• No results found

Toets In de klas bij Marian en Gerrit

In document Toetsmateriaal voor docenten (pagina 60-70)

Naam:

Opleiding:

Studentnummer:

Deel A: Casus In de klas van Marian en Gerrit

Marian (12 jaar) zit in een brugjaar. In de klas wordt gewerkt met heterogene tafelgroep-jes.

Het tafelgroepje van Marian bevindt zich bij het raam. Bij Marian in het groepje zitten Ger-rit, een nogal ongeconcentreerde jongen, Tisca, een meisje dat graag praat, en Katia, een rustig en onopvallend meisje.

Marian kan goed analyseren, relateren en concretiseren. Problemen doorziet ze snel.

Ze redeneert vaak: ‘Stel, als we dit doen … dan …’ Vaak komt ze vlot met een oplossing zonder dat de anderen de gelegenheid hebben gekregen om erover na te denken. Omdat Marian de gevonden oplossingen snel en overtuigend inbrengt, neemt de groep al gauw haar standpunt over. Als de anderen iets anders zeggen waar ze het niet mee eens is, zegt ze afkeurend: ‘Kan niet’ of ‘Wat dom.’

Gerrit (13 jaar) zit in hetzelfde tafelgroepje als Marian. Hij kan zijn aandacht moeilijk bij de opdracht houden. Vaak kijkt hij naar buiten of babbelt met Tisca. Gerrit maakt een onzekere indruk. Aan zijn blik kun je zien dat Gerrit de oplossingen van Marian vaak niet snapt. Als hij wat moet doen, vraagt hij vaak wat hij moet doen en of het wel goed is.

Stap 1

Wat signaleer je bij Marian? (Noem minstens 3 signaleringspunten.)

(1,5 punt. Per signaleringspunt 0,5 punten)

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Wat signaleer je bij Gerrit? (Noem minstens 3 signaleringspunten.)

(1,5 punt. Per signaleringspunt 0,5 punten)

Stap 2

Welke voorlopige diagnose stel je bij Marian?

(1 punt)

Welke voorlopige diagnose stel je bij Gerrit?

(1 punt)

Stap 3

Welke mogelijkheden tot nader onderzoek zie je bij Marian (noem minstens 3 mogelijk-heden)? Licht bij iedere mogelijkheid kort toe waarom je deze wilt gebruiken bij Marian.

(1,5 punt. Per signaleringspunt 0,5 punten)

Welke mogelijkheden tot nader onderzoek zie je bij Gerrit (noem minstens 3 mogelijk-heden)? Licht bij iedere mogelijkheid kort toe waarom je deze wilt gebruiken bij Gerrit.

(1,5 punt. Per signaleringspunt 0,5 punten)

Nadere gegevens van Marian

Marian is enig kind. Haar beide ouders zijn huisarts en hebben een gezamenlijke praktijk.

Marian heeft altijd veel ruimte gekregen om zichzelf te ontplooien; als peuter, als kleuter en als schoolkind. Marians ouders zorgden er altijd voor dat het haar aan weinig ontbrak.

De eerste drie jaar hield Marians moeder zich intensief bezig met de opvoeding. Toen Marian drie jaar was, begon moeder weer met werken. Als de ouders er niet waren, was er een kindermeisje. Ze speelde als kleuter met vriendinnetjes hockey en ze kreeg paardrij-les. De vakanties brengt het gezin meestal door in Portugal.

Marian is een goede leerling. Ze heeft een IQ van 125. In alle vakken scoort ze goed. Op de basisschool ging het al erg goed met Marian. Vaak was ze de beste of een van de besten.

Groep vijf heeft ze overgeslagen. Met gemak doorliep ze ook de andere klassen. Ze is niet moeilijk voor de leerkrachten. Ze accepteert de regels. Marian geeft wel aan dat ze zich verveelt als ze niet wordt uitgedaagd.

Ze ziet er leuk en vlot uit. Ze heeft veel vriendinnen. Ze lijkt ouder dan ze is. Zowel op school als op de hockeyclub staat ze al in de belangstelling van een aantal wat oudere jongens.

Marian wil graag advocaat worden, net zoals haar tante.

In een gesprek geeft Marian aan dat ze zelf best weet dat als ze het ergens niet mee eens is, ze liever niet meer meedoet.

Nadere gegevens van Gerrit

Gerrit komt uit een gezin van 5 kinderen. Hij is de op een na jongste.

Zijn ouders hebben een hoveniersbedrijf. Beide ouders werken keihard om het hoofd boven water te houden. De kinderen hebben elkaar moeten opvoeden. Toen Gerrit een baby was, kreeg hij niet de aandacht die hij nodig had. Als peuter en kleuter moest Gerrit vaak in zijn kamertje blijven. Zijn oudste zus was nogal nerveus en kon soms heel kwaad worden als Gerrit iets deed wat ze niet wilde.

De ouders van Gerrit hebben het zo druk dat ze zich weinig met hun kinderen bemoeien.

Over problemen wordt niet gesproken. ‘Ze voeden elkaar wel op’ is hun stelling.

Op de basisschool had Gerrit moeite om mee te komen. Maar dankzij de goede, geïnte-greerde leerlingbegeleiding op zijn school kon Gerrit toch steeds meekomen. Hierdoor groeide zijn zelfvertrouwen. Op het voortgezet onderwijs gaat het weer minder. Hierdoor wordt Gerrit weer onzeker.

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Gerrit heeft een paar vrienden en hij trekt veel op met zijn twee oudere broers.

Vanaf zijn tiende zit hij op een voetbalclub. Hij speelt in een laag elftal.

Gerrit zou later het liefst profvoetballer worden bij Feyenoord. Verder zou hij het niet weten.

Gerrit heeft een IQ van 108. Hij scoort gemiddeld een 7 op de mens- en maatschappijvak-ken. Op de talen scoort hij gemiddeld een 5 tot 6 en op de exacte kant een 4. Hij is goed in de beeldende vakken.

Gerrit is niet moeilijk voor de leerkrachten. Hij accepteert de regels. Uit een taalonder-zoek bleek dat Gerrit kenmerken van dyslexie heeft: hij slaat soms woordjes over bij het lezen en schrijven en maakt te veel spellingfouten.

In een gesprek geeft hij aan dat hij wel onzeker is, maar dat hij in vrijwel alle situaties dezelfde Gerrit is.

Vraag 4

Hoe is Marians gedrag te verklaren vanuit de ontwikkelingsfasen van Erikson?

(Maximaal 6 punten. Ieder genoemd punt en juiste verklaring 2 punten)

Hoe is Gerrits gedrag te verklaren vanuit de ontwikkelingsfasen van Erikson?

(Maximaal 6 punten. Ieder genoemd punt en juiste verklaring 2 punten)

Vraag 5

Erikson omschrijft het identiteitsgevoel vanuit 4 aspecten. Verklaar het identiteitsge-voel van Marian vanuit deze 4 aspecten.

(4 punten. Ieder genoemd punt en juiste verklaring 1 punt)

Verklaar het identiteitsgevoel van Gerrit vanuit deze 4 aspecten.

(4 punten. Ieder genoemd punt en juiste verklaring 1 punt)

Welke opvoedingsstijl gebruiken de ouders van Marian? Verwerk in je antwoord de termen ‘demandingness’ en ‘responsiveness’.

(0,5 punt)

Welke opvoedingsstijl gebruiken de ouders van Gerrit? Verwerk in je antwoord de ter-men ‘demandingness’ en ‘responsiveness’.

(0,5 punt)

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Vraag 6

In welke cognitieve ontwikkelingsfase zit Marian volgens Piaget? Waaruit blijkt dat?

(1 punt)

Zou je ook iets kunnen zeggen over de cognitieve ontwikkelingsfase van Gerrit? Waar zou Piaget hem vermoedelijk plaatsen? Beredeneer je antwoord.

(1 punt)

Vraag 7

Je weet nu meer van Marians achtergrond. Hoe zou je de meer ‘definitieve’ diagnose van Marian kunnen formuleren?

(1 punt)

Je weet nu meer van Gerrits achtergrond. Hoe zou je de meer ‘definitieve’ diagnose van Gerrit kunnen formuleren?

(1 punt)

Vraag 8

Stel een handelingsplan op voor Marian. Vul de situatie zo concreet mogelijk in, dus verval niet in algemeenheden.

(6 punten. Per situatie (a, b en c) 2 punten. (Indien per situatie 1 wordt genoemd, dan 1 punt) a klassensituatie

b pedagogische situatie c didactische situatie

Stel een handelingsplan op voor Gerrit. Vul de situatie zo concreet mogelijk in, dus ver-val niet in algemeenheden.

(6 punten. Per situatie (a, b en c) 2 punten. (Indien per situatie 1 wordt genoemd, dan 1 punt) a klassensituatie

b pedagogische situatie c didactische situatie

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Deel B: Gesloten vragen Juist/onjuist

(1 punt per vraag)

juist onjuist

1 De adolescentiefase omvat het begrip puberteit.  

2 Van continuïteitsbesef is sprake als iemand zich in allerlei situaties

hetzelfde gedraagt.  

3 ‘Seks mag alleen in het huwelijk’ is volgens Freud een

afweer-mechanisme.  

4 De persoonlijkheid is volgens Freud opgebouwd uit Es, Ich en

Moratorium.  

5 Als je als leerlingbegeleider een agressieve leerling aanraadt om aan sport te gaan doen en de leerling volgt het advies op, dan is er volgens Freud sprake van sublimatie.

 

6 Culturele identiteit is omvattender dan etnische identiteit.   7 Het formele denkstadium van Piaget is het eindstadium van ieder mens.   8 De opvatting van Piaget gaat uit van rijping; sociale ervaringen spelen

hierin geen rol.  

9 Als leerlingen de stof precies zo opnemen zoals de leerkracht die

aanbiedt, dan is er sprake van accommodatie.  

10 Als een leerling, zelfs tegen beter weten in steeds probeert zijn gelijk te

halen, speken we volgens de opvatting van Piaget van egoïstisch gedrag.   11 Als een leerling iets gedaan heeft wat niet mocht en die leerling zegt

dan ‘Ik moest het van haar doen’, dan is er volgens Kohlberg sprake van moreel redeneren op conventioneel niveau.

 

12 Over het algemeen hebben jonge adolescenten een negatief

lichaams-beeld.  

13 Dat jongens jongensgedrag vertonen en meisjes meisjesgedrag is het

gevolg van modelleren.  

14 Genderidentiteit verwijst naar iemands besef van man of vrouw zijn en

homo-, bi- of heteroseksueel zijn.  

15 Over het algemeen begint de eerste menstruatie van meisjes op ongeveer 12-jarige leeftijd en de eerste zaadlozing krijgen jongens op 15-jarige leeftijd.

 

16 Volgens de schrijvers van het boek is masturbatie een onnatuurlijk proces dat in de voorlichting door iedere leerkracht moet kunnen worden besproken.

 

17 Op een school waar preventief wordt gewerkt, is remedial teaching ook

nodig.  

18 In het diagnose-receptmodel past geen empathie.  

Deel C: Open vragen

Maak een keuze tussen de theorie van Piaget en de theorie van Kohlberg. Maak vervol-gens de volgende vragen.

Mijn keuze is:

Vraag 1

Wat wil de theorie aantonen in verband met de adolescentiepsychologie?

(6 punten)

Beschrijf de theorie zo dat het voor de lezer duidelijk wordt wat de theorie inhoudt.

(7 punten)

Vraag 2

Geef twee concrete voorbeelden van de theorie uit de onderwijspraktijk

(8 punten. Per voorbeeld 4 punten)

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Vraag 3

Het boek beschrijft verschillende vormen van leerlingbegeleiding. Kies die vorm van leerlingbegeleiding waar jij zelf achter staat. Beschrijf deze vorm, waarbij je gebruik-maakt van begrippen die ook in het boek worden gebruikt.

(2 punten)

Vraag 4

Beredeneer de keuze van vraag 3. Waarom heb je voor die vorm van leerlingbegeleiding gekozen?

(2 punten)

Vraag 5

Wat zijn de stappen van het RET-model?

(2 punten. Per stap 0,5 punten)

Vraag 6

Geef een concreet voorbeeld uit de onderwijspraktijk waarbij je gebruikmaakt van het RET-model.

(8 punten. 2 punten per voorbeeld bij een stap)

In document Toetsmateriaal voor docenten (pagina 60-70)