Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Toetsmateriaal voor docenten
Jos van der Wal & Jacob de Wilde
c
u i t g e v e r ij
c o u t i n h o
Dit toetsmateriaal voor docenten hoort bij de vijfde druk van Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding van Jos van der Wal en Jacob de Wilde.
© 2017 Uitgeverij Coutinho bv Alle rechten voorbehouden.
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door foto- kopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoe- dingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.repro- recht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16h Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofd- dorp, www.stichting-pro.nl).
Eerste druk 1996
Vijfde, herziene druk 2017
Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum info@coutinho.nl www.coutinho.nl
Noot van de uitgever
Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever.
ISBN 978 90 469 0554 8 NUR 770
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Inhoud
Inleiding 4 Toetsgebruik 4 Toetsanalyse 4 Juist-onjuistvragen 6
Toets Ina 12
Antwoordmodel Ina 17 Toets Ayla 23
Antwoordmodel Ayla 29
Toets Theo 39
Antwoordmodel Theo 49
Toets In de klas bij Marian en Gerrit 60
Antwoordmodel In de klas bij Marian en Gerrit 70
Inleiding
Toetsgebruik
Het materiaal voor docenten bestaat uit vier toetsen met antwoordmodellen. De toet- sen zijn verschillend gestructureerd, maar bevatten elk wel de volgende onderdelen:
■ casus ■ stellingen ■ opdrachten
Toets Ina Toets Ayla Toets Theo Toets in de klas bij
Marian en Gerrit Voor elke opdracht of
stelling kan een be- paalde score worden behaald.
Per opdracht vier beoordelingsmoge- lijkheden (behalve bij de stellingen): onvol- doende, voldoende, goed en uitstekend + bijbehorend aantal punten.
Met kernopdrachten waarop een voldoen- de moet worden behaald.
Voor elke opdracht of stelling kan een be- paalde score worden behaald.
Richt zich op de hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5 en 6.
Richt zich op de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4.
Richt zich op de hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5 en 6.
Richt zich op de hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5 en 6.
Je kunt bij het samenstellen van een toets gebruikmaken van de juist-onjuistvragen bij hoofdstukken. De antwoordmodellen bij de toetsen zijn niet voorschrijvend maar rich- tinggevend. Ook de beoordelingsmodellen kunnen worden aangepast.
Toetsanalyse
Veelgemaakte fouten bij opdrachten casus
■ De student interpreteert te snel. Bij signalering mag níét worden geïnterpreteerd, de student moet zo objectief mogelijk weergeven wat hij observeert (dus: wat in de tekst staat).
■ De student doet weinig of niets met de vermelde testscores. Hij moet die scores niet alleen vermelden, maar ook aangeven wat ze betekenen en wat de samenhang tussen de verschillende scores is (bijvoorbeeld met betrekking tot WISC, verbaal en performaal, DLE, Schoolvragenlijst en drempeltest).
■ De student werkt de behandelde opvattingen van bijvoorbeeld Erikson, Piaget en Kohlberg onvoldoende uit, past ze onvoldoende toe op de casus en/of verduidelijkt ze onvoldoende met voorbeelden. Bij Erikson zijn van belang:
• de ontwikkelingsfasen (vertrouwen-wantrouwen enzovoort) en de samenhang daartussen;
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
• de gevoelsaspecten (continuïteit, erkennen, herkennen enzovoort) en de toepas- sing daarvan;
• het verschil tussen identiteitsverwarring en identiteitscrisis;
• vormen van identiteit (negatieve, kunstmatige, achievement), moratorium, fore- closure.
■ Bij Piaget zijn assimileren en accommoderen en de cognitieve ontwikkelingsfasen (met name concreet-operationeel en formeel) van belang. Ook de kritiek op Piaget (bijvoorbeeld Vygotsky en modern hersenonderzoek) is van belang.
■ De student schrijft geen goed lopend verhaal (een samenhangende eigen ‘theorie’), maar noemt alleen losse punten met betrekking tot bijvoorbeeld de tests, de thuis- situatie, de anamnese, Erikson en Piaget.
■ De student omschrijft de doelen onvoldoende concreet (‘wat kan in de klas met deze leerling worden gedaan?’ in plaats van ‘naar psycholoog sturen’).
■ De student stelt geen helder plan van aanpak met concrete doelen op (verwart bij- voorbeeld didactische situatie en pedagogische situatie).
Juist-onjuistvragen
1 De puberteit is hetzelfde als de adolescentie. onjuist
2 De adolescentie als aparte levensfase heeft altijd bestaan. onjuist 3 In de middeleeuwen werden kinderen beschouwd als ‘volwassenen in
zakformaat’. juist
4 De adolescentie als aparte fase van uitgestelde volwassenheid wordt ook
wel ‘jeugdland’ genoemd. juist
5 De puberteit duurt van ongeveer 12 tot ongeveer 15 jaar. juist 6 De ‘vroege adolescentie’ is hetzelfde als de puberteit. juist 7 De adolescentie duurt van ongeveer 12 tot ongeveer 22 jaar. juist 8 Extraversie en intelligentie behoren tot de big five. onjuist 9 Erikson heeft een aantal van zijn ideeën aan Freud ontleend. juist 10 Volgens Freud is het Es de meest bepalende kracht voor de persoonlijkheid. juist 11 Een baby bestaat volgens Freud uit Es, Ich en Über-Ich. onjuist 12 Jan reageert zijn agressieve driften voor een deel af door aan judo te doen.
Dit is een voorbeeld van verdringing. onjuist
13 Het Es maakt volgens Freud deel uit van het onbewuste. juist 14 Het Ich staat volgens Freud voor waarneming en verstand. juist 15 ‘Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.’ In deze uitspraak is het
afweermechanisme projectie te herkennen. juist
16 Als seksuele gevoelens niet direct geuit worden, maar bijvoorbeeld in
muziek verwerkt worden, spreekt men van projectie. juist 17 Een heel sterk Über-Ich kan leiden tot psychotisch gedrag. onjuist 18 Als bij een volwassene het Es overheerst, is waarschijnlijk sprake van een
neurose. onjuist
19 Volgens Erikson zijn de vragen ‘Wie ben ik?’, ‘Waarom ben ik zo?’ en ‘Wat wil
ik?’ typerend voor de identiteitsontwikkeling. juist
20 De vraag ‘Wie ben ik nu eigenlijk echt, gezien de vele rollen die ik speel?’
betreft volgens Erikson het besef van vrijheid in afhankelijkheid. onjuist 21 Irene (21 jaar) wil de komende jaren maar twee dingen: af en toe werken en
verder vooral veel reizen. Hier is sprake van een moratorium. onjuist 22 Erikson vindt foreclosure de beste vorm van identiteitsontwikkeling. onjuist
23 De term ‘moratorium’ verwijst naar uitstel. juist
24 Tijdsverwarring is volgens Erikson een vorm van identiteitsverwarring. juist 25 Verlegenheid is volgens Erikson een vorm van identiteitsverwarring. juist 26 Werkverlamming kan leiden tot een negatieve identiteit. juist 27 Rolfixatie (Erikson) is typerend voor de identiteitsvorm moratorium. onjuist 28 Johan (18 jaar) vertoont in bijna alle opzichten gedrag dat zijn ouders
verfoeien. Hier is volgens Erikson sprake van een negatieve identiteit. onjuist
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
29 De onzekere Michiel (18 jaar) sluit zich aan bij een groepje neonazi’s. Hier is
volgens Erikson sprake van een negatieve identiteit. juist 30 De combinatie van een hoge demandingness en een lage responsiveness
leidt tot de onverschillige opvoedingsstijl. onjuist
31 De combinatie van een lage demandingness en een lage responsiveness
leidt tot de democratische opvoedingsstijl. onjuist
32 De combinatie van een lage demandingness en een hoge responsiveness
leidt tot de toegeeflijke opvoedingsstijl. juist
33 De autoritaire opvoedingsstijl bevordert het sociaal functioneren van het
kind. onjuist
34 De combinatie van lage demandingness en lage responsiveness leidt vaak
tot impulsief gedrag van het kind. onjuist
35 Een autoritaire opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door een hoge
demandingness en een hoge responsiveness. juist
36 De combinatie van een lage demandingness en een lage responsiveness
leidt vaak tot agressief gedrag van het kind. onjuist
37 De intuïtieve keuzestijl is hetzelfde als de impulsieve keuzestijl. onjuist 38 De intuïtieve keuzestijl is hetzelfde als de emotionele keuzestijl. onjuist 39 Afweermechanismen zijn middelen van het Es om bedreiging het hoofd te
bieden. onjuist
40 Van het besef van continuïteit is sprake als iemand zich in verschillende
situaties hetzelfde gedraagt. juist
41 De identiteitscrisis hangt samen met de ontwikkelingstaak in de
adolescentie. juist
42 Negatieve identiteit kan voortkomen uit identity achievement. onjuist 43 Negatieve identiteit kan voortkomen uit identiteitsverwarring. juist 44 Identiteitscrisis kan volgens Erikson vóórkomen op acht gebieden. juist
45 Adolescenten vormen één peergroep. onjuist
46 Cognitief egocentrisme komt alleen in de preoperationele fase voor. onjuist 47 Elke tien jaar schuift de leeftijd waarop meisjes voor het eerst menstrueren
drie maanden naar voren. onjuist
48 Erikson omschrijft het begrip persoonlijkheid als de objectieve ervaring ook
in wisselende situaties toch dezelfde persoon te zijn. juist 49 Gevormde identiteit is hetzelfde als identity achievement. juist 50 Persoonlijkheid bestaat uit temperamentskenmerken en
karakterkenmerken. juist
51 Snel en impulsief reageren is een voorbeeld van temperament. juist 52 Een stijfkop zijn is een voorbeeld van een karaktertrek. juist 53 Volgens Freud bestaat de persoonlijkheid uit twee aspecten: Id (of Es) en
Superego (of Über-Ich). onjuist
56 Een leerling zegt per ongeluk ‘U bent stom’ tegen de leerkracht, terwijl hij
‘U bent streng’ wilde zeggen. Hier verliest het Ich even de controle. juist 57 Een leerling heeft sterke agressiegevoelens voor een bepaalde
leerkracht, maar doet juist heel aardig tegen hem. Hier is sprake van een
afweermechanisme juist
58 Een leerling krijgt zijn zin niet en gaat opeens heel zachtjes en gedwee
praten. Hier is sprake van het afweermechanisme projectie. onjuist 59 Een adolescent die lustvolle ervaringen vermijdt, maakt gebruikt van het
afweermechanisme verplaatsing. onjuist
60 Extravert betekent: graag alleen willen zijn en weinig spraakzaam zijn. onjuist 61 Moderne trekkentheorieën gaan uit van de big five van de persoonlijkheid:
extraversie, vriendelijkheid, geslotenheid, stabiliteit en zorgvuldigheid. onjuist 62 Socialisatie is het overnemen en verinnerlijken van opvattingen en
gedragsregels van mensen binnen een bepaalde gemeenschap. juist 63 Als de vader afwezig is, kunnen jongens machogedrag ontwikkelen. juist 64 Piaget noemt de intelligentieontwikkeling ook wel cognitieve ontwikkeling. juist 65 ‘Cognitie’ en ‘intelligentie’ zijn verzameltermen voor mentale vermogens,
vaardigheden en processen als memoriseren, symboliseren, probleem oplossen, informatieverwerking, begripsvorming en denken.
juist
66 Piaget noemt gedachten geïnternaliseerde handelingen of denkoperaties. juist 67 Piaget noemt denken ook wel cognitieve structuur, denkstructuur of
denkschema. juist
68 Piaget onderscheidt twee denkfasen. onjuist
69 De denkfase van ongeveer 0 tot 1,5 jaar wordt door Piaget de
sensomotorische fase genoemd. juist
70 De denkfase van ongeveer 1,5 tot 12 jaar wordt door Piaget de
preoperationele fase genoemd. onjuist
71 De denkfase van ongeveer 7 tot ongeveer 12 jaar wordt door Piaget de
concreet-operationele fase genoemd. juist
72 De denkfase vanaf ongeveer 12 jaar wordt door Piaget de formeel-
operationele fase genoemd. juist
73 Kenmerkend voor de concreet-operationele fase is het abstract en
hypothetisch denken. onjuist
74 Kenmerkend voor de formele fase is het concreet waarneembare denken. onjuist 75 In de formele fase kan hypothetisch worden gedacht. juist 76 Het onvermogen van kinderen om zich in het gezichtspunt van anderen te
verplaatsen wordt door Piaget cognitief egocentrisme genoemd. juist 77 Van jongeren die niet kritisch over zichzelf denken, wordt wel gezegd dat ze
gebruikmaken van een imaginair publiek. onjuist
78 Het jezelf uniek vinden en daardoor denken dat bepaalde zaken jou nooit
zullen overkomen, wordt de persoonlijke fabel genoemd. juist 79 Begrippen vormen een organisatiesysteem waardoor je direct begrijpt wat
de betekenis is van samenhangende woorden. juist
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
80 Begrippen worden altijd met woorden aangeven. onjuist
81 Meisjes hebben een andere sociale cognitie dan jongens. juist 82 Bij een IQ van 112 of meer spreken we van hoogbegaafdheid. onjuist 83 Om emoties als agressie en angst te begrijpen, is kennis van de amygdala
nodig. juist
84 Emoties kunnen langs vier routes in de hersenen lopen. onjuist 85 Er bestaat een relatie tussen emoties en cognitie. juist 86 Leerlingen kunnen door training leren om hun emoties onder controle te
houden. juist
87 Het ontwikkelen van het formele denken speelt een belangrijke rol in het verwerven van identiteitsbesef met betrekking tot onder andere planning
van de eigen toekomst. juist
88 ‘Je bent een sufferd’ is een negatief taakgerichte reactie. onjuist
89 RET staat voor Rationele Emotieve Tendens. onjuist
90 Volgens de RET worden emoties beïnvloed door gedachten. juist 91 Hypothetisch denken komt volgens Piaget in elke ontwikkelingsfase voor. onjuist 92 Als we in een vlaag van woede handelen, dan hebben we de cognitiecentra
van de hersenen uitgeschakeld. juist
93 In de middeleeuwen kwam de identiteitsvorm moratorium veel voor. onjuist 94 Objectpermanentie is een voorwaarde voor denkontwikkeling. juist
95 In de babyfase is attachment een voorwaarde voor het ontstaan van
basisvertrouwen. juist
96 Bronfenbrenner deelt de omgeving op in vier ecologische systemen. juist 97 Volgens Vygotsky moet onderwijs aansluiten bij de zone van de naaste
ontwikkeling. juist
98 De fixed mindset gaat ervan uit dat intelligentie kan worden ontwikkeld. onjuist 99 Redeneren op postconventioneel niveau gaat uit van universele ethische
principes.
juist
100 De meeste leerlingen met een migrantenachtergrond hechten weinig
waarde aan hun etnische identiteit. onjuist
101 Onder genderidentiteit verstaan we het gevoel van biseksualiteit. onjuist
102 De groeiversnelling in de vroege adolescentie vindt bij jongens en meisjes
vrijwel gelijk plaats. onjuist
103 Lichaamsbeeld zijn de subjectieve indrukken die adolescenten van hun
lichaam hebben. juist
104 Beffen en pijpen valt in de terminologie van jongeren onder honk 4. onjuist 105 De autonomie tussen mannen- en vrouwenhersenen is gelijk, maar het
functioneren van mannen- en vrouwenhersenen is niet gelijk. juist
107 Het seksueel moratorium is de periode waarin jongeren min of meer
vrijblijvend kunnen experimenteren met seksualiteit. juist 108 Als een leraar zijn handen op de schouder en benen van een leerling legt
valt, dat onder seksueel grensoverschrijdend gedrag. juist 109 Cyberseks is seksuele communicatie met andere internetgebruikers. juist 110 Leerlingbegeleiding met betrekking tot seksuele problemen van leerlingen
gaat uit van waardenvrijheid. juist
111 De begeleiding bij een optimaal pedagogisch schoolklimaat gaat uit van
exclusief denken. onjuist
112 Breedtezorg omvat basiszorg en dieptezorg. onjuist
113 Een remedial teacher is gespecialiseerd in het oplossen van leerproblemen. juist 114 De zorgcoördinator is eindverantwoordelijk voor alle leerlingbegeleiding in
school. onjuist
115 Op het voortgezet onderwijs kan de school een eigen visie ontwikkelen, mits ze zich houdt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Wet op het
passend onderwijs. juist
116 Bij de geïntegreerde leerlingbegeleiding voert de mentor ook
counselingactiviteiten uit. juist
117 Het persoonsgeoriënteerde scenario van leerlingbegeleiding gaat uit van
een ander onderwijsleerconcept dan die van het ondersteuningsscenario. onjuist 118 Handelingsgericht werken kan zowel het werken met groepsplannen als
individuele en groepshandelingsplannen omvatten. juist 119 De aanpak bij handelingsplannen richt zich in ieder geval op de klassen-/
groepssituatie, pedagogische situatie en didactische situatie. juist 120 Bij intensieve zorg wordt een ontwikkelingsperspectief opgesteld. juist 121 Een begeleider die in het verleden een vervelend probleem met een leerling
had, wil met deze leerling verder praten over hoe hij/zij er nu voorstaat.
Hij besluit niet meer terug te komen op het probleem van vroeger, maar vooruit te zien.
De begeleider maakt gebruik van het oplossingsgerichte gesprek.
juist
122 Een leerling die een onvoldoende heeft gescoord, bij de leraar komt en op kinderlijke toon gaat uitleggen dat er omstandigheden waren waardoor hij/zij deze onvoldoende heeft gescoord, maakt mogelijk gebruik van het defensiemechanisme regressie.
juist
123 Het diagnosereceptgesprek kenmerkt zich door dezelfde stappen als het
provocatieve gespreksmodel. onjuist
124 In het reflectiegesprek worden door de begeleider voor de leerling
leerpunten opgesteld. onjuist
125 Als in het gesprek een ja-maarsituatie ontstaat, staat men niet open voor
de standpunten van de ander. juist
126 Probleemgedrag kenmerkt zich altijd door psychische signalen. onjuist 127 Bij pesten is opzet het uitgangspunt van de pester. juist 128 Een risicoleerling heeft een grote kans om een startkwalificatie of diploma
niet te halen. juist
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
129 Het conflictoplossingsgesprek gaat uit van de ‘ik-win-jij verliest-gedachte’. onjuist 130 Op grond van de leerplicht kan een leerling niet van school worden
verwijderd. onjuist
131 De non-directieve methode gaat uit van de ongelijkheid tussen
gesprekspartners. juist
Toets Ina
Naam:
Opleiding:
Studentnummer:
De toets bestaat uit drie onderdelen:
■ casus ■ stellingen ■ opdrachten
Eindcijfer gehele toets:
41 punten: 5,5. Elke punt meer verhoogt het eindcijfer met 0,2. Maximum is 10.
Casus Ina
Ina is eerstejaarsstudente aan een lerarenopleiding en loopt stage op een vmbo-school.
Ze zit achter in de klas en observeert wat er gebeurt tijdens de les van mevrouw Lots. De basisberoepsklas bestaat uit 22 leerlingen: veertien jongens en acht meisjes. De leerlin- gen zitten in tafelgroepjes van drie à vier en werken aan een gezamenlijke opdracht. Me- vrouw Lots loopt bij de tafelgroepjes langs en helpt waar nodig. Zij hanteert een toegeef- lijke opvoedingsstijl.
Het valt Ina op dat in de meeste tafelgroepjes alleen jongens of alleen meisjes zitten.
Peter, Achmed, Lida en Rosa vormen het enige gemengde groepje. Ina observeert hoe het groepsproces bij hen verloopt. Peter, een leuk uitziende jongen, heeft duidelijk de leiding:
hij zegt wat er moet gebeuren. Rosa, een vrolijk ogend meisje, doet wat Peter zegt. Lida, een nogal dik meisje met een bril op en ruim zittende kleding, kijkt voor zich uit. Achmed zit er wat stilletjes bij.
Peter geeft een briefje door aan Emma, een meisje van een ander tafelgroepje. Opeens wordt er hard gelachen in haar groepje. Mevrouw Lots vraagt: ‘Wat is er?’
Het lachen houdt aan en Daan antwoordt: ‘O, Peter en Emma hebben verkering.’
Emma kleurt.
Peter snauwt Daan toe: ‘Nou en?! Jij weet niet eens hoe een meisje eruitziet!’
Daan schreeuwt: ‘O nee?! Jij hebt het nog nooit gedaan, sukkel!’
Mevrouw Lots zegt met stemverheffing: ‘Nu is het genoeg!’
Het blijft onrustig. Dan lopen Peter en Daan op elkaar af: ze willen vechten. Mevrouw Lots zegt: ‘Alsjeblieft, jongens.’
De jongens gaan weer zitten, maar nu schreeuwen alle leerlingen door de klas. Mevrouw Lots stuurt er twee jongens uit. Het blijft de rest van de les onrustig.
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Opdrachten casus Ina
1 Noem twee probleemstellingen met betrekking tot deze casus. Formuleer ze als een vraag.
(4 punten)
2 Kies een van de probleemstellingen uit de vorige vraag en onderstreep in het lijstje hierna de vijf begrippen die volgens jou het meest met die probleemstelling te ma- ken hebben.
identiteit afweermechanisme opvoedingsstijl lichaamsbeeld
moratorium ontwikkelingscrisis peergroep ideaalbeeld
discriminatie identiteitsverwarring jeugdsubcultuur gender
Es foreclosure psychoseksuele ontwikkeling modelleren
Ich negatieve identiteit proseksuele moraal love map
Über-Ich kunstmatige identiteit orgastisch model identiteitsaspecten
normen referentiekader rolfixatie big five
waarden achievement besef continuïteit inclusie
Schrijf met behulp van deze vijf begrippen een logisch verhaal (een ‘theorie’) over de door jou geformuleerde probleemstelling waarin je de betekenis van de begrippen toe- licht. Onderstreep de vijf begrippen.
(12 punten)
Na de les bespreekt Ina haar observatie met mevrouw Lots. Mevrouw Lots reageert: ‘Ja, Ina, er zijn nogal wat beginnende verliefdheden in de klas. Je ziet ook nogal wat verschil- len in de fysieke en psychische ontwikkeling.
Peter is al bijna volgroeid. Echt een sportief type. Veel meisjes zijn verliefd op hem en daarvan maakt hij dankbaar gebruik. Hij denkt er helemaal niet over na dat hij zo ook weleens slachtoffers maakt. Hij heeft veel zelfvertrouwen en experimenteert op allerlei terreinen.
Lida heeft een moeilijke achtergrond. Ze heeft de eerste jaren van haar leven in een op- vanghuis gezeten, omdat haar ouders uit het ouderlijk gezag waren ontzet. Daarna heeft ze een tijdje bij haar autoritaire oma gewoond. Die hield haar thuis heel kort, ze mocht niets. Op de basisschool voelde ze zich erg minderwaardig. Ze worstelt erg met haar iden- titeit en gebruikt soms drugs.
En dan heb je Achmed. Hij is van Marokkaanse afkomst. Het is een leuke jongen, maar hij zit tussen twee culturen. Juist de laatste tijd zet hij zich nogal af tegen de Nederlandse cultuur. Een tijdje geleden heeft hij zich aangesloten bij twee nogal extreme islamitische jeugdorganisaties. Hij gaat daar helemaal in op. Het is me niet duidelijk waarom. Ik ken zijn familie en die is helemaal geïntegreerd.
Rosa is een welwillend meisje. Ze is erg volgzaam, ook tegenover haar vrij autoritaire ouders, met wie ze een intensieve band heeft. Ze heeft al een tijdje verkering met een jon- gen van 17 jaar en ze hoopt later met hem te trouwen. Ze snapt helemaal niets van Peter, die op seksueel gebied nogal experimenteert. Je merkt aan Rosa dat ze – in bepaalde opzichten – een stuk verder is met haar identiteit dan de anderen in de klas.
Daan is een jongen die graag wil meedoen, maar er wat buiten valt. Voor zover ik weet heeft hij geen aansluiting bij een peergroep. Hij maakt zich weleens schuldig aan pesten, vooral op seksueel gebied, via de computer. Daar is hij al eens op aangesproken door de schoolleiding.’
3 Kies een van de beschreven leerlingen en analyseer zijn gedrag met behulp van drie begrippen uit het lijstje bij vraag 2. Let op: van deze begrippen mag je er slechts één al bij vraag 2 hebben gebruikt. Maak duidelijk wat de oorzaken kunnen zijn van het gedrag van deze leerling.
(6 punten)
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Stellingen
Voor elke correct beoordeelde stelling krijg je 1 punt.
juist onjuist
1 De adolescentie duurt van ongeveer 12 tot 22 jaar.
2 Het Ich staat volgens Freud voor waarneming en verstand. 3 Als een leerling die denkt dat hij een toets slecht heeft gemaakt tegen
een andere leerling zegt: ‘Jij zult het ook wel slecht hebben gemaakt’, dan is sprake van het afweermechanisme verdringing.
4 Besef van continuïteit betekent dat een persoon zich in alle situaties
hetzelfde gedraagt.
5 Als een adolescent zich aansluit bij een groep neonazi’s, dan is
volgens Erikson sprake van kunstmatige identiteit.
6 Erikson beschouwt een identiteitscrisis als negatief. 7 Een gezin dat functioneert als een bevelhuishouding is een
samenlevingsvorm die gebaseerd is op een ik-cultuur. 8 Responsiveness is de mate waarin ouders hun opvoedingsgedrag
afstemmen op de adolescent.
9 Het begrip ‘jeugdsubcultuur’ duidt op het geheel van normen, waarden en gedragingen dat leden van een jongerengroep gemeenschappelijk hebben en doorgeven aan nieuwe leden.
10 Omstreeks 1800 stond seksuele voorlichting in het teken van een
onderdrukkende seksuele moraal.
11 Groeiversnellingen beginnen bij de romp.
12 Subjectieve indrukken van het eigen lichaam worden samengevat
onder de noemer ‘lichaamsbeeld’.
13 Het begrip ‘gender’ verwijst naar het geboren worden als jongen of
meisje.
14 De groeiversnelling in de vroege adolescentie vindt bij meisjes eerder
plaats dan bij jongens.
15 Goede seksuele voorlichting verkort het seksuele moratorium van
jongeren.
16 Het seksuele moratorium van jongeren is tegenwoordig korter dan
vroeger.
17 Voor de verlichting (ongeveer 1750) noemde men de adolescentie
jeugdland.
18 Beelden over de jeugd kenmerken zich doordat ze nogal
generaliserend zijn.
19 De love map is een dagboek waarin meisjes hun verliefdheden
beschrijven.
20 Adolescenten vormen één peergroep.
Opdrachten
1 Beschrijf het ontwikkelingsverloop tot en met de adolescentie aan de hand van het levensloopschema van Erikson. Betrek het begrip ‘ontwikkelingscrisis’ in je beschrij- ving.
(8 punten)
2 Geef je mening over het belang van het levensloopschema voor de identiteit van de adolescent. Onderbouw je mening met ten minste twee argumenten.
(6 punten)
3 Noem ten minste twee historische opvattingen over de seksuele ontwikkeling.
(2 punten)
4 Beschrijf een historische opvatting over de seksuele ontwikkeling met behulp van ten minste twee voor die opvatting kenmerkende begrippen.
(4 punten)
Antwoorden juist-onjuistvragen Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Antwoordmodel toets Ina
De toets bestaat uit drie onderdelen:
■ casus ■ stellingen ■ opdrachten
Eindcijfer gehele toets:
41 punten: 5,5. Elke punt meer verhoogt het eindcijfer met 0,2. Maximum is 10.
Casus Ina
Ina is eerstejaarsstudente aan een lerarenopleiding en loopt stage op een vmbo-school.
Ze zit achter in de klas en observeert wat er gebeurt tijdens de les van mevrouw Lots. De basisberoepsklas bestaat uit 22 leerlingen: veertien jongens en acht meisjes. De leerlin- gen zitten in tafelgroepjes van drie à vier en werken aan een gezamenlijke opdracht. Me- vrouw Lots loopt bij de tafelgroepjes langs en helpt waar nodig. Zij hanteert een toegeef- lijke opvoedingsstijl.
Het valt Ina op dat in de meeste tafelgroepjes alleen jongens of alleen meisjes zitten.
Peter, Achmed, Lida en Rosa vormen het enige gemengde groepje. Ina observeert hoe het groepsproces bij hen verloopt. Peter, een leuk uitziende jongen, heeft duidelijk de leiding:
hij zegt wat er moet gebeuren. Rosa, een vrolijk ogend meisje, doet wat Peter zegt. Lida, een nogal dik meisje met een bril op en ruim zittende kleding, kijkt voor zich uit. Achmed zit er wat stilletjes bij.
Peter geeft een briefje door aan Emma, een meisje van een ander tafelgroepje. Opeens wordt er hard gelachen in haar groepje. Mevrouw Lots vraagt: ‘Wat is er?’
Het lachen houdt aan en Daan antwoordt: ‘O, Peter en Emma hebben verkering.’
Emma kleurt.
Peter snauwt Daan toe: ‘Nou en?! Jij weet niet eens hoe een meisje eruitziet!’
Daan schreeuwt: ‘O nee?! Jij hebt het nog nooit gedaan, sukkel!’
Mevrouw Lots zegt met stemverheffing: ‘Nu is het genoeg!’
Het blijft onrustig. Dan lopen Peter en Daan op elkaar af: ze willen vechten. Mevrouw Lots zegt: ‘Alsjeblieft, jongens.’
De jongens gaan weer zitten, maar nu schreeuwen alle leerlingen door de klas. Mevrouw Lots stuurt er twee jongens uit. Het blijft de rest van de les onrustig.
Opdrachten casus Ina
1 Noem twee probleemstellingen met betrekking tot deze casus. Formuleer ze als een vraag.
De volgende problemenstellingen kunnen worden genoemd (er zijn ook andere mo- gelijkheden denkbaar):
■ Waarom zijn Peter en Daan zo fel tegen elkaar?
■ Hoe komt het dat mevrouw Lots de klas niet meer rustig krijgt?
■ Hoe had mevrouw Lots het rustig kunnen krijgen?
■ Waarom zijn juist de jongens zo lastig in deze les?
Voor elk genoemd probleem: 2 punten. Indien niet als vraag geformuleerd: 0 punten.
2 Kies een van de probleemstellingen uit de vorige vraag en onderstreep in het lijstje hierna de vijf begrippen die volgens jou het meest met die probleemstelling te ma- ken hebben.
identiteit afweermechanisme opvoedingsstijl lichaamsbeeld
moratorium ontwikkelingscrisis peergroep ideaalbeeld
discriminatie identiteitsverwarring jeugdsubcultuur gender
Es foreclosure psychoseksuele ontwikkeling modelleren
Ich negatieve identiteit proseksuele moraal love map
Über-Ich kunstmatige identiteit orgastisch model identiteitsaspecten
normen referentiekader rolfixatie big five
waarden achievement besef continuïteit inclusie
Schrijf met behulp van deze vijf begrippen een logisch verhaal (een ‘theorie’) over de door jou geformuleerde probleemstelling waarin je de betekenis van de begrippen toe- licht. Onderstreep de vijf begrippen.
Iedere student kan zijn eigen theorie opbouwen. Daarin moeten vijf van de begrippen uit het lijstje worden genoemd en toegelicht. In het verhaal moet duidelijk blijken dat de begrippen logisch met elkaar te maken hebben. Indien hieraan wordt voldaan: 12 punten.
Indien maar vier begrippen worden gebruikt: 10 punten.
Indien maar drie begrippen worden gebruikt: 7 punten.
Indien maar twee begrippen worden gebruikt: 5 punten.
Antwoorden juist-onjuistvragen Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Na de les bespreekt Ina haar observatie met mevrouw Lots. Mevrouw Lots reageert: ‘Ja, Ina, er zijn nogal wat beginnende verliefdheden in de klas. Je ziet ook nogal wat verschil- len in de fysieke en psychische ontwikkeling.
Peter is al bijna volgroeid. Echt een sportief type. Veel meisjes zijn verliefd op hem en daarvan maakt hij dankbaar gebruik. Hij denkt er helemaal niet over na dat hij zo ook weleens slachtoffers maakt. Hij heeft veel zelfvertrouwen en experimenteert op allerlei terreinen.
Lida heeft een moeilijke achtergrond. Ze heeft de eerste jaren van haar leven in een op- vanghuis gezeten, omdat haar ouders uit het ouderlijk gezag waren ontzet. Daarna heeft ze een tijdje bij haar autoritaire oma gewoond. Die hield haar thuis heel kort, ze mocht niets. Op de basisschool voelde ze zich erg minderwaardig. Ze worstelt erg met haar iden- titeit en gebruikt soms drugs.
En dan heb je Achmed. Hij is van Marokkaanse afkomst. Het is een leuke jongen, maar hij zit tussen twee culturen. Juist de laatste tijd zet hij zich nogal af tegen de Nederlandse cultuur. Een tijdje geleden heeft hij zich aangesloten bij twee nogal extreme Islamitische jeugdorganisaties. Hij gaat daar helemaal in op. Het is me niet duidelijk waarom. Ik ken zijn familie en die is helemaal geïntegreerd.
Rosa is een welwillend meisje. Ze is erg volgzaam, ook tegenover haar vrij autoritaire ouders, met wie ze een intensieve band heeft. Ze heeft al een tijdje verkering met een jon- gen van 17 jaar en ze hoopt later met hem te trouwen. Ze snapt helemaal niets van Peter, die op seksueel gebied nogal experimenteert. Je merkt aan Rosa dat ze – in bepaalde opzichten – een stuk verder is met haar identiteit dan de anderen in de klas.
Daan is een jongen die graag wil meedoen, maar er wat buiten valt. Voor zover ik weet heeft hij geen aansluiting bij een peergroep. Hij maakt zich weleens schuldig aan pesten, vooral op seksueel gebied, via de computer. Daar is hij al eens op aangesproken door de schoolleiding.’
Opdrachten casus Ina
3 Kies een van de beschreven leerlingen en analyseer zijn gedrag met behulp van drie begrippen uit het lijstje bij vraag 2. Let op: van deze begrippen mag je er slechts één al bij vraag 2 hebben gebruikt. Maak duidelijk wat de oorzaken kunnen zijn van het gedrag van deze leerling.
Iedere student kan zijn eigen theorie opbouwen. Daarin moeten drie van de be- grippen uit het lijstje worden genoemd en toegelicht. In het verhaal moet duidelijk blijken dat de begrippen logisch met elkaar te maken hebben. Indien hieraan wordt voldaan: 6 punten.
Indien maar twee begrippen worden gebruikt: 4 punten.
Indien maar één begrip wordt gebruikt: 2 punten.
Juist-onjuistvragen
Voor elke goed beoordeelde vraag: 1 punt.
1 De adolescentie duurt van ongeveer 12 tot 22 jaar. juist 2 Het Ich staat volgens Freud voor waarneming en verstand. juist 3 Als een leerling die denkt dat hij een toets slecht heeft gemaakt tegen een
andere leerling zegt: ‘Jij zult het ook wel slecht hebben gemaakt’, dan is
sprake van het afweermechanisme verdringing. onjuist
4 Besef van continuïteit betekent dat een persoon zich in alle situaties
hetzelfde gedraagt. onjuist
5 Als een adolescent zich aansluit bij een groep neonazi’s, dan is volgens
Erikson sprake van kunstmatige identiteit. juist
6 Erikson beschouwt een identiteitscrisis als negatief. onjuist 7 Een gezin dat functioneert als een bevelhuishouding is een samenlevings-
vorm die gebaseerd is op een ik-cultuur. onjuist
8 Responsiveness is de mate waarin ouders hun opvoedingsgedrag
afstemmen op de adolescent. juist
9 Het begrip ‘jeugdsubcultuur’ duidt op het geheel van normen, waarden en gedragingen dat leden van een jongerengroep gemeenschappelijk hebben
en doorgeven aan nieuwe leden. juist
10 Omstreeks 1800 stond seksuele voorlichting in het teken van een
onderdrukkende seksuele moraal. juist
11 Groeiversnellingen beginnen bij de romp. onjuist
12 Subjectieve indrukken van het eigen lichaam worden samengevat onder de
noemer ‘lichaamsbeeld’. juist
13 Het begrip ‘gender’ verwijst naar het geboren worden als jongen of meisje. onjuist 14 De groeiversnelling in de vroege adolescentie vindt bij meisjes eerder plaats
dan bij jongens. juist
15 Goede seksuele voorlichting verkort het seksuele moratorium van jongeren. onjuist 16 Het seksuele moratorium van jongeren is tegenwoordig korter dan vroeger. onjuist 17 Voor de verlichting (ongeveer 1750) noemde men de adolescentie jeugdland. onjuist 18 Beelden over de jeugd kenmerken zich doordat ze nogal generaliserend zijn. juist 19 De love map is een dagboek waarin meisjes hun verliefdheden beschrijven. onjuist
20 Adolescenten vormen één peergroep. onjuist
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Opdrachten
1 Beschrijf het ontwikkelingsverloop tot en met de adolescentie aan de hand van het levensloopschema van Erikson. Betrek het begrip ‘ontwikkelingscrisis’ in je beschrij- ving.
In de beschrijving dienen de volgende aspecten aan de orde te komen:
■ wantrouwen en vertrouwen;
■ autonomie (zelfstandigheid) en schaamte/twijfel;
■ initiatief en schuldgevoel;
■ handvaardigheid (constructiviteit) en minderwaardigheid.
Het begrip ontwikkelingscrisis (tussen elke pool) dient te worden toegelicht, evenals ten minste twee gevolgen voor de adolescent (bijvoorbeeld planning, verlegenheid, rolfixatie).
Indien alle vier genoemde aspecten worden genoemd en ten minste twee gevolgen voor de adolescent: 8 punten.
Indien drie van de genoemde aspecten worden genoemd en twee gevolgen voor de adolescent: 6 punten.
Indien twee van de genoemde aspecten worden genoemd en twee gevolgen voor de adolescent: 4 punten.
Indien een van de genoemde aspecten en twee gevolgen voor de adolescent worden genoemd: 2 punten.
Indien maar één gevolg voor de adolescent wordt genoemd: -1 punt.
2 Geef je mening over het belang van het levensloopschema voor de identiteit van de adolescent. Onderbouw je mening met ten minste twee argumenten.
Mogelijke meningen:
■ Geeft inzicht in hoe de omgeving invloed heeft op de identiteit van de adolescent.
■ Geeft aan dat de identiteit van de adolescent al in vroegere fasen gevormd wordt.
■ Geeft het belang van de opvoeding aan.
■ Geeft aan hoe de identiteitsverwarring van een adolescent van vroegs af aan kan worden opgebouwd.
Indien mening wordt genoemd en onderbouwd: 3 punten.
Indien mening wordt genoemd, maar niet onderbouwd: 1 à 2 punten (afhankelijk van de formulering van de mening).
3 Beschrijf ten minste twee historische opvattingen over de seksuele ontwikkeling.
Historische opvattingen over de seksuele ontwikkeling, die worden toegelicht:
■ naaktheid (middeleeuwen);
■ masturbatie(achttiende en negentiende eeuw);
■ moralisme (rond 1900);
■ openheid (twintigste eeuw);
■ orgastisch model, relatiemodel, liefde- en voortplantingsmodel (heden).
Per duidelijk omschreven opvatting: 1 punt.
4 Beschrijf een historische opvatting over de seksuele ontwikkeling met behulp van ten minste twee voor die opvatting kenmerkende begrippen.
De beschrijving moet omvatten:
■ naaktheid (middeleeuwen): seks werd normaal gevonden, kinderen kwamen hiermee in aanraking, op naaktheid rustte geen taboe, men sliep naakt en kleedde zich om in nabijheid van anderen;
■ masturbatie (achttiende en negentiende eeuw): masturbatie werd beschouwd als een zonde en zou leiden tot ziekten, antimasturbatiepedagogiek;
■ moralisme (rond 1900): voorlichting verdween, verpreutsing, liefde mocht alleen geestelijk worden beleefd, burgermoraal, verdringing seksualiteit;
■ openheid (twintigste eeuw): psychoseksuele ontwikkeling, idealistische ideeën over gelijkheid van seksen, proseksuele moraal;
■ orgastisch model, relatiemodel, liefde- en voortplantingsmodel (heden): elk mo- del kort toelichten.
Per correct gebruikt en toegelicht begrip: 2 punten.
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Toets Ayla
Naam:
Opleiding:
Studentnummer:
De toets bestaat uit drie onderdelen, op elk onderdeel kan ‘onvoldoende’, ‘voldoende’,
‘goed’ of ‘uitstekend’ worden gescoord:
■ vragen casus ■ stellingen ■ opdrachten
Eindoordeel gehele toets:
■ voldoende of hoger: indien op alle onderdelen voldoende of hoger is gescoord;
■ onvoldoende: indien op de vragen casus onvoldoende en op de stellingen en op- drachten voldoende of hoger is gescoord;
■ voldoende of hoger: indien op de stellingen onvoldoende en op casus en opdrach- ten voldoende of hoger is gescoord.
Eindcijfer gehele toets:
■ 4 of 5 (onvoldoende) ■ 6 of 7 (voldoende) ■ 8 (goed)
■ 9 of 10 (uitstekend)
Casus Ayla
Ayla is een havo-leerlinge van 17 jaar. Ze is klein en slank en heeft donkerblond haar. Ze maakt zich elke dag zorgvuldig op en kleedt zich modieus: korte rokjes of strakke broe- ken, sneakers en strakke truitjes.
Ayla komt uit een gezin waarin veel met elkaar wordt gesproken. Vader en moeder vinden studeren erg belangrijk, maar zijn niet prestatiegericht ‒ ‘Je zult heus wel een baan vin- den als je je inzet en vriendelijk bent. En anders kun je altijd nog een goed verdienende man trouwen.’ Met betrekking tot de opvoeding is dan ook sprake van een hoge responsi- veness en een lage demandingness. Beide ouders hebben een baan (vader is huisschilder en moeder is leidster op een kinderdagverblijf) en vinden hard werken belangrijk.
Ayla wordt door haar ouders omschreven als een erg open meisje dat gauw haar woordje klaar heeft. Ze noemen hun dochter ‘een zonnetje in huis’. Ayla heeft een broertje van 10 jaar met wie ze vanwege het grote leeftijdsverschil niet veel optrekt. Ze is lang enig kind geweest en toen ze klein was, werkte moeder niet. Er is veel aandacht aan Ayla besteed en ze mocht veel. Eigenlijk is ze nogal verwend.
Op school kan Ayla aardig meekomen ‒ van leerproblemen is geen sprake. Ze heeft een IQ van 112 en een structurerende leerstijl, wat vooral blijkt uit de systematisch aanpak van haar huiswerk en het oplossen van opgaven. Ayla vindt discussiëren in de klas leuk en bedenkt graag hele theorieën. Ze zegt vaak het niet eens te zijn met de leraren, maar overweegt hun mening serieus en past die soms in haar eigen opvattingen in. Ze neemt principiële standpunten in ten aanzien van bijvoorbeeld ontwikkelingslanden, vindt het onrechtvaardig dat de rijkdom ongelijk verdeeld is en begrijpt dat mensen soms in op- stand komen tegen hun regering.
De klas accepteert Ayla, maar soms wordt tegen haar gezegd: ‘Jij weet het ook altijd beter.’ Ayla doet dan alsof ze niets gehoord heeft of antwoordt: ‘Er moet toch iemand zijn die iets durft te zeggen!’ Vanbinnen is Ayla onzeker ‒ ze bloost bijvoorbeeld nogal snel ‒, maar ze trekt zich hier ogenschijnlijk niets van aan.
Ayla vindt het leuk om met vrienden om te gaan. Door haar open opstelling botsen ze weleens en ze krijgt dan de wind van voren: ‘Jij denkt dat je het altijd beter weet.’ Ayla doet dan net of het haar niets kan schelen, maar het doet haar wel pijn. Om erbij te ho- ren, rookt ze af en toe en soms blowt ze.
Ayla heeft al een paar vriendjes gehad. Verder gaan dan wat knuffelen en strelen gaat ze niet. Ze heeft hier weinig gevoelens bij, maar doet mee om geen trut te zijn. Als de jon- gens verder willen gaan, maakt ze het uit.
Ayla weet nog niet wat ze wil in de toekomst. Eerst maar eens de havo afmaken, dan ziet ze wel verder. Ze is niet altijd vrolijk. Soms zit ze verdrietig op haar kamer. Ze heeft dan het gevoel dat veel mensen haar niet mogen en vraagt zich af of ze wel echt op jongens valt. Soms denkt ze: ‘Waarom ben ik eigenlijk op de wereld, ik had net zo goed dood kun- nen zijn, niemand zal me missen.’ Ze probeert haar sombere gevoelens dan te vergeten door naar de clips van zangeres Rihanna te kijken. Ze leeft zich dan helemaal in, zingt mee en voelt zich Rihanna.
Vragen casus Ayla
Indien op onderstaande vijf vragen 10 punten of meer worden gescoord: voldoende.
Indien minder dan 10 punten worden gescoord: onvoldoende.
De criteria waarop beoordeeld wordt bij iedere vraag: volledigheid en samenhang.
1 Beschrijf Ayla’s persoonlijkheid.
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
2 Beschrijf Ayla’s identiteit.
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend)
3 Hoe is de identiteitsontwikkeling van Ayla vermoedelijk verlopen (gebruik de theorie van Erikson)?
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend.
4 Is bij Ayla sprake van een identiteitscrisis of identiteitsverwarring? Licht je antwoord toe.
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
5 Verklaar Ayla’s gedrag vanuit de opvattingen van Freud.
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Juist-onjuistvragen
Indien 15 vragen of meer correct zijn beoordeeld: voldoende.
juist onjuist 1 Negatieve identiteit kan voortkomen uit identiteitsverwarring. 2 Erikson beschouwt foreclosure als de beste vorm van identiteits-
ontwikkeling.
3 Het verwerven en behouden van het besef van identiteit speelt in elke
ontwikkelingsfase een rol.
4 Jonge adolescenten hebben een negatief lichaamsbeeld. 5 In de love map komen genderidentiteit, persoonlijkheid en
maatschappelijke normen en waarden bij elkaar.
6 Door wantrouwen in de eerste levensjaren kan bij de identiteits-
ontwikkeling op latere leeftijd tijdsverwarring optreden. 7 Door goede voorlichting kan het seksuele moratorium van jongeren
worden verkort.
8 Een leerkracht raadt de ouders aan om hun agressieve kind te laten
sporten. Hier is sprake van het afweermechanisme sublimering. 9 Achmed (21 jaar) wil de komende jaren maar twee dingen: af en toe
werken en verder vooral veel reizen. Hier is sprake van moratorium. 10 Als seksuele gevoelens niet direct geuit worden maar bijvoorbeeld in
muziek verwerkt worden, dan spreekt men van projectie. 11 Onderwijs moet volgens Piaget aansluiten bij de zone van de actuele
ontwikkeling.
12 Recent hersenonderzoek toont aan dat het abstract denken zich voor
het twaalfde levensjaar ontwikkelt.
13 De hersenen van mannen en vrouwen functioneren niet op dezelfde
manier.
14 De adolescentie duurt van ongeveer 12 tot 18 jaar en omvat de
puberteit.
15 16-jarigen kunnen al goed plannen, mits ze gemotiveerd zijn. 16 De invloed van de omgeving op genderverschillen heeft invloed op de
zelfvervullende profetie.
17 Als sprake is van hoge demandingness en lage responsiveness, dan
noemen we de opvoedingsstijl democratisch.
18 Hypothetisch denken komt al voor in de concreet-operationele fase. 19 Als iemand een boek uit zijn hoofd leert, dan is sprake van assimilatie. 20 Volgens Erikson is een identiteitscrisis ernstiger dan een identiteits-
stoornis.
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Opdrachten
Bij alle vragen geldt: hoe vollediger de antwoorden, hoe meer punten worden toegekend.
1 Beschrijf de invloed van de opvoedingsstijl van Ayla’s ouders op haar gedrag. Licht je beschrijving toe met behulp van de begrippen ‘demandingness’ en ‘responsiveness’.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
2 De identiteitsvraag ‘Wat kan ik?’ wordt op cognitief gebied door Piaget toegelicht met behulp van de begrippen ‘assimilatie’ en ‘accommodatie’. Verklaar wat deze be- grippen inhouden en licht ze vervolgens toe met een concreet voorbeeld uit je eigen leven.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
3 Licht de opvattingen van Vygotsky toe met behulp van het begrip ‘zone’.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
4 De identiteitsvraag ‘Wat wil ik?’ betreft de toekomst. Geef met een concreet voor- beeld aan hoe jij je toekomst ziet. Maak duidelijk in hoeverre je socialisatie (opvoe- dingstijl(en)) een rol heeft (hebben) gespeeld bij de totstandkoming van dit toe- komstbeeld. Maak hierbij gebruik van de ontwikkelingsfasen van Erikson en noem enkele personen die voor jou een modelfunctie hebben vervuld of nog vervullen.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
5 Kies een van de volgende begrippen en beschrijf het in het kader van de ontwikkeling van adolescenten met behulp van concrete voorbeelden:
■ RET (Ellis) ■ mindset (Dweck) ■ neurowetenschap
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
Antwoordmodel Ayla
De toets bestaat uit drie onderdelen, op elk onderdeel kan ‘onvoldoende’, ‘voldoende’,
‘goed’ of ‘uitstekend’ worden gescoord:
■ vragen casus ■ stellingen ■ opdrachten
Eindoordeel gehele toets:
■ voldoende of hoger: indien op alle onderdelen voldoende of hoger is gescoord;
■ onvoldoende: indien op de vragen casus onvoldoende en op de stellingen en op- drachten voldoende of hoger is gescoord;
■ voldoende of hoger: indien op de stellingen onvoldoende en op casus en opdrach- ten voldoende of hoger is gescoord.
Eindcijfer gehele toets:
■ 4 of 5 (onvoldoende) ■ 6 of 7 (voldoende) ■ 8 (goed)
■ 9 of 10 (uitstekend)
Casus Ayla
Ayla is een havo-leerlinge van 17 jaar. Ze is klein en slank en heeft donkerblond haar. Ze maakt zich elke dag zorgvuldig op en kleedt zich modieus: korte rokjes of strakke broe- ken, sneakers en strakke truitjes.
Ayla komt uit een gezin waarin veel met elkaar wordt gesproken. Vader en moeder vinden studeren erg belangrijk, maar zijn niet prestatiegericht ‒ ‘Je zult heus wel een baan vin- den als je je inzet en vriendelijk bent. En anders kun je altijd nog een goed verdienende man trouwen.’ Met betrekking tot de opvoeding is dan ook sprake van een hoge responsi- veness en een lage demandingness. Beide ouders hebben een baan (vader is huisschilder en moeder is leidster op een kinderdagverblijf) en vinden hard werken belangrijk.
Ayla wordt door haar ouders omschreven als een erg open meisje dat gauw haar woordje klaar heeft. Ze noemen hun dochter ‘een zonnetje in huis’. Ayla heeft een broertje van 10 jaar met wie ze vanwege het grote leeftijdsverschil niet veel optrekt. Ze is lang enig kind geweest en toen ze klein was, werkte moeder niet. Er is veel aandacht aan Ayla besteed en ze mocht veel. Eigenlijk is ze nogal verwend.
Op school kan Ayla aardig meekomen ‒ van leerproblemen is geen sprake. Ze heeft een IQ van 112 en een structurerende leerstijl, wat vooral blijkt uit de systematisch aanpak van haar huiswerk en het oplossen van opgaven. Ayla vindt discussiëren in de klas leuk en bedenkt graag hele theorieën. Ze zegt vaak het niet eens te zijn met de leraren, maar overweegt hun mening serieus en past die soms in haar eigen opvattingen in. Ze neemt
onrechtvaardig dat de rijkdom ongelijk verdeeld is en begrijpt dat mensen soms in op- stand komen tegen hun regering.
De klas accepteert Ayla, maar soms wordt tegen haar gezegd: ‘Jij weet het ook altijd beter.’ Ayla doet dan alsof ze niets gehoord heeft of antwoordt: ‘Er moet toch iemand zijn die iets durft te zeggen!’ Vanbinnen is Ayla onzeker ‒ ze bloost bijvoorbeeld nogal snel ‒, maar ze trekt zich hier ogenschijnlijk niets van aan.
Ayla vindt het leuk om met vrienden om te gaan. Door haar open opstelling botsen ze weleens en ze krijgt dan de wind van voren: ‘Jij denkt dat je het altijd beter weet.’ Ayla doet dan net of het haar niets kan schelen, maar het doet haar wel pijn. Om erbij te ho- ren, rookt ze af en toe en soms blowt ze.
Ayla heeft al een paar vriendjes gehad. Verder gaan dan wat knuffelen en strelen gaat ze niet. Ze heeft hier weinig gevoelens bij, maar doet mee om geen trut te zijn. Als de jon- gens verder willen gaan, maakt ze het uit.
Ayla weet nog niet wat ze wil in de toekomst. Eerst maar eens de havo afmaken, dan ziet ze wel verder. Ze is niet altijd vrolijk. Soms zit ze verdrietig op haar kamer. Ze heeft dan het gevoel dat veel mensen haar niet mogen en vraagt zich af of ze wel echt op jongens valt. Soms denkt ze: ‘Waarom ben ik eigenlijk op de wereld, ik had net zo goed dood kun- nen zijn, niemand zal me missen.’ Ze probeert haar sombere gevoelens dan te vergeten door naar de clips van zangeres Rihanna te kijken. Ze leeft zich dan helemaal in, zingt mee en voelt zich Rihanna.
Vragen casus
Maak bij de beantwoording van de vragen gebruik van het analyseschema.
Indien 10 punten of meer worden gescoord: voldoende.
Indien minder dan 10 punten worden gescoord: onvoldoende.
De criteria waarop beoordeeld wordt bij iedere vraag: volledigheid en samenhang.
1 Beschrijf Ayla’s persoonlijkheid.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Voldoende: extravert, open, onzeker, nogal egocentrisch noemen (kan worden om- schreven).
Goed: onderdelen big five noemen:
■ extraversie: praat graag;
■ altruïsme: niet altijd meegaand;
■ zorgvuldigheid: doelgericht;
■ emotionele stabiliteit: niet altijd: soms vrolijk, soms verdrietig.
Uitstekend: ook temperament noemen, Freud erbij betrekken en alles in samenhang beschrijven.
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
2 Beschrijf Ayla’s identiteit.
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Voldoende: de drie aspecten ‘wie ben ik?’, ‘wat kan ik?’ en ‘wat wil ik?’ noemen en toelichten ‒ bijvoorbeeld onzeker, kan goede redeneren, wil erbij horen.
Goed: zelfbeeld en aspecten van Erikson noemen: continuïteit, erkennen/herkennen, vrijheid in afhankelijkheid, zinvolle toekomst (ten minste twee punten goed toelich- ten).
Uitstekend: alle bij ‘goed’ genoemde aspecten toelichten en in samenhang beschrij- ven.
Onvoldoende: de bij ‘voldoende’ genoemde drie aspecten wel noemen, maar niet toelichten.
3 Hoe is de identiteitsontwikkeling van Ayla vermoedelijk verlopen (gebruik de theorie van Erikson)?
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Voldoende: drie van de vier ontwikkelingsfasen noemen en uitwerken: verwerven vertrouwen, verwerven autonomie, verwerven initiatief, verwerven gevoel van iden- titeit.
Goed: de vier ontwikkelingsfasen noemen en uitwerken.
Uitstekend: de vier ontwikkelingsfasen noemen en met elkaar in verband brengen.
Onvoldoende: minder dan drie ontwikkelingsfasen noemen of de vier fasen noemen maar minder dan drie fasen uitwerken.
4 Is bij Ayla sprake van een identiteitscrisis of identiteitsverwarring? Licht je antwoord toe.
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Voldoende: identiteitscrisis noemen en kort toelichten.
Goed: identiteitscrisis noemen en verschil aangeven met identiteitsverwarring.
Uitstekend: identiteitscrisis noemen, verschil aangeven met identiteitsverwarring en toelichten waarom bij Ayla sprake is van een crisis en niet van een verwarring.
5 Verklaar Ayla’s gedrag vanuit de opvattingen van Freud.
Scoremogelijkheden: 0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Voldoende: Es, Ich en Über-Ich noemen en toelichten met betrekking tot Ayla:
■ Es: ze gaat in tegen leraren en verkondigt in de peergroep haar eigen mening, ze streeft naar bevrediging van haar sterke behoefte om zich te uiten. Ook op seksu- eel gebied heeft ze driften, hoewel ze daarbij weinig gevoelens heeft.
■ Ich: ze luistert serieus naar de mening van de leraren en past deze soms in haar eigen opvattingen in. Ook trekt ze zich de kritiek van anderen aan. Ze houdt haar Es-driften in toom en beperkt haar seksuele driften tot wat knuffelen en strelen.
■ Uber Ich: ze weet wat onrechtvaardigheid is, want ze vindt het niet juist hoe rijk- dom is verdeeld.
Goed: ook een afweermechanisme noemen en toelichten met betrekking tot Ayla:
■ identificatie: met Rihanna;
■ verdringing: ze doet als ze kritiek krijgt van haar vrienden alsof dat haar niets kan schelen;
■ sublimatie: ze probeert sombere gevoelens te vergeten door naar videoclips te kijken.
Uitstekend: ook twee afweermechanismen noemen en toelichten met betrekking tot Ayla.
Onvoldoende: Es, Ich en Über-Ich niet alle drie correct en met betrekking tot Ayla uitwerken.
Juist-onjuistvragen
Indien 15 stellingen of meer correct zijn beoordeeld: voldoende.
1 Negatieve identiteit kan voortkomen uit identiteitsverwarring. juist 2 Erikson beschouwt foreclosure als de beste vorm van identiteits ontwikkeling. onjuist 3 Het verwerven en behouden van het besef van identiteit speelt in elke
ontwikkelingsfase een rol. juist
4 Jonge adolescenten hebben een negatief lichaamsbeeld. onjuist 5 In de love map komen genderidentiteit, persoonlijkheid en maatschappelijke
normen en waarden bij elkaar. juist
6 Door wantrouwen in de eerste levensjaren kan bij de identiteits ontwikkeling
op latere leeftijd tijdsverwarring optreden. juist
7 Door goede voorlichting kan het seksuele moratorium van jongeren worden
verkort. onjuist
8 Een leerkracht raadt de ouders aan om hun agressieve kind te laten sporten.
Hier is sprake van het afweermechanisme sublimering. juist
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
9 Achmed (21 jaar) wil de komende jaren maar twee dingen: af en toe werken en
verder vooral veel reizen. Hier is sprake van moratorium. juist 10 Als seksuele gevoelens niet direct geuit worden maar bijvoorbeeld in muziek
verwerkt worden, dan spreekt men van projectie. onjuist
11 Onderwijs moet volgens Piaget aansluiten bij de zone van de actuele
ontwikkeling. juist
12 Recent hersenonderzoek toont aan dat het abstract denken zich voor het
twaalfde levensjaar ontwikkelt. juist
13 De hersenen van mannen en vrouwen functioneren niet op dezelfde manier. juist 14 De adolescentie duurt van ongeveer 12 tot 18 jaar en omvat de puberteit. onjuist 15 16-jarigen kunnen al goed plannen, mits ze gemotiveerd zijn. juist 16 De invloed van de omgeving op genderverschillen heeft invloed op de
zelfvervullende profetie. juist
17 Als sprake is van hoge demandingness en lage responsiveness, dan noemen
we de opvoedingsstijl democratisch. onjuist
18 Hypothetisch denken komt al voor in de concreet-operationele fase. onjuist 19 Als iemand een boek uit zijn hoofd leert, dan is sprake van assimilatie. onjuist 20 Volgens Erikson is een identiteitscrisis ernstiger dan een identiteits stoornis. onjuist
Opdrachten
Bij alle vragen geldt: Hoe vollediger de antwoorden, hoe meer punten worden toege- kend.
1 Beschrijf de invloed van de opvoedingsstijl van Ayla’s ouders op haar gedrag. Licht je beschrijving toe met behulp van de begrippen ‘demandingness’ en ‘responsiveness’.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
In de opvoeding van Ayla is sprake van lage demandingness en hoge responsiveness.
Hoge responsiveness betekent:
■ betrokken ■ structuur biedend ■ open communicerend
■ rechten en plichten hanterend
Lage demandingness betekent:
■ betrokken
■ open communicerend
Voldoende: betrokken en open communicerend noemen, waardoor Ayla zich durft te uiten en een eigen mening heeft.
Goed: betrokken, open communicerend en rechten en plichten hanterend noemen, waardoor Ayla zich durft te uiten en een eigen mening en principiële standpunten heeft.
Uitstekend: de bij ‘goed’ genoemde aspecten noemen en daarnaast Ayla’s structure- rende leerstijl.
Onvoldoende: lage demandingness en hoge responsiveness niet uitwerken als beschreven.
2 De identiteitsvraag ‘Wat kan ik?’ wordt op cognitief gebied door Piaget toegelicht met behulp van de begrippen ‘assimilatie’ en ‘accommodatie’. Verklaar wat deze be- grippen inhouden en licht ze vervolgens toe met een concreet voorbeeld uit je eigen leven.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Assimilatie betekent: nieuwe informatie opnemen door deze in te passen in wat men al weet (dus in de bestaande cognitieve structuur).
Accommodatie betekent: het kennissysteem aanpassen aan de nieuwe informatie, bijvoorbeeld door te leren iets op een andere manier te bekijken.
Assimilatie: je hebt bijvoorbeeld een systeem in je hoofd hoe je een bepaald land kunt bekijken: wat is de hoofdstad, wat is de economie, hoe is de infrastructuur enzovoort. Je gaat nu een nieuw land bestuderen. Je doet dat aan de hand van het systeem dat je in je hoofd hebt.
Uiteraard kunnen ook andere voorbeelden worden genoemd, mits de inhoud van de begrippen assimilatie en accommodatie duidelijk naar voren komt.
Voldoende: assimilatie en accommodatie correct beschrijven, maar een voorbeeld geven dat te weinig concreet is of niet gebaseerd op het eigen leven.
Goed: assimilatie en accommodatie correct beschrijven en een voorbeeld geven dat zo concreet mogelijk is en gebaseerd op het eigen leven.
Uitstekend: assimilatie en accommodatie correct beschrijven en een voorbeeld ge- ven dat concreet is en gebaseerd op het eigen leven.
Onvoldoende: assimilatie en accommodatie niet correct beschrijven en/of geen of een onduidelijk voorbeeld geven.
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
3 Licht de opvattingen van Vygotsky toe met behulp van het begrip ‘zone’.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Vygotsky gaat uit van de zone van de naaste ontwikkeling en stelt dat er verschillen- de manieren zijn om leerlingen te helpen hun ontwikkeling te versnellen:
■ systematisch argumenteren;
■ zoeken naar overkoepelende begrippen;
■ laten herformuleren;
■ planning stimuleren;
■ keuzes stimuleren.
Voldoende: aangeven dat de zone van de naaste ontwikkeling naast de zone van de actuele ontwikkeling ligt en dat de ontwikkeling kan worden versneld met behulp van systematisch onderwijs.
Goed: ook ten minste twee wijzen noemen waarop systematisch onderwijs wordt gegeven.
Uitstekend: ook ten minste vier wijzen noemen waarop systematisch onderwijs wordt gegeven.
Onvoldoende: de zones en/of systematisch onderwijs niet noemen.
4 De identiteitsvraag ‘Wat wil ik?’ betreft de toekomst. Geef met een concreet voor- beeld aan hoe jij je toekomst ziet. Maak duidelijk in hoeverre je socialisatie (opvoe- ding) een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van dit toekomstbeeld. Maak hier- bij gebruik van de ontwikkelingsfasen van Erikson en noem enkele personen die voor jou een modelfunctie hebben vervuld of nog vervullen.
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
Bij het vaststellen van de toekomst speelt (spelen) de opvoeding (opvoedingstijl(en)) een belangrijke rol. In een veelgebruikt model wordt de kwaliteit van de opvoedings- stijl bepaald door twee dimensies met elkaar te combineren:
■ responsiveness ■ demandingness
De combinatie van deze twee dimensies resulteert in vier opvoedingsstijlen:
■ democratische of autoritatieve opvoedingsstijl ■ autoritaire opvoedingsstijl
■ toegeeflijke opvoedingsstijl ■ onverschillige opvoedingsstijl
Erikson onderscheidt acht ontwikkelingsfasen:
■ het verwerven van vertrouwen;
■ het verwerven van autonomie;
■ het verwerven van initiatief;
■ het verwerven van constructiviteit of handvaardigheid;
■ het verwerven van het gevoel van identiteit;
■ het verwerven van intimiteit;
■ het verwerven van generativiteit;
■ het verwerven van integriteit.
Modelfunctie: naar keuze, de student kan leraar, ouder, idool enzovoort noemen.
Voldoende: een opvoedingsstijl, twee ontwikkelingsfasen en een modelfunctie van een persoon noemen en toelichten.
Goed: een opvoedingsstijl, drie ontwikkelingsfasen en een modelfunctie van een per- soon noemen en toelichten.
Uitstekend: een opvoedingsstijl, vijf of meer ontwikkelingsfasen en een modelfunctie van een persoon noemen en toelichten.
Onvoldoende: geen opvoedingsstijl, slechts één ontwikkelingsfase of geen model- functie van een persoon noemen en toelichten.
5 Kies een van de volgende begrippen en beschrijf het in het kader van de ontwikkeling van adolescenten met behulp van concrete voorbeelden:
■ RET (Ellis) ■ mindset (Dweck) ■ neurowetenschap
0 punten: onvoldoende / 2 punten: voldoende / 3 punten: goed / 4 punten: uitstekend
RET
Vanuit de RET wordt gekeken of een bepaalde gedachte rationeel of irrationeel is. Dit kun je achterhalen door de gedachte kort te omschrijven en vervolgens antwoord te geven op de volgende vier vragen:
■ Is deze gedachte waar (is de gedachte gebaseerd op feiten)?
■ Leidt deze gedachte ertoe dat ik mijn doel bereik?
■ Leidt deze gedachte ertoe dat ongewenste gevoelens worden voorkomen?
■ Leidt deze gedachte ertoe dat ongewenste conflicten worden voorkomen?
Nu moeten alle irrationele gedachten systematisch worden vervangen door rationele gedachten.
Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
A Gebeurtenis A Gebeurtenis
B Irrationele gedachten B1 Rationele gedachten
C Ongewenst gevoel C1 Gewenst gevoel
D Ongewenst gedrag D1 Gewenst gedrag
Voldoende: A, B, C en D noemen met steeds een voorbeeld van wat niet en wat wel werkt.
Goed: ook ten minste twee van de vragen noemen.
Uitstekend: ook de vier vragen noemen en toelichten.
Onvoldoende: A, B, C en D niet noemen en/of geen voorbeelden geven.
Mindset
Growth mindset:
■ Ik kan het als ik me ervoor inzet.
■ Je leert van je fouten.
■ Ik ben een doorzetter, zeker als het moeilijk wordt.
■ Als ik ervoor ga, bereik ik wat ik wil.
■ Intelligentie is te ontwikkelen.
Een growth mindset kan worden ontwikkeld door:
■ kennis van de werking van het brein;
■ oefenen en herhalen om de neuronenbanen te versterken;
■ meer zintuigen in te schakelen;
■ een voorbeeld aan iemand te nemen;
■ een stappenplan te hanteren;
■ aan te sluiten bij het bekende.
De fixed mindset is het tegenovergestelde van de growth mindset.
Voldoende: growth en fixed mindset noemen en van elk twee voorbeelden geven.
Goed: growth en fixed mindset noemen, van elk drie voorbeelden geven en drie manieren om deze mindsets te ontwikkelen.
Uitstekend: growth en fixed mindset noemen, van elk vier of meer voorbeelden geven en zes manieren om deze mindsets te ontwikkelen.
Neurowetenschap
De neurowetenschap richt zich op:
■ structuur hersenen, verschillende kwabben en hersenschors;
■ neurotransmitters (chemische stofjes tussen hersengebieden);
■ voorbeeld neurotransmitters: dopamine (genot);
■ ontwikkeling hersenen van achteren naar voren;
■ gevoelige periodes;
■ Crone: unieke mogelijkheden jongeren.
Voldoende: vier van deze aspecten noemen en toelichten met voorbeelden.
Goed: zes van deze aspecten noemen en toelichten met voorbeelden.
Uitstekend: zes van deze aspecten noemen, toelichten met voorbeelden en met elkaar in verband brengen.
Onvoldoende: minder dan vier van deze aspecten noemen en toelichten met voor- beelden.