• No results found

Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw."

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Jaargang \2. GDCmms&att 2\ fypUrnhM J9°4 Tl°. \%

Veertiendaagsch Blad voor de V r o u w .

Onder Redactie van:

N

W: DRUCKER en Th. P. B HAVER.

Abonnementsprijs per 3 maanden f 0.75 Voor België, 't overige Buitenland en Ned.-Indië , 1.02»

Afzonderlijke Nummera 0.05

Bureau van Redactie en Administratie:

Wees perzij de 14

AMSTERDAM.

I M M I I I M M . I . ! , .

Advertentie'n per regel ƒ 0*15 Groote letters naar plaatruimte.

iioekaankondigingen per regel „ 0.10 en 4/3 maal.

Aanvragen en betrekkingen „ 0.05

i II • 111:1111111 • 1111 i 1111 i'i 111111111

I N H O U D :

In wiens lielang.'

Alweder: De gehuwde Onderwijzeres.

Binnen de Grenzen.

Vergaderingen.

Ingezonden.

Feuilleton: Giovnnni KpJseopo.

Advertentiën.

Een eigenaardig stempel drukt op alle onze huidige Ontwerpen van Wet. In elk dezer schittert een volkskentering naar rechten het bewustzijn daarvan bij de Regeering, naast een niet durven of willen harerzijds.

Klaar en duidelijk geven elk dier offiqjëele stukken terug een humanitair voelen der natie, met daarnaast een geco- conneerde, geouatteerde imitatie, welke de voorstellers wenschen te doen doorgaan, aan den man willen brengen voor echt. De goede geest en de kwade geest van mensch en van natie houden er in hun eeuwenouden, nooit onder- broken worstelstrijd met dit gevolg, dat de laatste, als altijd helaas! is winner. En ook hier, evenals bij het woest rameien dier beiden in eenlings brein, niet gebluscht verwinnaars jaloezie door het nederpletteren van zijn vijand; ook hier het aaklig mom-spel, dat hij, monster, ontroovende den doode èn vel èn kleed, zich tooit in wat was den anderen ter bedrieging van burger, boer en buiten- man. Onder dat zoo rein gewaad echter de bokspoot; aan die fluweelzachte handen de klauw-nagelen; in dien lieven mond de pestwalm. Een kraai wordt geen arend, al tijgt hij dan ook in diens veeren.

Meer dan eenig ander Ontwerp getuigt hiervan dat ter be- scherming van den buiten-echt-geborene. Gehuldigd wordt het werken van mr. Fabius, mr. Fockema Andreae en mr.

Belinfante, een mr. Molengraaf? en mr. v. Overvoorde, h e t ' ijveren van Getuigen en Bedden, van Evolutie, van de Ver.

tegen de Prostitutie en Patrimonium, edoch dit slechts woord-adoratie en meer dan ook niet; in de praktijk blijft de buiten-echtsche verwekker eervol burger, het buiten- echt-geteelde kind paria, uitgestootene, bouc émissaire.

Zelfs zouden de voorstellers gaarne nog ingekrompen zien de thans het kind zoo vaak ten goede komende erken- ning, als passende deze niet in het hier sedert eeuwen gehuldigd (on)recht. Door die erkenning toch wordt inbreuk

11 m i 111111111 M I i i 11 t i i 11111111

gedaan op „de heilige instelling van het huwelijk", de mogelijkheid geschapen, dat een gefortuneerd man of een van hoogen staat zijn kind, verwekt bij een vrouw uit mindere klasse, die hij nooit zou verheffen tot levens- gezellin, dit kan inlijven bij zijn familie, het opvoeden in zijn positie. Deze gruwel, vaders hun kinderen beschonwende als gelijken, zou de Regeering o zoo graag verwijderen uit onze landpalen, edoch het Ontwerp houdt slechts in een wijziging, geen algeheele verandering. Inmiddels heeft de onderteekenaar, als woordvoerder van zijn collegas, ge- meend even te moeten verkondigen wien het aangaat, dat het niet overeenkomt met onze hoogst-puike zeden open- lijk zich te declareeren als vader van een buitenhuwelijksch kind ; een fatsoenlijk man zoo iets toewerpt eenige gul- dens, maar wel degelijk oppast er niet mede te komen in nader contact. Van de regeering moet toch maar uitgaan de leering van het goede!

Basis van het ingediend Ontwerp:

„Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat waarborgen aan buiten huwelijk geboren kinderen behooren te worden gegeven, opdat hun niet door den man, die voor hunne geboorte aansprakelijk is te achten, het noodige voor hun onderhoud en hunne opvoeding worde onthouden."

Terwijl het stuk zelf luidt:

„Art. 342 van het Burgerlijk Wetboek worde gelezen • .Er wordt geen er lei regtsvordcring tol inroeping van staal op grond van beweerd vaderschap toegelaten." (Dit artikel zegt thans : „Het onderzoek naar h e t vaderschap is verboden.")

Art. 343, 1ste lid: rDe regtsïiordering tot inroeping van beweerd moederschap wordt toegelaten." 3e Lid : „ De bewijslevering is aan geen bepaald middel gebonden. Tegenbewijs is door alle middelen toe- gelaten. De getuigenverhooren en pleidooien worden gehouden ter teregtssittiug met gesloten deuren. De uitspraak geschiedt in het openbaar." (343 huidig B. W . : „Het onderzoek, wie moeder van het kind is, wordt toegelaten Tot geen bewijs door getuigen wordt het kind toegelaten, ten ware reeds een begin van bewijs bij geschrifte mogt bestaan.")

Art. 344 : „ De regtsvordering tot inroeping van staaf op grond van beweerd moederschap wordt niet toegelaten in de gevallen, in welke, volgens artikel338, de erkenning niet kan plaats hebben." (344B W.

„Geen kind zal worden toegelaten om te onderzoeken wie zijn vader of moeder is. in de gevallen, in welke volgons artikel 338, de erken- ning niet kan plaats hebben.")

Dat Art. 338 doelt op bet verwekken van kin-

') De cursiveering is van ons.

(2)

deren door familiebetrekkingen onderling, waarbij opgeno- men ook de aangehuwde. Zoo kan b. v. geen erkenning plaats hebben van het kind van schoonzuster en schoon- broeder, oom en nicht, neef en tante.

Art. 344a. (Geheel nieuw.) Een kind heeft eene regtsvordering tot onderhoud en opvoeding gedurende zijn minderjarigheid, tegen den man die met de vrouw, uit tuic het geboren is, gemeenschap heeft ge- had tusschen den driehonderd en eersten en den honderd negen en zeventigsten dag. voorafgaande aan dien waarop het kind is geboren- De vordering wordt ingesteld bij de arrondissements-regtbank der woonplaats van het kind. Het kind is in zijne vordering niet on/- vankclijk, indien de verweerder bewijst, dat de vrouw, uit wie het kind geboren is, binnen den in het eerste lid van dit artikel bedoelden termijn, hetzij met een of meer anderen geweenschap heeft gehad, hetzij een ontuchtig leven hecjt geleid. Het vonnis, waarbij de vor- dcring wordt toegewezen, houdt in eene veroordeeling tot betaling van eene geldsom, uit te keeren aan den voogd van het kind. De regtbank kan zoo noodig onder het stellen van de noodigc waarborgen voor de zekerheid der betaling, bepalen dat de schuld zal worden gekweten in wekelijkschc, maandelijkschc of driemaandclijksche termijnen, waarvan het bedrag in het vonnis wordt vermeld.

Art. 3444. „De vordering, in het voorgaande artikel bedoeld, wordt afgewezen, indien de verweerder bewijst, dat de moeder het kind on- mogelijk kan hebben ontvangen uit de gemeenschap, die zij, volgens het geleverde bewijs, met den verweerder heeft gehad."

Art. 344c. ,Het bedrag der uit te keeren gelden wordt bepaald overeenkomstig de behoeften van het kind en het inkomen van den ver- weerder.

Indien de verweerder bewijst, dal de voorziening in de kosten van onderhoud en opvoeding van een erkend kind door zijne ouders geheel of ten deele verzekerd is, wordt het bedrag der uit te keeren gelden naar evenredigheid lager bepaald.

In geen geval echter wordt dit bedrag lager bipaald, dan de helft der overeenkomstig het eerste lid bepaalde kosten van opvoeding en onderhoud."

Art. 344<f. „Op verzoek van den tot uitkeering verplichte of van het kind en na verhoor of behoorlijke oproeping van den voogd en den voogdijraad kan de regtbank, die de in artikel 344a bedoelde vordering heeft toegewezen, het bedrag der uitkeering wijzigen.

De wijziging moet zijn gegrond op de overweging, dat, hetzij het inkomen van den tot uitkeering verplichte, hetzij de behoeften van het kind aanmerkelijke verandering hebben ondergaan.

Art. 344c „De bewijslevering, in de artikelen 344a en 344b be- doeld, is aan geen bepaald middel gebonden. Tegenbewijs is door alle middelen toegelaten.

De getuigenverhooren en pleidooien worden gehouden ter teregt- zitting met gesloten deuren. De uitspraak geschiedt in het openbaar."

Art. 344/". Het kind wordt, bij gebruikmaking van het in de artikelen 344a en 344d toegekende regt, vertegenwoordigd door eenen bijzonderen vertegenwoordiger. Deze wordt, op verzoek van den voogd of van den voogdijraad, doch in elk geval na verhoor van dezen laatste, en na verhoor of behoorlijke oproeping van hem, wiens verpligting tot betaling in het verzoekschrift wordt gesteld, benoemd door den kanton- regier der woonplaats van het kind. Indien de beweringen, waarop de aanspraak steunt, naar diens oordeel klaarblijkelijk ongegrond zijn, weigert hij de benoeming.

Art. 5 geeft naast een technische verandering dit:

„Het regt om zich van het afleggen van getuigenis te vcrsclwonen, komt in de gedingen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel den in artikel 1Q46 onder 1 en S genoemde personen niet toe"

Volgen wij op den voet de Mem. v. Toelichting. Al dadelijk een juridisch geharrewar; een angstig retireeren voor den blaam, dat de Regeering zich zoodanig zou kun- nen encanailleeren van het buiten-echtsche-kind te beschou- wen als gewone, aan elk andere gelijke burger of burgeres.

Het voorstel niets nieuws en het wil dit ook niet zijn;

alleen maar had tot heden zoowat elk en ieder, rechts- kundige en leek, geen juiste notie omtrent Art. 342 B. W., volstrekt niet inhoudende een verbod naar het vaderschap in dien geest, dat men den verwekker niet zou mogen aanspreken om finantiëelen steun of niet zou mogen noe-

men zijn naam in verband met zijn kind, maar alleen aangevende dat zoon of dochter geen recht hebben op den staat des vaders.

„Een terra, zegt de Min. v. Justitie, die in het verledea tot mis- verstand heeft geleid en in de toekomst wellicht in veler ooren te algemeen zou luiden, heeft — daarop komt de wijziging nöer — plaats gemaakt voor eeu nieuwen, die nauwkeurig uitdrukt hetgeen de oude nooit anders bedoeld heeft.'' , I

Op stuk van zaken blijft dus alles bij het oude. In geen geval zegt deze hoogst christelijke Regeering, precies als de meest vulgaire, mag er sprake zijn van een ge- dwongen vaderschap. Het buitenechtsche kind recht te geven op zijn vader zou zijn een verwrikken van de grondslagen van gezin en maatschappij.

„Stond, zoo de M. v. T., het in het vermogen van een natuurlijk kind, zich met de hulp van den rechter op de plaats te stellen, die de vader het door vrijwillige erkenning kan geven, aan de belangen van het natuurlijk kind worden de hoogere belangen der familiegemeenschap opgeofferd. En het gevolg, dat de wet dan middellijk, tot op zekere hoogte aan de buitenechtelijke gemeenschap verleende, kwame de hoogheid en, in veler oog, ook de heiligheid van het huwelijk te n a . "

Volgt uit deze stelling, dat niemand heeft te wraken het door den wetgever duizenden kinderen opgelegd pariaschap, wel mag men dit doen waar het geldt 's kinds physisch bestaan. Zoo een kind houdt er niet op na ziel, gevoel, hartstocht, hersens, maar het heeft mond en handen, ergo had de wet moeten zorgen, dat de eerste werd tevreden gesteld, opdat de laatste in later jaren ten goede konden komen der maatschappij. Dat voedsel te verstrekken de taak van den verwekker.

„Dat het door hem verwekte kind geen gebrek lijde, dat h e t behoorlijk worde gevoed, gehuisvest en gekleed, dat het worde onder- wezen en voorbereid voor den strijd des levens, daarvoor moet gewaakt worden. En opdat dit kunne geschieden, heeft de verwekker in de eerste p l a i t s mede de noodige gelden te verschaffen. Het natuurlijk verband tusschen verwekker en kind legt den eersten dezen plicht op.

Dat leert de rechtsovertuiging gelijk zij zich in de menschelijke samen- leving uitspreekt; dat leert niet minder de natuur, die bewijzen te over levert, dat het verband tusschen de daad der verwekking en de zorg voor het verwekte wezen bestaat krachtens hoogereh wil.

Wat phraseologie! Wat hooge woorden voor laag een zaak! Wat poëzie om te komen tot dit cynisch practische: wij, o verwekker, hebben geen lust te besteden ons geld aan het door U verwekte, daarom moet gij het doen! Wees voor het overige onbezorgd en welgemoed, wij beschouwen het en zullen het blijven beschouwen als een vies uitwerpsel, een rot lid der maatschappij, van u afstaande even verre als het aard-slijk van de diamant- stralende sneeuw des St. Gothards. de mol van den leeuw.

Wij denken zelfs niet aan een andere verhouding tusschen u en dat gebroed als die welke daar bestaat tusschen u en uw hond, kat, of ander gedierte. In ons huidig wetboek het buiten-echt-ter-wereld-komen onboetbaar misdrijf, en dit zal het ook blijven. Hoereert vrijelijk; noch schande, noch hoon, noch smet zullen wij laden op uw hoofd. Gij blijft wat gij waart: zoon van vader en van moeder, broeder van broeder en van zuster, oom van nichten en neven, neef van ooms en van tantes; familieloosheid niet uw deel, maar deel van uw procreatie! Alleen . . . betaal uw penningske. Bij zoo ruw realisme te gewagen van

„rechtsovertuiging," „natuur," „hoogeren wil" ons blas-

phemie. Een „hoogeren wil", eischende van het kind

boetedoening, heel het leven lang, niet alleen voor de

schuld des vaders, maar opdat deze kunne genieten in zalige

ruste, kan slechts zijn die van een Mephisto. Of denkt, kan

zich denken een Regeering, volgende de ordonnantiën Gods,

(3)

dien „hoogeren wil", gezeten op een hemel-troon, rechtspre- kende aldus: — gij, man, gij hebt gezondigd, edoch op de af- dwaling volgde de boete. Geofferd hebt gij aan het vleesch en bloed uwer lendenen den wensch naar een vurig ren- paard, een zinnenlokkende schilderij, een reis naar de blauwe meren, den lach van een sirene, of wel wat oesters en champagne; en daarom zijt gij mij de verloren zoon, zult gij liggen aan mijn voeten, mede-aanzitten aan mijn disch, t e midden van verwanten en vrienden. Maar gij mensch, gij die dorst komen op de wereld zonder dat met welgevallen op u neerzag het oog eens vaders, hoe ver- meet gij u te verschijnen voor mijn aangezicht? Ga henen vaar ter helle, opdat zich aan u niet ergeren de zich hier bevindende magen uws vaders —? Gelooft waarlijk onze Minister v. Justitie, dat daar staan aan 's hemels poorten engelen met vlammend zwaard, wegstuwende van 's paradijs ingang de buiten-echt-geborenen? Hij moet dat geloovem Hoe anders zou hij het durven wagen ze te bannen uit het familie-huis huns aardschen vaders? Wie te laag staat voor zijn bloedgenooten, staat toch zeker wel te laag voor God.

Natuur! Uit den eikel ontkiemt een eik- geen den- neboom. Herten genereeren herten, geen konijnen. Immer treedt het jong in den staat der ouders. Aan den mensch niet de voortbrenging te degradeeren, maar te amelioreeren, Niet in het duinzand zet de tuinman den rozestek, de or- chideèen-kweeker zijn bollen. Minutieus let de veefokker op afkomst van paard en van stier, en nooit voedt hij op tot karrepaard zoon of dochter van gedresseerden hengst of merrie. Wie het kind plaatst buiten den staat zijner procreators begaat een onnatuurlijke daad; doet wijs maar

F E U I L L E T O N .

©ïovanni Hpiscopo.

Uit het Italiaansch van GABRIELE D'ANNUNZIO.

„Giovanni, kom hier. Wanzer gaat weg."

De stem van Ginevra! E r voer een schok door mij heen ; en ik merkte dat ook C'iro sidderde, maar zonder de oogleden op te slaan.

Hij sliep dus niet ? Ik aarzelde, eer ik gehoorzaamde. Ginevra opende de kamerdeur, en riep nogmaals:

„Kom hier. Wanzer gaat weg."

Toen stond ik op, en ging heel zachtjes de kamer uit, in de hoop dat Ciro het niet zou merken. Toen ik opnieuw voor dien man ver- scheen, las ik duidelijk in zijn oog den indruk dien ik op hem maakte.

Ik moest hem een stervende toeschijnen, op de been gehouden nog slechts door een bovennatuurlijke kracht. Maar hij had geen deernis met mij.

Hij keek mij aan, en sprak tegen mij op dezelfde wijze als vroeger.

Hij was de meester die zijn slaaf teruggevonden heeft. Ik dacht: „Wat zouden ze tegen elkaar gezegd hebben in die uren, wat zonden ze gedaan hebben, welk complot zouden ze hebben gesmeed ?" Ik merkte in hen beiden oen verandering op. Ginevra's stem, als ze tegen hem sprak, had een anderen klank dan van t e voren. Over Ginevra's oog, wanneer ze het op hem richtte, trok dat waas van vroeger. . . .

„Het regent te hard", zeide zij. „Je moet een rijtuig gaan halen."

Begiijpt g e ? Dat was een bevel voor mij. Wanzer verzette zich er niet tegen. Het scheen hem de natuurlijkste zaak ter wereld toe dat ik een rijtuig voor hem ging halen. Had hij mij niet hernomen in zijn dienst ? En ternauwernood kon ik op mijn beonen s t a a n ! En beiden zagen ze het, ongetwijfeld, dat ik nauwelijks op mijn beenen kon staan.

Onbegrijpelijke wreedheid. Maar wat moest ik doen ? Weigeren ? Op dat oogenblik beginnen met tegenstand ? Ik had kunnen zeggen :

„Ik ben ziek." Maar ik zweeg, nam mijn hoed, on parapluie, on ging de deur uit.

Op de trap was het licht al uit. Maar ik zag in de duisternis een

te zwijgen over Moeder Natuur.

Eechtsovertuiging! Wel zonderling een rechtsgevoel, dat bevredigd wordt door dit voorstel! Zeker, zij die zich het buitenechtsche kind voorstellen als een zuigeling in het wiegje, zij zullen content wezen met het bewustzijn, dat het kleine wezentje zal worden gevoed en gekleed;

niet meer zoo licht zal terecht komen in deze of gene engeltjesmakerij — uit dat populaire woord zou je zoo opmaken, dat de fatsoenlijke luyden zich toch wel ietwat hooger achten dan hun God en aannemen, dat wat te min is voor hun omgang, heel gevoegelijk kan converseeren met Hem —. Maar wie bedenkt, dat dat wichtje zal worden een mensch, een familieloos mensch — wat nu een- maal te rechte of ten onrechte beschouwd wordt als schande—, om wien heen zullen staan allen ten einde zoo hij mocht willen uitslaan de vlerken hem te kortwieken en te knot- ten zijn vaart, zal niet mede zich verheugen. Als kind toch zal hij blijven evenals nu mikpunt van straatjeugd en mede-scholieren, wier kuische ouders — waaronder in eerste plaats zijn eigen vader hun knaapkens en meis- kens verbieden te spelen met zoo'n besmette en niet minder als voorheen zal hij naar achteren worden gedron- gen door onderwijzer, hem rechtvaardigheid predikende dominé, pastoor of rabbi, allen hebbende te zorgen, dat hij niet uitblinkt boven de door de wet begunstigde kamera- den. Hem geen posten of ambten van belang. Wie denkt zich de bij wet vaderlooze als minister of ander groot- waardigheidbekleeder? En als de grooten der aarde zoo ook de kleinen; de putjesschepper niet minder dan de officier meent zich gekrenkt in zijn eer zoo hij moet werken met, naast een onwettige vertelt hij hem dit

menigte lichtstralen ; en in mijn brein volgden elkander met de snel- heid van bliksemschichten vreemde, onzinnige, onsamenhangende ge- dachten op. Ik bleef een oogenblik staan op het portaal, in de meening dat ik den waanzin op mij af voelde komen in het donker. Maar er gebeurde niets. Duidelijk hoorde ik Ginevra lachen, ik hoorde rumoer bij de buren boven. Ik stak een lucifer aan, en liep de trap af.

Terwijl ik op h e t punt stond de voordeur uit t e gaan, hoorde ik de stem van Ciro die mij riep. Ik had er de wezenlijke gewaarwording van, evenals van het gelach en het rumoer. Ik keerde mij om, snelde de ttap in een oogenblik weer op, met een onbegrijpelijke gemakke- lijkheid.

„Zoo gauw terug ?" riep Ginevra, toe ze mij weer zag verschijnen.

Ik kon niet spreken van hevige benauwdheid. Eindelijk stootte ik wanhopig u i t :

„Ik kan n i e t . . . Ik moet naar ginds. . . . Ik ben niet wel."

En ik vloog naar mijn jongen.

„Heb je mij geroepen ?" vroeg ik hem dadelijk toen ik binnenkwam.

Hij zat rechtop in zijn bed, alsof hij luisterde. Hij antwoordde :

„Neen, ik heb u niet geroepen."

Maar ik dacht dat hij de waarheid niet zeide.

„Misschien heb j e mij in den droom geroepen. Sliep je straks n i e t ? "

„Neen, ik sliep niet."

Hij keek mij aan, vol onrust, vol achterdocht.

„Maar wat hebt u ?" vroeg hij. „Waarom bent u zoo onrustig ? Wat hebt u uitgevoerd ? "

„Stil, boud je kalm, Ciro", smeekte ik, het antwoord ontwijkend, terwijl ik hem liefkoosde, „tk blijf bij j e ; ik ga niet meer weg. Ga nu slapen, ga nu slapen !"

Hij liet zijn hoofd op het kussen vallen, met oen zucht. Daarop sloot hij de oogen, om mij tevreden te stellen, terwijl hij zich hield alsof hij sliep. Maar hij sloeg ze weer op na een oogenblik, en keek mij aan, met wijd opengesperde oogen. En toen zeide hij op een onbe- scbrijflijken toon: ,/Zy is nog niet weg."

Van dien avond af verliet het sombere voorgevoel( mij niet meer.

Het was een soort van vagen, geheimzinnigen angst, die aangroeide

(4)

zoo vaak doenlijk, en dat nu juist niet in de meest fijne bewoordingen. Het „pudique men" noemt dat: intens gevoel van zedelijkheid. Hem noodig een bovenmensehe- lijk genie, een bovenmenschelijke kracht, een bovenmen- sehelijke tenaeiteit om te stijgen op den maatschappelijken ladder — de wetgever zorgt evenwel dat dit niet kan;

in strijd toch immers zou het zijn met de familiebelangen zijns verwekkers, met de gehuldigde moraliteit, het zou schaden de heiligheid van het huwelijk, waaruit alleen maar mogen worden geboren waardige burgers. Onder zulke om- standigheden, daar waar het kind bij eersten ademtocht zich bij wet hoort toebazuinen : gij die hier binnentreedt, laat varen alle hope, daar is het leven een marteling, het sterven een gewin. De uiting van 's volks rechtsovertuiging in deze doet denken aan het genezen van een ter-dood- veroordeelde.

Ontbolsterende Regeerings „rechtsovertuiging", „na- tuur" en „hoogeren wil", is resultaat: het buiten- echtsche kind wordt geofferd God Mammon Waarvoor toch al die windselen ? Als men is Baals priester, laat men er dan voor uitkomen. Als men er zich voor schaamt, moet men het niet wezen. In onzen tijd nog te willen doceeren, dat hoogere wezens en zeden willen, dat worde gekastijd het onschuldige, opdat kunne floreeren het schul- dige, gaat niet meer op. Het wil ons dan ook voorkomen dat de Regeering hier hadde gehandeld vrij wat wijzer en kiescher zoo zij bij deze mercantiele quaestie maar achter- wege had gelaten alle ethische pralerij.

(Wordt vervolgd.)

in het diepst van mijn wezen, daar, waar het licht der rede niet kan doordringen. Tust-cben zooveel afgronden die ik open om mij heen zag was dt-zo de onbegrijpelijkste en scheen mij ook deafschiikwekkendste te zijn. Voortdurend keek ik er naar, ik ging er om zoo te zeggen vlak vóór staan, met een sidderend .n angst, hopende dat een plotselinge lichtstraal hem voor mij verlichten, hem mij in zijn geheele verschrik- king toonen zou. Soms scheen het mij toe alsof ik dat onbekende iets voelde naar boven komen en den kring van het bewustzijn voelde nade en, hem bijna aanraken, er langs henen glijden, en dan weer plotseling met een ruk naar beneden duiken, zich met één sprong in het duister terugtrekken, in mij achterlatend een ganscb bijzondere, nog nooit ondervonden ontroering. Begrijpt ge mij ? Stel u voor, mijnheer, om mij te begiijpen, stel u voor, dat ge aan den rand van een put staat, waarvan ge de diepte niet kunt berekenen. Tot op een zeker punt wordt de put bes'raald door het gewone licht; maar gij weet dat in de duistere diepte zich een onbekend, vreeselijk iets bevindt. Gij ziet het niet, maar gij voelt het vaagweg zich bewegen.

En dan komt dat iets al hooger en hooger, stijgt tot de grens waar de duisternis begint, waar ge het nog niet kunt onderscheiden. Nog een weinig, nog een weinig hooier, en ge zult het kunnen zien. Maar dan staat het si il, trekt zich t>rug, onttrekt zich aan uw blik, laat u achter, angstig, teleurgesteld, o n t z e t . . . .

Neen, neen.. . . Kinderachtigheid, kinderachtigheid.... U kunt het niet begrijpen.

De feiten, hier hebt u ze. In een paar dagen had Wanzer bezit genomen van mijn huis, woonde in mijn huis, in de hoedanigheid van commensaal! En ik was bijgevolg weer de slaaf, He sidderende slaaf.

Moet ik u nu nog de afwikkeling vertellen? Moet ik het u nog uit- leggen ? Het lijkt u alles vreemd misschien ? Eu moet ik u al het lijden van Ciro vertellen ? zijn zwijgende boosheid, zijn bit ere woorden, bitterder dan eenig gif; en zijn plotselinge kreten en snikken in den nacht die mijn haren te berge deden rijzen ; en dat vreeselijke onbe- weeglijke liggen van zijn lichaam in bed, als een lijk ; en zijn tranen, zijn tranen, die tranen die somtijds eensklaps begonnen te druppelen, één voor één, uit die oogen die open bleven en helder, die niet ont- stoken werden, niet rood werden O, mijnheer, men moet

Jïlweder: De _geï?uwde Onderwijzeres.

Het j ngste nummer van De Vrouw bevatte nog een oordeel over de zwangere of zoogende onderwijzeres, ditmaal afkomstig van een vro dvrouw. Deze sckrijf-t'T laat b liten bespreking de belangen van den dienst; uit den aard van haar beroep let zij — en dat is zeer begiijp aa- — alleen op de belangen van moeder en kind en, dit doende, is zij beslist van meenini dat de gevar n, aan den werkkring der onderwijzeres verbonden, zóó groot zijn, dut zij niet kunnen op we- gen te^en welke m itieven ook.

Waarin deze gevaren dan b e s t a a n ? Ie. De zwangere vrouw heeft vóór alles fri sche lucht noodig. 2e. Zij mag niet lang achtereen staan.

Gelukkig ziet deze tegenstandster van vrouw narbeid geen gevaar voor bet schoolkind ir de zoogenaamde p i k k e l b a a he d d r zwangere vrouw. Terecht vraagt zij of niet iedereen zijn periodes v . n groote gevoeligheid en prikkelbaarheid heeft ? Maar de huishouding zou er veel b e t ' r bij varen, als de vrouw maar liever niet tr.cchtte het mko- men van het gezin te verhoogen, doch sterk en gezond te zijn De ervaring heelt haar geleerd, dat reinheid, welvaart en gezellige samen- leving veeleer wordt aangetroffen in gezinnen, waar de vrouw i > huis blijft en niet verdient. Als zij dut nu niet zelf inziet, dan moet haar betrekking haar maar woiden ontnomen in haar e i g e n b e l a n g ; in ieder geval is buitenhuischen arbeid te laken.

Tot zoover Mevr. Rodenburg, de vroedvrouw.

Ida Hey rmans voegt een enkele opmerking nog daarbij en wel deze: dat het onmogelijk is ons te overtuigen, omdat wij op verschil- lend standpunt s t i a n . Wij zetten de wereld op haar kop, want wij zien onnatuurlijk en ontaard voedsel aan voor natuurlijk en gezond, omdat wij se ireven: „Gelukkig dat de wetenseh rp ons vele goede surrogaten (voor moedermelk) heeft verschaft.'' ,Zie Evol. van 10 Aug. jl.)

Gelukk g voor ons, ten minste tegenover de lezers en lezeressen van De Vrouw, citeert I. H. ook hot daaraan voorafgaande, waarin wij wezen op het slechte gehalte der moedermelk van een groot percentage der zoogende vrouwen en op het totaal afwezig zijn van voedende bes'anddeelen in veler moederborst. Ook laat zij volgen, dat wij een kind gelukkig prijzen, wanneer het surrogaat niet noodig is en hoe wij betoogden, dat de moeder-onderwijzeres, die wel goed voedsel

dat kind hebben zien weenen om te voelen hoe de ziel weent.

Wij hebben den hemel verdiend. Jezus, Jezus, hebben wij Uw hemel niet verdiend ?

Dank u, mijnheer, dank u. Nu kan ik weer voortzaan. Laat mij dadelijk voortgaan, anders zal ik het eind niet meer bereiken.

Wij naderen het reeds, merkt u ? wij naderen het, wij zijn er reeds. W a t is het voor een dag ? Den 26en Juli. Nu, het was den 9en Juli, van deze maand! Het sehijut een eeuw geleden; het is of 't gisteren was.

Ik was in d«n achterwinkel van een drogist, gebogen over de tafel om rekeningen te schrijven, benauwd van vermoeidheid en warmte, geteisterd door de vliegen, misselijk van den geur van al die kru de- nierswaren. Het kon omstreeks 3 uur in den middag zijn. Dikwijls hield ik op met mijn werk, om aan Ciro te denken die zich in die dagen nog slechter dan gewoonlijk voelde. Ik bescouwde in mijn hart zijn gez chtje, vermagerd door lijden, smal en bleek als was.

Let wel op, mijnheer, op wat ik u zeggen ga Uit een luchtkoker (open in den muur achter mij, dus boven mijn ho .fd) viel de gewone zonnestraal.

Let ook hierop, mijnheer. Een bedi ndo, een stevige klant, sliep uitgestrekt op de z .kken, onbeweeglijk ; en ontelbare vliegen gonsdeu om hem heen, als om een aas. De baas, de drogist, kwam binnen en ging naar een hoek waar een waschkom stond. Hij had een neus- bloeling, en daar hij gebogen l e p om zijn hemd niet te bevlekken, vielen de druppels bloed op den grond.

Er volgden eenige oogenblikken van zóó diepe stilte dat het leek als een schorsing van leven. Geen klant k w n n er binnen, geen rijtuig rolde voorbij ; de jongen had opgehouden met snurken.

Eensklaps hoorde ik de s t e n van Ciro :

„Is vader hier ?''

(Wordt vervolgd.)

(5)

E V O L U T I E .

voor haar kind bezit, het dit volstrekt niet behoeft te onthouden.

Hoe nu iemand, die zegt: faute de mioux verheug ik mij, dat ik tenminste heb wat goeds, kan worden uitgekreten tegenover verstan- dige lezers als eene, die de wereld op haar kop zet is ons onbegrijpe- lijk. Wij constateeren een feit, dat niet valt te loochenen, een feit dat heel ernstige gevolgen heeft en steeds wijder om zich heen grijpt, doch wijzen tegelijkertijd op de wetenschap, welke die ernstige gevol- gen voor een goed deel heeft kunnen beperken en zeggen d a n :

„Gelukkig, dat de wetenschap ons te hulp is gekomen om het kwaad te bestrijden." Een ander maakt daarvan : .Gelukkig dat het kwaad zulk een omvang reeds heeft" en zegt dan : Gij zet de wereld op haar kop."

Wij hebben te goed vertrouwen in de lezers van De Vrouw om niet te veronderstellen, dat velen hunner onm ddellijk zullen gevoelen, dat I. H. onze redeneering op haar kop zet.

Op te merken valt echter, dat I. H. hier alleen weerlegt, of lie- ver een mislukte poging daartoe waagt, het argument: het behoeft de(n) zuigeling niet te schaden, dat zijn (haar) moeder onderwijzeres i s ; over het embiyo en het foetus s c h r e f Mevr. Rodenburg, dat kon zij dus veilig achterwege laten, doch de redeneering waarop het eigen- lijk aankwam, rakende het belang van het schoolkind, laat zij thans ongemoeid.

Voor I. H. gold, dat de autoriteiten in de eerste plaats hebben te letten op de belangen van het schoolkind ; wij gingen verder en be- weerden, dat — zoolang do gcmenschap zich nog niet bemoeit met de wijze, waarop andere menschen hun zuigolingen vodden en verzor- gen — de overheid zich evengoed moet houden buiten deze particuliere aangelegenheid der onderwijzeres-moeder; dat dus de autoriteiten zich alleen hebben te occupceren met het belang van den dienst; in ieder geval in het belang van het schoolkind troffen wij elkander aan. I. H.

betoogde: dit wordt benadeeld, wij beweerden het tegendeel; niets op dit gebied raakt zij thans aan.

Du haut de sa grandeur klinkt het thans : wij s t a m te ver van elkander af, dan dat wij elkander zonden overtuigen Maar I. H . schrijft niet om ons te overtuigen, noch wij om op haar een dergelijken invlued te oefenen. Wij schrijven, gelijk wij op een vergadering het debat beschouwen, om hoor en wederhoor te kunnen toepassen, om hen die nog niet overtuigd zijn te vert Hen: onze overtuiging is gegrond op deze feiten, op die stellingen. „Du choc des opinions j-iillit la vérité."

En nu nog enkele opmerkingen aan het adres van Mevr. Roden- burg. Ondanks haar vroedvrouw-zijn ontzeggen wij haar het recht in deze oordeel te vellen. Zij kan zwangere vrouwen zeker goeden raad geven, zij kan haai' clientèle inlichten hoe zich in de zwangerschap te gedragen om de kans op het ter wereld brengen van gezonde kin- deren te verhoogen. Zeker, dat behoort tot haar competentie, maar zij kan niet oordeelen over het leven der onderwijzeres en do bezwaren aan haar vak verbonden.

Als vroedvrouw mag zij alleen verandering van bezigheid a m r a - den, wanneer deze verandering ten gevolge heeft, dat de bestaande bezwaren worden opgeheven. Als zij dus de bezwaren concentreert in : gebrek aan frissche lucht en te lang staan en zij Aiarom tegen de zwangere onderwijzeres z e j t : gij moet liever huissloofje worden, — want dat, is het onvermijdelijk gevolg —, moet zij kunnen bewijzen, dat de vrouw-huishoudster niet lang aaneen behoeft te staan en wel frissche lucht genoeg krijgt.

Geen gioep menschen nu is er, die zoo weinig frissche lucht hapt, nis juist de vrouwen, welke haai huishoudtaak moeten waarnemen.

Zij leven in een dagelijkschen tredmolen, die het op straat gaan tot de zeldzaamheden doet worden, want — zelf [een economische non- valeur geworden zijnde — moet zij die istbode of werkvrouw ver- vangen. Het dagelijksch over stiaat gaan, zelf} het trotseeren van wind en regen, heeft op iedereen veel gunstiger invloed dan het in huis zitten. De benauwde school-lokalen overtreffen lang niet altijd de keuken met zijn kookdampen of de overige min aangename geuren in een kleine burgerwoning, vooral in groote steden.

En hot Staan? Zij, die nog een gedeelte van de wasch in huis beredderen, hetzij het strijkgoed of het flanel in huis wasschen en anders de wasch aan kant maken, zij staan in huis vaak evengoed een uur of langer achter elkaar Bedden opmaken, groente schoon- maken, vaten wasschen, stof .ifnemen, heu-ch men kan dat alles niet verrichten, terwijl men op een canapé blijft liggen of op oen stoel blijft zitten.

Men doet altijd of de viouw in huis, omdat zij voor dien arbeid niet wordt betaald, ook totaal geen vermoeienis ondergaat, of zij

io hygiënisch volmaakto omstandigheden leeft en wij weten maar al te goed, dat dit zeer veel te wenschen overlaat.

Bovendion dat staan in school is ook schromelijk overdreven.

Zoowel onder de correctie als teiwijl de klasse schriftelijk werk maakt, ja vaak onder verklaren, vertellen, doceeren — of hoe men het onderwijzen noemen moge — wordt gebruik gemaakt van den stoel die zich in elk schoollokaal bevindt of gaat de onderwijzer(es) op de bank zitten of eenigermate een steuntje daarop of daartegen zoeken.

Een vraag nog aan Mevr. Rodenburg. Zou zij haar invloed niet eens willen aanwenden in de vroedvrouwen-vereeniging om de gehuwde vroedvrouwen beur arbeid te ontnemen ? Immers, zij is van oordcel,

„ d a t ' t ' n weldaad voor iedere huishouding zou zijn wanneer vrouwen- arbeid, in ieder geval, buitenshuis werd verboden, want in welken kring men ook 'n blik slaat, overal waar de vrouw zich aan 't huis- gezin onttrekt om de inkomsten daarvan te veimeerderen, (treft) men lang die welvaart, reinheid, gezellige samenleving niet aan, dan daar waar de vrouw ofschoon met uiterst geringe inkomsten in haar om- geving blijft en niet verdient."

Wij vreezen, dat haar collega's — evenmin als publiek, dat liever door gehuwde vioedvrouwen wordt geholpen — haar zulk een pogen niet in dank zonden afnemen. En toch, als zij consequent wil zijn.

moet zij de huishoudens harer collega's ook die welvaart, reinheid en gezellige samenleving zien te verschaffen.

Of is misschien alleen de vroedvrouw zoo'n phonomeen, dat zij het een aan het ander weet te paren?

^Binnen de ©ren^etj.

Het volgend adres is verzondon:

Aan de Tweede Kamer der Staten-Geueraal.

De ondergeteekenden, vertegenwoordigende het „ N a t i o n a l e Co- mité in zake w e t t e l y k e r e g e l i n g van V r o u w e n a r b e i d " , bestaande uit: den „Nederl. Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewu$t- zijn," de „Alg. Nederl. Vrouivenver. „ A r b e i d A d e l t " , de „Nat. Ver- eeniging voor Vrouwenarbeid," de „ Ver. voor Vrouwenkiesrecht" de

„ Vrouwenclub der Iiotterdamsche Buurtvereeniging", de „ Ver. Hoofden van Openbare Bewaarscholen" te Rotterdam, de „ Ver. t. Behar- tiging van de Belangen der Vrouw', de „ Vrije Vrouweneer eeniging"', wenden zich tot U met het verzoek bij de behandeling van het (J door de Kegeering ter beraadslaging voorgelegde Ontwerp van Wet ter bescherming van den Arbeid wel in overweging te willen nemen de door adressanten na te noemen wijzigingen, welke zij in het belang van den a r b e d en van de arbeiders'sters) wenschelijk achten.

Uitgangspunt bij datgene wat zij de vrijheid nemen onder Uw aandacht te brengen i s :

1". dat in zake arbeid scherpe scheiding moet bestaan tusschen dien van jongens en meisjes en van volwassenen;

2". dat voo zorgen moet-n worden genomen tegen voor de ge- zondhei I schadelijke invloeden van sommige bedrijven, alsook tegen overmati^en arbei Isduur, maar dat dit moet geschieden, zoowel voor mannen a's voor vrouwen;

3". dat geen nachtarbeid voor jongens en meisjes behoort te worden toegelaten; op grond van welke overwegingen zij voorstellen :

a. Te schrappen Art. 2 en daarvoor in de plaats te stellen een na te noemen nieuw Artikel in Hoofdstuk IV „Tweede Afdeeling": „Van beveili- ging bij den arbeid buiten fabrieken en werkpla itsen".

/;. Door opschuiving der andere alinea's a. van Art. 14 te maken tot d., zoodat b. wordt a., c. wordt b. en d wordt c, en deze laatste alinea dan aldus te doen luiden: „en, voor wat betreft arbeidsduur, inricht n- gen — keukens daamnder begrepen — waar spijzen of dranken uit- sluitend voor onmiddellijk verbruik worden bereid".

c Te schrappen uit Art. 15: „ — plaatskaarten daaronder be- grepen —".

d. Art. 63, met behoud van de laatste alinea, te lezen: „Kin- deren mogen geen arbeid verrichten wanaeer en zoolang zij nog vallen onder de bepalingen der Leerplichtwet.

e. Te lichten uit Art. 66 h e t : „vrouwen" en „niet gehuwde vrouwen".

f. Uit, Art. 67 eveneens te verwijderen het „vrouwen".

g. Te laten vervallen a. van de eerste alinea van Art. 68, alsook

„vrouwen" uit b. Verder de laatst alinea te lezen aldus: „Verboden is voor alle arbeiders: het nomen van nog niet geheel afgekoelde ge- bakken steenon uit de ovens.*

h. Te schrappen Art. 69.

»'. De Aitt. 70 en 71 aan te vullen in dien zin, dat de finantiëele schade die de kraamvrouw gedurende den rusttijd van acht weken lijdt, voor een deel worde vergoed door en uit 's Rijks kas.

./. Art. 205 aan te vullen met „mannen", zoodat de lezing worde: „in het werklokaal werkzame jongens en meisjes, mannen en vrouwen*.

k. Aan de Tweede Afdeeling van Hoofdstuk IV toe te voegen een nieuw artikel in dezen geest:

(6)

Jongens en meisjes mogen niet langer werken dan is bepaald bij de Artt. 267, 273 en de verder daaraan annexe artikelen,

(o) op eene plaats, waartoe het publiek toegang heeft, of (b) ten aanschouwe van publiek, dat binnen een open of besloten ruimte is toegelaten,

(c) in inrichtingen — keukens daaronder begrepen — waar spijzen of dranken voor onmiddellijk verbruik worden bereid,

(d) in of voor apotheken.

I. Aan te brengen in Art. 267 tusschen „jongens, meisjes en vrouwen" het woord: mannen en achter „Zaterdag" desverlangd.

m. Te laten vervallen in zijn geheel Art. 285.

n. De Artt. 298 en 301 aldus te lezen: „Jongens en meisjes, mannen en vrouwen, enz." en in verband hiermede te laten vervallen paragraaf 3 van Hoofdstuk VI.

MEMORIE VAN TOELICHTING.

Adressanten vermeenen:

a. dat. waar de Artt. 272 en 273 bepalen, dat de arbeid van vrouwen moet zijn beëindigd des avonds ten 7 uur en de Artt. 290 en 291 slechts bij hooge uitzondering, en dan nog maar voor èen bepaalden tijd, haar toelaten te werken tot 9 uur des avonds, Are. 2 actrices, zangeressen en alle mogelijke andere kunstenaressen niet alleen wat al te veel zou behandelen als kleine kinderen, maar haar ook do uit- oefening van haar vak onmogelijk zou maken. Geen enkel theatre- directeur toch zal er aan denken iemand te engageeren, wier dagtaak alreeds beëindigd moet zijn, alvorens schouwburg of concertzaal is geopend.

Waar bij Art. 275 door de Regeering is ingezien, dat de bIoemen- bindster bouquetten moet kunnen maken tot 10 uur 's avonds, ligt het toch zeker buiten de lijn der logica haar, voor wie vaak die arbeid geschiedt, reeds in den vooravond het werken te beletten ;

b. dat, al kan misschien voor het oogenblik moeilijk worden doorgevoeld een bepaald uur van dienstbeëindiging voor koks en keu- kenmeiden in hotels en restaurants, dit niet insluit, dat er ook geen regeling zou kunnen worden getroffen omtrent de inrichting der keukens, waarin deze personen werkzaam zijn en waar worden bereid gerechten voor dadelijk gebruik. Deze werkplaatsen, bij den bouw maar al te vaak stiefkinderen, zijn dikwijls in totale contradictie met Hoofdstuk IV van dit Ontwerp, getiteld: „Vanbeveiliging bij den arbeid." Licht, lucht, ruimte lang niet altijd voldoende. Naast schroeihitte van fornuis of gas-toestellen nog al eens de uitwasemingen van gootsteen en privaat.

Juist wijl het vaststellen van bepaalde werkuren hier nog zijn eigenaardige bezwaren heeft, dienen, terwille van de hygiëne, voor hen die langer werken dan andore arbeiders, zoodanige maatregelen te worden getroffen, dat zij den veel-urigen-arbeidsdag kunnen doorbrengen in zuivere atmospheer;

c. dat door den verkoop van plaatskaarten te betrekken binnen- het winkelgebied, naar adressanten vreezen, verschillende categorieën van vrouwen en meisjes, zooals spoor-, boot-, theatre-, kioskbeambten enz. enz. in haar bezigheden zullen worden belemmerd; in aanmerking toch nemende Art. 298 zullen zij, zelfs bij invoering van h e t twee- ploegenstelsel, haar betrekking niet kunnen blijven vervullen, wijl toch de meeste inrichtingen, waaraan zij werkzaam zijn, na npgen uur 's namiddags sluiten — immers al bestaat bij Art. 302 de mogelijkheid van twee uur later eindigen (wat voor categorieën, als hier bedoeld, niet juist behoeft te beteekenen langer werkdag), daarnaast kan, bij beslissing van den Gemeenteraad, (Art. 299), de beëindiging van haar werktijd worden gesteld op nog vroeger uur, dan bepaald bij Art. 298, wat in menig geval gelijk zal staan met verbod van arbeid ;

d. dat door enkel te spreken van Leerplichtwet, zonder aan te geven eenigen leeftijdsgrens, de wet zich zal aanpassen aan alle even- tuëel te maken veranderingen of wijzigingen in de Leerplichtwet, zoo- dat wordt vermeden de cirkelgang, die ondoenlijk maakt het verbeteren van de eene wet, omdat een andere daarbij in den weg staat;

e. dat dit artikel — waar de Memorie v. Toelichting zelf geen explicatie weet te geven van het „voor de eerbaarheid aanstootelijko voorwerpen" — zeer gemakkelijk er toe kan leiden.dat vrouwen worden verdreven uit heel wat bedrijven en winkels. Zoo kan b.v. de vervaar- diging en verkoop van ondergoederen worden beschouwd als de eer- baarheid aanstoot gevende. Velen ergeren zich aan de uitstalling van corsetten, enz. Volgens de consequentie van het Ontwerp zouden dus deze artikelen alleen mogen worden verkocht en gemaakt door mannen en gehuwde vrouwen.

Geweerd zouden rdo vrouwen worden uit drukkerijen, boekbinde- rijen, boek- en plaatwinkels, waar vervaardigd of verkocht worden medische en wetenschappelijke werken met platen, — uit fabrieken en magazijnen, waar gefabriceerd worden of voorhanden zijn gravures, bronzen of aardewerk, voorstellende Grieksche of Romeinsche figuren, o f w e l afbeeldingen daarvan bevattende;

f. dat, bij ruime opvatting van het verbod gelegd in Art. 67, de mogelijkheid bestaat, dat vrouwen niet meer werkzaam zullen kunnen zijn in de glas- en aardewerk', de spiegel-, de capsule-, de carton- fabricage enz. enz. en dit terwijl, volgens de overtuiging van adre*i- santen, de nadeelige invloeden van eenig vak niet door een geheele sekse, maar bepaald individueel, ondervonden worden, zoodat in dezen alleen kan helpen een uitmuntend geneeskundig toezicht over alle werkers, niet het verwijderen van één geheele categorie, waarbij kun- nen zijn gestellen die weinig of niets hebben te lijden door de te ver- richten werkzaamheden;

g. en h. dat het veibod voor de moeder om te werken, is een zoo enorme vrijheidsbeperking van het individu, een tot hiertoe van staatswege zoo ongekend ingrijpen in het particuliere leven, dat de

! gevolgen noodwendig moeten schokken de grondvesten van de algeheele I vrijheid der natie.

Het geldt hier toch niet het tijdelijk beslag loggen op een persoon ten dienste van het land, maar hot te niet doen van het arbeidsvet*"

mogen van tal van personen voor bijna haar heele leven. Gesteld toch dat een vrouw moeder wordt op haar drie-en-twinstigste jaar en met een tijdsverloop van telkens drie jaar, zes kinderen ter wereld brengt, dan zal zij een-en-twintig jaar lang niet mogen werken ie haar bedrijf en totaal afhankelijk wezen van haar man, die nergens hij wet wordt gedwongen haar of de kinderen te onderhouden en dit maar al te vaak ook niet kan. Na die periode van gedwongen rust, zal zij, op vier- en veertigjarigen leeftijd, natuurlijk niet de minste kans meer hebben op het bekomen van werk.

Waar bovendien gebleken is, dat in enkele steenfabricage-dist rieten de bevolking bijna nimmer zich schuldig maakt aan drankmisbruik, weinig armlastig is en uitblinkt door kracht, bestaat er geen grondig motief voor een dusdanig besluit, te meer, wijl het tehuis-zijn der moeder, lang niet altijd samengaat met goede verzorging der kinderen;

van hot tegendeel toch staaltjes te over op het jongst te 's-Gravenhage gehouden Congres voor Kinderbescherming.

Het onhoudbare van den eisch dan ook gevoeld door de Regeering zelve en nedergelegd in haar Artikel 69.

Waar de Mem. v. Toe/, van het Ontwerp zegt: — „Het nemen van

„gebakken nog niet geheel afgekoelde steenen uit de ovens wordt voor

„jongens, meisjes en vrouwen verboden, niet zoozeer omdat het een

„gevaarlijk werk is, als wel omdat het aanleiding geeft tot ziekte aan

„de handen. Wanneer tóch het bak-proces is afgeloopen, worden vooral

„in den drukken tijd der campagne de sleenon zoo spoedig mogelijk uit

„de ovens genomen. Niet altijd zijn de steenen dan afgekoeld. Zij

„kunnen soms e<*n nog zoo hooge temperatuur hebben, dat de houten

„kruiwagens, waarop zij geladen worden, ontvlammen" — rijst als van zelf de vraag: zijn do handen van mannen boven de zestien jaar onbrandbaar? Is het menschelijk mannen, heel-of driekwart kostwinners van gezinnen, bloot te stellen aan een ziekte welke hen belet te werken en welke voor vrouwen, jongens en meisjes zoozeer gevreesd wordt?

i. Dat, waar de arbeidster werkt, omdat zij haar loon niet kan ontberen, acht weken zonder verdiensten zijn. voor haar is een onoverkoombare slag, met zich sleepende zooveel zorg, dat de rust, in stede van haar ten goede te komen, haar zenuwgestel meer zal aandoen, dan de meest afmattende arbeid. Naar alle waarschijnlijk- heid zal, zoo de kraamvrouw niot finantiëel wordt gesteund, die rust bovendien slechts fictief zijn. Immers waar de uitgaven voor het gezin juist dan grooter zijn, zal zij, door nood gedwongen, trachten te ver- krijgen en ook verrichten alle mogelijke ongecontröleerden arbeid en zoodoende vaak veel harder en langer moeten werken. Naast rust behoort voeding en waar dus de Staat, in het belang der volksgezond- heid, de kraamvrouw verplicht tot het eerste, moet Hij ook zorgen voor het laatste. Adressanten verwijzen hier naar'Denemarken, waar de wetgever deze quaestie heeft beslist, als door adressanten boven is aangegeven;

j . dat, waar do lichaamsgesteldheid van verscheidene mannen van dien aard is, dat zij niet bestand is tegen schadelijke invloeden, die ontstaan bij de werkzaamheden, genoemd in Art. 121 onder a, b en c, alle mogelijke voorzorgen moeten worden genomen, tot behoud van de gezondheid van hen, die meestal zijn algeheele of gedeeltelijke gezinsverzorgers. Dit principe dan ook in het Ontwerp gehuldigd bij Art. 214, zoodat datgene wat adressanten, vragen, slechts is een uitbreiding van het alreeds aangenomen beginsel.

In tegenstelling met de Mem. v. Toelichting (pag. 53), meenen adressanten, zooals reeds boven gezegd, dat vat' aarheid voor beroeps- ziekten niet is een groepen-, maar een individueële quaestie. Ter motiveering van deze haar meening, verwijzen zij naar de vele mannen die worden afgekeurd voor 's landsdienst of voor gemeente-betrekkingen, waaraan pensioen verbonden i s ;

k. dat, door een dusdanige wijziging is ondervangen het bezwaar in Art. 2, terwijl voor wat aangaat kinderen, de bescherming zich ook uitstrekt tot hen die wei ken ten genoege van publiek of de ijdelheid der ouders. Voorstellingen voor een liefdadig doel, waarbij kin- deren betrokken zijn, kunnen evengoed plaats hebben overdag als des avonds. In elk geval zal het laat opblijven on zich inspannen zeker even nadeelig zijn of het geschiedt n v t of zonder loon en is bet verschoonbaarder bij het eerste dan bij het laatste;

dat ook voor de kinderen, werkzaam bij niet onderde wet vallende bedrijven, dient te worden gezorgd;

/. dat, door in dezelfde bodrijven wel te bepalen den arbeidsduur van vrouwen en niet dien van mannen, voet wordt gegeven aan een ignoble concurrentie, terwijl gelijktijdig in het leven wordt geroepen een onhoudbare toestand, een werkstoornis, die zal leiden tot het remplacoeren van vrouwen door 17- a 18-jarige jongens, die, een paar j a a r ouder geworden, weder zullen vervangen worden door jongeren, een iets dat b. v . bij de lithographie sterk naar voren treedt en dat ook wordt erkend in de Mem. i\ Toelichting (pag. 9j voor wat betreft spinnerijen. In vakken en bedrijven waarbij werkzaam mannen en vrouwen, komt, bij een afgebakenden arbeidsduur van slechts één groep, juist deze finantiëel in het gedrang, wijl haar arbeid toch doorgaat, doch verricht wordt door eon ander;

dat, gezien de Mem. v. Toelichting (pag. 7) het de gehuwde vrouw op Zaterdag slechts tot 3 uur 's middag3 laten werken, berust op huishoudelijke overwegingen, ergo alleen van kracht behoort te wezen voor haar die zich werkelijk bevindt in de conditie als do Regeering zich voor oogen heelt gesteld. Die conditie echter totaal individueel,

(7)

E V O L U T I E . 95

slechts beslisbaar door de persoon in qnaestie. Coupeuses, winkcl-chefs, opzichteressen in fabrieken en werkplaatsen, enz. zijn over het algemeen menschen die zelwn niet „wasschen en schrobben", ook niet juist op Zaterdag „inkoopen" doen, zoodat voor baar een dusdanige maatregel alleen een hindernis in haar bedrijf zou kunnen wezen, wijl haar gedwongen vroeg naar huis gaan noodwendig ten gevolge zou hebben een stremming der werkzaamheden die zij bestiert of regelt, en die meestal op den laatsten dag der week, als zijnde de dag van aflevering, dubbel energie en werkkracht van baar vragen. Ook onder de gewone arbeidsters zijn er velen wier hnishoudwerk wordt gedaan door anderen : moeder, zuster of ander familielid, en ook voor haar kan dus een bepaling als de voorgestelde slechts een doollooze schadepost zijn. De gehuwde vrouw te dringen tot werkzaamheden, die zij niet verlaugt te doen, is een verkapt terugkeeren tot de heerendiensten, wat zeker niet past in het kader van onze wetgeving;

m. dat deze wet niet regelt den arbeid als zoodanig, maar de arbeidsvoorwaarden voor hen die hem verrichten en dus zich ook niet mag mengen in de concurrentie van vakgenooten ouderling. Waarom zij in dezen dan ook een uitzondering maakt voor wasch- en strijkin- richtingen, blijft adressanten een onoplosbaar raadsel. Eenmaal in wer- king stellende een begunstigings-systeem voor het kleinbedrijf, rijst de v r a a g : waarom daarin dan ook niet betrokken : behangen, stoffee- ren, kleeren-, scboen-, hoedonmaken, alle mogelijke seizoen-vakken;

dat, naar adressanten's opvatting, het werken, vooral strijken, in kleine inrichtingen wel kan zijn een motief voor korteren, niet voor lanüeren arbeidsduur, als gevende de groote werkplaatsen gewoonlijk meer hygiënische voordeden, terwijl de werktuigen ook beter zijn ingo- richt ter vergemakkelijking van den arbeid.

«. dat adressanten zich hier refereeren aan de eerste alinea van l. Bovendien gelooven zij, dat een werkdag van 11 uur, verlengbaar bij Art. 301 tot 13 uur por etmaal, ook voor den man meer dan vol- doende is. De argumentatie van de Mem. r. Toelichting (pag. 15), dat geen enkel den voorsteller bekend land „dezelfde bescherming verleent aan mannen als aan vrouwen en jeugdige personen", lijkt adressanten al heel weinig steekhoudend, ja zelfs ietwat een zich beroepen op anderer onbillijkheid ter vergoelijking van eigen niet-zuiver handelen.

In het overnemen van onrecht echter geen verontschuldiging.

Gevaarlijk adressanten vooral het alleen voor jongens, meis jes en vrouwen geldig Art. 299. Daarbij toch wordt het den Gemeen- teraad mogelijk gemaakt alle vrouwen te weren uit winkels of daar- mede gelijkgestelde inrichtingen. Hij toch kan bijv. het begin van haar werkdag bepalen op 12 uur 's middags en de beëindiging op 2 a 3 uur 's middags, wat, met daarnaast het vrijelijk kunnen werken der win- kelbedienden, voor 99 pet. harer zal beteekenen ontslag. Hij kan, wat de zaak nog verergert, dit doen geleidelijk, schier onopgemerkt, bian- che voor branche. Dat de vreeze hiervoor geen hersenschim is, bewijst het Koninklijk Besluit van 2 Maart 1904, no. 50, inzake Post- en Telegraphie, alsook de Herziening van de wet van 28 Juni 1881.

houdende bepalingen tot regeling van den kleinhandel in sterken drank enz.

Adressanten, zooals bij den aanhef reeds gezegd, vertrouwen dat Uw College, vertegenwoordigende zoowel de vrouwen als de man- nen in den lande, in dezen niet zal beslissen alvorens rijpelijk te hebben overwogen al de punten, welke adressanten de vrijheid nemen aan Uw oordeel te onderwerpen, daar toch het wel en wee van dui- zenden daarvan afhankelijk is.

In den Chr. Nalionalen Werkmansbond maakte het ontwerp- arbeidscontract ook een punt van bespreking uit. Bij de discussie, die op de inle ding van den secretaris des Bonds volgde, voelde Ds. Hey- mans van Ylst zich geroepen afkeuring uit te Sjirekon over de moge- lijkheid, door het ontwerp toegelaten, dat een gehuwde vrouw zelf- standig een contract kan aangaan. Natuurlijk bijval op deze uiting.

Durft de Heer Heymans de consequentie van zijn redeneering aan en in zijn qualiteit als predikant van den kansel zijne stelling te ver- kondigen, dat de gehuwde vrouw onmondig moet zijn en blijven ten opzichte van het arbeidscontract? Durft hij zijn hoorderessen in de Kerk, die in aantal hoogst waarschijnlijk de hoorders overtreffen, toe te voegen dat zij, gehuwd zijnde, slechts bij monde en bij ondertee- kening van haar echtgenoot werkneemster doch ook werkgeefster mogen zijn ? Want, niet waar, zoo het een verkeerde toestand is, dat de gehuwde vrouw erkend worde als zelfstandig contractant ter eenre, dan is het evenzeer veikeerd dat zij zulks worde ter andere?

Bij het huren eenor dienstbode zal dus niet Mevrouw regelingen hebben te treffen, edoch Mijnheer. Loonbepaling, vaststelling van arbeids- en verloltijden, de dienstbode zal dat alles hebben te bepraten met den „heer des huizes." In de „vrouw des huizes" behoeft zij hoogstens te zien de plaatsvervangster van haar patroon, die bij zijn afwezigheid zijn wil en wenschen kenbaar maakt door haar mond, zooals de meesterknecht op fabriek en werkplaats den arbeid regelt en verdeelt, en toezicht houdt, dat de belangen van den patroon «iet worden geschaad.

Als eene dienstbodo verhooging van loon vraagt, of verzoekt eenige dageu vrijaf te mogen hebben, zal zij zich hebben te wenden tot „Mijnheer." Als deze nu erg royaal is, kan hij zeggen: „Hoor eens meisj", in jou tegenwoordigheid verklaar ik plecht:g, dat ik mijn vrouw daarin de vrije hand laat. En als dan de dienstbode erg bij de hand is, kan zij antwoorden: „Dat is heel best mogelijk, Mijnheer, maar ik heb met U to doen, want met een gehuwde vrouw een arbeidscontract te sluiten, dat verbiedt de w e t ; dat is ook eene ver- keerde toestand, zegt Ds. Heymans."

Komaan, Ds. Heymans, heb den moed do goloovige vrouwen eens eerljjk aldus in te lichten.

(

In een artikel over de restauratie der Grafelijke Zalen in het Alg. Handelsblad lezen wij :

„Boven den hoofdingang, de ingangspoort, waarvóór de hooge stuep met steenen trappen, was men gisterenochtend bezig met het aanbrengen v a n e e n groot roodfluweelen baldakijn, door groote vergulden lansen opgehouden: waaronder de donker eikenhouten kap boven den inaang met het grafelijk wapen, de roode leeuw op het gouden veld, stemmig uitkwam.

„Door dezen ingang, over c>n kostbaren looper, zal H. M.

met haar gevolg Dinsdag de hofzaal binnentreden."

en even verder als beschreven wordt de bezichtiging onder leiding van den Bijksbouwmeester:

„Eerst werd de eenigszins steile wenteltrap beklommen van het t'jreutje aan de zuidzijde, tegenover het kantongerecht.

„In overleg met de huishoudelijke commissiën der Kamer3 is deze ingang bestemd voor de Kamerleden, die de plechtige opening bijwonen."

De Kamerleden, de vertegenwoordigers des volks, bij wie de sou- vereine macht der wetgeving berust — onze giondwet van 1798 sprak z^lfs van de wetgevende of hoogste macht, uitgeoefend door de Kroon en de gekozen volksvertegenwoordigers — mogen binnentreden door een achterdeurtje. Ons komt het voor dat die huishoudelijke commis- siön der Kamers niet hebben gehandeld in den geest der grondwet ; 't doet zoo denken aan den „escalier de service" in de Fransche huizen. Waarom, als het zoo volstrekt noodig is, dat de Koningin andere trappen, andere portalen, andere loopers betrede met Haar gevolg — iets waarvan wij de noodzakelijkheid volstrekt niet kunnen inzien — waarom zóó groote differentie tusschen het eene en het andere deel der souvereine m a c h t ?

Zou het niet schaden aan H M . ' s gezondheid of prestige, dat zij eenige minuten Iana moet toeven in dezelfde zaal, moet inademen de- zelfde lucht als zij, die door het achterdeurtje zijn binnengetreden ? Of. . . zouden die huish. comm. het middel hebben uitgevonden, om de Koningin met reiner, onbezoedelde atmospheer te omgeven dan die op eenige Meters afstand van haar heerscht?

Amsterdam's tweede huishoudschool is heden (19 Sept.) geopend.

Onze lezeressen weten waaraan deze inrichting haar ontstaan te danken heeft; aan het conflict tusschen het Bestuur der eerste inrich- ting van dien aard in de hoofdstad en de directrice, aan wier zijde het meerendeel van het personeel stond. Uit den aard der zaak is dus een deel der oude school aan de nieuwe overgegaan en zal de laatste

— zoo hopen wij — betei aan haar roeping beantwoorden dan de eerste, wijl de bron van geschillen te zoeken was in de opvatting van het Bestuur, dat een kook- en huishoudschool geen vakschool moet zijn.

De Directrice, Mevr. S. G. V. Meyboom, is er in geslaagd eene inrichting in het leven te roepen, die aan de nieuwste eischen be- antwoordt; haar goede naam op dit gebied maakte het dan ook moge- lijk, dat de school reeds aanvangt met 190 leerlingen, waaronder 14 internen ; aan den cursus voor dienstboden nemen 21 personen deel.

Zelfs is al gezorgd voor uitbreiding, indien spoedig de behoefte daaraan blijkt, aangezien van het aangrenzende perceel alleen de bovenverdiepingen in gebruik zijn genomen voor de slaapvertrekken der leeraressen en interne leerlingen, en het benedenhuis met weinig moeite aan de inrichting kan worden verbonden.

De school bevindt zich in de Jan Luykenstraat 9 2 ; voor belang- stellenden is zij op Maandagmiddag te bezichtigen.

De onderwijzeressen der 3e en 4e kl. scholen te Amsterdam hebben zich op nieuw tot den Raad dezer gemeente gewend om te verzoeken haar salarissen gelijk te stellen met die harer mannelijke collega's in gelijke betrekking.

Het Ned. Ond. Gen. aan welk lichaam om adha:sie gevraagd was, kon geen termen vinden om dit verzoek der vrouwelijke vakgenooten te steunen. Argumenten? Uitgesproken eigenlijk geene, althans geen afdoende. Hot had er iets van of de Heeren gepiqueerd waren, dat de Dames met vooraf hun opinie gevraagd hadden. In den grond van de zaak zal het wel geweest zijn precies als indertijd in den hond v.

Ned. Ond., waar een jaar of t'en geleden dezelfde quaestie ter sprake kwam: „die dames zijn niet gehuwd"; voor haar geldt dus niet: gelijk loon voor gelijken arbeid."

Uit het verslag van de lotgevallen der A'damsche Universiteit, uitgebracht doar de aftredende rector-magnificus, Prof. H. W . Bakhuis Roozeboom. leeren wij. dat op het oogenblik alhier studeeren 103 meisjes en vrouwen en dat wel 17 in de letteren, 10 in de rechten, 37 in de geneeskunde, 39 in wis- en natuurkunde. De Hoogleeraar knoopte aan deze zijn mededeeling vast, dat dit groot aantal en zijn sterke stijging wijst op zeer ernstige storingen in den natuurlijken toestand onzer maatschappij. Zou men met eenige variatie niet veeloer kunnen zeggen: dat dit wijst op een ernstige strooming omden onnatuurlijken toestand onzer maatschappij te herleidon tot een natuurlijken ? Het ontwikkelen der hersens is natuurlijk, niet onnatuurlijk ; onnatuurlijk was, dat men eeuwen lang der vrouwen geest heeft gepletterd. Dat de Hoogleeranr terug verlangt naar de oude methode, pleit nu juist niet van een breede opvatting van het menschelijk verstand.

In Sept. 1905 zal te Luik, tijdens de aldaar to houden tentoon- stelling, zijn een Congres over Opvoeding en Bescherming van Kinderen in het Gezin. Het Congres gaat uit vaa La Ligue de VEdneatio»

familiale, wier doel i s : „het verspreidon van gezonde ideën omtrent physique, intellectueele en moreele opvoeding, en de ouders te ver- eenigen in groepen, die onderliug bestudeoren wat nuttig en noodig

(8)

is het kind, den mensch der toekomst. Dit in navolging van Engeland waar men heeft de ParenVs National Educational Union eu van Amerika waar in verschillende steden bestaan Mother's Unions, Mother's Clubs en Pavent teachers Associations,

Het Congres zal verdeeld zijn in vier sectiën: Bestudeering der jeugd; Opvoeding van het kind; Abnormale kinderen; Verschillende werken betrekking hebbende op het kind.

Fransen zal zijn de t a a l ; toch kan worden gesproken ia een andere, mits men maar zorge, dat het rapport, in te leveren bij het Comité, is in het FraDSch. Het den sprekers gestelde maximum is 2000 woorden of wel 5 pagina's in 8°. Debatten, waarbij hoofddoel politiek, philosophie of godsdiensten, zullen niet worden toegelaten.

De cotisatie is fr. 10.— of ten naaste bij ƒ 5.—.

Prospectussen op aanvrage verkrijgbaar bij de Secretares van TesseUchade, Mevr. H. Boddaert-Schuurbeqae Boeye, Laan Copes 27, den Haag.

Gezien h e t Kindercongres in den Haag, mag worden verwacht, dat heel wat Nederlanders zullen deelnemen aan dit Congres in het zoo naburige Luik.

De Hollandsche Lelie, anti-feministe pur sang, heeft gepubliceerd navolgend versje, dik natuurlijk om aan te toonen, hoe onmoederlijk nu toch wel zijn de moderne vrouwen :

„Och, Maatjelief, och speel met mij , O p 't mooie ganzenspel,

„Dat 'k laatst kreeg van Sint Nicolaas,

„Nietwaar? u weet 't nog wel."

— „Wel, ventjeiief, het spijt me zeer,

„Ma heeft nu juist vergad'ring weer;

Dus later eens, mijn kleine guit;

„Nu kan het niet, want Ma moet uit."

„Och, Maatjelief, och, gaan we nu

„Vandaag weer eens naar 't strand ?

„Dan kan ik plassen in de zee

„En graven in het zand."

— „Wel, Kareltje, wat jammer weer!

„Er is vanmiddag fancy-fair;

„Hier is je trommel en je fluit;

„Speel daar maar mee, want Ma moet uit."

„Och, Maatjelief, och blijf bij mij;

„Ik ben zoo ziek, zoo moe;

„Mijn hoofdje brandt en doet zoo'n pijn ;

„Och, blijf bij mij, och Maatje, toe."

— „Wel, *k heb je 't immers al gezegd : 'k Moet spreken straks op „Vrouwenrecht";

„Toe neem wat melk en 'n beschuit;

„En slaap dan maar, want Ma moet uit."

De Zutphensche Courant, zich ergerende aan deze samenkoppeling van uitloopen, plichtverzaken en feminisme beantwoordt de rijmelarij met een andere, penschetsende zich nu eens heelemaal niet met het openbaar leven moeiende uitgaansters, en zingt:

Je moet je nu maar zelf vermaken, Mamaatje moet visites maken.

of:

Ga maar wat teekenen op je leitje, Mama moet weg op een partijtje,

of:

Nu liev'ling, zie maar dat je 't stelt, Mamaatje moet naar 't tennisveld.

of:

Och kind wat ben je toch aan 't dwingen ! Mama moet uit, ze moet gaan zingen.

of:

Ga maar wat kienen met je broer.

Mamaatje heeft vandaag haar jour.

of:

Neen schat, je kunt niet met me mee, Mamaatje moet naar 't bal masqué.

of:

Och kind, 'k wou dat je beter werd, Mama moet noodig naar 't concert.

of:

M'n liev'ling wees nu zoet voor drie, Ma moet bij tante naar de tea.

of:

Nu wordt de kleine bengel ziek,

En ik, 'k moet naar 't concours hippique. . . .

Vc^aderingeq.

De Verinniging ter Behartiging van de Belangen der Vi ouw, te Rotterdam, heeft zich gewend tot H. M. de Koningin, met een adres, vragende oi' het H. M. wil behagen niet in te willigen het verzoek van den gemeenteraad van Veendam, om te handhaven het ontslag, verleend aan een gehuwde onderwijzeres, die moeder geworden is, welk ontslag door Gedeputeerde Staten van Groningen is geweigerd.

Ingebonden.

GRONINGEN, 10 Sept. 1904, In het hooge noorden van ons land, in het centrum van onze noordelijke provinciën is 7 September 1.1. door de hulp van het Rijk, de Gemeente, het Nnt en particulieren, de eerste Industrieschool voor meisjes geopend in tegenwoordigheid van verschillende autoriteiten.

In het Bestuur hebben, met zeven heeren ook twee dames zitting, n.1. een der meest bekende, ijverigste en trouwste voorstandsters van vrouwenarbeid, Mevrouw Pekelharing—Doijer en Mevrouw Lohman—

Geertsema. Mejuffrouw I. H. ï . A. Linden is benoemd tot Directrice

en aangenaam was het te hooren, hoe krachtig Mejuffrouw Düker, de bekende Directrice der Rotteidainsche Industrieschool, het Bestuur en de Directrice met haar raad had gesteund; geen wonder, dat hare tegenwoordigheid bij de opening zeer werd gewaardeerd.

De cursus is in zijn geheel driejarig. Tot de eerste klasse worden toegelaten meisjes, die op 1 Maart of 1 September haar twaalfde jaar hebben voleindigd, maar haar zestiendo nog niet zijn ingetreden en die in het bezit zijn van een bewijs, dat zij met vrucht de lagere school hebben doorloopen. Zij die zulk een bewijs niet kunnen over- leggen, worden onderworpen aan een toelatingsexamen, waarbij zal worden onderzocht, of de candidaten die kemnis en kunstv'aardigheid hebben opgedaan, die op een goed ingerichte lagere school kan ver- kregen worden.

Het programma der lossen omvat de volgende hoofdvakken:

teekenen, nuttige en fraaie handwerken, dsmeskleedermaken, Neder- landsche taal, schoonschrijven en rekenen, terwijl ook gelegenheid zal gegeven worden tot onderricht o. a. in cartonneeren, lederarbeid en boekhouden.

Reeds dadelijk meldden zich 102 leerlingen uit de stad en 11 uit de provincie aan, waarvan 75 werden aangenomen, zoodat er drie klassen van 25 zijn. Het schoolgeld is bepaald op f 20. Aan min en onvermogenden kan gedeeltelijk of geheel vrijstelling worden verleend voor het betalen van schoolgeld.

Het gebouw is ruim en flink gebouwd. Er zijn behalve de kamer der Directrice en een voor de leeraressen, twee teekenlokalen, waar ook electrisch licht is, één voor ornament en reohtlijnig teekenen en één voor teekenen naar de natuur, verder twee loka en voor lager onderwijs, één voor nuttige handwerken, één voor kunstnaaldwerk, een zaal voor costuumnaaien met paskamer, een zaal voor machine- naaien, een kleinere zaal voor verbandkist en een wachtkamer.

Over het geheele gebouw loopt een ruime zolder, maar alles daar,

•ook de fundamenten van het gebouw, zijn e r o p ingericht om, zoodra het nuttig en noodig is, dien zolder te veranderen in een zeker aantal lokalen en dus het dak op te trekken.

En als straks een nog grooter aantal leerlingen zich zal aan- melden en vergrooting der school noodig zal zijn. laat ons dan hopen, dat het Bestuur ook zijn programma nog zal kunnen uitbreiden, om van de Industrieschool nog meer een ambachtschool voor meisj s te maken, door er bijv. ook onderwijs te laten geven in het horloge maken, het vervaardigen van. pruiken en vlechten, die altijd noodig zijn en steeds in het buitenland, of in hoofdzaak alleen door mannen worden gemaakt. Verder ook in het laten maken van bloemen, een vak waar de Fransche en Duitsche vrouwen het zoo ver in hebben gebracht en vooral ook in het machine-teekenen en het vervaardigen van fijne iostrumenten voor allerlei doeleinden.

Een nieuwe gelegenheid is dus weder opengesteld voor vrouwen en meisjes om zich een onafhankelijk bestaan te veroveren. Moge de Groningsche Industrieschool groe:en en bloeien, zooals hare zuster in de zuidelijker provinciën doen. Dat de kennis en de arbeid der vrouw zich steeds moge uitbreiden op ieder gebied maar dat dan ook steeds het peil van dien arbeid hooger' worde.

C. A. WORP—BOLAND HOLST, Presidente van „de Vrouwenbond".

LOSSE GEDACHTEN.

Ver wondering wekkend zeker, dat de man, van nature jachtmaker op avontuurtjes, goed heeft gevonden het huwelijk te maken tot een hoogst ernstige iustelling bindende voor heel het leven, slechts ver- breekbaar onder zeer bijzondere omstandighi den.

Hij heeft echter, het is waar, daarbij geproclameerd, dat ontrouw zijnerzijds slechts i s : een eenvoudig, simpel delict.

* * *

Op een avond speelde men in den schouwburg een stnk waarin de hoofdpersoon, een galante vrouw, totaal werd afgemaakt; een onbe- daarlijk applaus van de zijde der mannen. „Wat schandaal, zei mijn buurvrouw, aldus in het publiek de schuldige te zien honen zijn ramp- zalig slachtoffer."

* * *

Volgens verschillende reisverhalen, tenminste zoo ik ze goed heb begrepen, dient de meerderheid der Japansche vrouwen slechts tot genot en sieraad, edoch worden gerespecteerd door de mannen. De Japanneezen zijn dan ook maar barbaren!

Bij ons de zeden heel wat anders — de mannen bederven de vrouwen, daarna beleedigen zij haar, stooten haar uit. A la bonne heure ! Wij zijn dan ook beschaafd.

/ \ d v e r t e n t i ë n .

V e r s c h e n e n bij A. H. A D R I A N I , Leiden:

Het Maatschappelijk Vraagstuk en zijne slechte oneindigheid

= door =

Prof. Bolland. Prijs 50 cent.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

worden, die m de Coöperatieve Keukens niet mogen ontbreken. Het bezwaar, dal vaak tegen hel werken van vrouwen in hólel- of restauratiekeukens wordt aangevoerd, dat. haar

zelfde werk, voor gelijke hoeveelheid wol, verweven op een der machines, 10 a 20% minder ontvangt dan de man. Volgens officieele gegevens is het evenzoo in de katoenspin- nerij

„men&#34;, dat onze daden regelt of wij het welen willen of niet, is de uitspraak des rechters van enorme beteekenis. Hij heeft, hoe de Wet dit ook moge verdonkeremanen, vader en

„De kantoorbedienden die tegen de toelating van vrouwen tot hunne examens zijn, vindeu dat de vrouw eigenlik te goed en te edel is om kantoorwerk te verrichten, dat haar bestemming

keiijk te wijten aan onvoorzichtigheid of gebreken harerzijds ! Zeker, er zijn jong-gehuwdo vrouwen moedeloos, levenszat, zenuwachtig, droef, daar echter niet voor noodig dat

Hij moest Senne even in de box leggen, zodat hij zijn zoontjes onder zijn armen uit de waterplas kon vissen en mee naar buiten kon nemen.. ‘Papa, wij

de Staat kan ook door indirecten steun (subsidie) het particulier initiatief holpen; vereischte voor goed resultaat daarbij ook: voeding en klee- ding: VI. niet wil het Comité

Men vergete daarbij vooral niet, dat invloed moet gezocht worden in alle kringen; dat de vrouwen — waaronder rechtschen zoo goed als linkschon en uiterst-linkschen — allen