebied;

daar licht, leven. Daar de werkman vrije burger, uit- slaande de wieken naar boven, naar boven. Daar de ge- legenheid om door vereeniging, door onderling overleg te worden patroons-gelijke, in waarheid te zijn mede- werker van het maatschappelijk geheel. Zeker, daar ook kweek-tierplaats van ontevredenheid, edoch van een onte- vredenheid, meer heilbrengend de menschheid dan de doffend-rustige rust van het platteland. In èèn woord, de stad is het leven, het volle, weeldelustig menschenleven, het leven naast, met, voor anderen, het intens-voelen dat men niet is een op-zich-zelf-staand wieltje, maar het onont- beerlijk kamrad der reuzenmachine. Op het land geen vakbeweging, geen samen-opgaan voor lotsverbetering, geen onderling overleg, geen zenuwpakkend, spier- klauwend voorwaarts. Geen stadswerker dan ook zal zich gemakkelijk wennen aan dorpsgedoe.

Naast die verheerlijking van de stad de wensch, dat de daar werkende arbeider kon wonen op het land, gaande dag aan dag per spoor naar het aantrekkingspunt. Dat zou zoo goed ivezen ook voor zijn vrouw en kinderen. De huidige

ik kon niet. Er is dezer dagen zoo van allerlei g e w e e s t . . . . — Maar toe, ga zitten, (ze neemt een paar kleedingstukken van de canapé en werpt ze op den dichtst bijstaanden stoel. Ze gaan naast elkaar zitten) en vertel eens, hoe je 't gehad hebt. Te oordeelen naar je brieven en je uitzien, brillant.

EDITH. Ja, 't was heerlijk . . . . Ik vergeef het je Papa nog niet, dat hij niet hebben wou, dat je meeging. Honderdmaal op een dag heb ik aan je gedacht en 't betreurd, dat je niet bij me was. Weet je, alleen te zijn heeft toch ook zijn schaduwzijde.

HANNA. Ik heb jou ook erg gemist.

EDITH. Zoo V Nu, ik heb er niet veel van gemerkt. Eens in de honderdduizend jaar een brief. . . .

HANNA. Nu ja, er zijn dingen, die men zelfs aan de beste vriendin niet kan schrijven.

EDITH. Dat moeten verschrikkelijke ding en zijn. Maar — wat is er dan ? — biecht op. Ik brand van nieuwsgierigheid.

HANNA. Heb je er heusch niets van gehoord '?

EDITH. Ik ? — Kind, sinds ik thuis ben, heb ik nog geen voet buiten mijn vier muren gezet. En geen monsch gesproken als mijn oude Kaatje en mijn kamenier.

HANNA (na even gewacht te hebben, met onzekere stem) : Ik ben geëngageerd — sinds gisteren.

EDITH. Geëngageerd ? Jij ? Heusch waar ? En dat hoor ik nu eerst, als een fait accompli ? Waarom heb je me daar niet even iets van geschreven '? Hoor eens. ik vind je een afschuwelijke huichelaarster Als ik even mijn hielen gelicht heb. . . .

HANNA (met een /lauw lachje). Lieve schat, ik ben er bijna even verwonderd over als jij.

EDITH. W a t ? Het wordt steeds interessanter. Dus een liefde op 't eerste gezicht V De beroemde overspringende vonk! Ja, daarmee valt niet te spotten; ik heb je altijd wel gezegd, dat je daar nog eens aan zoudt moeten gelooven. Maar vertel nu toch eens, hoe het toege- gaan is. Laat je toch niet ieder woordje afbedelen.

HANNA. Och, er is niet veel te vertellen. (Bitter). Hij kwam, zag en overwon. Mannen zijn allemaal geboren veroveraars.

Wordt vervolgd.

(4)

beschaafde immers, volgende zijn inspiratie, welke hijgt naar de natuur, vestigt zich al meer en meer buiten. Doodeen- voudig onwaar. De gegoede in het heden leeft twee levens: een in de stad met haar zaken, haar opwinding, haar geneugten, haar duizendvoudige afspiegeling van 's menschen kunnen en een in het kalmeerende van de natuur. Na in het zonnelicht te zijn opgestuwd hemelhoog, nedergeploft in diepst-diep door der zeeën golfgeklots, dein-deint hij 's avonds op het kabbelend blauw meertje. Hij houdt van buiten, zeker, maar als hij moe is van stadsgewoel, verlangt te rusten.

Wie werkelijk wonen in die, naar 's Heeren Falkenburg's beweren, geestdoffende streken zijn de vrouw en dochters.

Onbewust wast een stuwing, dringende de vrouw al meer en meer uit het gemeenschapsbestaan. Langzaam, maar daarom niet te minder zeker, wordt zij losgewikkeld van het menschenleven om over te gaan tot vegeteer-wezen of para- siet, al naar de omstandigheden medebrengen. En daartoe zou de Heer F. nu toch ook zoo gaarne gedoemd zien haar, die tot heden nog ontsprongen is den dans, de vrouw van den arbeider.

In groote steden zijn — alweder volgens den Heer F., in deze volkomen bevoegde — veel meer vrouwen, dan mannen^

naar proportie oneindig meer dan in kleinere gemeenten, wat nu juist niet pleit voor der vrouwen neiging voor dorp, veld en beemd. De verhouding voor zwaar-bevolkte gemeenten is 47 m. tegen 55 vr., in kleinere 51 m. tegen 49 vr. Voor wat aangaat de inkomsten-heffing niet veel te halen uit de vrouwen, wier revenuen of niet zijn na-te-gaan of wel zijn te ontoereikend om te worden aangeslagen — in deze becijfering voor ons de oplossing van een belasting-enigme:

omdat Finantiën kan beetkrijgen slechts zoo weinigen, laat zij bloeden de enkelinge, haar vallende in handen. — Al die naar het centrum stroomende, meestal werk zoekende vrouwen, schadeposten; misschien wel voor een groot deel wijl ambten, als b. v. die van den Heer F., onbereikbaar zijn voor haar, gereserveerd blijven voor één sekse. Radi- caal middel: drijf haar uit Dat hygiënisch groote ge- meonten zijn te verkiezen boven kleine, de kindersterfte talrijker is bij deze dan bij gene, dat de ongestaakte toevoer van arbeiders, groot geworden te midden van geestverpoffing en lagen levensstandaard op den duur moet ten gevolge hebben de intellectueele en moreele achter- uitgang der steden, kan niet verwrikken het grootsche doel: de exodus der vrouwen.

Denken zij, die doceeren zulke stellingen? Begrijpen zij de portee hunner woorden? Zal dan altijd gelijk hebben Hegel waar hij uitroept: de geschiedenis heeft den menschen niets geleerd! Met naast ons het Oosten, her- bergende vet-drillerige vleeschklompen, moeders van vad- sige, wellustige, weifelende zonen; achter ons het Oud- Athene met zijn vrije burgers, zijn Aspasia's, Laïs, Phryne's en zijn tusschen vier muren gedrongen huisvrouwen, wordt gezongen op allo mogelijke wijze het in-immoreele liedje:

hem de wereld, haar het huis ! Scheidt de sexen, richt beider gedachtenkring, beider levensgang op verschillend een doel; brengt slechts hen samen voor dit ééne: procre- ëeren ! Zorgt dat zij niets hebben met elkander gemeen, noch in denken noch in handelen! Diviseert rijk en bevol- king in twee doelen: de stad met haar vooruitgang, haar wetenschappen, haar kans op fortuin, op stijgen, haar wereldverkeer hem, den man; het land met zijn achterlijk- heid, zijn monotouun schildpadgang haar, de vrouw!

Meenen die predikers waarlijk, dat de menschen zijn pionnen, blijvende staan op het bord naar den wil van den zetter? De arbeider, 's morgens geregeld sporende naar zijn arbeid, na beëindiging onmiddellijk terugkeert naar huis ? Hij die doet aldus, zeker niet degene van wien uitgaat ook maar èèn poging tot lotsverheffing. Maar hoe dan met theatre's, concerten, café's en, bovenal, de vakvereeniging, die hartader van den arbeid onzer dagen?

Zoo echter al het ook niet gaan. De man, dank zij amusementen zonder tal, „Ons Huis"en, vereenigingen en bonden, toch al weggetrokken van den familiekring, zou worden al uithuiziger en uithuiziger. Vandaag terwille van een vergadering, morgen ter bijwoning van een volks- conc-rt, overmorgen omdat hij mede heeft te regelen een nieuwe loonlijst, zal hij blijven in stad, totdat ten langen leste, daarin gelijk den zoo benijden bourgeois, hij vrouw en kinderen ziet hoogstens eenmaal per week. De stad bron van intellect, levensmoed, beschaving weg er met de vrouw ! Het gezin een vereeniging van éénvoe- lende, elkander lievende personen weg er met den man ! Heerlijk, hoogheffend ideaal!

En de vrouw! O, in den beginne zal zij smachten naar de wonderdadige stad-attraction, welke nog doortin- telt lichaam en zinnen. Later zal in haar opborrelen jaloezie, wrok, drift tegen hem, die niet arriveert als daar luidt spoorsbengel. Voor haar op zullen doemen tooneelen van gloeiende prangmin, waarbij hoofdfiguur hij met niet zij, maar een ander, jong, levendig stedelinge. Later, denkloos door stompzinnig uren-gezeur, eeuwen ten achter bij den genereerder harer kinderen, zal zij slechts eten, drinken, dragen, baren en en met traaggeestigheid inoculee- ren heur nageslacht, en dat heusch niet alleen de meisjes.

„Wat praat gij van zorg, ellende, worsteling, zei ons een landgoed bewonende vrouw, wier voet nu juist niet altijd had gewandeld over rozen! Hoe arm ook, hebt gij toch nog uw Kalverstraat, gelijk de Parijzenaar zijn boulevard, met haar duizenden lichten, schitter-tinteling, kleur-fonke- ling, haar permanente expositiën der kunstvoortbrengselen van 's menschenbrein en -hand, haar suis-ruiselen van stemmen, haar voet gesleep, haar lach, haar vloek, repre- senteerende het leven in al zijn phasen, al zijn nuancen.

Maar hier; hier is verdriet grauwer, omvangrijker, over- stelpender dan daar, waar het zich meet aan anderer lijden. Wat verschil tusschen ons en de dooden? Wij bewegen ons, meestal mechanisch, dat is al. Levend begraven! Wat zegt daarbij koude, honger, zelfs slagen ? Dat alles iets, ons leven niets." Er zijn vrouwen die dweepen met het buitenleven, wat echter zegt dit voor de vrouw? In het heden nog altijd Indische weduwen die verlangen te worden verbrand met het lijk van heur man, moet daaruit worden geconcludeerd, dat alle weduwen wenschen één te zijn met het cadaver van haar gemaal.

Wat droeft in deze redeneeringen is de totale nega-

tie van het mensch-zijn der vrouw. Dat haar gezichts-

spheer zich kan uitstrekken verder dan vier muren, haar

hersenen kunnen omvatten nog iets anders dan man en

kinderen, er wordt zelfs niet aan gedacht. Verbe neutre,

iets als kast of schrijftafel, staande waar dit begeert

smaak of gril van den bezitter. Te goeder trouw, maar

juist dit doet zijn de quaestie zoo in-treurig, gaat men uit

van de stelling: hij mensch, zij aanhange van dien. Dat

ook in haar gloort ambitie, zucht naar heffing van het

(5)

E V O L U T I E . 141 eigen ik, lijkt zoo absurd, dat, zoo aanwezig, dit alles

moet worden gesmoord, gedoofpot, weggeplompt. Zelfs het ziellooze echter wreekt zich, hoe zou dit dan niet doen het ademende? Het meubel, niet in gewenschte omgeving, barst uiteen of wel rot in stukken. De Atheensche vrouw is gewi

-

oken geworden door hetairen en pederasten. Wie vraagt separatie der geslachten, zweept op perverse harts- tochten. De Hiannen hier, de vrouwen daar, wat gouden tijd voor prostituees, Ganymeden, Don J u a n s !

door cene jonge gescheiden vrouw met een kindje. Deze vrouw kan door naaien in haar onderhoud voorzien (zij kan het huis ook grooten- deels meubiloeren; wij hebben slechts bedden enz. aan te schaffen voor onze verpleegden). In deze woning worden kamertjes in onderhuur gegeven aan ongehuwde moeders, die reeds weer in staat zijn zelve in haar onderhoud en in dat van haar kind te voorzien. Het blijkt toch dikwijls, dat deze vrouwen voortdurend te lijden hebben door toespelingen op het gemis van een' vader voor haar kind, wat op den duur hoogst onaangenaam voor haar is en ook niet bevorderlijk voor de goede verhouding tusschen haar on haar kind. Wij kunnen haar de gelegenheid geven goedkooper en aangenamer to wonen en op deze wijze tevens onze huishuur grootendeels dekken.

Verder houden wij, al naar ons vermogen, één of meer kamers disponibel voor het huisvesten van meisjes, die hare bevalling afwachten of pas van de kraamzaal komen. W e zorgen voorloopig er zoo weinig mogelijk lang blijvende personen te hebben, daar onze middelen dan niet toereikend zullen zijn. We wenschen echter telkens door een geneeskundige te laten constateeren of we een kind zonder gevaar direkt van de moeder kunnen scheiden. Kan dat niet, dan willen we haar de gelegenheid geven om in ons huis te blijven, tot hot kind gespeend kan worden. In ruil daarvoor zullen we van haar vragen do zorg voor de kinderen, wier moeder weer aan het werk is gegaan op zich te nemen.

Natuurlijk zullen we dikwijls genoodzaakt zijn een ander verblijf voor de aan onze zorg toevertrouwde kinderen te zoeken, daar onze ruimte niet anders dan zeer beperkt kan zijn. Het is alleen voor spoedeischende gevallen en voor die welke bijzondere zorg eischen, dat wij wenschen een klein plekje te hebben, waarovoi we vrij be- schikken kunnen.

Vooral geldt dit, als onze hulp van uit afgelegen plaatsen wordt ingeroepen. Dikwijls verzocht men ons om steun en dan moeten we zelf eerst overal zoeken en bedelen om een plaats te vinden, waar we iemand onder dak kunnen brengen. Bcth Palet is dikwijls onze toevlucht geweest, we zijn daar steeds met groote vriendelijkheid be- handeld, waarvoor we niet dankbaar genoeg kunnen zijn. Nu is men daar echter door de noodzakelijkheid godrongen, er toe over gegaan om in de eerste plaats de volstrekt onbeschermden te helpen en eerst daarna op to nemen, wie door een persoon of Vereeniging wordt gesteund.

Van harte hoop ik, dat nu duidelijk is geworden, wat we willen en vooral, dat ons verzoek geen noodeloos verzoek is.

A. W . L. VEKSLUYS-POEJLHAN, pres. O. V.

A . . A . ^ k ^ :fc- * - J b . . * - - A - ik. afc. * * , * . * . * .±., ± * . :fc .*..

„ f opularisccring van TQcicnscIïaj}."

Wanneer eenmaal een later geslacht naar historische gegevens gaat zoeken voor de heetgebakerdheid van dezen tijd, dan kan het

uit de hedendaagsche geschriften een ruimen oogst te zamen lezen W a n t onze zenuwachtige gejaagdheid vertoont zich wellicht n e r g e n s zoo onsympathisch grof als in de taal. Uitdrukkingen, onduidelijk en onjuist door te sterke bekorting; een over-voorspoedige „nieuw- geboort'" van af kapjringsteekens; middenlettergrepen weggeperst:

eindlettergrepen, geheel tegen den geest van ons taaieigen, afgemaaid ; geaffecteerd weeë woorden, op Fransche leest geschoeid, als auto's, photo's, typo's, litho's, en vele niet minder ergerlijke dito's — het ééne is al even onbehaaglijk als het andere. W a t erger is, onze fraaie taaihervormers gaan nog niet eens consequent te werk. Ze blijven halverwege staan op den weg der staartenknotting. Waarom bijv. werd beweging tot beweeg, oproeping tot oproep gedegradeerd, maar is zweming niet zweef, deiningniet dein, beschrijving niet beschrijf', of overtuiging niet overtuig geworden? Waarom spreken wij nog niet van een kop hof en een kop sjok f 'k Geef dit den leez' in ernst'g overweeg! We zouden er heel wat tijd mede uitsparen, en tevens een weinigje methode brengen in dezen waanzin.

Onduidelijk en onjuist is ook de titel dien ik boven dit opstel schreef. De wetenschap zelve kan gelukkiglijk nooit worden „gepo- pulariseerd", d.w.z. neergehaald tot het peil van den middelmaats- mensch. Waardig en fier, van democratische woelingen onberoerd, blijft zij tronen in verheven hoogten, bereikbaar alleen voor den ernstig willende, die haar om baars zelfs wil begeert. Het getal dergenon nu, wien het om niets te doen is dan om te weten, te kennen en te begrijpen, om, onbaatzuchtig en zonder praktisch doel, een klein tijrje verder den sluier op te lichten, die het wezen, den oorsprong en den samenhang verbergt der dingen en levensverschijnselen, het getal dezer uitverkorenen is klein, en zal, tenzij 's menschen aard essentieel mocht veranderen, ook te allen tijde klein blijven.

Onder „populariseeren van wetenschap" verstaat men dan ook geenszins de wetenschap, maar do resultaten van het wetenschappelijk onderzoek, in voor den niet technisch geschoolde begrijpelij ken vorm, onder het bereik brengen van den niet-vakkundige.

Tegen deze verspreiding bestaat op zichzelf geen bezwaar. W a t meer zegt, ze is onontbeerlijk. Alle takken van menschelijk weten breiden zich uit. De omvang van ieder onderdeel wordt onrustbarend, 't Is of het leven steeds korter, „do kunst" steeds langer wordt.

Voortdurend ondoeulijker, zelfs voor den stoersten werker, om meer dan een minimaal gedeelte van één der uitgestrekte velden in persoon te bearbeiden. Voor alles wat hij verder noodig heeft, hetzij ter aanvulling van eigen studie, hetzij ter bevrediging zijner geestelijke behoeften, moet hij leenen van door anderen verzameld materiaal.

Bij deze groepen, wetenschappelijk meerderjarig, zal populari- seering niet licht schade, integendeel ontzaglijk veel nut veroorzaken.

Instinctmatig voelen zij waar de basis stevig en waar zij wankel is, en ongemerkt vermengt zich het aldus van elders opgenomene met hot zelf bijeengegaarde kapitaal; leemten aanvullend, schakels sme- dend, samenhang aan het licht brengend tusschen wat vroeger scheen los te staan, nieuwe suggesties verstrekkend tot nieuwe ontdekkingen.

Maar geheel anders wordt de zaak, zoodra er sprake is van ver- spreiding onder de wetenschappelijk onmondige onderste lagen onzer bevolking; datgene, wat onze ook in de hoogere kringen zoo slecht onderwezen Eugelsche naburen aanduiden met „ University Extension."

Het denkbeeld is zeker edelmoedig genoeg, en gulheid een sym- pathieker eigenschap dan gierigheid. Toch kan aan weigeren wijsheid, aan geven daarentegen verkeerd geleid idealisme, zwakheid of zelfzucht ten grondslag liggen. Toen eenige jaren geleden aan een aantal ge- Jeerden hier te lande de vraag werd voorgelegd, of „university Extension" in hun oog wenschelijk was, hebben velen hunner ont- kennend geantwoord. Er hoorde moed tot dat kleur bekennen. W a n t er is misschien geen ondankbaarder taak, dan om ten gehoore van een geslacht voor wie de beteekenis van het begrip is te loor gegaan, een pleitbezorger te zijn voor aristocratie des geestes. En hatelijk is de schijn dien inen op zich laadt, waar men zich verzet tegen de op- heffing van een privilege, dat men voor zich zelven waardeert, een privilege trouwens van een eigenaardige soort, hetwelk, gezegend kenmerk van maatschappelijken vooruitgang, in onzen tijd voor een ieder verkrijg- baar is voor don prijs van aanleg en energie. Wel diep moest dus hun overtuiging wortelen, dat het toedienen van voor hem onverteer- bare wetenschap, die met den gewonen inhoud van zijn gedachtenkring heterogeen is, den patiënt geen voordeel, maar nadeel berokkent, waarvan dan weder zijn gezin, zijn omgeving, de maatschappelijke groep waartoe hij behoort, onvermijdelijk den terugslag ondervindt.

Gepopulariseerde wetenschap nu kan op tweeërlei wijze worden verspreid: door middel van geschriften en door middel van het ge- sproken woord.

De eerste vorm is verreweg de minst schadelijke. Eenzaam lezen vereischt althans een zekere mate van geestelijken arbeid, van concentratie van gedachten. Starre strakke letters plegen zelden zoo bedwelmend te werken als een meesleepende, levende stem. Den lezer ontbreekt althans niet iedere gelegenheid tot overpeinzen, naslaan, vergelijken, overwegen — kortom tot een weinigje controle en kri- tiek. Hij wordt niet zóó willoos meegesleurd; hij is niet zóó weer- loos werktuig in de hand van den schrijver, als de toehoorder in die van den spreker is.

Veel ook hangt af van de bekwaamheid en do gezindheid van den auteur. Hoog houden van het onderwerp, de doorzichtigste klaar- beid in indeoling en formuleering, vermijden van elke slechts voor den technisch opgeleide verstaanbare uitdrukking, dit zijn nog slechts do meest elementaire eischen waaraan de samensteller van populaire werken heeft te voldoen. Bovenal moet hij, zelf overtuigd van do beperktheid van onzen horizon, en doordrongen van het onvolkomen e

De circufaire van ©nderlin^e A^ouwentfesclperming.

De redactie van dit blad vraagt, naar aanleiding van de circulaire die aan de leden van O. V. door het H. B. gezonden is, een nadere verklaring over het huis, waarvoor geld wordt gevraagd en bovendien in ' t bizonder naar het verschil, dat er zal zijn tusschen dit huis en dat, wat vroeger te Rotterdam bestond.

Het verschil zal groot zijn, in de eerste plaats reeds wat het finantiëele betreft. Het huis te Rotterdam toch had het inkomen van de gehecle Vereeniging noodig en slokte nog bovendien in één jaar tijds het batig saldo van vroegere jaren op, om niet eens te spreken van alles, wat er nog door particulieren aan werd ten koste gelegd.

W e vragen nu een extra-bijdrage voor den huur, omdat we noch de gewone inkomsten, noch de fondsgelden aan een proefneming willen wagen. Als we een woning gehuurd hebbon, wordt deze betrokken

(6)

van bestaande toestanden of voorgestelde veranderingen; hun ontzag doet aangroeien voor het wonderlijk ingewikkeld raderwerk onzer maatschappij, zoodat zij huiverig worden voor een onbesuisd ingrijpen, waarvan do gevolgen niet te berekenen zijn; die bovenal, zonder hen daarom blind te maken voor.hetgeen nog verbetering behoeft, en voor de verschillende wegen waarlangs die verbetering kan worden gezocht, hun eerbied inboezemt voor het ten koste van onzegbaar veel menschen- leed historisch gewordene.

Maar een dergelijk spreker behoort gewoonlijk niet tot de soort die de menigte behaagt. De onderste lagen onzer samenleving zijn nog niet vatbaar voor wetenschappelijk gecompliceerde uiteenzettingen, hoe helder ook voorgedragen ; niet gesteld ook op wikkende en wegende voorgangers. Mie /velen het niet, vonnissen zij. Zelfbewust, gebiedend optreden, klinkende leuzen, zich aanstonds en als vanzelf in hun brein borende machtspreuken, een stevig houvast — dat is het wat zij wenschen. En hun wensch wordt heden ten dage maar al te grif vervuld. Maatschappelijk fanatiekeri, eerzuchtigen en intriganten go- noeg, voor wie het doel de middelen heiligt, of wier doel al even onheilig als de middelen is. Zij kunnen het weten, dat de rijen der hoorders, niet of slecht onderlegd, geen weerstand kunnen bieden aan den stroom van theorieën die over hun slachtoffershoofden wordt uit- gogoten; dat zij te eenenmale onmachtig zijn om feiten, samenhang en conclusiën ook maar in de verte te controleeren. Maar wat doet dat er toe V Niet de qualiteit, alleen do quantiteit is van gewicht;

het aantal argelooze zieltjes dat men noemt het geloof ik gewonnen wordt. Handig speculeeren zij op de hartstochten of de zwakheden van „publiek". Draaierijen, waartoe men zich niet zou verlagen, staande tegenover één persoon van wien men een geldelijke contributie ver- langt, worden zonder gemoedsbezvvaar aangewend wanneer men het woord richt tot een volle zaal, en de prijs geen stoffelijk goed maar geestelijke instemming is.

En het toppunt van onzedelijkheid wordt bereikt in de tegen- woordig zoo geliefkoosde meetings met moties, waarbij een tot zelf- standig oordeelen onbevoegde menigte in een roes van overspanning, onder een bedwelmende suggestie, genoopt wordt tot het uitbrengen van een stem, die den volgenden dag bij nuchter nadenken menigeen bitter berouwt. Motie zus of zoo is dan „met overgroote meerderheid van stemmen aangenomen"!

Maar ook afgezien van deze ergerlijkste uitwassen, is het systeem van „University Extension" m.i. af te keuren. Het is een averechtsche toepassing van een juist begrip. Inderdaad is volksontwikkeling het

„eerste noodige". Do woorden van Guizot in zijn superieur werk, Ifisioire de In eirüUotion en F.urope: „Après tout, quels que soient les événements exterieurs, c'est l'homme lui-même qui fait Ie monde;

c'est en raison des idees, des sentiments, des dispositions morales et intellectuelles de L'homme, que Ie monde se règle et marche, c'est de 1'état intérieur de rhomme que dépend 1'état visible de la société" ') deze woorden zijn mij uit het hart geschreven. Staat pn maatschappij zijn geen onzichtbare, reusachtige, geweldige machten, maar vereeni- gingen van menschen. enkelingen, ledere maatschappelijke verbetering heeft ten slotte tot doel, het leven voor den enkeling wat draaglijker of wat zonniger te maken. Iedere verbetering is een bewijs, dat groepen van enkelingen een weinigje beter en een weinigje wijzer geworden zijn. Harten verzachten, geesten scherpen, ziedaar de basis, bij welker ontbreken j;een waarachtige vooruitgang mogelijk is.

Ook tot meerdere welvaart wordt op deze wijze, en op deze wijze alleen, de weg gebaand. Meerdere o n t ' i k k e l i n g en meerdere bescha- ving voeren vanzelf tot een ietwat hoogeren levensstandaard, en deze weder tot minder onberaden, latere huwelijken, een kleiner kindertal, minder drankmisbruik, grootere spaarzaamheid: tot hoogere welvaart de onmisbare factoren. Wel is liet waar. dat welvaart op haar beurt, in gezegende wisselwerking, weer meerdere ontwikkeling in haar schoot kan dragen, maar deze vormt toch altijd het primaire, gene het secundaire element. Want welvaart zonder ontwikkeling voert eenvoudig tot luiheid, verkwisting of uitspatting, totdat het slachtoffer tot zijn vorig peil, waarschijnlijk lager nog, is teruggezonken.

Wie zich echter verbeeldt, dat ontwikkeling der volksscharen te bereiken is door wat lezingen en cursussen, lijdt aan zelfbedrog. Het is een taak waar vele geslachten, wellicht eeuwen lang, aan zullen te arbeiden hebben. De voorstanders Van „University Extonsion" be- ginnen bij 't eind in plaats van bij hot begin. Ze willen een dak leggen, waar do fundamenten ontbroken. Langzaam, stevig moet er worden gebouwd, van onder op, laag na laag : goede bewaarscholen, praktisch, concreet, opwekkend lager onderwijs, bijzondere inrichtingen voor geestelijk minderwaardigen, verstandig toegepaste leerdwang, goedkoope herhalingsscholen, behoorlijke vakscholen, voldoende op- leiding voor onderwijskrachten, de leemten tusschen één en ander aangevuld door openbare leeszalen en bibliotheken — wanneer dat alles bereikt zal zijn, lang na ons aller dood, dan kan het dim levend geslacht eens gaan denken over min of meer wetenschappelijke lezingen. Op dit oogenblik misbruiken zo de massa. Ze bieden haar steenen voor brood! ANNA POLAK.

van alle menschelijk weten, zelf zich bewust van te treden op gewijden grond, dat stil ontzag ook aan de ziel zijner lezers kunnen mededeelon.

Een wetenschappelijk werk, dat den lezer niet klein maakt, heeft zijn hoogste'^bestemming gemist.

Ook het onderwerp is geenszins van belang ontbloot. Boeken die bestudeerd worden met een zuiver theoretisch doel, zooals hand- leidingen omtrent plant- en dierkunde, aard- en sterrekunde. of historie in haar verschillende vormen, zijn verre te verkiezen boven die, welke men ter hand neemt om het geleerde op eigen of anderer leven prak- tisch toe te passen.

Het record in gevaarlijkheid wordt volgens mijn opvatting dezer zaak geslagen door werken over sexueele hygiëne, medicijnen en staathuishoudkunde.

W a t het eerste onderwerp betreft — het gebeurt zelden dat ik het zoo eens ben met Anna de Savornin Lohman als in haar philip- pica tegen boeken als van Dr. Anna Fischer-Diickelmann. Met, omdat ik tegen de dame in quaestie eenige bijzondere grief koester. Haar

„Gulden Vrouwenhoek", mij onbekend, is van gedegen goud misschien.

Evenmin, omdat ik in het negatieve met de hedendaagsche opvatting niet een goed eind weegs wensch mee te gaan. Het ouderwetscho onderwijs, dat door het ontbreken van ieder natuurkundig element den leerling geenerlei kennis bijbracht omtrent den ontwikkelingsgang van het leven op aarde, en het volwassen meisje over eigen organisme in volstrekte onwetendheid hield; de ouderwetsche opvoeding, die door een averechtsch begrip van reinheid alles wegmoffelde wat be- trekking had op het wondermooie geheim der geboorte, alsof dit iets af'keurenswaardigs ware waarover men zich te schamen had — beide vroegen dringend om verbetering, en verbetering is ook niet uitge- bleven. Maar de erkenning van vroegere dwaling mag geen reden zijn. om nu violent naar het andere uiterste over te slaan; om kleine kinderhersentjes te gaan bezwaren met begrippen en voorstellingen die niet voor hun leeftijd zijn; om aan het sexueele leven, dat, n'en déplaise a Zola en Couperus, bij niet kunstmatig overprikkelde Noordelijke volken slechts een ondergeschikte plaats bekleedt, een alles overheerschende beteekenis toe te kennen en om boekjes, die in speciale gevallen en voor speciale personen hun nut kunnen hebben, onder het bereik te brengen van gansche scharen, die van den boom der kennisse nog niet of nauwelijks hebben geproefd. Daar liggen ze voor de winkelruit, met hun verleidelijk lokkende geheimzinnige titels. Schoolkinderen, opgeschoten meisjes en knapen staren er naar, schichtig, met begeerigen blik. Hoe menig tergend geheim zal in die bladzijden niet worden opgelost! De verboden vrucht in zoo onmid- dellijke nabijheid oefent haar aantrekkingskracht uit als immer — ze koopen, en lezen, onmachtig om de tooverspreuk te. vinden die de door de lectuur gewekte geesten weer naar hun sluimerhoek terug kan bannen. Wie zal het zeggen, hoeveier verbeelding op deze wijs bezoedeld, hoeveel kwaad hierdoor gesticht wordt physick en moreel!

Ander, maar vooral niet minder verderfelijk kwaad brouwen de populair wetenschappelijke medische boeken. Geen vak waarin de leek zich zoo weinig ieek voelt, als de geneeskunde. Hoe lager de trap van ontwikkeling, des te meer doktoren op eigen hand. Een onafzienbare reeks v . n chronische en acute gevallen, veroorzaakt door verkeerde diagnose, of verkeerde toepassing van op zichzelf deugdelijke geneesmiddelen en -methoden, moet hier van populari- seering het gevolg zijn. Om nog niet eens te spreken van de opge- wekte waanbegrippen on de rampen der auto-suggestie. Een leerares aan een Hoogere Durgeisckool — dus iemand van althans eenige ontwikkeling, moeten we aannemen — was, inwonend in een gezin waar een longlijdo werd verpleegd, een Duitsch prulboekje over bacteriën en bacillen machtig geworden. In een ommezien was zij besmet met do bacillenvrees. Die griezelige dieren, met hun grillige vormen, als komma's, als vraagteekons, als kurketrekkers, vooruit- springend, achteruitspringend, links springend en rechts springend,' een heel leger van door de lucht huppelende miniatuur-vlootjes, te verraderlijker omdat je ze niet zien kunt, die kleine rukkers — 't is wel om zenuwachtig te worden, niet waar? De juffrouw dronk dan ook niet meer uit een kopje, dat stond op een Schoteltje, dat gestaan had op een blaadje, dat ge wee t was in de ziekenkamer! Zij deelde haar doodelijken angst mede aan de dienstboden, waarvan de ééne in de benauwdheid des harten wegliep, en de andere nauwelijks meer bij den patiënt durfde komen, en niet dan met do uiterste moeite tot het besef te brengen was dat „heele kennis baat, maar halre kennis schaadt"!

Het ligt ook in den aard der zaak: waar doktoren zelf zich reeds dikwerf niet weten te onttrekken aan de sombere suggesties, door verkeerd geïnterpreteerde symptomen gewekt; waar bij de allerbe- kwaamsten gevallen van zelfmoord voorkomen uit angst voor een kwaal die bij sectie gebleken is, slechts in hun verbeelding te hebben bestaan, daar kan het verschaften van populaire medische keunis aan den leek niet nalaten, zenuwlijden, waanvoorstellingen en imaginaire krankheid te veroorzaken. Er wordt dan ook onder de doktoren heel wat over gebromd, binnenskamers zoowel als in het openbaar. Aan het protest van den tot mijn spijt anoniem] brommenden „Medicus" in de N. Rott, U. wil ik gaarne, hoewel 't niet zal baten, mijn stem paren.

Intusschen, „chacun prêche pour sa paroisse." Met evenveel recht als „Medicus", zou ook „Econoom" over mishandeling van zijn vak kunnen klagen. Met meer recht misschien nog; omdat gepopulari- seerde staathuishoudkunde minder door middel van geschriften dan wel van cursussen of lezingen pleegt te worden verspreid. En lezingen zijn in mijn oog uit den booze. Dit hoefde natuurlijk niet zoo te zijn.

In ab>tra'cto is ongetwijfeld een eerlijk, hoogwetenschappelijk spreker denkbaar, die zijn toehoorders onpartijdig op de hoogte brengt van vraagstukken va» maatschappelijken aard; die hen zooveel mogelijk alle zijden eener questio laat zien; het voor en tegen voor hen afweegt

i) "Ten slotte, welke ook de uitwendige gebeurtenissen mogen zijn, het is de mensch zelf die de wereld maakt; het is naar den maatstaf der denkbeelden, der gevoelens, der zedelijke en geestelijke gesteldheid van den ïncnsch; dat de wereld zich richt, en voorwaarts schrijdt; het is van den innerlijken toestand van den mensch. dat de uiterlijke toestand der maatschappij afhangt".

Ju. * . . * , * _&. *~. Ji^ * , & , - * - * ,&. - * - - * - * . -&- -&- - * - - * - - * - - * -

Gongrcs-indrul&en.

Niet minder belangstelling dan vorige koeren was het deel van het 4e Onderwijs-Congres, gehouden door het Landelijk Onderwijs-

(7)

E V O L U T I E . 143

Comité, Zondag 22 Nov. j.1. Wel was liet aantal direct deelnemende vereenigingen iets geringer, maar indirect was de deelname grooter dan vroeger. Door combinatie in Bestuurdersbonden, werd hier en daar nog al eens een veieenigiiig als afzonderlijke deelneemster van de lijst geschrapt; daardoor wordt de moreels steun aan het streven van het Comité verhoogd, als de Best. B. meer aangesloten vereenigingen telt, dan zij die vroeger lid waren van hot Congres, doch als de zelfstandige deelname wordt opgeheven, omdat de vereeniging nu toch indirekt is aangesloten, is dit voor do finantién van hot Comité ietwat nadeelig.

Wel is waar traden enkele andere vereenigingen weer toe : heur aantal bedraagt pl.m. 70 en is dus bijna constant gebleven: dat is zeer bc- moedigend, evenals de ijver, die door vele vereenigingen — ook niet- aangeslotene — is aan den dag gelegd, toen de enquête werd gehouden, die de gegevens moest verstrekken of — juister gezegd — de leemten zou aantooncn, welke dit Congres noodzakelijk maakten. (Zie Evolutie Xos. 13 en 14 van dezen jaargang.)

Niet aangenaam was het echter te moeten constateeren, dat er zoo goed als geen belangstelling werd aangetroffen bij de autoriteiten;

alle onderwijs-autoriteiten toch waren uitgenoodigd en. . . schitterden door afwezigheid en stilzwijgendheid. Slechts ééne, de gemeentelijke inspectrice, had zich niet te hoog geacht haar niet-aanwezigzijn te excuseeren. Zoudon die autoriteiten misschien gemeend hebben, dat de quaestie, thans aan de orde gesteld, niet behoorde tot hun terrein V Men zou immers behandelen : de -org der gemeenschap voor het zeer joniie kind, geen onderwijs-zaak voor hen, die onderwijs eng opvatten, maar toch zeker wel een opvoediugs-vraagstuk, een noodzakelijk be- standdeel voor allen, die ruimer en breeder begrip hebben omtrent de plicht der gemeenschap ten aanzien van het kind, een vraagstuk ook, dat zóó nauw samenhangt met het engere idee onderwijs, dat wij ze moeielijk geheel los van elkander kunnen maken, wijl goede voorbe- reiding van het kind een onschatbare voorwaarde vormt tot het vruchtbaar maken van de lagere school.

Bij de opening zette do president, de Heer Gerhard, uiteen, waarom het twee jaar geduurd had, eer weder een Congres kon wolden gehouden. O.i. haalde hij wat al te uitvoerig en al te her- haald de April-staking daarbij aan. Natuurlijk zal iedereen met hem erkennen, dat het dwaasheid ware geweest in het voorjaar een congres te houden, doch de andere red neu: het omslachtig werken voor do enquête, geld bijeen te krijgen om het uitgeven van bet rapport mo- gelijk te maken en tijd opdat het rappert kon doorwerken, hadden op dit Congres wel wat meer, de staking wat minder mogen hebben, 't Kon den Heer G. er toch niet om te doen zijn om de S. 1). A. P, elementen, welke nog al sterk vertegenwoordigd waren, aan hun nederlaag te herinneren V

De zeven door het Comité ontworpen en aan de vereenigingen ter bespreking toegezonden stellingen zouden worden toegelicht in heur algemeene strekking door Marie Jungius, die dan ook haar lezing het motto gaf: „De zorg der gemeenschap .voor het zeer jonge kind is grondslag en zedelijke eisch der samenleving."

Deze stelling, voor spreekster glashelder, is het echter nog niet voor allen Onze lezers en lezeressen, die allen Marie Jungius ken- nen, zullen licht begrijpen, dat heel haar rede was één lange adem- tocht van warm meegevoel voor het kind. in diens belang en in het belang der samenleving. Onmenschelijk, onverstandig en onvoorzichtig noemde zij het. aan het eene kind meer zorg te besteden dan aan het andere. Kik kind, toekomstig volwassen mensen, is deel der samen- leving. Gedeeltelijk is deze waarheid reeds erkend; met denke slechts aan het lager onderwijs: er valt dus niets anders te doen dan de grenzen wat wijder uit te zetten. Aan een kind van één jaar kan evenveel, zoo niet meer schade worden toegebracht dan aan een van 20, zoowel door overdaad als door onvoldoende zorg. De gemeenschap is echter te kortzichtig, oveiblikt niet geheel de nadcelige gevolgen van hare tekortkomingen tegenover het zeer jonge kind ; van daar nog vele zieke plekken, ook op dit gebied, in onze samenleving. Kunnen de ouders het helpen, dat zij in velerlei opzicht tekort komen V Neen, want opvoeden — goed opvoeden, — is een zóó moeielijk iets, dat de waarlijk goede, leidende krachten zeldzaam zijn. Zoowel uit gezond- heids- en paedagogisch oogpunt voor het kind. als uit zelfbehoud, goed begrepen algemeen belang, moet de gemeenschap de taak der opvoeding in handen nemen, opdat overal waar de tot dusver aange- wezene, de moeder, deze niet naar behooren kan vervullen — om welke redenen dan ook — kind noch gemeenschap daardoor lijdon.

Onze voorouders hebben verzuimd in te grijpen ; laat ons gevoel en ons verstand, het eerste als kompas, het tweede als roer, ons spoedig er toe brengen handelend op te treden, teneinde dit verzuim weer goed te maken. Verschillende wegen kunnen worden bewandeld ; als één, in de stellingen niet genoemd, gaf M. J. ook aan : de jonge vrouwen aan te sporen tot algemeenen dienstplicht, gewijd aan de zorgen van het jonge kind.

Deze raad speet ons om twee redenen. Ten eerste lag zij volstrekt niet in de lijn van dit Congres; gelukkig dan ook, dat er niet op werd ingegaan. Slechts ééne der aanwezigen achtte zich geroepen, toen zij toch over een andere opmerking het woord voerde, in verband hiermee even dit denkbeeld te bestrijden op denzelfden grond als onze tweede reden: Na te hebben geconstateerd, dat het kind nog zoo enorm veel te kort komt, ondanks zijn toevertrouwd-zijn aan de moeder, dus de vrouw in het algemem, na opvoeden te hebben gequa- lificeerd als een moeielijk vak, waarvoor lust, roeping en leiding noodig is, wilde M. J. daartoe opwekken alle jonge vrouwen. Dit leek debatster en lijkt ook ons een inconsequentie. Lust en roeping voor één zelfde vak kan onmogelijk aanwezig zijn bij alle individuen, al behooren zij tot dezelfde sexe. Daartoe zijn aanleg en smaak te ver-

schillend ;t anders zouden zij niet zijn individuen, doch naar één model geknede poppen.

Na de mooie, theoretische beschouwingen van Marie Jungius, die den Congressisten schetsten hoe het zou moeten zijn, kwam de Heer Gerhard, als de geneesheer die niet vreest de wonde te peilen, met enkele cijfertjes ons een beeld, al was 't ook maar een flauw beeld, geven van de treurige, schrille werkelijkheid. Niet aangenaam, doch noodzakelijk zulk werk. Kwam het rapport, hetwelk wij reeds bespra- ken, evenals dat van den Heer Otter over Amsterdam, brengen een zeer sombere schilderij, nog somberder is het niet daarin genoemde, het lot van al die kleinen welke noch op voorbereidende scholen noch in crèches een onderkomen vinden, doch aan het toeval zijn over- gelaten.

Men oordeele: Nederland telt 700.000 kinderen onder de zes jaren. W a t wordt voor hen gedaan? Schering en inslag luidt het antwoord in het rapport: niets: bijna niets: er is een proef genomen, doch deze mislukte, enz., enz. In Amsterdam zijn 27.000 kinderen beneden 2 jaar. 86 000 van 2, 3 en 4 jaar en 12.000 van 5 jaar. In de hoofdstad vindt men in het geheel 107 inrichtingen voor jonge kinderen; daarop worden geborgen nog geen 12.000 kinderen; voeg daarbij de 4000 welke de bevolking uitmaken van de voorbereidende klassen der le kl. scholen (en hierbij zijn nog vele G-jarigen) dan resten er nog ruim 59.000 kinderen, waarvoor niets, totaal niets wordt gedaan. Dat wil niet zeggen: deze kinderen behoeven geen zorg, evenmin a l s : voor die andere 16.000 is voldoende gezorgd. Men denke zich dus de zee van tekortkomingen der jonge kinderen. In Rotterdam is de toestand iets minder slecht; op 47.000 kinderen beneden zes jaar bezoeken daar 12.500 de verschillende voorbereidende scholen. Van 's-Gravenhage, Utrecht, Haarlem, Groningen is ongeveer hetzelfde te zeggen. En dan nog. treurig genoeg, valt te constateeren, dat al die voorbereidende scholen — op enkele gunstige uitzonderingen na — absoluut niet deugen.

De praktijk heeft bewezen: 1^ dat over het algemeen de ouders niet vol- doende voor hunne kinderen kunnen zorgen, volstrekt niet alleen uit materieele onmacht, doch ook uit paegogische tekortkoming, 2e dat het particulier initiatief, het eerst zich ontpoppende in de kringen waar materieele onmacht de oorzaak niet kon zijn, later uit gemeenschaps- gevoel zich uitbreidende, vooral toen te kort schoot. Opmerkelijk is het hoe allen, die hebben medegewerkt aan de samenstelling van het rapport — ongeacht de persoonlijke opvatting van rapporteur of rap- portrice — kwamen tot de slotsom: ingrijpen van de overheid is nood- zakelijk. Mocht de een dit als een noodzakelijk kwaad beschouwen, de ander als een ideaal-toestand voor het kind, mocht.de eerste het uit nood aanvaarden, de laatste met vreugde begroeten, al naar men aannam of twijfelde aan de stelling: „het kind hoort bij de moeder", allen erkenden de noodzakelijkheid. Als een paar sprekende staaltjes haalde Gerhard aan de ook door ons in No, 13 geciteerde woorden van de S. I). A. I'. in Groningen en van de Ver. v. Vrouwenkiesrecht.

Hierop trad spr. in een uitvoerige weerlegging van do argumenten dergenen, die als noodzakelijk aanvaarden „de zorg der gemeenschap", omdat zij alleen de oorzaak zoeken in economische toestanden. Voor spr. gaat deze bewering op ten aanzien van de crèche, niet echter voor de voorbereidende school; daar is de paedagogische zijde de over- heerschende. Dat hieraan werd vastgeknoopt een beschouwing over den invloed van goed voorbereidend onderwijs, een pleidooi voor het nut hiervan voor alle kindoren zonder onderscheid, was. dunkt ons, zeer natuurlijk. Onder den invloed van het rapport en van de door het Comité gehouden besprekingen, waren dan ook de stellingen ont- staan, wier logische gedachtengang was geweest als volgt:

I. De zorg der gemeenschap is noodig; de Staat moet dus zijne bemoeiingen verder uitstrekken dan tot op heden : II. het paedagogi- sche motief betreft alle kinderen, de sociaal-economische reden een groot deel, doch niet alle; III. de voorbereidende scholen volgen het eerst, wanneer de grenzen worden uitgezet, daarna komt de kinder- verzorging; IV. wettelijke regeling is daarbij noodzakelijk; V. de Staat kan ook door indirecten steun (subsidie) het particulier initiatief holpen; vereischte voor goed resultaat daarbij ook: voeding en klee- ding: VI. niet wil het Comité daaraan vastkoppelen de verplichting voor de ouders om die inrichtingen te doen bezoeken door hun kinde- r e n ; VII. beginsel moet daarbij zijn algemeene kosteloosheid; om daartoe te geraken — zoo noodig — evenredige schoolgeldheffing.

Op deze zeven stellingen waren ingekomen verschillende amen- dementen, waarvan sommige door het Bestuur geheel of gedeeltelijk waren overgenomen, omdat zij juister weergaven wat men eigenlijk bedoelde of leemten aanvulden. Op de stellingen, de amendementen en de daarover gevoerde discussié'n komen wij den volgenden keer terug.

binnen de ($r

L

en£cn.

Bepleitende „bijzondere bescherming van vrouwenarbeid", zegt Ida Heyermans in De Vrouw van 7 Nov. 1.1.: „De loonen moeten toch immers stijgen, wanneer de vrouw niet meer uit oeconoinischen dwang de concuriente van den man wordt, want het manneidoon is gezins- loon; dat van de vrouw bijverdienste of berekend naar persoonlijke bohoeften," Wat mooie theorie ! Er bestaat een verkeerd systeem van arbeid-taxatie — laten wij het een beetje uitbreiden, for- tifiüoren. Prachtige leer! En dat nog wel uit de pen ven een onder- wijz-res .Gelooft I. H. nu heusch, dat, gehuwd zijnde met een ondor- wijz-r, haar salaris zou dairstellen „persoonlijke behoefton" het zijne, even groot, „gezinsbehoeften?" Wij zijn zoo vrij te meeuen, dat het

(8)

loon der vrouw zeker niet minder het gezin ten goede komt, dan dat des mans.

Dat faalt haar theorie bewijst de ongehuwde man; als regel wordt zijn arbeid betaalt als die van den gehuwde. En juist ook. Vinden wij procreëren een geldswaardige daad, dan moeten wij haar honoreeren apart, maar niet indirect, zoo inbegrepen bij ander werk. Als opging I. H.'s stelling, zou b.v. een huisvader met negen kinders voor den- zelfden arbeid moeten ontvangen een zeker aantal guldens meer dan die met vijf, vier, een. Men spreekt bij loon-quaestiën heel veel over het gezin, dat is waar, maar op stuk van zaken heeft men er voor over geen poser. Niemand vraagt bij het koopon of laten maken van eenig stuk, of de maker is gehuwd of ongehuwd, vader of niet.

Gesteld evenwel dat 's mans verdienste was gezinsgeld, wat nog zou dit geven het gezin dat er van ontving niets-niemendal ? Of meent I. H. waarlijk, dat moeder A. en haar kinderen kan leven van wat wordt gewonnen door man B. C. of Z , ? Heel en al voorbijzien ook doet zij dat van dat gezinsgeld wordt betaald milliarden liters drank, millioenen ponden tabak, nog daargelaten dat het dient tot onderhoud van de prostitutie.

De berekening van I. H. doet denken aan de vermogens-statistiek van het Friinscke dorp waar Rotschild zi^n buiten had. Ieder bewoner bezat volgens die opgave ƒ>. 100.000, maar ontdekte er niets van in zijn zak. Zoo ook redeneert I. H. Als de mannen alleen ontvangen al het geld, zorgen zij wel voor de vrouwen. En als duizenden het niet doen? Bovendien, hoe kan een vrouw in het genot der vrijheid die geeft eii/en verdiend loon alle andere vrouwen doemen tot „onderhouden worden"?

Waarom gaat I. H. maar niet naar het Oosten? Daar toch haar ideaal: de man hoog of laag, werker; de vrouw geslachtswezen.

Veijgaderingeri.

Woensdag 18, Donderdag 19 en Vrijdag 20 Nov. hield het

«Nationaal Comité in zake Wettelijke Regeling v. Vrouwenarbeid"

openbare vergaderingen te Rotterdam, 's Gravenhagc en Amsterdam.

Op de eerste en laatste traden op de dames Rutgers-Hoitsema en Vos-Stel, alsmede de Heer Ch. Beerblock, die namens de Gentsche arbeidsters het standpunt van dezen uiteenzette; in den H a a g voerden alleen de spreeksters het woord.

Ofschoon het Comité verschillende voorstandsters van afzonder- lijke bescherming voor de vrouw had genoodigd, was maar één, Mevr. Vos, bereid gevonden, op die vergaderingen het woord te voeren. De presidente (in A'dam en R ' d a m Mevr. Drucker, in den H a a g Mevr. A. v. Hogendorp) deelde mede, dat I d a Heyermans eerst toezegging had gedaan, doch door het sterven van haar mede- redactrice aan de Vrouw niet in staat was haar belofte na te komen.

Voor het geven van een verslag, kiezen wij de vergadering te Amsterdam.

Mevr. Rutgers begint met de opmerking, dat het woord bescher ming onwillekeurig sympathie wekt, doet denken aan kinderen, zieken, zwakken, hulpeloozen; spreekt men over de fabrieksarbeidsters, wier zware arbeid vaak gering wordt beloond, ook dan lijkt bescher- ming zoo echt op zijn plaats. Maar onze tegenstanders, akhis spr.

vergissen zich als zij beweren, dat wij van bescherming' niets willen weten. Integendeel, wij willen die veel verder uitstrekken, ook tot den man. Zeker, de hoog zwangere vrouw en de pas bevallene moeten beschermd worden, doch dan zij behoud van loon haar ook gewaarborgd. Als draagster van het geslacht heeft zij aanspraak op Staats-bescherming, doch ook de man als verwekker. Vcr,;iftigings- of andere ziekelijke toestanden bij den vader hebben evenzeer invloed op de ontwikkeling van het embryo als die van de moeder; daarom vragen wij bescherming voor beiden.

Dan betoogt spr. dat het verrichten van huishoudelijke bezig- heden naast den loonarbeid der vrouwen krachten het meest sloopt;

dat bescherming goed werkt in vakken, waarin veel meer vrouwen werken dan mannen, bijv. het lingerie-vak, en in Frankrijk de siga- ren industrie; dat echter in tal van andere industriën de vrouw door de beschermende wetsbepalingen verdrongen is door mannen of 16jarige jongens of gedreven is naar de huisindustrie; met verschil- lende cijfers staaft zij deze argumenteering.

Daarna was het woord aan Mevr. Vos, die over langer tijd te beschikken bad, omdat zij de eenige voorstandster van afzonderlijke bescherming heette. Zij begon met op te mei ken, dat Mevr. Rutgers h a a r rede zoodanig had gewijzigd, dat deze meer was geworden een vooruitloopend debat op spr.'s betoog', zoodat zij onwillekeurig moest vervallen in herhalingen van het door Mevr. R. gezegde. Mevr. V.

was vóór afzonderlijke vrouwenbescherming, maar was evenmin over de wet voldaan; zij wilde die uitgestrekt zien ook over de huis-in- dustrie. Eigenaardig is het, dat de tegenstandsters hoofdzakelijk zich bevinden in de rijen der bourgeois, dus met de patroons één lijn trekken, terwijl de naaisters, strijksters, diamantsnijdsters, enz., altijd hebben gevraagd om korteren arbeidsdag, schafttijden, enz.

Volgens deskundigen is de ongunstige constitutie van vele zuige- lingen, alsmede de vergroeiingen en verkrommingen der kinderen grootendeels te wijten aan het overwerken der moeder, 't Zijn de economische toestanden waarin de oorzaak van dat alles is gelegen.

Wij, voorstanders van afzonderlijke bescherming, gelooven aan een geheel nieuwe inrichting der maatschappij. Hierop volgde een pro- paganda-speech voor de socialistische idee. Met cijfers, ontleend aan een artikel van Mevr. Roland Holst in de Nieuwe Tijd (bestrijding I van de brochure-Rutgers) geeft spr. een beeld van de greote kinder- I

steifte en schrijft al deze ontzettende toestanden op rekening van vrouwenarbeid. Indien de tegenstanders wijzen op de antwoorden der haringspeetsters, dan zegt spr.: «niet om de vrijheid van arbeid te houden, doch om de luttele stuivers loon antwoordden die vrouwen aldus." Een nieuw bewijs, dat de heele historie is een economische quaestie. Wat te doen om de thans verkeerde toestanden te ver- beteren? E n opnieuw volgt een socialistische propaganda-speech, eindigende met: Wij aanvaarden de afzonderlijke bescherming, omdat wij weten de algehcelc nog niet te zullen krijgen.

Thans is de beurt aan den Heer Beerblock, die zich excuseert over het gebruik der Vlaamsche taal, wat hem niet eens heel ge- makkelijk valt. Hij laakt bet in zijn vriendin en partijgenoote, Roosje Vos, dat deze als argument heeft gebezigd het bourgeois-zijn van vele vrouwen, welke zich tegen afzonderlijke bescherming verklaarden.

Moet men dan v r a g e n : van wie komt iets, of: hoe is dat ? Welnu, de Gentsche socialistische vrouwen-vereeningen denken er juist zoo over als deze Hollandsche bourgeois-vrouwen, en, bovendien kwam dan niet overal de beschermingswet van de bourgeois-regceringen ? In België heeft ook de ervaring geleerd, dat bescherming hielp, waar zij op beide sexen werd toegepast, doch dat afzonderlijke be- scherming juist nadeelig werkte voor wie zij heette in het leven te zijn geroepen. Bij korter arbeidsdag op fabriek of werkplaats, wordt de gehuwde vrouw gedreven tot meer zelf in huis doen, want vet- geten mogen wij niet, dat de meest slavige dienstbode is de vrouw van den werkman en die slavernij breiden wij uit, als wij om af- zonderlijkc bescherming v r a g e n ; terwijl bovendien de bescherming van den mannenarbeid tot veel, veel later wordt verschoven door onrechtstreeksch de afzonderlijke aan te moedigen. Dat moesten vooral geen Soc.aal-Democraten doen, '.oor wie geen onderscheid mag bestaan tusschen mannen en vrouwen, zoowel wat betreft rechten als plichten. Als Mevr. Vos zegt: «Die haringspeetsters werken niet voor haar plezier 's nachts, de fabrieksarbeidsters gaan niet voor haar vermaak naar de fabriek, doch voor heur luttel loon", dan vraag ik:

«Maar gaan de mannen dan uit plezier naar hun werk, of doen ook zij dit ter wille van hun brood?"

Ook deze spreker gaf eenige cijfers, speciaal uit Belgische arbeids-gegevens, en wees tenslotte nog op de ruwheid en de dicn- tengevolge verkeerden invloed van den man op zijn gezin, verergerd door het alcoholisme om te eindigen met de waarschuwing, dat men een socialistische maatschappij niet maar zoo op een blaadje den volke kant en klaar kan presenteeren.

't Was al laat; toch kwamen zes debatters het woord v r a g e n ; ieder hunner kreeg maar vijf minuten en had zooveel te zeggen.

De eerste had het druk over de meerdere kracht van den man, hij moest daarom meer verdienen, dan kon hij de vrouw onderhouden;

de tweede had er blijkbaar niets van begrepen; een derde, de Heer Koperberg maakte en o.i, terecht de opmerking, dat de verschillende sprekers slechts gradueel, niet principieel verschilden; alle drie wilden geheele bescherming; één aanvaardde de afzonderlijke in afwachting, terwijl de beide anderen dit als een nadeel beschouwden.

Mevr. Romijn releveerde het door Mevr. Vos gezegde: «het is een economische quaestie"; juist; wie geld verdient, kan zich doen gelden;

met een voorbeeld, dat heel niet in het kader paste, wil spr. deze stelling aandikken, doch de pres. raadt haar aan het hierbij te laten.

De Heer Kanis vraagt: waarom toch de Soc. Dem. nooit bij kinder- voeding of leerplicht er aan gedacht hebben deze of voor jongens of voor meisjes afzonderlijk te vragen; waarom zij wanneer ze alles in een niet denkbaar achten — kiesrecht vragen voor den man alleen en arbeidsbescherming voor de vrouw alleen ? De laatste der debatters, Mevr. Haver, zegt heel wat aan te merken te hebben op het door beide spreeksters gehouden betoog. De weinige tijd dwingt haar tot één punt zich te b e p a l e n ; en d.i. de beroepsgevaarlijkheid waaraan vaak de groote sterfte wordt geweten. Bij al die sterfte- cijfers vergeet men gewoonlijk de invloed der tweeërlei moraal, zich vooral uitende in alcoholisme en sexualisme en zich wrekende op het nageslacht, dat met kwalen of kiemen van kwalen behept ter wereld komt, of wel niet eens kan ter wereld komen.

Beide inleidsters krijgen nog kort het woord om te rcpliceeren, tot groote ontevredenheid van Mevr, Vos. Bij het sluiten deelt de presidente mede, d a t wegens het verloopen der vergadering — door liet late uur was ongeveer de helft der aanwezigen weggegaan — de motie luidende als volgt:

«De Vergadering, gehouden te A'dam op 20 Nov, gehoord de discussies, draagt het Nat. Comité op zich tot de Regee- ring te wenden met het verzoek geen stappen te doen om den arbeid der vrouw, gehuwd of ongehuwd, te verbieden of te beperken, zonder de belanghebbende vrouwen gehoord te hebben."

niet zou worden in stemming gebracht. (Teekenen van ontevreden- heid, vooral bij de aanwezige Sociaal Democraten). Voorts constateert zij, dat heden drie Soc. Dem. hebben gesproken, alle drie zich hebben verklaard vóór algeheele bescherming; iets wat in strijd is met de besluiten op verschillende congressen genomen; dat dus in de toe- komst — als ten minste de S. D. A. P. met deze hare vertegen- woordigers accoord gaat, — de vroegere besluiten dienen herroepen te worden of althans alle ijveren voor afzonderlijke bescherming moet worden nagelaten.

Mevr. Vos is hoogst verontwaardigd, wil ongevraagd het woord nemen en roept, toen dat niet lukte, onder het verlaten van het podium, dat de voorzitster debatteert, nadat het debat is gesloten.

Onder vrij wat gemopper valt de hamerslag, die de vergadering des ondanks sluit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

85 er geen sprake kan zijn dat bij dit Ontwerp in het ,,hij&#34; ook gelezen moet worden „zij&#34; en zoo deze regeling voorzat er ook niet zou staan „echtgenoote&#34;,

GroenLinks wil dat Gedeputeerde Staten duidelijk maakt welke stappen de provincie moet zetten om tot een zogenoemd lightrail-netwerk van metro-achtige voertuigen voor

Men vergete daarbij vooral niet, dat invloed moet gezocht worden in alle kringen; dat de vrouwen — waaronder rechtschen zoo goed als linkschon en uiterst-linkschen — allen

worden, die m de Coöperatieve Keukens niet mogen ontbreken. Het bezwaar, dal vaak tegen hel werken van vrouwen in hólel- of restauratiekeukens wordt aangevoerd, dat. haar

mogen van tal van personen voor bijna haar heele leven. Gesteld toch dat een vrouw moeder wordt op haar drie-en-twinstigste jaar en met een tijdsverloop van telkens drie jaar,

Maar om een aanzet te doen om het leuker te maken, moet je wel kritisch kunnen zijn over de wijze waarop het nu gaat.. Alle geïnterviewden, fracties, college, management en

Misschien moeten er wel accen- ten zijn die speciaal interessant zijn voor leerlingen in het beroepssecundair onderwijs, maar een sterke persoonlijkheid, goede communicatieve

keiijk te wijten aan onvoorzichtigheid of gebreken harerzijds ! Zeker, er zijn jong-gehuwdo vrouwen moedeloos, levenszat, zenuwachtig, droef, daar echter niet voor noodig dat