• No results found

Antwoordmodel In de klas bij Marian en Gerrit

In document Toetsmateriaal voor docenten (pagina 70-79)

Beoordeling:

Casus 45 punten

Juist-onjuistvragen 20 punten

Open vragen 35 punten

Totaal te behalen 100 punten

Cesuur 55 punten is 5,5

Elk punt meer 0,1 punt erbij Elk punt minder 0,1 punt eraf

Deel A: Casus In de klas van Marian en Gerrit

Marian (12 jaar) zit in een brugjaar. In de klas wordt gewerkt met heterogene tafelgroep-jes.

Het tafelgroepje van Marian bevindt zich bij het raam. Bij Marian in het groepje zitten Ger-rit, een nogal ongeconcentreerde jongen, Tisca, een meisje dat graag praat, en Katia, een rustig en onopvallend meisje.

Marian kan goed analyseren, relateren en concretiseren. Problemen doorziet ze snel.

Ze redeneert vaak: ‘Stel, als we dit doen … dan …’ Vaak komt ze vlot met een oplossing zonder dat de anderen de gelegenheid hebben gekregen om erover na te denken. Omdat Marian de gevonden oplossingen snel en overtuigend inbrengt, neemt de groep al gauw haar standpunt over. Als de anderen iets anders zeggen waar ze het niet mee eens is, zegt ze afkeurend: ‘Kan niet’ of ‘Wat dom.’

Gerrit (13 jaar) zit in hetzelfde tafelgroepje als Marian. Hij kan zijn aandacht moeilijk bij de opdracht houden. Vaak kijkt hij naar buiten of babbelt met Tisca. Gerrit maakt een onzekere indruk. Aan zijn blik kun je zien dat Gerrit de oplossingen van Marian vaak niet snapt. Als hij wat moet doen, vraagt hij vaak wat hij moet doen en of het wel goed is.

Stap 1

Wat signaleer je bij Marian? (Noem minstens 3 signaleringspunten)

(1,5 punt. Per signaleringspunt 0,5 punten)

Beheerst de leeractiviteiten (analyseren, relateren en concretiseren) goed. Doorziet goed problemen. Neemt de leiding. Accepteert een andere mening niet.

Wat signaleer je bij Gerrit? (Noem minstens 3 signaleringspunten.)

(1,5 punt. Per signaleringspunt 0,5 punten) Kan er moeilijk bij blijven, kijkt vaak naar buiten, babbelt en is onzeker. Leest

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Stap 2

Welke voorlopige diagnose stel je bij Marian?

(1 punt) Te dominerend.

Welke voorlopige diagnose stel je bij Gerrit?

(1 punt) Ongeconcentreerd en onzeker.

Stap 3

Welke mogelijkheden tot nader onderzoek zou je willen doen bij Marian (noem min-stens 3 mogelijkheden)? Licht bij iedere mogelijkheid kort toe waarom je deze wilt gebruiken bij Marian.

(1,5 punt. Per signaleringspunt 0,5 punten)

Mogelijke antwoorden:

■ Observatie: Marian is nogal aanwezig. Nader observeren of dit vaak voorkomt en of andere leerlingen hier last van hebben. In hoeverre beïnvloedt dit de andere leerlingen?

■ Gesprek: Met Marian bespreken hoe ze vindt dat ze in het algemeen en in de groep functioneert

■ Onderzoeken dossier: Nagaan hoe Marians ontwikkeling tot nu toe is verlopen om te kijken of er zich ook problemen hebben voorgedaan of kunnen gaan voordoen ■ (Zelf)test: Je zou Marian een aantal reflectievragen kunnen overleggen over hoe ze het op school vindt en hoe ze de samenwerking met de andere leerlingen er-vaart. Dit zou je ook kunnen gebruiken bij het gesprek.

Welke mogelijkheden tot nader onderzoek zou je willen doen bij Gerrit (noem minstens 3 mogelijkheden)? Licht bij iedere mogelijkheid kort toe waarom je deze wilt gebruiken bij Gerrit.

(1,5 punt. Per signaleringspunt 0,5 punten)

Mogelijke antwoorden:

■ Observatie: meer inzicht krijgen in hoe vaak ongeconcentreerd en wanneer hij zich onzeker voelt

■ Gesprek: vragen hoe hij zelf vindt dat hij in het algemeen en in de groep functio-neert. Ene hoe het gaat met Tisca, Katia en Marian. Ook vragen naar de thuissitu-atie.

■ Onderzoeken dossier: dossier bekijken of hoe de ontwikkeling van Gerrit op de basisschool liep en waar hij problemen had en welke dat zijn. testgegeven ook bekijken om goed inzicht te krijgen.

■ (zelf)Test: een aantal reflectievragen aan Gerrit voorleggen die hij schriftelijk be-antwoordt, deze kunnen gebruikt worden bij het gesprek. Eventueel ook lezen en schrijven nader testen om te zien waar de problemen zitten. Mogelijk een dyslec-tietest

Nadere gegevens van Marian

Marian is enig kind. Haar beide ouders zijn huisarts en hebben een gezamenlijke praktijk.

Marian heeft altijd veel ruimte gekregen om zichzelf te ontplooien; als peuter, als kleuter en als schoolkind. Marians ouders zorgden er altijd voor dat het haar aan weinig ontbrak.

De eerste drie jaar hield Marians moeder zich intensief bezig met de opvoeding. Toen Marian drie jaar was, begon moeder weer met werken. Als de ouders er niet waren, was er een kindermeisje. Ze speelde als kleuter met vriendinnetjes hockey en ze kreeg paardrij-les. De vakanties brengt het gezin meestal door in Portugal.

Marian is een goede leerling. Ze heeft een IQ van 125. In alle vakken scoort ze goed. Op de basisschool ging het al erg goed met Marian. Vaak was ze de beste of een van de besten.

Groep vijf heeft ze overgeslagen. Met gemak doorliep ze ook de andere klassen. Ze is niet moeilijk voor de leerkrachten. Ze accepteert de regels. Marian geeft wel aan dat ze zich verveelt als ze niet wordt uitgedaagd.

Ze ziet er leuk en vlot uit. Ze heeft veel vriendinnen. Ze lijkt ouder dan ze is. Zowel op school als op de hockeyclub staat ze al in de belangstelling van een aantal wat oudere jongens.

Marian wil graag advocaat worden, net zoals haar tante.

In een gesprek geeft Marian aan dat ze zelf best weet dat als ze het ergens niet mee eens is, ze liever niet meer meedoet.

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Nadere gegevens van Gerrit

Gerrit komt uit een gezin van 5 kinderen. Hij is de op een na jongste.

Zijn ouders hebben een hoveniersbedrijf. Beide ouders werken keihard om het hoofd boven water te houden. De kinderen hebben elkaar moeten opvoeden. Toen Gerrit een baby was, kreeg hij niet de aandacht die hij nodig had. Als peuter en kleuter moest Gerrit vaak in zijn kamertje blijven. Zijn oudste zus was nogal nerveus en kon soms heel kwaad worden als Gerrit iets deed wat ze niet wilde.

De ouders van Gerrit hebben het zo druk dat ze zich weinig met hun kinderen bemoeien.

Over problemen wordt niet gesproken. ‘Ze voeden elkaar wel op’ is hun stelling.

Op de basisschool had Gerrit moeite om mee te komen. Maar dankzij de goede, geïnte-greerde leerlingbegeleiding op zijn school kon Gerrit toch steeds meekomen. Hierdoor groeide zijn zelfvertrouwen. Op het voortgezet onderwijs gaat het weer minder. Hierdoor wordt Gerrit weer onzeker.

Gerrit heeft een paar vrienden en hij trekt veel op met zijn twee oudere broers.

Vanaf zijn tiende zit hij op een voetbalclub. Hij speelt in een laag elftal.

Gerrit zou later het liefst profvoetballer worden bij Feyenoord. Verder zou hij het niet weten.

Gerrit heeft een IQ van 108. Hij scoort gemiddeld een 7 op de mens- en maatschappijvak-ken. Op de talen scoort hij gemiddeld een 5 tot 6 en op de exacte kant een 4. Hij is goed in de beeldende vakken.

Gerrit is niet moeilijk voor de leerkrachten. Hij accepteert de regels. Uit een taalonder-zoek bleek dat Gerrit kenmerken van dyslexie heeft: hij slaat soms woordjes over bij het lezen en schrijven en maakt te veel spellingfouten.

In een gesprek geeft hij aan dat hij wel onzeker is, maar dat hij in vrijwel alle situaties dezelfde Gerrit is.

Vraag 4

Hoe is Marians gedrag te verklaren vanuit de ontwikkelingsfasen van Erikson?

(Maximaal 6 punten. Ieder genoemd punt en juiste verklaring 2 punten)

Vertrouwen-wantrouwen Autonomie-schaamte/twijfel Initiatief-schuld

Constructiviteit (of handvaardigheid)-minderwaardigheid

Bij Marian gaat alles volgens het boekje dus vertrouwen, autonomie, initiatief, con-structiviteit

Hoe is Gerrits gedrag te verklaren vanuit de ontwikkelingsfasen van Erikson?

(Maximaal 6 punten. Ieder genoemd punt en juiste verklaring 2 punten)

Vertrouwen-wantrouwen Autonomie-schaamte/twijfel Initiatief-schuld

Constructiviteit (of handvaardigheid)-minderwaardigheid

Gerrit heeft problemen met de eerste drie, de laatste ging beter dankzij de leerlingbe-geleiding op de basisschool. Op het vo ging dit laatste punt weer minder.

Vraag 5

Erikson omschrijft het identiteitsgevoel vanuit 4 aspecten. Verklaar het identiteitsge-voel van Marian vanuit deze 4 aspecten.

(4 punten. Ieder genoemd punt en juiste verklaring 1 punt)

Besef van continuïteit: Ze beseft dat het goed gaat als ze haar zin krijgt. Als ze haar zin niet krijgt, is ze dwars. Ze is dus niet altijd dezelfde Marian.

Herkenning en erkenning: Ze is duidelijk aanwezig, ze wordt gewaardeerd en voelt dat.

Vrijheid in afhankelijkheid: Ze accepteert de regels.

Zinvolle toekomst: Ze weet wat ze wil worden (advocaat).

Verklaar het identiteitsgevoel van Gerrit vanuit deze 4 aspecten.

(4 punten. Ieder genoemd punt en juiste verklaring 1 punt)

Besef van continuïteit: Hij beseft dat hij in vrijwel alle situaties dezelfde is.

Herkenning en erkenning: Hij voelt zich niet altijd gewaardeerd, vandaar die onzeker-heid.

Vrijheid in afhankelijkheid: Hij accepteert de regels.

Zinvolle toekomst: Hij heeft geen duidelijk beeld van de toekomst. Hij is onrealis-tisch: wil profvoetballer worden.

Welke opvoedingsstijl gebruiken de ouders van Marian? Verwerk in je antwoord de ter-men ‘demandingness’ en ‘responsiveness’.

(0,5 punt) Democratische opvoedingsstijl: hoge demandingness en hoge responsiviness.

Welke opvoedingsstijl gebruiken de ouders van Gerrit? Verwerk in je antwoord de ter-men ‘demandingness’ en ‘responsiveness’.

(0,5 punt) Onverschillige stijl: lage demandingness en lage responsiveness.

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Vraag 6

In welke cognitieve ontwikkelingsfase zit Marian volgens Piaget? Waaruit blijkt dat?

(1 punt) Formeel-operationele fase: ‘Ste, ... als we dit doen dan ...’

Zou je ook iets kunnen zeggen over de cognitieve ontwikkelingsfase van Gerrit? Waar zou Piaget hem vermoedelijk plaatsen? Beredeneer je antwoord.

(1 punt)

Vermoedelijk de concreet-operationele fase, omdat hij de oplossingen van Marian vaak niet snapt.

Vraag 7

Je weet nu meer van Marians achtergrond. Hoe zou je de meer ‘definitieve’ diagnose van Marian kunnen formuleren?

(1 punt)

Marian luistert niet naar anderen, ze is dominant, ze heeft kenmerken van hoogbe-gaafdheid.

Je weet nu meer van Gerrits achtergrond. Hoe zou je de meer ‘definitieve’ diagnose van Gerrit kunnen formuleren?

(1 punt) Gerrit is onzeker en ongeconcentreerd en heeft kenmerken van dyslexie.

Vraag 8

Stel een handelingsplan op voor Marian. Vul de situatie zo concreet mogelijk in, dus verval niet in algemeenheden.

(6 punten. Per situatie (a, b en c) 2 punten. (Indien per situatie 1 wordt genoemd, dan 1 punt) a Klassensituatie: Marian in een andere groep plaatsen. Zo nodig in een eigen

niveau-groep (is wel afhankelijk van de visie van de school).

b Pedagogische situatie: niet accepteren dat ze anderen dom noemt. Toelichten dat dat niet kan. Haar positief benaderen als ze anderen helpt. Hierbij haar een duidelij-ke taak geven. Soms negeren als ze steeds voor haar beurt praat.

c Didactische situatie: opdrachten uitdagender maken, in ieder geval op eigen niveau laten werken, opdrachten laten aansluiten ‒ waar mogelijk ‒ bij haar belangstelling, bijvoorbeeld een werkstuk laten maken over een hobby.

Stel een handelingsplan op voor Gerrit. Vul de situatie zo concreet mogelijk in, dus ver-val niet in algemeenheden.

(6 punten. Per situatie (a, b en c) 2 punten. (Indien per situatie 1 wordt genoemd, dan 1 punt) a Klassensituatie: niet bij het raam plaatsen. Eventueel andere opstelling van dit

groepje, Gerrit in een andere groep plaatsen. Zo nodig in een eigen niveaugroep (is wel afhankelijk van de visie van de school).

b Pedagogische situatie: extra in de gaten houden, bij afdwalen aanspreken, positief benaderen: als hij wat goed heeft gedaan dit benadrukken, bij fout rustig uitleggen.

Gelegenheid geven om wat te zeggen, daartoe opletten dat Marian niet het woord neemt.

c Didactische situatie: stappenplan geven (structuur), korte duidelijke taken, directe en positieve taakgerichte feedback, geen directe vragen stellen (maakt hem onze-ker, blokkeert dan).

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Deel B: Gesloten vragen Juist/onjuist

(1 punt per vraag)

1 De adolescentiefase omvat het begrip puberteit. juist

2 Van continuïteitsbesef is sprake als iemand zich in allerlei situaties hetzelfde

gedraagt. juist

3 ‘Seks mag alleen in het huwelijk’ is volgens Freud een afweer mechanisme. juist 4 De persoonlijkheid is volgens Freud opgebouwd uit Es, Ich en Moratorium. onjuist 5 Als je als leerlingbegeleider een agressieve leerling aanraadt om aan sport te

gaan doen en de leerling volgt het advies op, dan is er volgens Freud sprake van sublimatie.

juist

6 Culturele identiteit is omvattender dan etnische identiteit. onjuist 7 Het formele denkstadium van Piaget is het eindstadium van ieder mens. onjuist 8 De opvatting van Piaget gaat uit van rijping; sociale ervaringen spelen hierin

geen rol. onjuist

9 Als leerlingen de stof precies zo opnemen zoals de leerkracht die aanbiedt,

dan is er sprake van accommodatie. juist

10 Als een leerling, zelfs tegen beter weten in, steeds probeert zijn gelijk te halen,

speken we volgens de opvatting van Piaget van egoïstisch gedrag. onjuist 11 Als een leerling iets gedaan heeft wat niet mocht en die leerling zegt dan

‘Ik moest het van haar doen’, dan is er volgens Kohlberg sprake van moreel

redeneren op conventioneel niveau. juist

12 Over het algemeen hebben jonge adolescenten een negatief lichaams beeld. onjuist 13 Dat jongens jongensgedrag vertonen en meisjes meisjesgedrag is het gevolg

van modelleren. juist

14 Genderidentiteit verwijst naar iemands besef van man of vrouw zijn en homo-,

bi- of heteroseksueel zijn. juist

15 Over het algemeen begint de eerste menstruatie van meisjes op ongeveer

12-jarige leeftijd en de eerste zaadlozing krijgen jongens op 15-jarige leeftijd. onjuist 16 Volgens de schrijvers van het boek is masturbatie een onnatuurlijk proces dat

in de voorlichting door iedere leerkracht moet kunnen worden besproken. onjuist 17 Op een school waar preventief wordt gewerkt, is remedial teaching ook nodig. juist

18 In het diagnose-receptmodel past geen empathie. onjuist

19 Leerproblemen leiden tot probleemgedrag. onjuist

20 De meest wenselijke vorm van leerlingbegeleiding is volgens de schrijvers de

geïntegreerde leerlingbegeleiding. juist

Deel C: Open vragen

Maak een keuze tussen de theorie van Piaget en de theorie van Kohlberg. Maak vervol-gens de volgende vragen.

Mijn keuze is:

Vraag 1

Wat wil de theorie aantonen in verband met de adolescentiepsychologie?

(6 punten)

Piaget: denkfasen, bijvoorbeeld de formele fase, en assimilatie en accommodatie.

Kohlberg: moreel denken van adolescenten.

Beschrijf de theorie zo dat het voor de lezer duidelijk wordt wat de theorie inhoudt.

(7 punten) Hierbij vooral letten op een juiste weergave van de theorie.

Vraag 2

Geef twee concrete voorbeelden van de theorie uit de onderwijspraktijk

(8 punten. Per voorbeeld 4 punten)

Hierbij letten op de concretisering van het voorbeeld, algemeenheden niet waarderen.

Vraag 3

Het boek beschrijft verschillende vormen van leerlingbegeleiding. Kies die vorm van leerlingbegeleiding waar jij zelf achter staat. Beschrijf deze vorm, waarbij je gebruik-maakt van begrippen die ook in het boek worden gebruikt.

(2 punten)

De student kan hier kiezen uit de modellen als samenhangende begeleiding, geïnte-greerde begeleiding of uit de voorbeelden van Ankercollege, De Leite, De Brummel.

Vraag 4

Beredeneer de keuze van vraag 3. Waarom heb je voor die vorm van leerlingbegeleiding gekozen?

(2 punten) Eigen antwoord van de student.

Toetsmateriaal voor docenten Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding

Vraag 5

Wat zijn de stappen van het RET-model?

(2 punten. Per stap 0,5 punten)

gebeurtenis gedachten gevoelens gedrag

Vraag 6

Geef een concreet voorbeeld uit de onderwijspraktijk waarbij je gebruikmaakt van het RET-model.

(8 punten. 2 punten per voorbeeld bij een stap) Eigen antwoord van de student.

In document Toetsmateriaal voor docenten (pagina 70-79)