• No results found

Archeologische Rapporten Oranjewoud 2012/65 Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven "waterpark Slotbosse toren" te Oosterhout

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologische Rapporten Oranjewoud 2012/65 Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven "waterpark Slotbosse toren" te Oosterhout"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inventariserend veldonderzoek door middel van

proefsleuven "waterpark Slotbosse toren" te Oosterhout

projectnr. 246901 revisie 00 3 juli 2012

auteur

H. Koopmanschap

Opdrachtgever

Gemeente Oosterhout t.a.v. mevr. drs. C. Rodenburg Postbus 10150

4900 GB Oosterhout

datum vrijgave beschrijving revisie 00 goedkeuring

vrijgave

3 juli 2012 definitief H.J.L.C. Koopmanschap G. Sophie

(2)

Colofon

Titel: Archeologische Rapporten Oranjewoud 2012/65.

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven "waterpark Slotbosse toren" te Oosterhout Auteur: H.J.L.C. Koopmanschap

ISSN: 1570-6273

© Oranjewoud B.V.

Postbus 24 8440 AA Heerenveen

Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Ingenieursbureau Oranjewoud bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt, door een derde of voor enig ander werk of doel dan waarvoor het is vervaardigd.

Disclaimer

Archeologisch vooronderzoek wordt in zijn algemeenheid uitgevoerd door het steekproefsgewijs bemonsteren d.m.v. boringen, proefsleuven en/of veldkartering. Hoewel Ingenieursbureau Oranjewoud bv de grootste zorgvuldigheid betracht bij het uitvoeren van het archeologisch onderzoek, is het juist deze steekproefsgewijze benadering die het onmogelijk maakt garanties ten aanzien van de situatie af te geven op basis van de resultaten van een archeologisch vooronderzoek.

Oranjewoud aanvaardt derhalve op generlei wijze aansprakelijkheid voor schade welke voortvloeit uit beslissingen genomen op basis van de resultaten van archeologisch (voor)onderzoek.

(3)

Inhoud blz.

Administratieve gegevens...4

Samenvatting ...5

1 Inleiding ...7

2 Vooronderzoek...9

2.1 Proefsleuvenonderzoek 1994 ...9

3 Onderzoeksopzet ...11

3.1 Doel- en vraagstelling ...11

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze ...11

4 Onderzoeksresultaten ...12

4.1 Bodemopbouw...12

4.2 Sporen en structuren...13

4.3 Vondstmateriaal...15

5 Conclusies en advies...16

5.1 Beantwoording onderzoeksvragen...16

5.2 Conclusies ...16

5.3 Waardering ...17

5.4 (Selectie)advies ...17

Literatuur en geraadpleegde bronnen...18 Bijlagen

1 Archeologische perioden

2 AMZ-cyclus

Kaarten

246901-S1 Allesporenkaart 246901-S2 Werkputten 1 & 2 246901-S3 Werkput 3

(4)

Administratieve gegevens OW Projectnummer 246901

OM-nummer 51686 Provincie Noord-Brabant Gemeente Oosterhout

Plaats Oosterhout

Toponiem Waterpark Slotbosse toren Kaartblad 44D

Coördinaten 118529/407472 118570/407469

118532/407398 118566/407445

Kadaster nvt

Opdrachtgever gemeente Oosterhout Uitvoerder Oranjewoud Datum uitvoering Mei 2012

Projectteam H.J.L.C. Koopmanschap (projectleider) G. Sophie (senior KNA-archeoloog) M.L. Craane (project archeoloog)

Bevoegd gezag Gemeente Oosterhout, geadviseerd door de RWB

mevr. drs. L.. Weterings

Beheer documentatie Oranjewoud Almere Vondstdepot niet van toepassing

Afbeelding 1 Locatie plangebied met indicatief de ligging van de proefsleuven

(Topografische Kaart 1:25.000 (niet op schaal), © Topografische Dienst Kadaster, Emmen)

(5)

Samenvatting

In opdracht van de gemeente Oosterhout heeft Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het voorziene "Waterpark Slotbosse Toren". Dit park zal in de toekomst worden heringericht waarbij onder andere de bestaande (voormalige) schaatsvijver wordt onderverdeeld in afzonderlijke eenheden. Ter plaatse van het in het zuidelijk deel gelegen parkje worden enkele nieuwe sloten gegraven.

In 1994 heeft de toenmalige gemeentelijke archeologische dienst hier een proefsleuvenonderzoek en opgraving uitgevoerd. De resultaten daarvan was een laat negentiende eeuwse afvalkuil met pottenbakkersafval daarin, en een deel van het laatmiddeleeuwse tracé van de Hoofseweg. Deze Hoofseweg was de doorgaande landroute die de huidige markt door het beemdengebied verbond met de laatmiddeleeuwse stad Geertruidenberg. Ook ontsloot deze tot de komst van de Statendamweg het Oosterhoutse havengebied. Omdat de weg liep lang het Huis of kasteel Strijen alwaar de heer van Oosterhout hof hield, kreeg deze weg de naam Hoofseweg (feitelijk de weg naar of langs het hof).

De doelstelling van onderhavig onderzoek is het alsnog vastleggen en opzoeken van het

laatmiddeleeuwse tracé van de Hoofseweg en dit bepalen in RD-net. Dit is in 1994 achterwege gebleven waardoor de locatie van de opgravingsput en de proefsleuven nu niet meer bekend zijn.

Van een waarderend onderzoek van het gehele plangebied "Waterpark Slotbosse Toren" is geen sprake.

Het noordelijk gedeelte is bij de aanleg van de schaatsvijver en het voor 2000 daarna uitbaggeren dusdanig verstoord dat het gebied een lage archeologische verwachtingswaarde binnen de

voorgenomen ontwikkeling kent. Het zuidelijke (park) deel is beperkter in omvang en werd feitelijk in 1994 al onderzocht. Dat de toenmalige gemeentelijke archeologische dienst geen kans heeft gezien hun onderzoek te rapporteren is daarbij te betreuren. Door het in beeld brengen van het laatmiddeleeuwse tracé is in deze ommissie alsnog voorzien.

(6)
(7)

1 Inleiding

In opdracht van de gemeente Oosterhout heeft Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. in mei 2012 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit in het plangebied "Waterpark Slotbosse Toren".

Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen herontwikkeling van het gebied met meerdere waterpartijen. Dit om te komen tot de herinrichting van het gebied als waterpark met een waterbergingsfunctie. Hiertoe zal de bestaande waterpartij worden onderverdeeld in meerdere (kleinere) waterpartijen. Op het zuidelijk gedeelte zullen enkele nieuwe kleine waterpartijen worden gegraven.

Het archeologisch onderzoek volgt op een onderzoek dat in 1994 is uitgevoerd door de toenmalige gemeentelijke archeologische dienst op het terrein van de voormalige volkstuinen. Van voorgenoemd onderzoek is destijds geen rapportage opgesteld. Hierbij werden de resten aangetroffen van een omvangrijke afvalkuil die gevuld was met pottenbakkersafval uit de late negentiende eeuw. Naast dit pottenbakkersafval werd in een profielwand van het onderzoek ook een voorloper van de huidige Hoofseweg aangesneden. Dit is het laatmiddeleeuwse tracé van de doorgaande landroute van Oosterhout naar Geertruidenberg. Als weg lang het hof (lees het kasteel)van Oosterhout zal deze weg ook zijn aangeduid als weg naar het Hof of Hofseweg, hetgeen uiteindelijk verbasterde tot Hoofseweg.

Tijdens het onderzoek in 1994 werd een puttenkaart en een alle-sporenkaart vervaardigd maar het werd verzuimd om deze tekeningen ook in te meten in het RD-net. Dit maakt dat de archeologische data uit 1994 niet gebruikt konden worden voor het nader situeren van deze laatmiddeleeuwse landweg. Door de voorgenomen herontwikkeling werd het alsnog mogelijk het wegtracé van de Hoofseweg in te meten in RD-net. Door het localiseren van dit tracé kan het verloop van de laatmiddeleeuwse fase in beeld worden gebracht voordat de ondergrond van het plangebied als gevolg van de herontwikkeling tot waterpark tot grotere diepte geroerd wordt. Op basis van de resultaten van het onderzoek uit 1994 worden er, behalve de laatmiddeleeuwse landroute, geen archeologische vindplaatsen in het plangebied verwacht.

Voorafgaand aan de uitvoer van het veldwerk is een Programma van Eisen opgesteld (PvE). 1 Het veldonderzoek is vervolgens uitgevoerd conform het PvE en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.

1 Van der Haar & Koopmanschap 2012.

(8)
(9)

2 Vooronderzoek

2.1 Proefsleuvenonderzoek 1994

Tot eind 1993 - begin 1994 was het zuidelijk gedeelte van het plangebied (direct ten zuiden van huidige waterplas) in gebruik als volkstuinen. Voortuitlopend op de herinrichting van het terrein als park werden de volktuinen verplaatst en kwam het terrein braak te liggen. Na enkele maanden werd de toenmalige gemeentelijke archeologische dienst door de gemeente gewaarschuwd dat particulieren op het terrein een kuil hadden gegraven en daar diverse aardewerkvondsten hadden meegenomen. Hiervan is door de gemeentelijk archeoloog drs. N.S. Dijk en de vrijwilligersbegeleider de heer R. Schneider van het Instituut voor Toegepast Historisch Onderzoek (ITHO) bij de politie aangifte gedaan, maar zonder resultaat.

Bij een veldinspectie door voorgenoemden van de situatie ter plaatse bleek er inderdaad sprake te zijn van een handmatig gegraven kuil met daarin meerdere aardewerk fragmenten. Besloten werd het terrein archeologisch te onderzoeken. Met behulp van een graafmachine en de vrijwilligers van de archeologische dienst werd de afvalkuil in de maanden daarna verder opengelegd en leeggehaald. De aardewerkvondsten werden daarbij verzameld in vakken van een meter bij een meter. Voor het diepste niveau van de afvalkuil gold dat het aardewerk van onder het grondwaterniveau handmatig werd losgewerkt en werd geborgen. In de maanden september en oktober 1994 ontstond de gelegenheid de werkput uit te breiden met twee proefsleuven en de omvang van de afvalkuil in te tekenen. Hierbij werd in het profiel van één van de proefsleuven ook het tracé van de laatmiddeleeuwse Hoofseweg herkend maar niet gedocumenteerd.

De werkput werd uitgebreid met twee proefsleuven. Dit door een combinatie van het veldwerk dat op het naastgelegen terrein rondom de kasteelruïne werd uitgevoerd. Deze waren twee meter breed en gemiddeld zeventig meter lang. Op basis van de veldtekening kan worden afgeleid dat men daarbij alleen enkele greppels heeft aangetroffen. Deze greppels komen qua ligging en oriëntering overeen met soortgelijke greppels die zijn afgebeeld op de historische kaarten uit de late negentiende en vroege twintigste eeuw. Er werden geen bewoningssporen aangetroffen of sporen die anderszins aanleiding gaven een behoudenswaardige vindplaats te veronderstellen.

Afbeelding 2: de "schatgraversput" waar het onderzoek mee begon. Foto: archief gemeentelijke archeologische dienst Oosterhout. Foto naar westen.

(10)

Afbeelding 3: de bovenste lagen van de afvalkuil kon veelal nog droog worden opgegraven, de diepere delen lagen onder het grondwaterniveau. Foto: archief gemeentelijke archeologische dienst

Oosterhout.

Het vondstmateriaal (circa 4m³ aan aardewerkfragmenten) is destijds deels gewassen en opgeslagen op de archeologische werkruimte. De gewassen fragmenten zijn vervolgens met oost-indische inkt genummerd met het betreffende vak. In de opgravingsdocumentatie is geen afbeelding achterhaald waarin het uitgezette grid is weergegeven. Het materiaal is destijds niet verder meer onderzocht of gepuzzeld. Dit omdat andere uitwerkingsprojecten waaronder Arendshof II (1996) voorrang kregen in de uitwerking.

Afbeelding 4: werkput 2 direct na aanleg in 2012.

(11)

3 Onderzoeksopzet

3.1 Doel- en vraagstelling

Het doel van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek is in de eerste plaats het systematisch onderzoeken van het plangebied op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen (karteren). Specifiek moet daarbij aandacht zijn voor de mogelijkheden of onmogelijkheden voor het vastleggen van het tracé van de laatmiddeleeuwse landroute van de Hoofseweg. Van een waardering van andere archeologische vindplaatsen is op basis van het onderzoek en de bijbehorende

documentatie uit 1994 geen sprake.

Het onderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:

• Is sprake van de oude Hoofseweg binnen het plangebied?

• Zo ja, wat kan gezegd worden over de ouderdom, de omvang (begrenzing vaststellen) en de conservering van de weg?

• Zijn andere archeologische sporen in het plangebied aanwezig?

• Zo ja, wat kan gezegd worden over de aard, de ouderdom, de omvang en de conservering van deze sporen?

• Hoe is de bodemopbouw in het gebied?

• Zijn er sporen van ontginning aanwezig?

• Is er sprake van een esdek en wat is de ontwikkeling en datering hiervan?

• Zijn er sporen die wijzen op middeleeuwse oorsprong van de bewoning?

• Zijn er sporen van oudere infrastructuur aanwezig?

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze

Conform de betreffende protocollen worden een aantal standaard gegevens per onderzoek hier in tabelvorm aan u gepresenteerd. Het gaat daarbij onder andere om de samenstelling van het veldteam en de weersomstandigheden. Deze laatste zijn van belang indien er bij vergelijkend onderzoek informatie noodzakelijk is betreffende de kwaliteit van en de mogelijkheden voor archeologische waarneming.

Datum uitvoering 2 mei 2012

Veldteam Gerjan Sophie (Senior KNA-Archeoloog), Hans Koopmanschap (senior KNA-Archeoloog) en Christ Oudshoorn (landmeter) Weersomstandigheden Droog met in de middag doorlopend regen, temperatuur 15°C Het veldwerk werd uitgevoerd op 2 mei 2012. In totaal werden drie werkputten schavenderwijs aangelegd. Werkput 1 was de meest noordelijke en mat 28 meter lengte bij 2 meter breedte. Deze werkput had een west-oost oriëntering. In dezelfde oriëntering werd ook werkput 2 aangelegd. Deze was vijftien meter lang en twee meter breed. Werkput 3 lag het meest zuidelijk en was zestien meter lang en twee meter breed (zie ook de kaartenbijlage). De werkputten werden aangelegd door middel van een graafmachine met een gladde bak. De graafmachine was van de firma Coremans uit Breda.

Iedere werkput werd door middel van twee piketten ingemeten en er werd 1 vast punt op het maaiveld geslagen ten behoeve van de hoogtemetingen. Er werden in totaal drie profielen gedocumenteerd waaronder een deel van de noordelijke profielwand van werkput 1. Hier werd over een lengte van circa 4 meter een profiel getekend waarin de laatmiddeleeuwse Hoofseweg werd vastgesteld.

(12)

4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodemopbouw

Tijdens het veldwerk werd geconstateerd dat de A-horizont binnen het plangebied sterk is geroerd.

Hierbij zijn tot in de bouwvoor brokken leem en C-horizont waargenomen. De C-horizont zelf bestaat uit geel tot grijs zand dat een wisselende leemigheid kent. Van oorsprong zal in het plangebied een AC- profiel aanwezig zijn geweest. Agrarische activiteiten worden op basis van de gegevens uit het PvE pas in de tweede helft van de negentiende eeuw (na het kappen van de bossen) verondersteld. Eventueel gevormde B- en E-Horizonten zullen bij landbouwactiviteiten in de late negentiende en twintigste eeuw zijn opgenomen in de bouwvoor.

Direct na het verlaten van het terrein door de Volkstuinenvereniging in 1994 zal het gebied enkel nog AC-profielen hebben gekend. Hiervan is daarna bij de herinrichting van het gebied eind 1994 en 1995 tot de huidige situatie nog een deel verstoord geraakt in de top bij het egaliseren van het terrein en het inrichten als park.

Afbeelding 5: het profiel aan de oostzijde van werkput 1. Duidelijk is het sterk geroerde en heterogene karakter van de bouwvoor te zien.

(13)

4.2 Sporen en structuren

Tijdens het veldwerk zijn in totaal veertien sporen onderscheiden (zie tabel 2). Spoor 2 kan worden toegeschreven aan de herinrichtingen van het gebied na 1994. De greppel van spoor 1 en de greppels uit het vooronderzoek (zie kaartbijlage) komen overeen met historisch gekende lanen van het kaartbeeld rond 1870 (zie afbeelding 6).

Afbeelding 6: in rood de begrenzing van de archeologische werkputten op de Topografische atlas van 1870. Spoor 1 maakt onderdeel uit van de weg centraal door het plangebied (latere fase Hoofseweg), de greppels uit het onderzoek uit 1994 zullen bij de oostelijke laan hebben gehoord binnen het blauwe kader. Noordgeoriënteerd.

tabel 2: sporenlijst

Spoornummer Werkput Spooraard Datering

1 1 Greppel NTA

2 1 Rupsband NTc

3 1 Pottenbakkersafvalkuil NTB

4 2 Pottenbakkersafvalkuil NTB

5 2 Humeuze grondlaag NTB (behorend bij spoor 4)

6 2 Leemband NTB (behorend bij spoor 4)

7 2 Greppel LMEB

8 2 Paalkuil? LMEB?

9 2 Paalkuil? LMEB?

10 2 Greppel LMEB

11 1 Greppel LMEB

12 3 Pottenbakkersafvalkuil NTB

13 3 Paalkuil NTB

14 3 puinlaag(je); onderdeel

spoor 12

NTB

(14)

Spoor 3, 4 en 12 zijn de in 1994 opgegraven afvalkuil die op zijn beurt onderdeel vormde van een grotere leemlens. Deze leemlens is in alle drie de werkputten aanwezig. Het leempakket wordt op het diepste niveau in werkput 2 begrensd aan de west- en oostzijde door een respectievelijk humeuze grondlaag (spoor 5) en een kleiband (spoor 6). Deze zijn beide van natuurlijke oorsprong. Spoor 11 is de westelijke begrenzingsgreppel van het laatmiddeleeuwse tracé van de Hoofseweg. Spoor 7 en 10 zijn in werkput de oostelijke greppel. Blijkbaar heeft men het hier op zeker moment in tijd noodzakelijk gevonden de greppel te vernieuwen. Hierbij kon niet worden vastgesteld welke van de sporen de oudste is. Over het tracé van de Hoofseweg aan het einde van deze paragraaf meer. Spoor 8 en 9 betreffen twee paalkuilen die niet nader gedateerd konden worden. Verondersteld kan worden dat deze als weidepaaltjes hebben gefungeerd en mogelijk onderdeel hebben uitgemaakt van een afrastering.

Spoor 13 lijkt een recente paalkuil te zijn maar niet kan worden uitgesloten dat het gaat om een restant van de opgraving uit 1994. Gedacht daarbij kan worden uit een plaatselijk aangelegd profielputje ter bepaling van de dikte van het afvalpakket. Spoor 14 is als een dunne puinband gezien. In het veld is deze geïnterpreteerd als de onderzijde van het pottenbakkersafvalpakket dat in 1994 niet werd geborgen.

Door het ontbreken van een nadere context is er voor gekozen dit niet te bergen aangezien de koppeling met de data uit 1994 niet gemaakt kan worden.

In het profiel van werkput 1 (zie ook afbeelding 7 en 8) werd het tracé aangetroffen van de

laatmiddeleeuwse Hoofseweg. In werkput 1 komt de locatie overeen met de plaats waar deze in 1994 werd aangesneden. In vergelijking moet daarbij worden vastgesteld dat bij de herinrichting van het terrein na 1994 een deel van het westelijk deel van het tracé verstoord/vernietigd is door

bodemroering. Er was echter voldoende van het tracé herkenbaar in werkput 1 en 2 om tot de reconstructie van afbeelding 8 te komen.

Afbeelding 7: een deel van het profiel van werkput 1. Links is de meest westelijke greppel van de Hoofseweg te zien met daarnaast de verstoring van spoor 3. Foto naar het noorden.

(15)

Afbeelding 8: interpretatie van het bodemprofiel in werkput 1. In beige het tracé van de Hoofseweg.

Deze beige laag bestaat feitelijk uit twee begeleidende greppels met daartussen een wirwar aan karresporen.

Het tracé van de Hoofseweg werd in 1994 voor het eerste archeologisch waargenomen en in het onderhavige onderzoek opnieuw aangesneden. Door middel van onderhavig proefsleuvenonderzoek kon nu de ligging ook worden bepaald in RD-net. De Hoofseweg had een breedte van circa 4 meter en bestond uit een zandlichaam dat aan weerszijden werd geflankeerd door een relatief ondiepe greppel.

Bij gebrek aan een humeuze laag kan verondersteld worden dat de greppels grotendeels niet watervoerend waren.

Het wegdek van de Hoofseweg bestaat uit een geroerd pakket van geel zand uit de ondergrond en donkerbruin tot donkergrijs zand van de bovengrond. Hieruit kan worden afgeleid dat de

laatmiddeleeuwse Hoofseweg niet was verhard. Over een breedte van circa vier meter hebben talloze karrensporen elkaar gekruist. Het heterogene grondpakket doet wel vermoeden dat men de weg wel onderhouden heeft. Al te grote kuilen en/of banen zullen met opgebracht zand van elders zijn uitgevlakt.

4.3 Vondstmateriaal

Gedurende het veldwerk zijn er geen vondsten aangetroffen waarvan redelijkerwijs verondersteld kon worden dat deze in context lagen. Wel werden in werkput 2 enkele (zeer gefragmenteerde) fragmenten rood bakkend aardewerk aangetroffen. Het betreft daarbij vondstmateriaal dat geassocieerd kan worden met het vele aardewerk dat hier gedurende de 1994-campagne werd verzameld. Er was geen sprake van een duidelijke vondstlaag. De elf afzonderlijke sporen bleken na couperen en afwerken vondstloos te zijn.

(16)

5 Conclusies en advies

Op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek kunnen de vooraf in het Programma van Eisen gestelde vragen als volgt worden beantwoord:

5.1 Beantwoording onderzoeksvragen

Is sprake van de oude Hoofseweg binnen het plangebied?

Ja, binnen het zuidelijke deel van het Waterpark Slotbosse Toren is een deel van het tracé van de laatmiddeleeuwse Hoofseweg nog aanwezig.

Zo ja, wat kan gezegd worden over de ouderdom, de omvang (begrenzing vaststellen) en de conservering van de weg?

De ouderdom kan niet nader worden gedateerd dan in de late middeleeuwen. Meest waarschijnlijk moet hierbij worden gedacht aan de veertiende en/of vijftiende eeuw. Gezien de oriëntering van van het aangetroffen tracédeel mag verondersteld worden dat iets meer noordelijk het tracé al verloren is gegaan bij het graven van de sloot aan de rechterzijde van de kasteeldreef. Ten zuiden van het aangetroffen deel zal deze mogelijk ook nog aanwezig zijn en doorlopen tot aan het huidige voet- en fietspad. De conservering is over het algemeen goed, al ontbreekt de bovenzijde van het karrenpad als gevolg van agrarische bodemingrepen in de late negentiende en twintigste eeuw.

Zijn andere archeologische sporen in het plangebied aanwezig?

Anders dan de in 1994 opgegraven afvalkuil zijn er verder geen archeologische vindplaatsen aanwezig.

Ten oosten van het in 2012 onderzochte gebied mogen nog wel enkele greppels verondersteld worden die in 1994 zijn gezien en zijn vastgelegd. De ligging van deze greppels komt overeen met greppels die we ook zien op de topografische atlas Noord-Brabant uit 1870.

Zo ja, wat kan gezegd worden over de aard, de ouderdom, de omvang en de conservering van deze sporen?

Niet van toepassing

Wat is de bodemopbouw in het gebied?

De bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een AC-profiel. Hierbij zijn de mogelijk aanwezig geweest zijnde B- en E-horizont nagenoeg volledig opgenomen in de bouwvoor en is de bovenzijde van de bouwvoor geroerd geraakt bij de herinrichting van het gebied als park aan het einde van 1994 of begin 1995.

Zijn er sporen van ontginning aanwezig?

Nee, deze zijn niet aangetroffen.

Is er sprake van een esdek en wat is de ontwikkeling en datering hiervan?

Niet van toepassing.

Zijn er sporen die wijzen op middeleeuwse oorsprong van de bewoning?

Niet van toepassing

Zijn er sporen van oudere infrastructuur aanwezig?

Niet van toepassing. Alle aangetroffen sporen hebben een datering in de late middeleeuwen (spoor 7, 8, 9, 10 en 11) of recenter.

5.2 Conclusies

Op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek is het mogelijk gebleken meer informatie te verwerven over de ligging en de verschijningsvorm van de laatmiddeleeuwse landroute van de Hoofseweg. Het grachtenstelsel van het kasteel of Huis Strijen mag direct ten westen hiervan verwacht worden (ter plaatse van de huidige kasteeldreef en de oostelijk daarvan gelegen sloot). De Hoofseweg was circa vier meter breed en beschikte aan beide zijden over een greppel met een waterafvoerende functie.

(17)

5.3 Waardering

Het onderhavige proefsleuvenonderzoek betreft een karterend alsmede waarderend onderzoek. Er is in de eerste plaats gekeken naar de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen zijnde het tracé van de Hoofseweg (karteren). Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan gesteld worden dat het tracé van de Hoofseweg dusdanig gefragmenteerd aanwezig is, binnen een klein deel van het plangebied van het grotere Waterpark, dat van een waardering conform KNA, versie 3.2, geen sprake kan zijn.

Dit ook gezien de omvangrijke verstoring die ten noorden van het onderzochte deel van het plangebied aanwezig is in de vorm van de voormalige schaatsvijver.

5.4 (Selectie)advies

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens

graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033- 4227682). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.

Oosterhout, juli 2012

(18)

Literatuur en geraadpleegde bronnen

-Van der Haar L. & Koopmanschap, H.J.L.C. Programma van Eisen Waterpark (voormalige volkstuinen en ijsco-terrein) te Oosterhout. Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.

-Archief voormalige archeologische dienst; veldtekeningen VTC 1994.

(19)

           

Bijlage 1: Archeologische perioden 

(20)
(21)

Bijlage 1:  Archeologische perioden   

Als bijlage op de resultaten en verzamelde gegevens wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de  bewonersgeschiedenis in Nederland geschetst. 

Gedurende het paleolithicum (300.000‐8800 voor Chr.) hebben moderne mensen (homo sapiens) onze  streken tijdens de warmere perioden wel bezocht, doch sporen uit deze periode zijn zeldzaam en vaak door  latere omstandigheden verstoord. De mensen trokken als jager‐verzamelaars rond in kleine groepen en  maakten gebruik van tijdelijke kampementen. De verschillende groepen jager‐verzamelaars exploiteerden  kleine territoria, maar verbleven, afhankelijk van het seizoen, steeds op andere locaties.  

In het mesolithicum (8800‐4900 voor Chr.) zette aan het begin van het Holoceen een langdurige  klimaatsverbetering in. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor geleidelijk een bosvegetatie tot  ontwikkeling kwam en de variatie in flora en fauna toenam. Ook in deze periode trokken de mensen als  jager‐verzamelaars rond. Voorwerpen uit deze periode bestaan voornamelijk uit voor de jacht ontworpen  vuurstenen spitsjes.  

De hierop volgende periode, het neolithicum (5300‐2000 voor Chr.), wordt gekenmerkt door een 

overschakeling van jager‐verzamelaars naar sedentaire bewoners, met een volledig agrarische levenswijze. 

Deze omwenteling ging gepaard met een aantal technische en sociale vernieuwingen, zoals huizen, geslepen  bijlen en het gebruik van aardewerk. Door de productie van overschot kon de bevolking gaan groeien en die  bevolkingsgroei had tot gevolg dat de samenleving steeds complexer werd. Uit het neolithicum zijn  verschillende grafmonumenten bekend, zoals hunebedden en grafheuvels. 

Het begin van de bronstijd (2000‐800 voor Chr.) valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen,  zoals bijlen. Het gebruik van vuursteen was hiermee niet direct afgelopen. Vuursteenmateriaal uit de  bronstijd is meestal niet goed te onderscheiden van dat uit andere perioden. Het aardewerk is over het  algemeen zeldzaam. De grafheuveltraditie die tijdens het neolithicum haar intrede deed werd in eerste  instantie voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier  om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, eventueel  omgeven door een greppel. 

In de ijzertijd (800‐12 voor Chr.) werden de eerste ijzeren voorwerpen gemaakt. Ten opzichte van de  bronstijd traden er in de aardewerktraditie en in het gebruik van vuursteen geen radicale veranderingen op. 

De mensen woonden in verspreid liggende hoeven of in nederzettingen van enkele huizen. Op de hogere  zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen (celtic fields). In deze periode werden de  kleigebieden ook in gebruik genomen door mensen afkomstig van de zandgebieden. Opvallend zijn de  verschillen in materiële welstand. Er zijn zogenaamde vorstengraven bekend in Zuid‐Nederland, maar de  meeste begravingen vonden plaats in urnenvelden.  

Met de Romeinse tijd (12 voor Chr. tot 450 na Chr.) eindigt de prehistorie en begint de geschreven 

geschiedenis. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als rijksgrens van het Romeinse Rijk ingesteld. Ter controle  van deze zogenaamde limes werden langs de Rijn castella (militaire forten) gebouwd. De inheems leefwijze  handhaafde zich wel, ook al werd de invloed van de Romeinen steeds duidelijker in soorten aardewerk (o.a. 

gedraaid) en een betere infrastructuur. Onder meer ten gevolge van invallen van Germaanse stammen  ontstond er instabiliteit wat uiteindelijk leidde tot het instorten van de grensverdediging langs de Rijn. 

Over de middeleeuwen (450‐1500 na Chr.), en met name de vroege middeleeuwen (450‐1000 na Chr.), zijn  nog veel zaken onbekend. Archeologische overblijfselen zijn betrekkelijk schaars. De politieke macht was na  het wegvallen van de Romeinen in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Vanaf de 10e eeuw  ontstaat er weer enige stabiliteit en is een toenemende feodalisering zichtbaar. Door bevolkingsgroei en  gunstige klimatologische omstandigheden werd in deze periode een begin gemaakt met het ontginnen van  bos, heide en veen. Veel van onze huidige steden en dorpen dateren uit deze periode. 

De hierop volgende periode 1500 – heden wordt aangeduid als nieuwe tijd. 

 

 

 

 

(22)

 

 

 

(23)

           

Bijlage 2: Archeologische Monumentenzorg (AMZ) 

   

• schematisch overzicht AMZ 

• verklarende woordenlijst AMZ 

 

(24)
(25)
(26)

opgraving niet mogelijk zijn door bijvoorbeeld civieltechnische beperkingen. 

 

Archeologische indicatoren 

Hiermee worden aanwijzingen in de bodem bedoeld die duiden op menselijke  activiteiten in het verleden, zoals aardewerkscherven, houtskool, botmateriaal,  vondstlagen, etc. 

  Archis  

Archeologisch informatiesysteem voor Nederland. Een digitale databank met  gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen.  

 

Bureauonderzoek (STAP 1) 

Het bureauonderzoek is een rapportage waarin een gespecificeerd  archeologisch verwachtingsmodel wordt opgesteld aan de hand van  geomorfologische en bodemkaarten, de Archeologische Monumentenkaart  (AMK), het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS), historische kaarten en  archeologische publicaties.   

 

Fysiek beschermen (STAP 4c) 

De archeologische resten blijven in de bodem behouden door bijvoorbeeld  planaanpassingen. 

 

Geofysisch onderzoek 

Meetapparatuur brengt archeologische verschijnselen in de bodem  driedimensionaal in kaart zonder te boren of te graven. Dit kan bijvoorbeeld  door radar‐, weerstandsonderzoek of elektromagnetische metingen.   

 

Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel  

Dit model geeft op detailniveau voor het plangebied aan wat aan archeologische  vindplaatsen aanwezig kan zijn. Op basis van dit verwachtingsmodel wordt  bepaald of een inventariserend veldonderzoek nodig is en wat de juiste  methode is om eventueel aanwezige archeologische resten aan te tonen.  

 

Inventariserend veldonderzoek (IVO) (STAP 2) 

Tijdens een inventariserend veldonderzoek worden archeologische waarden in  het veld geïnventariseerd en gedocumenteerd. Waar is wat in de bodem  aanwezig? De inventarisatie kan bestaan uit een inventariserend veldonderzoek‐

overig (door middel van een booronderzoek, veldkartering en/of geofysisch  onderzoek) en/of een inventariserend veldonderzoek door middel van  proefsleuven. Wat de beste methode is, hangt sterk af van de omstandigheden  en de aard van de vindplaats.  

 

Inventariserend veldonderzoek ‐ overig (IVO‐o) (STAP 2b of 2c) 

Bij een Inventariserend veldonderzoek ‐ overig door middel van boringen (IVO‐

o) worden boringen gezet door middel van een handboor of guts.  

 

Inventariserend veldonderzoek ‐proefsleuven (IVO‐p) (STAP 2f) 

Proefsleuven zijn lange sleuven van twee tot vijf meter breed die worden  aangelegd in de zones waar aanwijzingen zijn voor het  aantreffen van  archeologische vindplaatsen.  

 

Inventariserend veldonderzoek (IVO) ‐ Verkennende fase (STAP 2b) 

Wanneer bij het bureauonderzoek onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om  een gespecificeerd verwachtingsmodel op te stellen, wordt een inventariserend  veldonderzoek ‐ verkennende fase uitgevoerd. In deze fase wordt onderzocht of  de bodem nog intact is, wat de bodemopbouw is en hoe deze invloed heeft  gehad op de locatiekeuze van de mens in het verleden. Het onderzoek is  bedoeld om kansarme zones om archeologische resten aan te treffen uit te  sluiten en kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek. Een verkennend  onderzoek kent een relatief lage onderzoeksintensiteit en wordt meestal  uitgevoerd door middel van boringen.  

Inventariserend veldonderzoek (IVO)  ‐ Karterende fase (STAP 2c of 2f)  Tijdens een inventariserend veldonderzoek ‐ karterende fase wordt het  plangebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische  sporen en/of vondsten. De intensiteit van onderzoek is groter dan in de 

 

Inventariserend veldonderzoek (IVO)  ‐ Waarderende fase (STAP 2f)  Tijdens de waarderende fase wordt aangegeven of de aangetroffen  archeologische vindplaatsen behoudenswaardig zijn. Dat betekent dat de  aard, omvang, datering, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de  vindplaats(en) wordt vastgesteld. Wanneer de waardering van de  archeologische resten laag is, hoeft geen verder archeologisch onderzoek  te worden uitgevoerd. Het plangebied wordt 'vrijgegeven'. Wanneer de  resten behoudenswaardig zijn, wordt in eerste instantie behoud in situ  (ter plekke in de bodem) nagestreefd. Wanneer dit door de voorgenomen  ontwikkelingen niet mogelijk is, wordt vervolgonderzoek uitgevoerd in de  vorm van een opgraving of archeologische begeleiding. Vaak wordt deze  fase gecombineerd uitgevoerd met het inventariserend veldonderzoek  karterende fase. 

 

Opgraving (STAP 5c) 

Wanneer door de toekomstige ontwikkelingen aanwezige archeologische  resten in de bodem niet behouden kunnen worden, wordt een opgraving  uitgevoerd. Tijdens de opgraving worden archeologische resten  gedocumenteerd, gefotografeerd en bestudeerd. Hierdoor wordt  informatie over het verleden zo goed mogelijk vastgelegd en behouden.  

 

Plan van Aanpak (PvA) (STAP 2a) 

Voor een booronderzoek is een Plan van Aanpak (PvA) noodzakelijk. Het  PvA beschrijft hoe het veldwerk wordt uitgevoerd en uitgewerkt.  

 

Programma van Eisen (PvE)  (STAP 2d of 5a) 

Voor het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek ‐ 

proefsleuven, archeologische begeleiding  of opgraving is een Programma  van Eisen (PvE) noodzakelijk. Het PvE beschrijft het doel, vraagstelling en  uitvoeringsmethode van het archeologisch onderzoek. Dit document  wordt beschouwd als basisdocument voor archeologisch veldonderzoek  waarmee de inhoudelijke kwaliteit gewaarborgd wordt. Het PvE wordt  goedgekeurd door het bevoegd gezag (gemeente, provincie of het rijk).  

  Quickscan 

In een quickscan wordt geïnventariseerd of en waar archeologisch  onderzoek moet worden uitgevoerd. 

 

Selectieadvies (STAP 3) 

In het selectieadvies wordt op archeologisch inhoudelijke argumenten het  advies gegeven welke delen van het plangebied vrijgegeven kunnen  worden voor verdere ontwikkeling en welke delen behouden of  opgegraven moeten worden.  

 

Selectiebesluit (STAP 4) 

De bevoegde overheid (gemeente, provincie of soms het rijk) geeft op  basis van het selectieadvies aan welke maatregelen genomen worden. De  bevoegde overheid kan van het selectieadvies afwijken indien zij dat  nodig acht.  

 

Veldkartering 

Bij een veldkartering wordt het plangebied systematisch belopen om  archeologische oppervlaktevondsten te verzamelen.  

(27)

Kaartenbijlage

(28)
(29)

0 meter 3 meter spoor

werkput 1994 werkput 2012 C-horizont

trace lme Hoofseweg geroerdpakket (leem-zand) klei- of humeuze band greppel

C D

A: x.118540 y.407469 B: x.118580 y.407469 C: x.118540 y.407439

(30)

spoor

geroerdpakket (leem-zand) klei- of humeuze band greppel

C-horizont

0 meter 6 meter

Werkput 2

(31)

spoor

geroerdpakket (leem-zand) klei- of humeuze band

greppel

C-horizont

0 meter 6 meter

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Zijn er mogelijkheden om te komen tot een behoud in situ van archeologische resten van het kerkgebouw of voorziet de archeologisch uitvoerder mogelijkheden om met nieuwe

Door de dubbelbestemming worden mogelijk aanwezige archeologische waarden binnen dit deel van het plangebied voor de toekomst veiliggesteld en zal archeologisch vervolgonderzoek

diepte lithologie kleur grens 35 Zs1 donker bruingrijs scherp.. 60 Zs1 bruingrijs scherp Archeologische

Onder het circa 40 cm dik pakket van de oeverwalafzetting bevinden zich op een diepte van circa 0,85 m boven NAP afwisselend lagen matig fijn tot matig grof zand (Zs1, 150-210

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek, werd er rekening mee gehouden dat binnen het plangebied mogelijk archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn uit de

Hoewel de aantallen per fase klein zijn, kunnen we toch enkele voorzichtige conclusies trekken. In de Late IJzertijd overheerst het rund, gevolgd door schaap en varken. In

Verder zijn er in deze put een aantal kuilen en paalsporen aangetroffen, die waarschijnlijk dateren in de nieuwe tijd B.. Twee paalsporen lijken tot eenzelfde structuur

In de omgeving van Breda kunnen archeologische sporen en vondsten worden aangetroffen uit het paleolithicum tot en met het neolithicum, maar deze worden niet op grote