• No results found

Een inventariserend onderzoek naar de groei van enkele houtsoorten op verschillende gronden in de Noordoostpolder

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een inventariserend onderzoek naar de groei van enkele houtsoorten op verschillende gronden in de Noordoostpolder"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stichting voor Bodemkartering Wageningen

• BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

Rapport nr. 993

EEN INVENTARISEREND ONDERZOEK MAAR DE GROEI VAN ENKELE HOUTSOORTEN OP VERSCHILLENDE GRONDEN IN

DE NOORDOOSTPOIDER

door T. Vis, afd. Bosbouw

Wageningen, april 1971

CENTRALE landbouwcatalogus

0000 0035 7752

N.B. Niets uit dit rapport raag zonder toestemming van de Stichting voor Bodemkartering worden vermenigvuldigd of in andere publikaties wor­ den overgenomen.

(2)

I N H O U D

Biz.

Lijst van afbeeldingen 3

Lijst van tabellen !(•

Samenvatting 5

1 . Inleiding 6

2. Methode van onderzoek 7

3. De boscomplexen en de houtsoorten 8

Ij-, Maatstaven voor de groei 9

5. Geologie en bodem 10

6. De gegevens van grond en bos 13

6.1 Algemeen 13 6.2 Populus "Robusta" 13 6.3 Es lU 6.h Esdoorn li)-6.5 Inlandse eik 15 6.6 Fijnspar en sitkaspar 15 6.7 Japanse lariks 16 6.8 Groveden l6 7. Conclusies 17 Literatuurlijst 19

(3)

3

-LIJST VAN AFBEELDINGEN Biz .

I . Situatiekaart, schaal! i250 000 en 1: 62 500 8 2. Verband tussen boomhoogte en leeftijd bij

drie lengtegroeiklassen voor Populus

"Robusta11 9

3. Verband tussen boomhoogte en leeftijd bij

twee lengtegroeiklassen voor es en esdoorn 9 U. Verband tussen boomhoogte en leeftijd bij

drie lengtegroeiklassen voor inlandse eik 9 5 + 6. Populierenopstanden op de proefplekken 98 en 87 13 7 + 8 . E s s e n o p s t a n d e n o p d e p r o e f p l e k k e n 1 0 0 e n 5 9 1 1 * 9 + 10. Esdoornopstanden op de proefplekken 35 en 71 1U II + 12. Inlandse eikenopstanden op de proefplekken 20

en 76 15

13 + 1^• Sitka-opstanden op de proefplekken 22 en 2 15 15 + 16. Japanse lariksopstanden op de proefplekken

17 en 27 16

17 + l8. Grovedenrenopstanienop de proefplekken ^ en 12 16

N.B. Op een aantal afbeeldingen zijn op de bomen baakjes te zien. Deze baakjes zijn alle op 1 m afstand van elkaar op de bomen aangebracht. Het bovenste baakje

is op 2 m boven het maaiveld bevestigd.

Door het perspectief zijn de, op de foto met behulp van de baakjes, na te meten boomhoogten minder dan in werkelijkheid.

(4)

_ 1^

LIJST VAN TABELLEN Biz.

1 . De proefplekken verdeeld over de

lengtegroei-klassen en relatieve boniteiten 5

2. Overzicht van de proefplekken in Populus

"Robusta" 13

3. Overzicht van de proefplekken in es 1lj.

1+. Overzicht van de proefplekken in esdoorn 114. 5. Overzicht van de proefplekken in Inlandse eik 15 6. Overzicht van de proefplekken in fijnspar en

sitkaspar 15

7. Overzicht van de proefplekken in Japanse

lariks 16

(5)

Tabel 1. De proefplekken verdeeld over de lengtegroeiklassen en relatieve boniteiten Houtsoort Lengte groeiklassen 1 Houtsoort A B C ; i Houtsoort N % N % ! N %

!

! s Populier 1 b 21 88 2 1 8 ! ;Es 13 65 7 35 - j ! Esdoorn 6 6o 2 20 2 20 j Inl.eik 5 30 6 6o 1 10 I 1 I 1 ! I i ! ! Relatieve boniteiten j <; « •, ~~"T~ " 1 1 1 —"H I i li in | N % ! N

%

I N !

%

! i Fijnspar/sitkaspar j

8

hO I 12

6o

j i

I

t

i , ?

î

) ; ! Japanse lariks j - -! 6

60

i

^

i

I kO Groveden j 11 92

!

1

8

I I l

Opm.s In die gevallen waarin het resultaat op de grens lag van 2 lengtegroei­ klassen of relatieve boniteiten is de proefplek bij de hoogste klasse of boniteit geteld.

(6)

5

-SAMENVATTING

In dit rapport worden de resultaten gegeven van een inventarise­ rend onderzoek naar de groei van een aantal houtsoorten op verschil­ lende gronden in de Noordoostpolder.

De vele plannen die er bestaan voor bosaanleg op gronden die voor­ heen niet voor bosbouw bestemd waren, doen de vraag naar de geschikt­ heid van deze gronden voor de groei van houtsoorten toenemen. De bedoe­ ling van deze inventarisatie was om de kennis van de bosbouwgeschikt-heid van jonge zeeklei- en zeezandgronden verder uit te breiden. Door de geringe dikte van de afdekkende lagen op het Pleistoceen in de be­ boste gebieden van de Noordoostpolder beantwoordden de gronden niet ge­ heel aan hetgeen gezocht werd. De resultaten zijn evenwel interessant genoeg om te publiceren. Hier volgen er enkele, kort samengevat;

1 . De groei van populier, es, esdoorn, inl.eik, sitkaspar, fijnspar en groveden op de zeer heterogene gronden in de Noordoostpolder is over het algemeen goed tot redelijk. De groei van Japanse lariks is redelijk tot matig (zie tabel 1).

2. Op gronden waarbij kwelderklei in het bodemprofiel voorkomt is de groei goed tot zeer goed. Dit kon geconstateerd worden bij es, inl. eik en sitkaspar.

5. Eutroof veen in het bodemprofiel heeft een goede respectievelijk redelijke groei tot gevolg. Dit kon geconstateerd worden bij es, esdoorn, inl.eik, sitkaspar, fijnspar en groveden, respectievelijk bij populier en Japanse lariks.

I*. Oligotroof veen in het profiel veroorzaakt een relatief slechte groei. Dit kon bij alle houtsoorten, behalve bij es en groveden, geconstateerd worden.

5. Bij aanwezigheid van oligotroof veen onder eutroof veen overheerst de gunstige invloed van het eutrofe veen.

6. Keileem, in het bijzonder onverweerde keileem, geeft duidelijk min­ der goede groeiresultaten. Naarmate de keileem dieper in het bodem­ profiel voorkomt is de ongunstige invloed op de groei minder.

7. De invloed van de Zuiderzeeafzetting op de groei is in vrijwel alle gevallen gunstig.

(7)

1 . INLEID IMî

De vele plannen voor bosaanleg op gronden die voorheen niet voor bos bestemd waren doen de vraag naar de geschiktheid van deze gronden voor de groei van houtsoorten sterk toenemen.

De geringe kennis van de bosbouwkundige geschiktheid was aanlei­ ding om op korte termijn een globaal onderzoek te doen naar de groei

van houtsoorten in bosverband op deze gronden.

De keuze viel op de jonge zeeklei- en zeezandgronden en de veen­ gronden. De bossen op zeeklei- en zeezandgronden werden gezocht in de provincie Zeeland en in de Noordoostpolder, die op veengronden in de veenkoloniale gebieden van de noordelijke provincies. De resultaten van het onderzoek in Zeeland zijn reeds gepubliceerd (Vis, 1970)* die van het onderzoek op de veengronden zullen binnenkort gepubliceerd worden.

Van de IJsselmeerpolders kon de Noordoostpolder gekozen worden, omdat de leeftijd van het oos in deze polder - anders dan bijv. in Oost-Flevoland - hoog genoeg was om er enigszins betrouwbare gegevens aan te kunnen ontlenen. Van de beboste gronden in de Noordoostpolder bleek het dek van zeeafzettingen op de daaronder liggende pleistocene afzettingen zo dun te zijn, dat deze gronden niet vergelijkbaar zijn met de "normale" zeeklei- en zeezandgronden. Door de aanwezigheid van deze, weliswaar dunne, laag zeeafzettingen wijken zij echter ook dui­ delijk af van de gronden van het oude land. Hoewel deze gronden dus enigszins buiten de oorspronkelijke doelstelling van het onderzoek vallen, zijn de resultaten van deze inventarisatie ons inziens interes­ sant genoeg om hier te vermelden. Het onderzoek vond plaats in de zo­ mer van 1968. In november van dat jaar werden de boomhoogten gemeten.

Een woord van dank is verschuldigd aan de heren A. Greveling, W. de Graaf en A. de Boer, allen werkzaam bij het Staatsbosbeheer. Zij,waren behulpzaam bij het verstrekken van gegevens.

De heren H.A.J. van Haren en J.P. Peeters van het Bosbouwproefstation "De Dorschkamp" verdienen dank voor hun hulp bij het bepalen van de populiereklonen.

(8)

7

-2. METHODE VAN ONDERZOEK

Inventariserend onderzoek is een bruikbare methode gebleken om in kort tijdsbestek een globaal inzicht te krijgen. Bij deze methode wordt de boomgroei op verschillende gronden vergeleken en worden de mogelijke relaties tussen bodemkundige eigenschappen en boomgroei vastgesteld. Daartoe zijn alle bosopstanden in de Noordoostpolder, met uitzondering van die bij Emmeloord, bezocht en indien ze voldeden aan bepaalde eisen, in het onderzoek betrokken door er proefplekken in uit te zetten. Bij de keuze van de proefplekken werd getracht om een aan­ tal factoren buiten de grond, die de groei van het bos beïnvloeden, te elimineren. Daarom werden in bos, dat uit een groot aantal houtsoorten bestond, slecht onderhouden was of waarop de wind een duidelijk ongun­ stige invloed had, geen proefplekken uitgezet. Ook opstanden die jon­ ger dan 15 jaar oud waren of waarvan de houtsoort in te geringe mate in de Noordoostpolder voorkwam, zijn niet in het onderzoek betrokken.

Per proefplek werden gegevens over de bodem, het grondwater, de boomgroei, een aantal houtteeltkundige aspecten en over de eventueel toegepaste bemesting of voorbouw,verzameld.

De bodemkundige gegevens zijn bepaald aan boorkernen die met be­ hulp van een 1 ,80 m lange grondboor werden uitgeboord. Het grondwater­ standsverloop is aan de hand van een aantal profielkenmerken geschat in klassen, de zogenaamde grondwatertrappen (Gt's). Op elke proefplek werd de hoogte van 5 bomen gemeten met een Blüme-Leis hoogtemeter of een meetstok. Enkele houtteeltkundige aspecten, zoals de aan- of afwe­ zigheid van menghoutsoorten en ondergroei (vulhout), werden overgeno­ men. Uit opstandsleggers, vaak aangevuld met mondelinge mededelingen, werden gegevens over eventuele bemesting, leeftijd, ziekten, plagen en bijzondere weersomstandigheden, verkregen.

De verzamelde gegevens werden per proefplek op randponskaarten vastgelegd.

(9)

SCHOKKERBOS Proefplekken 37 t/m 44 URKERBOS Proefplekken 47 t/m 49 VOORSTERBOS Proefplekken 50t/m108

afb1. Situatiekaart

(10)

5. DE BQSCOMPLEXEN EN DE HOUTSOORTEN

De laatste delen van de Noordoostpolder vielen droog in september 19^2. 19^3 werd met de bebossing van de vier grote boscomplexen

(zie afb. 1) begonnen.

Van 7 produktiehoutsoorten konden daarin een aantal opstanden ge­ vonden worden die aan de gestelde eisen voldeden. Er zijn bij elkaar 106 proefplekken uitgezet. Proe fpleknummers Kuinderbos 1 t/m 36 Sehokkerbos 37 " ^ Urkerbos k7 " 49') Voorsterbos 50 " 108

De verdeling over de houtsoorten was als volgt: Populus "Robusta" 24 proefplekken

Fijnspar en sitkaspar 20 Es 20 Groveden 12 Inlandse eik 10 Esdoorn 10 Japanse lariks 10 totaal 106 "

Als reden voor de keus van de "Robusta" uit de populiereklonen heeft het verspreid voorkomen in de rest van Nederland en de geringe gevoeligheid voor ziekten, o.a. Marssonina, gegolden.

(11)

Afb 2 Verband tussen boomhoogte en Leeftijd bij drie lengtegroeiklassen voor Populus Robusta

Afb. 3 Verband tussen boomhoogte en Leeftijd bij tweelengtegroeiklassen voor es en esdoorn.

Afb. U Verband tussen boomhoogte en Leeftijd bij drie lengtegroeikLassen voor inlandse eik

(12)

9

-k. MAATSTAVEN VOOR DE GROEI

Om de hoogtemetingen op de proefplekken, gedaan aan opstanden van verschillende leeftijden, te kunnen vergelijken worden gewoonlijk op­ brengsttabellen gebruikt. Het ontbreken van bruikbare opbrengsttabel­ len voor populier, es en esdoorn en in mindere mate ook voor inlandse eik, noopte bij deze houtsoorten tot het zoeken naar een andere oplos­ sing om enigermate verantwoorde groeivergelijkingen te kunnen maken.

Voor populier geldt, dat de lengtegroei in de eerste 20 jaar per jaar vrijwel constant is (Asschert, e.a., 1968). De gemiddelde jaarlijk­ se lengtegroei is daarom een bruikbare maatstaf. Bij de indeling die hieronder aangegeven is, zijn drie lengtegroeiklassen onderscheiden (zie ook afb. 2)s

Klasse A > 110 cm per jaar Klasse B 8l t/m 110 cm per jaar Klasse C < 8l cm per jaar.

Voor es en esdoorn is de lengtegroei per jaar gelijk veronder­ steld. Uit een opbrengsttabel voor es (Wimmenauer, 1919) kan men af­ leiden, dat de lengtegroei per jaar in de eerste jaren constant is. Na het 2Je jaar neemt de lengtegroei voor de weergegeven relatieve bo­ ni te iten I en II toe, vooral de Ile boniteit. De gemeten opstanden va­ riëren in leeftijd van 15 t/m 23 jaar, zodat met een constante lengte­ groei gerekend kon worden. De onderstaande klasse-indeling werd ge­ bruikt voor es zowel als esdoorn (zie ook afb. 3):

Klasse A > 1+0 cm per jaar Klasse B < UO cm per jaar.

Voor de inlandse eik is wel een opbrengsttabel beschikbaar

(MjzCller, 1933). Deze tabel geeft echter pas informatie over opstanden ouder dan 20 jaar. De gemeten opstanden variëren in leeftijd van 17 t/m 22 jaar. Uit de opbrengsttabel blijkt, dat de lengtegroei tussen het 20e en 30e jaar vrijwel constant is en na het 30e jaar afneemt. Aannemende, dat de lengtegroei bij een leeftijd lager dan 20 jaar ook constant is, zijn de groeicurven geëxtrapoleerd. Er werd een indeling in drie klassen gebruikt (zie ook afb. k):

Klasse A > 35 cm per jaar Klasse B 27 t/m 35 cm per jaar Klasse C < 27 cm per jaar.

De groei van de fijnspar/sitkaspar-, groveden- en Japanse lariks-opstanden is aangegeven met behulp van de daarvoor aanwezige opbrengst­ tabellen van respectievelijk Maller (1933)> Grandjean en Stoffels

(13)

10

-5. GEOLOGIE EN BODEM

De geologische opbouw van de vier grote boscomplexen wijkt af van de rest van de polder (Wiggers, 1955). De dicht aan de oppervlakte lig­ gende oudere afzettingen uit het Pleistoceen vormen de belangrijkste oorzaak hiervoor. De belangrijke holocene afzettingen uit de rest van de polder, zoals (van oud naar jong): Unioklei, Cardiumklei, detritus, gyttja en de sloef- of Almere-afzettingen ontbreken vrijwel geheel in de bosgebieden en zijn in ieder geval in geen enkele proefplek aange­

boord. Het veen dat vanaf het begin van het Holoceen gegroeid is, de kwelderklei die plaatselijk op dit veen afgezet is en de zuiderzee-afzettingen»worden wel geregeld aangeboord. De gronden in het Kuinder-bos bestaan hoofdzakelijk uit veen afgewisseld met marien zand (7.ui-derzeeafzettingen en zanden van lokale oorsprong). Langs de "kust" ligt een brede strook kwelderklei en in het zuidwestelijk deel van het bos komt Het Jongeredekzand aan of dicht aan de oppervlakte voor. In het Urker-, Schokker- en Yoorsterbos komt de keileem als belangrijkste afzetting dicht aan de oppervlakte voor. Ook het premorenale zand, dat voor de bedekking met keileem door het landijs is afgezet, wordt regel­ matig aangeboord.

Voor uitvoerige documentatie over de geologische afzettingen en de Noordoostpr>lder wordt verwezen naar no. 1U uit de serie "Van Zee tot Land" door Wiggers (1955)« Hier volgen slechts enkele korte karakteris­ tieken van de aangetroffen afzettingen die verderop in dit rapport in de tabellen als koppen voor de kolommen gebruikt worden.

Het £remorenal£ z_arx3 is de oudste afzetting die tijdens dit onder­ zoek aangeboord werd. Een enkele maal werd dit materiaal boven in het bodemprofiel aangetroffen. Op enkele plaatsen, bijv. langs de Zwolse Vaart in het Voorsterbos, is dit het gevolg van menselijk ingrijpen. Het premorenale zand is leemarm (0 - 10 $ leem) en heeft een wisselen­ de grofheid. Meestal werd matig fijn tot matig grof materiaal aange­

boord.

De_keileem is afgezet door het landijs dat in de ijstijden uit Noord-Europa opdrong. Het vormde de grondmorene van het landijs. De keileem bestaat uit zowel fijn (lutum en silt) als grof (zand en grind) materiaal. Indien het materiaal zeer zandrijk is wordt de term "kei­ zand" gebruikt. Naar kleur, lutumgehalte en koolzure-kalXrijkdom zijn verschillende soorten keileem te onderscheiden (De Waard, 19^-9) • In dit rapport is het al dan niet verweerd zijn van de keileem als belang­ rijke onderscheiding aangegeven.

Het Jongere dekzand is de laatste afzetting uit het Pleistoceen. Afgezien van de glaciale opduikingen in het Urker-, Schokker- en Voor­ sterbos wordt het als "de voet van de polder" beschouwd. Het reliëf in Het Jongere dekzand is voor een groot deel door abrasie afgevlakt. De in deze afzetting ontwikkelde podzolprofielen zijn dan ook slechts op de laagste plaatsen nog geheel aanwezig. Er is op de plaatsen waar Het Jongere dekzand dicht aan de oppervlakte ligt een bont patroon van meer of minder geabradeerde profielen te vinden (Wiggers, De Jong en Spanjer, 1962, blz. 36). Het Jongere dekzand is leemarm (O - 10 %) en heeft een M 50 van + 150 mu. Het onder het Jongere dekzand liggende Oudere dek­ zand was bij uitzondering binnen boorbereik.

He_t veen dat op een aantal proefplekken werd aangeboord is meestal rijk aan voedingsstoffen. Het oligotrofe Jonge mosveen dat vanaf het begin van het Holoceen groeide werd meestal aangetroffen in kommen in het Jongere dekzand en plaatselijk in de veenafbraakgebieden. Het meso-trofe en eumeso-trofe veen groeide vanaf het begin van onze jaartelling ten tijde van de transgressies en de afzetting van sloef in de zich uit­ breidende meren.

De_kwelderklei is een humeuze zure klei met 20 - 25 % lutum. Deze klei is tussen de 1+e en 9e eeuw op het meestal eutrofe resterende veen

(14)

11

-De Zuiderzeeafzettingen sedimenteerden van 1575 tot 1932. Het zijn mariene afzettingen waarvan het M-urperœntagP varieert van 3 tob 25 %. Gemakshalve zijn in de tabellen verderop in dit rapport het materiaal

van lokale oorsprong (Urkzand, Kuinrezand, Nagelezand) en het door de IJssel aangevoerde Ramspolzand tot de Zuiderzeeafzettingen gerekend omdat ze in dezelfde tijd sedimenteerden.

Naast deze zeer summiere beschrijving van de geologische afzettin­ gen lijkt het wenselijk enkele bodemkundige temen en begrippen welke in dit rapport voorkomen nader toe te lichten alvorens in te gaan op de inventarisatie zelf.

Het begrip "veengrond" in de zin van een grond als driedimensiona­ le eenheid wordt als volgt verkort gedefinieerd: Veengronden zijn gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit moerig (venig of veen-) materiaal bestaan.

"Zandgrond" en "kleigrond" worden verkort als volgt gedefinieerd: Zandgronden zijn minerale gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit zand bestaan. Kleigronden zijn mine­ rale gronden die tussen 0 en 8o cm diepte voor minder dan de helft van de dikte uit zand bestaan.

Onder "zand" wordt dan verstaan materiaal met minder dan 8 % lutum en minder dan 50 % leem (leem is de fractie < 50 mu).

Onder M50 wordt de mediaan van de zandfractie verstaan, d.w.z. die korrelgrootte, waarboven en waarbeneden de helft van het gewicht van de zandfractie ligt.

De indeling en benaming naar de mediaan van de zandfractie is als volgt:

M50 Benaming

50 tot 105 mu uiterst fijn zand 105 tot 150 mu zeer fijn zand

150 tot 210 mu matig fijn zand

210 tot 1+20 mu matig grof zand 1+20 tot 2000 mu zeer grof zand.

Lutum is de fractie < 2 mu. Naar de zwaarte (het percentage deel­ tjes < 2 mu of kortweg het lutumpercentage )) worden de volgende ter­ men gehanteerd:

klei zavel

(zware klei - > 35 % lutum (lichte klei - 25 - 35 % lutum (zware zavel - 17*5 - 25 % lutum (lichte zavel - 8 - 17»5 % lutum

(kleiig zand - 5 - 8 % lutum

Za (kleiarm zand - 0 - 5 % lutum

De aanwezigheid van kalk in de grond werd bepaald naar de mate van opbruising van de grond na besprenkelen van alle boorkernen met een 25 % zoutzuuroplossing in gedistilleerd water.

Aan de hand van profielkenmerken werd geschat tot welke stand het grondwater in de winter gemiddeld stijgt (gemiddelde hoogste grondwa­ terstand, afgekort GHG), respectievelijk in de zomer daalt (gemiddelde laagste grondwaterstand, afgekort GLG). Op basis van deze geschatte waarden voor het grondwaterstandsverloop werd elke grond in een

grond-') Het gehalte aan slib (fractie < 16 mu) waarmee de "zwaarte" van een grond nog dikwijls gekarakteriseerd wordt» vindt men bij benadering door het lutumgehalte met if te vermenigvuldigen.

(15)

12

-waterstandsklasse of grondwatertrap, afgekort Gt, ingedeeld volgens onderstaand schema:

Gt I II III IV V VI VII

GHG - - < 40 > ko < 1+0 i+O-80 > 80 GLG < 50 50-80 80-I20 80-] 20 > 120 > 120 > 120

De getallen duiden het aantal era's beneden maaiveld aan.

In het Systeem van Bodemclassificatie (De Bakker en Schelling, 1966} worden de verschillende gronden met een bepaalde naam aangeduid.

In dit categorieënsysteem zijn met toenemende detaillering 5 orden, 15 suborden, 25 groepen en 60 subgroepen onderscheiden. Het gebruik van deze subgroepen is niet relevant daar de heterogeniteit van de gronden in dit gebied er toe heeft geleid dat er zeer veel grensgevallen voor­ kwamen die juist bij de éne of bij de andere subgroep behoorden.

(16)

A f b . 6 O p s t a n d v a n P o p u l u s R o b u s t a i n h e t " V o o r s t e r b o s " ( p r o e f p l e k 8 7 ) l e e f t i j d 2 0 j a a r , h o o g t e 1 5 , 6 m . O n d e r d e z e s l e c h t g r o e i e n d e p o p u l i e ­ r e n i s e e n o n d e r p l a n t i n g v a n d o u g l a s a a n g e b r a c h t . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 1 2 ) . A f b . 5 P o p u l u s R o b u s t a i n h e t " V o o r s t e r b o s " ( p r o e f p l e k 9 8 ) l e e f t i j d 1 9 j a a r , h o o g t e 2 0 , 9 m . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 2 5 ) .

(17)

CU 5 G « a I «H M U « ê

I

1> ta E ES ^ ^ O i - ^ i n ^ W C V C y - N N i A J - ^ W r - t - r - C n O J S D O I ^ r-T ^ ON O ON C O ONC^C^CNONONONCnCTN CO CD lA -ï

leeftijd in Jaren £v 8S aï S

-ö i l " H 4) C G. î» "H

lA lA tA tA

U"\v£>C-ijT\-=f^O »t"-lAK\.=i-VOKN.^ , ^ \OK\ «»LA •» KN f- •» t— X X X K X X X X K X X X X X W X X X X K X X X X lA LA tA lA 1A f - IA 4 " K\ • . N i n i C \ 4 V)K\4^VO^ » lA •• N> K"\ tA t- * t— K"\ la 4J 4 5 a M « O i l ) Il « h O V i O O 1 1 1 1 1 «I V« II «M 1 • «> Vt ® 1 » 1 1 %4 1 N S J t l A f - l A S N 4 N l A « t f l A ^ 3 J h- N IT\ N 4 4 i n \Û -si lAtAlAJAlAfAfAirsfAlAlAfAiAKNfAKSIAlAirNfA |f\ lO <\ (O F-t e-« €-• e-» i l lg £ , £ 3 5 I l f I 1 m i I » I 1 I i I l i l l i l » S O © av A A L A O O O t A •§ vo <G or A 1 I I l O © A A B » s> a ü K~\ 8 a t t l l l t t i l + » l - t ( f f l S I I 4 + + | | B » s> a ü £ •p a> u > y 8 1 » • J t i i t e i + i t 4 t f t i i i i + + + 1 1 B » s> a ü i* b 0 ? £ . + + I + + I I I + + I I + + . + + + I I i t i i B » s> a ü * £ a, o «s •H ß 10 •« A A A A 8 a l i l l f I A A A A i n A A A A J i » 1 ^ l l » i I A A A I f O i A O C O J O P P ^ S l O i A O O O Q ó V£> &> K> r- 1 O-Î 1 1 h W lA O 1 £A *— -3- *— OJ ICU CO OJ 1 1 S e i *ö a, o •H fi 4> 5 I s a o Jt o 0J iA o »-— f- 1A A »-f i » i ë i i i I i 1 t i i i i • « i t i i i i 8 £ £ 9 . s t, "S Ü M o o < < i » « f < « e i « * i i < i t • a ) i < i tj »i o o u o i£ o i i i i 9 O » o o o o o _ lA LA lA LA lA IA T 7 *7 T T ~ S r - l l - | r - r - t r - | | r - | | . . | . | « f i l g1 o £ » 9 S e> a» O O O O O o T 7 7 7 7 7 O O f l • » O O t O 1 » O » t * • 1 * 1 I f f l 9 • « 4» S o. o €> s* s S t I A 1 t » & A £ 1 S f f & I I ® I i n l A I A O L A O I A Q l A Q V O t A l I t - l V O V O I f A l 1 K\ 1 1 af CO 1 CO 1 1 f 1 » 8 t •H U + l l * + l + + l l f l l t l > l f l l l l t l 8 t 8 i • t » f 1 1 1 1 1 1 f 1 f 1 f . f 1 +. » 1 1 f 1 t I s 3 a tn O lA & Q ^ l l i 7 f V ^ ^ l l l l i i i 7 l l i l l l f f S £ S R S (4 %4 «t t « tt 8 - 8 M »TS 8 A + + + + 1 + + I + • + + + + I + + + + + + + + + + + 1 f S (4 %4 «t t « tt 8 - 8 M O £ tf\ O O o OLAiAO OOO O IA lA JA lA LA - O O L'> tA lA IA •— iF-r- f-i- t~ 0J «— »- •- »- 0J C— r-• r-• 1 r-• 1 1 » 1 1 1 r-• » « I J l r-• r-• 1 o iOiO Q!sÓ o o ó o ia ia o o in 1 1 tA O O in O IA tAuSlAO O IA IA O S (4 %4 «t t « tt 8 - 8 M i 7 CO IA Ö lA KN f c r m f c ? C O KMAKMX> CO ^ 00 ê KN ^ lA fA KÎi i i i i » i t i p t i i i i i i t t l f 1 K?

CO IA <• «J IA «- • 1 00 «-CO IA OlA(-lA +|00 lA CO»" +|K\ — +|tQ 1 1 r- f?

S (4 %4 «t t « tt 8 - 8 M • « *> S a o ® _ S S R S » ? g & 8 1 » I I 1 J 1 » « ' 1 * l l l f T T j I I I I I I I 1 1 O Q O O O O O 01 O O O O O O O r- 05 \o O O C O O I A O l A O O vo CO— IA I A O U g Q A p +> <d U «J tu » * +> H H M M M ^ W MM M M H H4 M MM M > > > > MM V a 8 3 V g -tt S a 3% Ç c Q C Q Ô Q f f l C P C Q C Q O P Q C P m m t q t Q C D C f l C Û I Ï ! < 0 ) A O O V a 8 3 V g -tt b ë S o A -> E s n s s ' s ó ó ó g ' n ' n u s n >A IA ia IA lA lA LA tA lA lA ® J4 • 5 • . . f l w 00*~ LA a* lA lA \û h W -sfCJ «— 4 CD Q OJ K"\*-tA-=f o\ o co co o\ o\ o\ o\ co o o\ co o\ S aj o o o - s o â » o o ^ c o a S lAQt-VO N 4) i § - * ¥ +> c I'S I

(18)

15

-6. DE GEGEVENS VAN GROND EN BOS 6.1 Algemeen

Voor de weergave van de gegevens zijn per houtsoort tabellen samen­ gesteld waarin per proefplek de belangrijkste gegevens over grond en bos vermeld zijn. De volgorde van de proefplekken in de tabellen werd bepaald door de groei van de houtsoort op deze proefplekken. Zij zijn genoteerd van goed naar slecht. Bij de loofhoutsoorten werd de groei uitgedrukt in cm's bijgroei per jaar en groeiklassen (zie afb. 2, 5 en Ij.). Bij de naaldhoutsoorten werd gebruik gemaakt van de opbrengsttabel­ len en kon de groei uitgedrukt worden in absolute boniteiten (aanwas in m5/jr./ha) en relatieve boniteiten.

Zoals eerder opgemerkt is worden de benamingen uit het Systeem van bodemclassificatie hier niet gebruikt om een grond aan te duiden. Voor de typering van de gronden is gebruik gemaakt van alle voorkomende geo­

logische afzettingen binnen 1,80 m, zoals die in lagen op elkaar werden aangeboord. Van elke geologische afzetting zijn een aantal gegevens over lutumgehalte, leemgehalte, zandgrofheid., aanwezigheid van kalk, rijk of arm zijn van het veen, de bodemhorizonten in het dekzand en het al dan niet verweerd zijn van de keileem,vermeld. De houtteeltkundige gegevens zijn voor zover nodig in de tabellen opgenomen. In de nu vol­ gende beschrijvingen per houtsoort worden de tabellen van commentaar voorzien.

6.2 Populus "Robusta"

Alle 2U proefplekken zijn uitgezet in het "Voorsterbos". De proef­ plekken 1+5 en k6 in het "Urkerbos" zijn later afgevallen omdat de popu­ lieren niet tot de kloon "Robusta" bleken te behoren maar tot de kloon "Deltoides missouriensis". De proefplekken liggen alle vrij dicht bij elkaar in voormalige proefvelden van het Instituut voor Bosbouwkundig Onderzoek van de Landbouw Hogeschool en zijn op de bosbedrijfskaart van het Staatsbosbeheer (1965) aangegeven met de vaknummers T3k, 136, T55-f en T57-c-e,

De beste groei (zie tabel 2) komt voor op gronden waar de Zuider-zeeafzetting ligt op dekzand en/of op verweerde keileem (proefplekken 101, 85, 89, 95). Ook gronden waarin veen op geringe diepte (< 60 cm) voorkomt geven een goede groei te zien (proefplekken 98 (afb. 5)# 95* 96, 97). De slechtste groei komt voor op gronden die geheel uit premo-renaal zand bestaan (proefplekken 87 (afb. 6) en 86). Op gronden waarin onverweerde keileem voorkomt of een laag premorenaal zand van enige dikte (> 60 cm) aan de oppervlakte ligt of die waarin het veen dieper dan 60 cm voorkomt, liggen de groeiresultaten tussen die van de beide voorgaande groepen in, echter dichterbij de groei op de eerstgenoemde groep gronden.

Een aantal houtteeltkundige aspecten zoals menging, ondergroei, bemesting en grondbewerking zijn niet in de tabel opgenomen, omdat daar­ in geen verschillen bestonden. Op geen der proefplekken is een menghout-soort gebruikt, op alle proefplekken is een ondergroei aanwezig; zwarte els op 22 proefplekken en een onderplanting met douglas op de proefplek­ ken 87 (afb. 6) en 86; op alle proefplekken is aan de beplanting met po­ pulier een periode van 1 à 2 jaar gebruik als grasland voorafgegaan en op alle proefplekken is een oppervlakkige grondbewerking van ca. 25 cm diep toegepast.

De onnatuurlijke opbouw van een aantal profielen vindt zijn oor­ zaak in de werken die bij de drooglegging van de Noordoostpolder zijn uitgevoerd. Het premorenale zand aan de oppervlakte treft men vooral aan in de nabijheid van de Zwolse vaart. Deze vaart (en ook de andere vaarten) zijn in eerste instantie "in den natte" gegraven. Na droogval­ len van de polder heeft men deze vaarten uitgediept waarbij de

(19)

opgebag-A f b . 1 0 O p s t a n d v a n e s d o o r n i n h e t " V o o r s t e r b o s " ( p r o e f p l e k 7 1 ) l e e f t i j d 1 9 j a a r , h o o g t e 3 , 8 m . D e e l s d i e h i e r a l s m e n g h o u t s o o r t v o o r ­ k o m t i s v a a k l a n g e r d a n d e e s d o o r n . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 9 ) . A f b . 9 O p s t a n d v a n e s d o o r n i n h e t " K u i n d e r b o s " ( p r o e f p l e k 3 5 ) l e e f t i j d 2 0 j a a r , h o o g t e 9 , 8 m. F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r , R 3 4 - 1 4 ) .

(20)

8 E s s e n o p s t a n d i n a f d . T 7 i n h e t " V o o r s t e r -b o s " ( p r o e f p l e k 5 9 e n 6 0 ) I e e f t i j d 1 9 j a a r , h o o g t e ± 6 m . D e o n d o o r l a t e n d h e i d v a n d e k e i le e m w o r d t o p d e z e f o t o n o g e e n s g e d e m o n s t r e e r d w a n t n i e t t e g e n s t a a n d e h e t i n d e w i n t e r l a a g g e ­ h o u d e n s l o o t w a t e r p e i l s t a a t h e t w a t e r i n d e g r e p p e l s h o o g ( z i e l i n k s o n d e r ) . D e f o t o d a ­ t e e r t v a n a p r i l 1 9 7 0 . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 1 3 ) . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 1 0 ) . A f b . 7 E s s e n o p s t a n d i n h e t " V o o r s t e r b o s " ( p r o e f ­ p l e k 1 0 0 ) l e e f t i j d 2 0 j a a r , h o o g t e 1 2 , 3 m .

(21)

s G i «H M U 4t â •tf P* fi « 5P a o s e — -MMi, I to a

Aâ.

*H 0 """S «tf H 4> ' *> g 1 & II äjl 8 JL 35 ! t3 O H S « j! ï a a il £ WH "ft ' 0 ai 3S 1l O « 33 3 H -34-I -34-I •d p C li & £5 te M S c _3JL o * o a> t* t* r-i

-g a a

» » » »

s s ? » » » » » » p-t »-5 I 1 û C -m CM OJ u h <r-3 «-s h u OJ CO r-i rH "H rH W W M OT è M è bO 60 CO CU OJ CO 1A 4 4 K\ O OJ O? CU CM CU 00 \D »O ON CO «-- t*- ^£> IA £— h« vo vo m m ia Cl\ OS Os ON 0\ <X) CO 0\ ro t* m w te rf w raw

r*t TO W 1-4 rH W rH <"«" «* o û>a a> * <n ft> rH r-i

*!

» £ a ' •§ ,a « , s « j j j £ . . * O « «ri O) Ê ja o o j jû_ « T ^ cî *0 ^ i tp «j § ï> £ ^ £ ri H; ei H M ri B_ _fcL_ 1 X, I t OJ

s

_ Jâ_ 2 2 t- 2 ^ t~ H *T> Ed_ I + I I « » + I » + + ! « •f * + f + +• A A i i i r o î i i i i i 17 AVJ CU OJ

»

A I 1 A S-A

£

t « t I ï I 8 f t I » t ! A Q S I S I I I I O I A ' • ° l i t I I O P f & © o I I * »- I » I < o o <i o I I o »- è t

»

è lA A + + • + + I I I t- A A i j f I i i — CO A o o m o o m m vo in VO I I I 8 I I

»

o m VQ LA I 1 I I » » O IA I I I + t + S1 &

»

S1 s S1 S1 • 5 !A tA IA I I I

fA »— »—

»

(A iTilA'-»- fAr-CO 1 1 • Jl «A ^ 1 £r IA •- «- K\ iA CA GO CO » i » »- tA I CO i i «-i

IA ft »... I f i l ° ° l ^ " 8 8 » t t i |£> £\-H B P P TÎ M > H H > < < < « < < < < < C

«

no 0) 03 P3 CQ CQ LA VQ VQ VQ K"\ tA M*\ «J£u <?\ »A •-« e IA OJ \0 Î?S (A lA ho-a •ri g N © .Ifi

(22)

s O •§ £ a, t 1 T* s* fi fl> M to E l f S g p IA 0 o 0 IA IA IA in LA c3 o j < n o j e u < \ j m c i 5 i iA 3r S» 1 0 c > t—} 1—( <-i rH « W Çî » ^ I* K .O hp bö 60 rH r-l >-< r-i (4 f W g «î OT »"5 "O *~î *~3 tO Ö> t tö tô hô rA OJ CU C\J 3> hoogte In m 0\ - CO vo ,-îf H*\ «- CO tt> 0\ cr\ a\ o\ <?\ \c o\ T— IA K\ O ^ xf a» <U T ÊÎ a> *4 fi «ff ^ Ai *4 <n IA <0 O p IA K\ ON ON CT\ tr\ f r- w W r- OJ onder­ groei t? (0 < tJ 0, W W W 0 rH H 1 0 ) » t t 1 û , 0 0 1 î « ta « H rH O. ,0> 4> g > . > •0 3 0, a w * <M 1 1 1 Ü 1 & & ® r i & s € A O O Vf ^ ^ 1 1 1 ctf ,Q * t 1 0 1 •- W OJ 1 1 Ci w eu 1 W 10 |f\ lf\ Cl ^ 10 K> Irt 4 a 5 £ s s f 5 5 S S S E 0 4) p-ï S K \ î 1 I I 1 1 1 1 + + 4. 1 E 0 4) p-ï S i t l 1 f i 1 1 1 1 + -t- + 1 E 0 4) p-ï S i. ? % % 1 t t 1 1 1 + f 1 1 1 E 0 4) p-ï S ® -"S. O <Si * i l ( 1 » 7 'î j ^ 1 && i 0 1 s • § « g ït 1 0 * » 1 { & Ü » 1 » i V C <£ w 1 s • § 0 © • 1 » 1 • • I I I * 1 s • § a <D 4> *•4 Vï. • 1 r • 1 I i i « 1 s • § ® _ U § ® -3 5 i *- m . . . î . t n F- . • i î 0 g V >» M *-> *4 t. 1 + + + + + 1 1 I i i g V >» S + » 1 1 1 1 1 i i 1 + g V >» t s m 0 A A A P ? 1 1 1 1 1 1 1 tAlA 0 eu 0 m 0 k"\ F- N •- w 10 t 1 1 1 ir» 1 t N î ë E I S 8°" & + + + + + + 1 + + + 1 + 1 t N î ë E I S O y? S S1 o î n £ 2 jp 7 . 7 7 7 7 V . . , £ q IA 0 0 uj O O in mo in 1 t N î ë E I S s s H m m * « y\ t*— t— co cvi m LA »0 tn rr\ co *- K"\ 1 1 » » 1 1 il 1 « » 1 in lf\ K% IT*I- K\ f m CO CD »-1 t N î ë E I S « •P B a 0 © 3 s LA S A O C M l A O t A K * \ . O O O V T 7 7 ? ? 7 î V 7 . V J Ç v O O O t A O O i A O O O *8 «> P, 8 | S Mi S AS M H H M H w H H > M > » > > > > > R 1 *) «H m S 3 FED « Ö 3 S < < < < < < 1 *) «H m S 3 FED a ¥ <§ O P, --5 lA V 0 b - O N 0 3 K N O h - O O v û >5 in 4 4 4- K\ K\ OJ « M & 2 - 5 c a o , lA -4 U"\ VO V£> K-\ O Oi «- IA r* 4 10 f- m

(23)

I k

-gerde specie als "vloeigrond" (in dit geval premorenaal zand) in de di­ recte omgeving gedeponeerd werd. Het sterk wisselende lutumpercentage in de profielen van de proefplekken 81)- en 83 is ook een gevolg van de werkzaamheden bij de aanleg van de polder.

6.3 Es

De 20 essenproefplekken zijn uitgezet in het "Voorster-", "Kuin-der-" en "Schokkerbos".

In alle drie de complexen (zie tabel 3) komt de beste groei voor op die gronden waarin veen voorkomt (proefplekken 30, 32, 99, 100 (afb. 7)j b3» 31 en k2). Ook het profiel van proefplek 55 met 35 cm

Zuiderzeeafzetting op Jonge zeeklei tot 115 cm (beide afzettingen staan in dezelfde kolom in de tabel) behoort tot de groep waarop de beste groei voorkomt. De gunstige invloed van de kwelderklei op de groei kan gedemonstreerd worden door in één afdeling (L77~a) twee proefplekken

te vergelijken (30 met kwelderklei en 31 zonder kwelderklei en overi­ gens een nagenoeg gelijke profielopbouw). Op proefplek 30 is de gemid­ delde lengte over 20 jaar ruim 1 m meer dan op proefplek 31 • De mindere maar toch nog goede groei komt voor op de overige gronden die voorname­ lijk bestaan uit een ca. 25 cm dikke laag Zuiderzeeafzetting op keileem of dekzand en die waarin de keileem vanaf de oppervlakte voorkomt. Een vergelijking van 2 proefplekken (58 en 59 (afb. 8)) in afdeling T-7 leert dat een dun dekje Zuiderzeeafzetting.op een ondergrond die verder uit keileem bestaat al een lengteverschil laat zien van ca. 1,50 m, ge­ rekend over 19 jaar, t.o.v. een profiel met keileem vanaf de oppervlak­ te .

Uit verstrekte gegevens blijkt dat in de afdelingen T37-d, E131-C,

L6l -b en Jl^l-d nachtvorstschade is voorgekomen in de jaren 195*)- en 1957- Schade door vreterij van muizen kwam voor in de afdelingen E131-C, T13^-d en T132-d vooral in 1953» In 1952 werden in afdeling

JlUl-d ontwateringsgreppels gegraven. Ten slotte is vermeld dat in de afdelingen L77~a en L78-a geselecteerde essen uit de kwekerij van afde­

ling K28 gebruikt zijn.

6.k Esdoorn

De 10 proefplekken zijn uitgezet in alle vier boscomplexen. Even­ als bij de ss is de groei het best op gronden waarin veen voorkomt (proefplekken 15* 35 (afb. 9) 56 en 16; zie ook tabel Ij.). Op gron­ den waarin ondiep keileem voorkomt is de groei van de esdoorn matig tot slecht, het slechtst op ondiepe onverweerde keileem (proefplekken J2 en 71 (afb. 10)). De groei op proefplek 25 vrordt ernstig belemmerd door nachtvorstschade. De zeer goede groei op proefplek 15 kan het gevolg zijn van een extreem mooie rulle bovengrond (compost ?) ter dikte van 25 cm (laag van 0 - 25 cm niet in tabel opgenomen). Deze veronderstel­ ling wordt ondersteund doordat proefplek 16, met een beduidend mindere groei, in dezelfde opstand ligt (afd. Lh-2-a) op een vrijwel gelijk bo­ demprofiel, evenwel zonder een bovengrond als bij proefplek 15« Een goed voorbeeld van afnemende groei bij ondieper voorkomende onverweerde

keileem geven de proefplekken JO, J2 en 71 • Deze drie proefplekken lig­ gen alle in afd. Tl 32-f op korte afstand van elkaar. Op de diepte van de onverweerde keileem na zijn alle factoren gelijk. Zelfs een dikte van maar 10 cm Zuiderzeeafzetting op de keileem is al voldoende om de groei 10 cm per jaar meer te doen zijn dan op het profiel dat geheel uit keileem bestaat. De bewering (Overdijkink en Wilmes, 1953, blz. 50, 51 en 63) dat de keileem tot de-~beste gronden behoort die in de

Noordoostpolder voor de bosaanleg ter beschikking zijn gesteld, mag in 1953 voor enkele proefbosjes in de afd. T28, T32 en Tl33 nog gegolden hebben, thans (17 jaar later) is deze bewering zeker niet meer geldig.

(24)

A f b . 1 1 E i k e n o p s t a n d i n h e t " K u i n d e r b o s " ( p r o e f -p l e k 2 0 ) l e e f t i j d 2 1 j a a r , h o o g t e 9 , 8 m . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 1 9 ) A f b . 1 2 E i k e n o p s t a n d i n h e t " V o o r s t e r b o s " ( p r o e f p l e k 7 6 ) l e e f t i j d 1 9 j a a r , h o o g t e 5 , 2 m . O p z e e r o n d o o r l a t e n d e , k a l k r i j k e o n v e r -w e e r d e k e i l e e m . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 8 )

(25)
(26)

s a 1 > 1 -r-i 2 e & m «H & «S E-* ai i l -Ö » M o B

U f s

£ & & K? & 8 & K? & &

I

O 0 > H H H «4 H •

I

• §

I

I

• 1

S E I

• » • u u u u u u H fH -O *0*-> > --? js ja a; m c\i cy CM »-Ie

I s

O <X> -rf- CO •— f- K\ ^ CM t-o o\ s m ia ^ \o ^ ia tA J — A «H • —> V M 4) -H C 3 «- o j f- ON S N ft C J — r - V-* 01 t-CJ\CVf _ _ < y

L

<y «

1&

1 1 I I I p H i> n r H « « H« u ® fc H H« 4)

I

1

8 » « O f-|

»

i 1 1 H 60 i r-4

«r « « -s.

CD •O © 4» f G r~i 4> t> > • Ttf CÖ <W ^ a ot « O O O o © ,o « 8 1 «1 1W Ol «- * 1 1 4 O 11 OJ 1 Q\ « tés OJ K\ K\ K"\ »T> «— KN M\ (V S- t-- «—»—«— «— jrv •— r— i-3 i-3 t* E-< E-« 6-» H E* &< ÊH

( .

i i t i

ieSa

A A A A 1 1 J , JOl O O » 1 1 lo i t l^- -si- k

S

s 4) «J r-4 «rt 1) J* tO 8 S i « î • t

2 +

» t -f 1 s 4) «J r-4 «rt 1) J*

S t f

t î « î « f -f î » + « s 4) «J r-4 «rt 1) J* >

i l

0) s * 1 1 1 t 1 T « • 1 * 1 s 4) «J r-4 «rt 1) J* S. 8

5

ö _ *S_r» ._ O tr> A A • 1 * * èè ' ' è ' 1A

I l 1

•H 0» E S S O O t»- -=t 1 « I o m i i » « 8 1 1 ICS c 0) O • M •-» *£ + 1 + 1 ( 1 « î î c i î c 0) O •

I

i + i + i i i • t l i f c 0) O •

t i

s s

t* Sa Il M 1 1 1 1 t II 1 O O lAÔ -Jf -* -5fOI •*+ «

S

•S rH

1

to 8 6 1 1 » 1 1 1 1 I I I •*+ «

S

•S rH

1

§

* S

m la K> jr\ î î î î î t » î î « » «î •*+ «

S

•S rH

1

tl 33 O lA « • • I I I » « 1 1 iA fT\ •P +> S 13 1 « 4> S •S •H 5 K*v 8 tl » « 4 - 1 + » + + 1 + 1 + 1 •P +> S 13 1 « 4> S •S •H 5

1

O o O O O o <y w ôi ni — cî

é ' " 1

è è ^

•P +> S 13 1 « 4> S •S •H 5

1 •- «A » * * 1 1 1 « l » l l l l lA 4AK><- if\ ITk » Iftf tA »

O IA tO — O «- KNO •P +> S 13 1 « 4> S •S •H 5

t g

® -

lA >0 w , io iaK?A 9\ lA A O

<i

O

<é>

lA iÇk

Ô

1 O lA •é l £2 © P. 1 £ ï S M * Ai m w w f R H > > > > > > M > > M 1 0) «H W 9 m £3 t&M sc

•a s

< <« < £Q 02 CQ fQ P3 ÔÛ o 1 0) «H W 9 m £3

t&M s « o An

H

^ S $

£ & & » & cT ^

1 4-1

V M

^ ê »5

« S ^ 3 « &

•»_ M 4> G «1 I il II + I •

(27)

s

a •S H ü ti B » 1 8 " O E § s r ä ü ä s » » i O & R & i S ï î S K ? » K ? ; S ! R £ £ » S 8 s 1 U X O s O o > j a f! t a e o • ja » * £» S J> * r H i H » , r H W r-J t. H »S* P M jP -H r-f r-f M ÎR "O S £. * fc •*

1 ir\ « «t £>t<s £i t w «\ irs oj «a i t . M t ä .o û

|

B

ss k> .3- *-\ t~ \o -—m r- ca o r~- C\ r- <x> t-- m o ci t-- m OS ON CO CT\ o Cï\ O h- CO O ON C\ CQ \0 NO t- ^ <7\ N* i _ d <t-» 73 ® —9 £t ai -H q tß r— c- i— ' \ CO \ j- CO '- \ ON NA K\ Jtr- t- ON NO •** *n «-V O * - «-V O — C U » - O J «-V O » - C \ J C M O I W f - » - < • O t W < \ J 1 S-* -ri « 9 n m m 'S M » S 44 rH û) r-l M »*1 l l l l l l t I I I t U 1 Û 1 1 1 1 «« Q . o i*

S b# *d *•< M n*ri x -H X Ut} V) 1> « M * m w M *-i m « M ta 1 4 ) 4 > ® 4 > ® 0 J B « > f ® 1 f t 4 ) « f 1 u A o « ) 1 4 1 V i ) V ( l 1 Ö rH « 5 f i s «w «0 ÔÎ O I "? J. f t •? i î •? •? •? •? A <4 èï? ? ^ Ï Ï ® 2 2 ^ S s p p i p s 1 A • » 1 » A t t t 1 1 1 i t l i l 1 I I » o in \n m S a> « s «> M 8 , . â. 1 1 1 t « 1 1 « 1 1 1 il « , » 1 « 1 1 S a> « s «> M è?i t t 1 1 1 t 1 t 1 1 1 1 * t i 1 1 1 1 S a> « s «> M ii ? 1 1 1 1 1 1 1 1 I I « 1 I I + 1 ! I l l 1 S a> « s «> M 1 1 1 1 1 1 1 I I I 1 1 1 ' l t * f I I 1 . * £ § •< G © _ ï.^ -31 En A A 1 I « 1 1 o » 1 t i l t i l I m i i 1m i l 1 *N JO ç> X £ •o 1 4? •H +» U G O O SS N o o o o c4 fi ffi 4 4 i i i i f i t 1 * 1 t » < c < < ; i f < < > X £ •o O fi o o o o m «— r* *— r- CM Ol W » 1 1 > t 1 1 6 . 1 I 1 . I l 1 1 I I S & s » X £ •o « fS « HH o o o o i t i i i t i 1 « 1 1 1 . T 7 1 1 T 7 * o o o o X £ •o 4> £§ 0) as . . . . . . . . ' f . . , Î Ç ? 1 , ^ ^ - } S 8 0 0 » R S Ö « o > M *-a «rl * + l + l + « » l * « l 1 I I « 1 ^ » 1 1 Ö « o > I t l t + l + l « 1 + 1 1 + » + - f + 1 4 « o > 4) &S « sa A A «A A A f i Ä A » » « ° ' à s M ' â ° è " * 1 i i ' è è è ' â «H 0 ? •8 H 1 K~N 8 â » I i i i i i 1 t t< t i t i i i t i l t «H 0 ? •8 H 1 B a H? X? » 1 1 1 1 1 1 1 1 1 : i II 1 f 1 C II 1 in in in «H 0 ? •8 H 1 Ii is tn o ^ » î i ^ ^ 1 o i i » ' i » » l i l 1 # i i4> 0 M <i-» «J 1 « « S a> rr «rt 3 ( A 8 Ä « * « + 1 1 * « + I + I + I 4 . + + + 1 1 + 1 + +4> 0 M <i-» «J 1 « « S a> rr «rt 3 O <e o ltn o q inoooooin o «>!£> mm o mm o «— r- •— >— o m ® o r- r- r- Oi C\I C\J Cvj CU r- v- »-i < i i i i l f i i « i » i i i i i r i i > i S JO JO O O O O QQ O M o o omm oo u-\ m tn m m m tn o mm 4> 0 M <i-» «J 1 « « S a> rr «rt 3 § *JI mm miQmtQ m K> KN N~\ tT\ <— t" »— £r»~£r r— lT\ K> m |C\ K\ 1 1 co. co < tl » » T 1 7 • T 1 T « 1 1 V t . i 1 »- +1 +1 r- K> O CO OCOOCO om »- KN •- »-*» 4> 0 M <i-» «J 1 « « S a> rr «rt 3 +> s ® ~ o, o 1> 35 M? « s K s Ra SS; § a © a S 5 « i a s . i i l i i » i » i I i i i i i i i i i i t t i i j [ r ° » ° ° a ° o ° g R S ° s é é 5 "8 ® a. £ S £ w> a > ^ ^ S S e S e S t !> M H > M >• M >• H 0 ö> W ö > M h aM H H sH H H > H M 1 4; •H w 4> 09 ôû>$ 1 J cS B a s ,, ,, , . h H H M M H M M M M H W M M M M M H M H M M H M M M M M H MH H 1 4; •H w 4> 09 ôû>$ l T4 4» i è C-H JLax ON m O n C ) C \ c o c o t - ^ s o m m m ^ - 4 - ^ t ^ a - k \ » a 1 <w V J * » 9 » t j H H , . „ 6 P i f t CO f— f-•- O O Çvj O K"N ON K > O OJ^tOQON <T\ »C\ r " f* ^ j r \ p r \ m m m » - 3 - ^ a i « m » - e u c v I O Q - * < H » W V * W " M < k C M W » W « < D W n w ® « i UDrî O •H B M O N fi IJ O i f i t l l « 3 0 +> » « § S S 6 6 *

(28)

15

-Niet voor esdoorn en ook niet voor andere houtsoorten. Het is echter nog wel zo dat de groei op verweerde keileem beter is dan op onverweer-de met daarbij nog onverweer-de opmerking dat een beonverweer-dekking van beionverweer-de soorten keileem met Zuiderzeeafzetting een gunstige invloed heeft op de groei.

Uit de opstandsleggers en gemaakte notities valt het volgende te noteren: in 1957 nachtvorstsehade in afd. E131-b, in afd. Sl6-b een slechte ontwateringstoestand en het feit dat de els soms langer is dan de esdoorn,

6.5 Inlandse eik

Twee van de 10 proefplekken van deze houtsoort liggen in het "Kuinderbos". Het zijn de proefplekken 21 en 20 (afb. 11) waarin de beste groei voorkomt. De bodemprofielen bestaan uit een dun laagje Zui­ derzeezand op kwelderklei op veen (zie tabel 5). De overige 8 proef­ plekken liggen in het "Voorsterbos". De groei is hier matig tot slecht met een geringe spreiding in de groeiresultaten. De groei op gronden met keizand is nog redelijk. Het profiel met onverweerde keileem vanaf de oppervlakte leidde tot één der slechtste

resultaten (proefplek 76, afb. 12). Vergelijken we de groei op deze proefplek met die van proefplek 75 in dezelfde afdeling (T132-e) dan valt een duidelijk verschil op (12 cm per jaar).

De slechte stamvorm van de eiken, die Westra (1959) vooral op de kwelderkleigronden constateerde, is niet duidelijk meer terug te vin­ den (zie afb. 11); selectieve dunningen zullen tot het huidige beeld hebben bijgedragen.

De schade door vreterij van muizen, die in de eerste jaren na de aanleg aanzienlijk geweest moet zijn, is niet of nauwelijks meer waar te nemen. In de opstandslegger wordt slechts voor één afdeling (T131-C met de proefplekken 66 en 67) een schade in het jaar 1952 genoemd. 6.6 Fijnspar en sitkaspar

Verspreid over de vier boscomplexen komen de 20 proefplekken voor. Minder opvallend komt de beste groei van deze houtsoort toch ook voor op gronden met eutroof veen of kwelderklei op veen (proefplekken Vl , 1+0, 1, 22 (afb. 13), 13 en 39) (zie tabel 6). De minste groei, die overigens nog redelijk is, komt voor op bodemprofielen waarin dekzand met een podzolprofielontwikkeling aangetroffen wordt. Het veen, dat in een aantal proefplekken (33* 1^-.» M3, 19 en 23) op het dekzand ligt, is oligotroof (veenmosveen). De groei op gronden die geheel uit Zuiderzee-afzettingen bestaan ligt tussen de beste en de minste groei in. Om de groei op een profiel met en zonder kwelderklei te vergelijken kan men het beste weer 2 proefplekken in één afdeling zoeken. In afd. K2k lig­ gen de proefplekken 1, op een profiel bestaande uit wat Zuiderzeeafzet­ ting op kwelderklei op veenmosveen, en 2 (afb. 1^4-), op veenmosveen met wat doorgewerkte Zuiderzeeafzetting in de bovengrond. Op proefplek 1 wordt een absolute boniteit 19 behaald ern op proefplek 2 één van 1U, respectievelijk de relatieve boniteiten I en II. De oetere groei op proefplek 13 t.o.v. proefplek 14 in afd. LÖ9-b lijkt ook door aanwezig­ heid van de kwelderklei veroorzaakt te wordex .

In de opstandsleggers van "Kuinder-", "Urker-" en "Schokkerbos" wordt van een groot aantal afdelingen waarin proefplekken zijn uitge­ zet melding gemaakt van nachtvorstsehade in het voorjaar. Vooral de ja­ ren 1953 en 1957 worden vöwneld. De sitkaspar zou meer te lijden heb­ ben dan de fijnspar. In jonge opstanden van sitkaspar, bijv. de afde­ lingen K53-b, K55-a, KJf-a en b en K59~g wordt dan ook ingeboet met fijn­ spar. De fijnspar loopt wat later uit en zou daardoor minder schade hebben van de voorjaarsnachtvorsten. Daarnaast wordt door de afdelin­ gen E131 -f, K2l+, L69-b en SI 5-b nog een schade door aantasting van de groene sparreluis vermeld. In 1953 is in afd. L73-c stormschade

(29)

geconA f b . 1 6 O p s t a n d v a n J a p a n s e l a r i k s i n h e t " K u i n -d e r b o s " ( p r o e f p l e k 2 7 ) l e e f t i j -d 1 8 j a a r , h o o g t e 8 , 8 m . D e s l i n g e r g r o e i v a n d e J a p a n s e l a r i k s i s o p v a l l e n d . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 1 7 ) A f b . 1 5 O p s t a n d v a n J a p a n s e l a r i k s i n h e t " K u i n -d e r b o s " ( p r o e f p l e k 1 7 ) l e e f t i j -d 1 8 j a a r , h o o g t e 1 2 m . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 2 0 )

(30)

s* •<*•<;****» A f b . 1 8 G r o v e d e n n e n o p s t a n d i n h e t " K u i n d e r b o s " ( p r o e f p l e k 1 2 ) l e e f t i j d 1 8 j a a r , h o o g t e 6 , 8 m. F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 2 1 ) A f b . 1 7 G r o v e d e n n e n o p s t a n d i n h e t " K u i n d e r b o s " ( p r o e f p l e k 4 ) l e e f t i j d 1 8 j a a r , h o o g t e 8 , 2 m . F o t o S t i b o k a ( A r c h i e f n r . R 3 4 - 2 2 )

(31)

> •p to •g G » M O L "a O X C fr« «> -3 fi Mû Jd n Q lAO m tr\ O IA IA O i n l A l A l f l W l A W W ( \ l K \ I 0 O > f-5 W r| H rl to « <Q u u u u * W u to * » H « > H • » • • • » £ £ t 2 t f 4 - ~ 5 S - - > — » • • - > » Ä t t â u û i A » c i n £ O O «-tntn-sf-^KNt— .4-co CVJ OJ T— «~ O o o\ o\ co 1 ß <H T5 £ *~» 6 « -H ü <d r* *> «H C\ CTs CO \ C0\0H<0O\!J\CT\C0 00 »- CO 4) Q> I S ri M 93 M M Vi ^ r~i ri -H <—< f » 1 « 9) 0) <» 1 «J a> G jf t £ Ü ä S ft) ft> fl) \ M i-» « O tt M \ \ \ "H M M «4 ri W (j> C> il) <y © 1 ® 1 o 1 <p « • 5» • xf â%<$ T> ja & »o *4 ŒJ <*-I cj T ,o { » 1 1 i 3 » «— 1 O O •— 1 •— vfj*~vó»TNir\tc\K>K\tn J . «j S l i s U 3 * A A A A I « 3 f 1 1 f 1 ( » ° SU E 4) « d ti M 8^ Ö 1 1 1 1 1 » I I 1 1 E 4) « d ti M t i i [ 1 » 1 1 1 1 I 1 1 E 4) « d ti M f 1 1 1 1 1 t + + 1 E 4) « d ti M O 4> a 0. O 5 a § 8 1 1 < 6 1 1 1 1 I f LTV O t • o i l s I s a in KS « 1 1 1 1 1 1 1 1 1 O -,

«

. ï •H P U G O 0 n M 0 O O O 1 o ti o f I « 1 1 « » 1 1 T ti m -,

«

O © O O O O cG cü w o o o tn j 1 • » 1 » » 1 < • O cvï o m m m o m -,

«

1 >ft ü 7 î T 7 1 7 1 1 » • O O O O o o o e> O o -,

«

« _ +? s O. O ® -$a i è è è ' è ' ' ' A A A A A A A § 4) > M •*"> tl 1 « • + 1 » 1 » 1 1 § 4) > t 1 • 1 t t I 1 1 + § 4) > 'U _ aa O* O Q . t f T o o T o I P 4* S 9 g •8 s K*\ 8 * + + + + » + + ! + + I P 4* S 9 g •8 s O fi a n g 8 2 » » T ï *T T t j « 1 T "T S & » ? , & 8 , » R I P 4* S 9 g •8 s V ° ? T ° ? . î î , ï ï »• in O in r - r - »-»-» I P 4* S 9 g •8 s * « SI «> 35 0 o o o o o o t n m t n t n i n »-1 »-1 t j t j I »-1 t »-1 o o o o o o o o é g, t» £ 4 É* * ** M M M H H > * » •H to 2| to* 1 W +5 •i §ï M H H X. H W M M M H i M M H f H H M M W H H H M M H H H H H * » •H to 2| to* ! +4 1 P i ss {«A C\J0J»— »— O0\C0C0t>-Vi a> A4 è 2 " S CU O. «- a\coco-ö-vf>fu^-mc-•- vo nJ VC vû OJ

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het wordt vervolgd met “Net op het moment dat de eigenaar meldt de Muur van Mussert bij Lunteren te willen gaan slopen, worden tal van ideeën van Wageningse studenten bekend voor

Vrij dikke schil, vruchtvlees sappig, iets zacht en iets draderig, Smaak: vrij zoet elft aromatisch , soms iets scherp.. Vrucht, klein, vorm als Enkele Net, bleek

Voor uw comfort kan er in overleg met uw arts gekozen worden om bovendien een sederend middel te geven of het onderzoek te laten doorgaan onder narcose... 

worden afge- leid uit de talloze biochemische omzettingen die moe- ten worden doorlopen om een bepaald eindprodukt te bereiken (Penning de Vries, 1973). Er blijkt

Niet alleen toonde althans een deel van de SDAP niet in alle omstandigheden aan de democratie vast te houden, maar ook werden de katholieken, die voorzichtig voor

Door gebruik te maken van de 3 e dimensie kan niet alleen relatief veel water worden opgeslagen als grondwater maar zijn de maatregelen aan.. maaiveld ook niet zo ingrijpend voor

draagt zorg voor het overige schoonmaken van het openbare gebied en neemt hiervoor contact op met de teamleider

2.3.3 Productie van non-food biomassa in Nederland 9 2.4 Verwachte Nederlandse productie in 2030 en 2050 9 3 Vraag naar biomassa voor voedsel, veevoeders en biobased 10..