• No results found

Archeologische Rapporten Oranjewoud 2009/116

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologische Rapporten Oranjewoud 2009/116"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

projectnr. 196812 revisie 01 28 oktober 2009

Auteur(s)

P.C.Teekens A. Spoelstra

Opdrachtgever

Van Wijnen Recreatiebouw B.V.

Postbus 200 7400 AE Deventer

datum vrijgave beschrijving revisie goedkeuring vrijgave 28-10-2009 rev. 01 n.a.v. opm. bev. gezag P.C. Teekens I. Vossen

(2)

Colofon

Titel: Archeologische Rapporten Oranjewoud 2009/116.

Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de uitbreiding van het bungalowpark 'Hoog Vaals' te Vaals (L.)

Auteur(s): P.C. Teekens, A. Spoelstra ISSN: 1570-6273

© Oranjewoud B.V.

Postbus 24 8440 AA Heerenveen

Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van

Ingenieursbureau Oranjewoud bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt, door een derde of voor enig ander werk of doel dan waarvoor het is vervaardigd.

Disclaimer

Archeologisch vooronderzoek wordt in zijn algemeenheid uitgevoerd door het steekproefsgewijs bemonsteren d.m.v. boringen, proefsleuven en/of veldkartering. Hoewel Ingenieursbureau Oranjewoud bv de grootste zorgvuldigheid betracht bij het uitvoeren van het archeologisch onderzoek, is het juist deze steekproefsgewijze benadering die het onmogelijk maakt garanties ten aanzien van de situatie af te geven op basis van de resultaten van een archeologisch vooronderzoek.

Oranjewoud aanvaardt derhalve op generlei wijze aansprakelijkheid voor schade welke voortvloeit uit beslissingen genomen op basis van de resultaten van archeologisch (voor)onderzoek.

(3)

Inhoud Blz.

Administratieve gegevens 4

Samenvatting 5

1 Inleiding 7

2 Bureauonderzoek 9

2.1 Beschrijving onderzoekslocatie 9

2.1.1 Begrenzing onderzoeks- en plangebied 9

2.1.2 Landschappelijke situatie 10

2.1.3 Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) 13

2.1.4 Bewoningsgeschiedenis, historische situatie en mogelijke verstoringen 14

2.1.5 Huidig en toekomstig gebruik 16

2.2 Bekende archeologische waarden 16

2.2.1 Eerder onderzoek 16

2.2.2 ARCHIS: Terreinen met een archeologische status en waarnemingen 17

2.3 Archeologische verwachting 18

2.3.1 Archeologische verwachtingskaarten 18

2.3.2 Gespecificeerde archeologische verwachting 18

2.4 Advies voor vervolgonderzoek 20

3 Veldonderzoek 21

3.1 Doel- en vraagstelling 21

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze 21

3.3 Resultaten 23

3.3.1 Bodemopbouw 23

3.3.2 Archeologie 25

4 Conclusies en advies 27

4.1 Selectieadvies 29

4.2 Waardering 29

Literatuur en geraadpleegde bronnen 31

Bijlagen

1 Archeologische perioden

2 AMZ-cyclus

3a ARCHIS: terreinen met archeologisch status 3b ARCHIS: archeologische waarnemingen 4 Boorprofielen

Kaarten

196812-ARCHIS IKAW, AMK-terreinen en waarnemingen uit ARCHIS II 196812-S1 Situatiekaart met locatie boringen

(4)

Administratieve gegevens OW Projectnummer 196812

OM-nummer 37313 Provincie Limburg Gemeente Vaals

Plaats Vaals

Toponiem Landal Greenpark 'Hoog Vaals' Kaartblad 62D

Coördinaten 198439/309770; 198544/309634

198483/309538; 198400/309690

Kadaster -

Opdrachtgever Van Wijnen Recreatiebouw Uitvoerder Oranjewoud

Datum uitvoering September/oktober 2009 Projectteam A. Spoelstra

P.C. Teekens

Bevoegd gezag Gemeente Vaals (geadviseerd door H. Stoepker - Archeocoach) Beheer documentatie Oranjewoud Almere Vondstdepot Provinciaal Depot Limburg

Afbeelding 1 Locatie plangebied

(Topografische Kaart 1:25.000 (hier vergroot weergegeven), © Topografische Dienst Kadaster, Emmen)

(5)

Samenvatting

In de periode september/oktober 2009 is in opdracht van Van Wijnen Recreatiebouw B.V. door Ingenieursbureau Oranjewoud BV een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd op een locatie in het Landal Greenparks bungalowpark 'Hoog Vaals' te Vaals, gemeente Vaals (Limburg).

De aanleiding voor het archeologisch onderzoek is de toekomstige uitbreiding van het park. De plannen voor het gebied bestaan uit het verwijderen van buitenzwembaden en de nieuwbouw van 25 vakantiewoningen plus de aanleg van enkele wadi's. Bij de ruimtelijke onderbouwing in het kader van de vrijstelling van het bestemmingsplan dienen ook de eventueel aanwezige

archeologische waarden in het gebied te worden onderzocht. Een archeologisch onderzoek dat in het kader van ruimtelijke onderbouwing plaatsvindt, past als onderzoeksstrategie binnen de zogenaamde Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Deze cyclus wordt toegelicht in bijlage 2.

Doel van het onderhavige onderzoek is het opstellen van een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel en het formuleren van aanbevelingen voor de wijze waarop met eventueel aanwezige archeologische waarden dient te worden omgegaan. Het gespecificeerde

verwachtingsmodel zal vervolgens worden getoetst door middel van een veldonderzoek.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek, werd er rekening mee gehouden dat binnen het plangebied mogelijk archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn uit de periode van het Paleolithicum tot en met het heden, maar met name (in vooral het zuidelijke deel van het

plangebied) archeologische resten uit de Romeinse tijd die samenhangen met een Romeins villacomplex. Daarnaast werd er rekening mee gehouden dat het bodemprofiel als gevolg van erosie en/of colluviumvorming, de aanleg van kabels en leiding, zwembaden en vakantiebungalows, ernstig zou zijn verstoord. Delen van het plangebied zijn om deze reden al vrijgesteld voor archeologisch veldonderzoek.

Het veldonderzoek heeft inderdaad aangetoond dat er binnen het plangebied ten eerste sprake is van een aanzienlijke bodemverstoring. Dit geldt vooral voor het zuidelijke deel van het plangebied, waar tijdens het veldonderzoek bleek dat hier 4 tracés met kabels en leidingen aanwezig zijn, waardoor het bodemprofiel ernstig is verstoord. Daarnaast bleek dat er in de ondergrond twee betonnen constructies aanwezig zijn (op een diepte van vermoedelijk meer dan 2,0 m - mv), en dat deze zone ook bedekt is met een opgebrachte laag grond. Op grotere diepte is sprake van onverstoorde löss afzettingen. Deze afzettingen komen in de rest van het plangebied dichter aan het oppervlak voor. Daarnaast is er binnen het plangebied sprake van erosie/colluviumvorming, waardoor ook natuurlijke verstoring van de ondergrond heeft plaatsgevonden. Al met al kan hierdoor gesteld worden dat eventueel aanwezige archeologische waarden zullen zijn aangetast of verstoord. Minder aannemelijk is dat (resten van) eventueel aanwezige archeologische waarden pas op grotere diepte aanwezig zijn, en dientengevolge niet worden aangetast door de geplande grondwerkzaamheden. Tenslotte zijn tijdens het karterende veldonderzoek géén archeologische waarden aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een Romeinse villacomplex dan wel een oudere (of jongere) vindplaats. Vanwege de bovenstaande redenen wordt de aanwezigheid van een (intacte) archeologische vindplaats dan ook laag ingeschat.

Selectieadvies

Op basis van de resultaten van de bureaustudie en het karterende booronderzoek, wordt de kans op de aanwezigheid van een (intacte) archeologische vindplaats laag ingeschat. Daarom wordt aanbevolen om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven en geen nader archeologisch onderzoek in de vorm van een begeleiding uit te (laten) voeren.

Advies voor vervolgonderzoek

Geadviseerd wordt om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven en geen nader archeologisch onderzoek uit te (laten) voeren.

(6)

De bovenstaande conclusies en aanbevelingen zijn afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag, in deze de gemeente Vaals.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord.

Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033-4227682. Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

(7)

1 Inleiding

In de periode september/oktober 2009 is in opdracht van Van Wijnen Recreatiebouw B.V.

door Ingenieursbureau Oranjewoud BV een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd op een locatie in het Landal Greenparks bungalowpark 'Hoog Vaals' te Vaals, gemeente Vaals (Limburg).

De aanleiding voor het archeologisch onderzoek is de toekomstige uitbreiding van het park. De plannen voor het gebied bestaan uit het verwijderen van buitenzwembaden en de nieuwbouw van 25 vakantiewoningen plus de aanleg van enkele wadi's. Bij de ruimtelijke onderbouwing in het kader van de vrijstelling van het bestemmingsplan dienen ook de eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied te worden onderzocht. Het plangebied is onderzoeksplichtig conform provinciaal beleid, daar het in omvang groter is dan 2500 m2 en een hoge archeolgische verwachting kent. Een

archeologisch onderzoek dat in het kader van ruimtelijke onderbouwing plaatsvindt, past als onderzoeksstrategie binnen de zogenaamde Archeologische Monumentenzorg (AMZ).

Deze cyclus wordt toegelicht in bijlage 2.

Doel van het onderhavige onderzoek is het opstellen van een gespecificeerd

archeologisch verwachtingsmodel en het formuleren van aanbevelingen voor de wijze waarop met eventueel aanwezige archeologische waarden dient te worden omgegaan.

Het gespecificeerde verwachtingsmodel zal vervolgens worden getoetst door middel van een veldonderzoek.

Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.1.

(8)
(9)

2 Bureauonderzoek

Het doel van het uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Waar kunnen we wat verwachten? Voor het opstellen van een dergelijke verwachting wordt gebruik gemaakt reeds bekende archeologische waarnemingen, historische kaarten, de

landschappelijke situatie en bodemkundige gegevens. Een gespecificeerde verwachting gaat in op de mogelijke aanwezigheid, het karakter, omvang, datering en verstoring van archeologische waarden binnen het plangebied.

2.1 Beschrijving onderzoekslocatie

2.1.1 Begrenzing onderzoeks- en plangebied

Het is van belang een onderscheid te maken tussen onderzoeksgebied enerzijds en het plangebied anderzijds. Met plangebied wordt het gebied bedoeld waarop de in de

inleiding genoemde plannen en/of werkzaamheden betrekking hebben. Binnen dit gebied kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord.

Het onderzoeksgebied omvat het gebied waarover informatie is verzameld om een goed beeld te krijgen van de archeologische waarden in het onderzoeksgebied. Dit gebied is veelal groter dan het plangebied en verschilt al naar gelang het te onderzoeken aspect.

Voor de geomorfologische en bodemkundige situatie alsmede de aanwezigheid van AMK- terreinen en archeologische waarnemingen in de omgeving van het plangebied is uitgegaan van een onderzoeksgebied van ca. 500 m rondom het plangebied.

Het plangebied ligt ten westen van de bebouwde kom van Vaals, in het bungalowpark 'Landal Greenparks Hoog Vaals'. Dit park grenst in het westen aan het buitengebied van de gemeente Vaals, en in het oosten aan de Randweg. het plangebied omvat het

recreatieve gedeelte van het park, waar de zwembaden en de sportvelden zijn gesitueerd.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1 hectare (zie afbeelding 1 en 2).

(10)

Afbeelding 2. Het plangebied (rode lijn) op een recente luchtfoto. Bron: GoogleMaps

Afbeelding 3. Het plangebied (rode lijn), met in groen de bebouwde zones en in blauw de kabels en infrastructuur. De niet-gearceerde zones vormen het onderhavige plangebied (2000 m²). Bron:

VanWijnenRecreatiebouw.

2.1.2 Landschappelijke situatie

Het onderzoeksgebied ligt in fysisch-geografisch opzicht in het Zuid-Limburgs

heuvellandschap. Dit landschap bestaat uit een reliëfrijk gebied dat sterk afhelt van het zuidoosten naar het noordwesten. Het Zuid-Limburgs heuvellandschap maakt deel uit van het voorland van het Ardennen-Rijnland Massief, een tektonisch opheffingsgebied. De tektonische activiteit is het gevolg van de aanwezigheid van zeer oude breuksystemen in de diepe ondergrond. De riviertjes en beken binnen het gebied maken deel uit van het stroomstelsel van de Maas. Het reliëf wordt niet zozeer bepaald door de aanwezigheid van oude gebergten, maar veeleer door plateaus waarlangs zich diverse beken en rivieren diep hebben ingesneden. Deze plateaus bestaan uit opgeheven oude afzettingen, in het bijzonder rivierafzettingen uit het Vroeg-Pleistoceen, mariene kleien uit het Tertiair (Rupel-formatie) en vast gesteente uit het Mesozoïcum. Dit is de kalksteen en/of mergel.

(11)

Het huidige landschap is grotendeels gevormd in het Pleistoceen (1,5 miljoen tot 10.000 jaar geleden). In het Pleistoceen zette de tektonische opheffing van het gebied zich voort, waardoor de Maas zich voortdurend insneed in de oudere sedimenten. Hierdoor ontstond uiteindelijk het kenmerkende terrassenlandschap, waarbij de hoogste terrassen de oudste zijn. De loop van de Maas verplaatste zich gedurende deze periode geleidelijk in westelijke richting. Hierbij werden vanaf het vroeg-Pleistoceen een uitgebreid pakket sediment afgezet, afkomstig uit de Ardennen.

Een wezenlijk kenmerk van het Pleistoceen is de klimaatsverandering ten opzichte van het sub-tropische Tertiair: vanaf het vroeg-Pleistoceen trad een afkoeling op die uiteindelijk in het laat-Pleistoceen culmineerde in IJstijden. Deze afkoeling had de vorm van afwisselende warme- en koude perioden. In de koude perioden daalde de gemiddelde jaartemperatuur dusdanig dat de poolijskappen tot enorme omvang groeiden. Grote hoeveelheden zeewater raakten opgesloten in de ijskappen, waardoor de Noordzee regelmatig droog kwam te liggen. Gedurende de voorlaatste IJstijd, het Saalien (370.000 - 130.000 jaar voor heden) bereikte het landijs zijn maximale uitbreiding en kwam het tot halverwege Nederland. Hoewel het landijs Zuid-Nederland nooit heeft bereikt, zijn de koude perioden in de afzettingen van de Maas herkenbaar als grove zanden, grinden en brokken zand die in bevroren toestand moeten zijn afgezet. De warme perioden worden daarentegen gekenmerkt door fijne siltige en kleiige afzettingen. Bovendien werd in deze perioden als gevolg van een dichte plantengroei plaatselijk veen gevormd.

In de laatste twee IJstijden, het Saalien en het Weichselien (120.000 - 10.000 jaar voor heden) waren de klimatologische omstandigheden dusdanig dat er sprake was van een poolwoestijn zonder enige begroeiing, doorsneden door vlechtende rivieren die grote hoeveelheden sediment transporteerden. Door het gebrek aan plantengroei en een continu bevroren bodem (permafrost) kon het sediment gaan stuiven, waardoor onder invloed van de wind een dik pakket löss is afgezet. In de kortdurende warme perioden binnen een IJstijd trad langs de hellingen van de rivierterrassen verspoeling op en heeft er bodemvorming plaatsgevonden. In de laaggelegen delen van het landschap, met name in de beekdalen, groeide in deze periode veen (Berendsen, 2004; De Mulder et al 2003).

De laatste geologische periode, het Holoceen, begon circa 10.000 jaar geleden en duurt nog steeds voort. Het begin van het Holoceen wordt gekenmerkt door een geleidelijke stijging van de temperatuur. Hierdoor raakte het landschap begroeid, eerst met naaldbos en later met een dicht loofbos. Door de hoge grondwaterspiegel kon in de lage delen van landschap, met name in beekdalen, veen ontstaan.

In het Holoceen begint ook de mens een belangrijke rol te spelen in de vorming van het landschap. Reeds vanaf het vroeg-Neolithicum (ca. 5400 v. Chr.) is sprake van

geleidelijke, maar continue ontbossing ten behoeve van akkerbouw. Deze activiteiten hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de erosie van de löss op de plateaus. Löss heeft de eigenschap om bij grote wateroverlast snel te eroderen. De akkerbouw op de plateaus putte de lössgronden uit, en gedurende de periode dat de akkers braak lagen trad al snel erosie op. De erosie van de hellingen bestond uit het afspoelen van de löss van de randen naar de lagere delen. De afgezette verspoelde löss wordt 'colluvium' genoemd en overdekt het oorspronkelijke, al dan niet geërodeerde lössdek. Naarmate de erosie voortduurde, werd ook de aanvankelijk steile lösswand steeds flauwer en kwam de bovenste rand steeds verder terug te liggen, wat als 'terugschrijdende erosie' wordt aangemerkt (Stiboka, 1981).

(12)

Vanaf het Neolithicum werden ook de eerste delfstoffen, vuursteen, gewonnen in mijnen nabij Rijckholt en Banholt. In de Romeinse tijd was het gebied reeds dicht bewoond, waardoor de woeste gronden op grote schaal intensief werden ontgonnen. Tevens werd op de oostelijk gelegen Brunssumer Heide op vrij grote schaal klei gewonnen ten behoeve van de aardewerkindustrie. Verder naar het zuiden werd ook ijzererts gewonnen uit diepere gesteentelagen.

Na de val van het Romeinse rijk rond 450 na Chr. daalde het bevolkingsaantal en nam de economische activiteit af, zodat het bos kon terugkeren. Het zou tot de 9e eeuw na Chr.

duren eer de ontginning van de bossen opnieuw ter hand werd genomen. Nog voor het einde van de middeleeuwen (450 - 1500 na Chr.) was echter het gehele gebied wederom in cultuur gebracht.

Geomorfologie

Het plangebied ligt op een zogenaamde afbraakwand (code: 18A2) die de overgang vormt van een klein plateauterras bedekt met löss naar het dal van de Zieversbeek (ondiep dal, code: 15/1453). Het beekje stroomt door een breder droogdal, dat oorspronkelijk is ontstaan als gevolg van smeltwaterstromen in het Weichselien. Het plateauterras is ontstaan doordat zich aan de noord- en zuidzijde ervan erosiedalen hebben gevormd die door de onderliggende terrasafzettingen zijn ingesneden. De helling die is ontstaan tussen het erosiedal en het plateau is het gevolg van een proces van terugschrijdende erosie. Daarbij wordt als gevolg van afspoelende löss de rand van het plateau gaandeweg (over lange tijd) verder geërodeerd en komt steeds verder van het dal af te liggen. De afgespoelde löss komt als colluvium op de helling en in het beekdal terecht. Dit proces is vooral het gevolg van ontbossing en ontginning vanaf de Romeinse tijd - mogelijk al vanaf het Neoloithicum - en gaat door tot in de 20e eeuw voor zover de op het plateau liggende percelen akkergronden zijn (afbeelding 4).

Afbeelding 4. Geomorfologische situatie rondom het plangebied (rode lijn). Het plangebied ligt op een afbraakwand (roodbruin, code: 15/14S3), die grenst aan het (droog-)dal van de Zieversbeek (groen, code:

18A2). Bron: ARCHIS/Alterra.

Bodem en grondwater

In het oostelijke gedeelte van het plangebied komt een complex voor van

glauconiethellinggronden (code: Aha). Dit zijn oude mariene afzettingen uit het Tertiair en -met name- het Vroeg-Pleistoceen. Dit bodemtype gaat in het westen over in een complex

(13)

van mariene afzettingen ouder dan het Pleistoceen. Het betreft hier afzettingen uit de Rupel-formatie. Beide bodemtypen zijn typerend voor een afbraakwand langs een plateau: als gevolg van erosie liggen de oude afzettingen hier bloot. De löss die deze afzettingen oorspronkelijk bedekte is verspoeld. Ten oosten- en westen van

bovengenoemde bodemtypen komen dan ook ooivaaggronden in siltige leem voor, met roest beneden 0,8 cm-mv (code: Ld6C). Deze gronden zijn typerend voor de verspoelde lössgronden (colluvium) in de dalen langs de randen van het plateau en op de lagere delen van de hellingen ervan.

Afbeelding 5. Bodemkundige situatie rondom het plangebied (rode lijn). Het plangebied ligt op oude rivier- en zeekleiafzettingen uit het Tertiair en het Vroeg-Pleistoceen (blauw en groen, code: AHa en MZk). Het oorspronkelijke lössdek is volledig verspoeld en ligt als een pakket colluvium aan weerszijden van de oudere afzettingen (roze, code: Ldh6). Bron: ARCHIS/Alterra.

Grondwater

In de omgeving van het plangebied komen zeer diepe grondwaterstanden voor (gemiddeld circa 30 à 45 m -mv). Dergelijke diepe grondwaterstanden zijn niet nader ingedeeld in klassen. Hoewel het 'echte' grondwater zich op grote diepte bevindt kan er op een diepte tussen 1,0 en 2,0 m -mv wel lokaal water worden aangetroffen: een zogenaamde schijngrondwaterspiegel. Dit komt voor indien zich in of onder de löss materiaal bevindt dat de verticale waterbeweging remt.

2.1.3 Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)

Op de AHN wordt de ligging ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP)

gevisualiseerd. Op de AHN (zie afbeelding 6) is duidelijk zichtbaar dat de afbraakwand ter plaatse van het plangebied zeer sterk afhelt: van oost naar west helt het terrein circa 9 meter af. Ten oosten van het plangebied ligt het plateau van Vaals, op een hoogte van 222 m + NAP. Naar het westen toe helt het landschap nog verder af naar het dal van de

Zieversbeek. De oostelijke uitloper hiervan ligt op een hoogte van 172 m + NAP. De westelijke hoofdtak ligt op 163 m + NAP. Voor meer hoogtegegevens binnen de locatie

(14)

wordt verwezen naar kaartbijlage 196812-S1. Daarnaast is de hoogte t.o.v. maaiveld per boorpunt weergegeven in hoofdstuk 3.

Afbeelding 6. Het plangebied (roze lijn) op de AHN. De zwarte cijfers geven de hoogte in meters ten opzichte van NAP aan. Bron: www.ahn.nl

2.1.4 Bewoningsgeschiedenis, historische situatie en mogelijke verstoringen

Het plangebied ligt op een afbraakwand van een plateau, grenzend aan een beekdal. Deze regio kent een lange bewoningsgeschiedenis. De hooggelegen plateaus waren reeds in het Paleolithicum en het Mesolithicum geliefde woonplaatsen voor mobiele groepen jager-verzamelaars. De rivieren en beken vormden belangrijke geografische ijkpunten, waarlangs men zich voortbewoog in het landschap. In het Neolithicum vormden de vruchtbare lössgebieden de woonplaats van de eerste landbouwers in Nederland (circa 5300 v. Chr.)1. De meeste nederzettingen en vindplaatsen uit de Lineaire Bandkeramiek worden overigens aangetroffen op een aantal grote lössplateaus verder naar het westen van Zuid-Limburg (Graetheide en Caberg plateau). Oostelijk van het plangebied worden nederzettingen van deze cultuur echter ook gevonden op de grote lössplateaus in de Rheinische Lößbörden bij o.a. Inden en Aldenhoven en ten oosten van Geilenkirchen en Heinsberg. Ook de daaropvolgende Midden- en Laat-Neolitische culturen zijn niet sterk vertegenwoordigd, maar worden vrij sporadisch aangetroffen. In de daarop volgende Brons- en IJzertijd verschoof het zwaartepunt van de bewoning naar de dekzandruggen van Midden- en Noord-Limburg. Desalniettemin bleef ook het lössgebied bewoond2. Vanaf circa 57 v. Chr. werd het onderzoeksgebied onderdeel van het Romeinse Rijk. In deze periode groeide de Maas uit tot een zeer belangrijke verkeersader. In de omgeving van de Maas en verder landinwaarts ontstaan diverse handelsnederzettingen en landbouwcomplexen (villa's) met steenbouw. Daarnaast werd een uitgebreid wegennet aangelegd, onder andere tussen Keulen en Boulogne-sur-Mer (Via Belgica) en een weg tussen Xanten, Aken en Trier (D.). In de Romeinse tijd was sprake van een echte markteconomie, waarbij op grote landbouwcomplexen agrarisch surplus werd

geproduceerd voor de markt. Er was sprake van een intensieve uitwisseling van goederen tussen de Romeinen en de inheemse bevolking. Uit de zeer nabije omgeving van het

1 Van Gijn & Louwe Kooijmans, 2005

2 Schinkel, 2005; De Grooth, 2007; Van Hoof, 2007

222 198

190 181 183 172 163

(15)

plangebied zijn verschillende restanten van bewoning uit deze periode aangetroffen (zie hoofdstuk 2.2).

Na de val van het Romeinse Rijk, omstreeks 450 na Chr., keerde de bevolking in eerste instantie terug naar een zelfvoorzienend bestaan. Onder invloed van de

Frankische/Merovingische heersers (500-800 na Chr.)3. herstelde de handel langs de Maas zich weer, waardoor de bevolking vanaf deze periode weer groeide. In sommige gevallen is er sprake van een continue bewoning tussen de Romeinse tijd en

Middeleeuwen. In de meeste gevallen worden nieuwe plaatsen in gebruik genomen. Deze nederzettingen vormen vaak de kern van de huidige dorpen. Aangenomen wordt dat de dorpskern van Vaals uit deze periode dateert. Vaals ligt op de top van het plateau. Uit deze periode zijn in de wijdere omgeving ook grafvelden teruggevonden. Ook in de volle- en late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd blijft de Maasregio een intensief bewoond gebied. In deze periode ontwikkelden zich industriële activiteiten, zoals

aardewerkproductie en mijnbouw.

Historisch kaartmateriaal

De oudste gedetailleerde kaart van het plangebied betreft de kadastrale minuut uit de periode 1811-1832. Op deze kaart is het plangebied onbebouwd (afbeelding 7).

Afbeelding 7. Het plangebied (blauwe stippellijn) globaal weergegeven op de topografische kaart uit circa 1842.

Het plangebied is onbebouwd en in gebruik als akker- o f weidegrond. Deze situatie blijft bestaan tot circa 1979.

Het plangebied blijft in de loop van de 19e en de 20e eeuw onbebouwd en onderdeel van het agrarische buitengebied van Vaals. Met name in de tweede helft van de 20e eeuw is Vaals sterk uitgebreid. In 1979 is ter hoogte van het plangebied het zwembad 'Vallis' aanwezig. Dit zwembad vormt de kern van het huidige bungalowpark. Deze is in de laatste decennia van de 20e eeuw aangelegd.

3 Blockmans & Hoppenbrouwers, 2003

(16)

2.1.5 Huidig en toekomstig gebruik

Huidig gebruik plangebied en bekende verstoringen

Het plangebied bestaat uit een aantal zwembaden en de omliggende recreatiezone. Bij de aanleg van de zwembaden en de bijbehorende gebouwen in de jaren '70 van de 20e eeuw is de bodem (ernstig) verstoord. Archeologische resten in deze zone van het plangebied zullen hierbij zijn vernietigd. Het betreft een zone van circa 8000 m². In de overige 2000 m² hebben geen grootschalige bodemingrepen plaatsgevonden (zie ook afbeelding 3 in dit rapport). Wel blijkt uit historische gegevens van de beheerder van het park dat in het zuidelijk gedeelte van het plangebied twee betonnen structuren in de ondergrond aanwezig zijn. Het betreffen begraven oude zwembaden/poelen. Bovendien zijn in deze zones, alsmede in een groot deel van de rest van het plangebied, kabels en leidingen aanwezig (zie kaartbijlage 196812-S1).

Consequenties toekomstig gebruik

In de nabije toekomst zal het bungalowpark en het zwembad worden uitgebreid. Bij de graafwerkzaamheden in het kader van deze ontwikkelingen worden archeologische resten in de tot op heden onverstoorde gedeelten van het plangebied bedreigd.

Mogelijke verstoringen

Binnen het plangebied hebben in het verleden bodemverstoringen plaatsgevonden die het bodemprofiel ernstig hebben verstoord en eventueel aanwezige archeologische waarden zullen hebben aangetast of vernietigd. Het gaat dan om de momenteel

bebouwde delen: bungalows (in mindere mate) en zwembaden alsmede bekende kabels en leidingen. Voor het onbebouwde deel van het plangebied geldt dat hier geen

grootschalige bodemverstoringen bekend zijn. Tenslotte dient te worden vermeld dat erosie in het verleden ervoor gezorgd kan hebben dat de bodem binnen het plangebied is verstoord.

2.2 Bekende archeologische waarden

2.2.1 Eerder onderzoek

Direct ten zuiden en oosten van het plangebied heeft eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Ten oosten van het plangebied is een opgraving uitgevoerd naar aanleiding van de ontwikkeling van de woonwijk. Hierbij is een gedeelte van een Romeinse waterleiding aangetroffen en de restanten van een grafkamer, bestaande uit mergelblokken. Over een inhoud is niets bekend: het is niet geheel zeker of het wel een graf betreft.

Op meer dan 150 m ten zuiden van het onderhavige plangebied zijn tijdens een opgraving door de Archeologische Werkgroep Vaals de restanten aangetroffen van een gebouw uit de Romeinse tijd (deel van een Romeinse villacomplex). Het betreft funderingen en vondstmateriaal (waaronder aardewerk). Het kan niet worden uitgesloten dat dergelijke waarden ook binnen het (zuidelijk gedeelte van) het plangebied aanwezig kunnen zijn.

Verder zijn hier ook vondsten uit eerdere- en latere perioden aangetroffen (bron: ARCHIS).

Zie onderstaande.

(17)

2.2.2 ARCHIS: Terreinen met een archeologische status en waarnemingen

Voor een inventarisatie van terreinen met een archeologische status (zogenaamde AMK- terreinen) is de landelijke door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheerde database ARCHIS II geraadpleegd. Dat geldt ook voor de inventarisatie van archeologische waarnemingen.

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere terreinen met een archeologische status geregistreerd. Deze AMK-terreinen zijn weergegeven in tabel 1 en wordt gevisualiseerd op tekening 196812-ARCHIS. Voor een volledig overzicht van de AMK-terreinen in de wijdere omgeving van het plangebied wordt verwezen naar bijlage 3a.

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere waarnemingen geregistreerd. Deze waarnemingen staan vermeld in onderstaande tabel en wordt gevisualiseerd op tekening 196812-ARCHIS. Voor een overzicht van alle waarnemingen in de wijdere omgeving van het plangebied wordt verwezen naar bijlage 3b.

Tabel 1. Terreinen met een archeologische status in de directe omgeving van het plangebied.

AMK nr. Object/complextype Datering Status

16446 Historische dorpskern Vaals, zoals afgebeeld op historische kaarten

Middeleeuwen laat - Nieuwe tijd

Hoge archeologische waarde

16457 Oud bewoningscluster, boerderijen op historische kaarten: Holset

Middeleeuwen laat - Nieuwe tijd

Hoge archeologische waarde

Tabel 2. Waarnemingen in de directe omgeving van het plangebied

Waarnemingsnr. Object/complextype Begin periode Eind periode 17583

17589 19663

Nederzetting: Romeins

villacomplex. O.a. funderingen en gedraaid aardewerk (19663).

Afvalkuil met IJzertijd- of inheems-Romeins aardewerk.

Ook Middeleeuws aardewerk en enkele losse vondsten uit Meso- en Neolithicum (17589).

Meso-/Neolithicum Middeleeuwen laat

15900 Vuurstenen afslagen, klopsteen, hutteleem. Precieze coördinaten en onderlinge samenhang niet bekend

Mesolithicum Mesolithicum

15899 Object van zandsteen met ingekraste lijnen. Losse vondst.

Mesolithicum Mesolithicum

16252 Hamerbijl. Losse vondst. Neolithicum vroeg Neolithicum vroeg 31640 Restanten waterleiding en

sarcofaag

Romeinse tijd Romeinse tijd 23045 (zie CAA-nr. 17583 - dubbele

invoer op verkeerde locatie)

- -

Toelichting tabellen

Op basis van de reeds bekende waarneming kan worden geconcludeerd dat in de zeer nabije omgeving van het plangebied meerdere samenhangende vindplaatsen uit de Romeinse tijd aanwezig zijn. Het is zeker niet uit te sluiten dat het hier een groter

(18)

vondstcomplex betreft, dat mogelijk nog doorloopt tot in het plangebied. Uit de perioden Mesolithicum - IJzertijd en Middeleeuwen - Nieuwe tijd zijn geen samenhangende vindplaatsen bekend, maar wel indicaties van menselijke activiteit in het gebied in de vorm van losse vondsten.

2.3 Archeologische verwachting

2.3.1 Archeologische verwachtingskaarten IKAW

De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is een door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde kaart waarop aan de hand van eerder gedane

archeologische waarnemingen en de bodemkundige gegevens is aangegeven wat de kans is in een bepaald gebied archeologie aan te treffen: laag, middelhoog of hoog. Zoals de naam al aangeeft gaat het hier - vanwege schaal en extrapolatie - slechts om een ruwe indicatie.

Het plangebied ligt op de IKAW binnen een zone met een hoge archeologische

verwachting. De archeologische verwachtingszones op de IKAW hangen sterk samen met de geomorfologische en bodemkundige situatie. In dit geval hebben de afbraakwanden een hoge verwachting toegekend gekregen, terwijl de zones met colluvium een lage verwachting kennen. Zie tekening 196812-ARCHIS voor de IKAW.

Provinciale Archeologische Aandachtgebieden

Het plangebied ligt niet binnen de Provinciale Archeologische Aandachtgebieden zoals geformuleerd door de Provincie Limburg.

Gemeentelijk Beleid

De gemeente Vaals beschikt niet over een eigen archeologische verwachtings- en/of beleidsadvieskaart. De provinciale kaart en -beleid zijn in de gemeente Vaals leidend.

2.3.2 Gespecificeerde archeologische verwachting

De onderstaande gespecificeerde archeologische verwachting heeft als uitgangspunt dat het bodemprofiel intact is.

datering

In het plangebied worden archeologische resten uit de periode Paleolithicum - Nieuwe tijd verwacht. Gezien de nabijheid van een vindplaats uit de Romeinse tijd (villacomplex) in wordt vooral de trefkans op samenhangende resten uit deze periode als hoog ingeschat.

complextype en trefkans

De verwachte archeologische resten hangen sterk samen met de geomorfologische situatie. Nederzettingen vanaf het Neolithicum, evenals landbouwcomplexen uit de Romeinse tijd worden in de regel aan de randen van de lössplateaus verwacht, veelal binnen een 500 m van een droogdal/beekdal. Het vondstcomplex uit de Romeinse tijd ten zuiden van het plangebied bevindt zich op een afbreukrand, die in het zuiden aan een droogdal/beekdal grenst.

(19)

In de periode Neolithicum-Romeinse tijd waren laaggelegen locaties zoals beekdalen ondanks het ontbreken van nederzettingen wel onderdeel van de leefwereld van de mens.

Vaak hadden deze locaties de functie van een ritueel landschap, en vormden ze de focus van religieuze activiteiten. In deze locaties werden bijzondere voorwerpen gedeponeerd (o.a. kostbare gebruiksvoorwerpen, sieraden, wapens) bij wijze van offer. Daarnaast dienden deze laaggelegen gebieden soms als uiterste grens van het grondgebied van een nederzettingen en werd het afval hier gedumpt4. Gezien de ligging van het plangebied net boven het beekdal, is deze verwachting echter matig te noemen.

Voor de overige perioden is geen eensluidend verspreidingsbeeld te schetsen. De ligging op een plateaurand met uitzicht over een beekdal kan voor Laat-Paleolithische en Mesolithische jagers-verzamelaars een aantrekkelijke locatie zijn geweest. Uit deze perioden kunnen in de niet geërodeerde löss resten worden aangetroffen van kort bewoonde kampjes. In de geërodeerde löss op de afbreukrand kunnen losse vondsten uit deze perioden worden aangetroffen, maar deze hebben een geringe archeologische waarde omdat ze als gevolg van erosie uit hun context zijn geraakt.

Verder zijn uit de zeer nabije omgeving van het plangebied resten aangetroffen die wijzen op een vrij intensieve bewoning uit de IJzertijd en - met name- de Romeinse tijd. Er zijn geen concrete aanwijzingen voor bewoning uit de Vroege en Volle Middeleeuwen. In de Vroege Middeleeuwen vindt bewoning overwegend nog langs beekdalen plaats, terwijl eerst met de grootschalige ontginningen van de plateaus in de loop van de Volle Middeleeuwen een contractie van de bewoning op de centrale delen van de plateaus plaatsvond. Op basis van de informatie afkomstig van historische kaarten wordt de kans op het aantreffen van gebouwen uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd als laag ingeschat. Uit deze periode worden vooral resten van agrarische activiteit verwacht.

omvang

Er worden voornamelijk vindplaatsen verwacht met een oppervlakte tussen de 1 en 2000 m² .

diepteligging

Archeologische resten kunnen vanaf het maaiveld tot een diepte van 2,0 m -mv worden aangetroffen.

locatie

De genoemde resten kunnen zich in de zones van het plangebied bevinden waar de bodem niet eerder verstoord is geweest als gevolg van de aanleg van de zwembaden en het bungalowpark.

uiterlijke kenmerken

Neolithicum - Romeinse Tijd: votiefdepots o.a. bijlen en/of wapens van (vuur)steen of metaal. Daarnaast kunnen lagen nederzettingsafval voorkomen.

IJzertijd/Romeinse tijd: geïmporteerde objecten (aardewerk, sieraden). Deze geïmporteerde objecten kunnen ook in een inheemse context worden aangetroffen.

Bewoningssporen: paalkuilen, funderingen (als onderdeel van een villacomplex), uitbraaksleuven. Resten van agrarische activiteit.

Vroege Middeleeuwen-Volle Middeleeuwen: resten en structuren die wijzen op een sedentair, agrarisch bestaan. Nederzettingen: paalgaten (huizen, spiekers, opstallen,

4 Gerritsen & Rensink, 2004

(20)

schuren), greppels, waterputten met houten beschoeiingen, afvalkuilen.

Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd: resten die samenhangen met agrarische activiteiten:

ontginningen, greppels, erfafscheidingen.

mogelijke verstoringen

Omdat het plangebied zich op de afbraakrand van een plateau bevindt, bestaat een deel van de löss waarschijnlijk uit verspoelde afzettingen vanaf het plateau. Eventuele archeologische resten uit deze verspoelde afzettingen liggen niet meer op de

oorspronkelijke plaats en hebben daardoor een lage informatiewaarde. Daarnaast is een groot gedeelte van het plangebied verstoord als gevolg van de aanleg van het zwembad en het bungalowpark. Tevens blijkt dat het zuidelijke deel van het plangebied, dat het meest in de buurt van het genoemde Romeinse villacomplex ligt, sprake zal zijn van verstoringen als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van kabels en leidingen alsmede twee betonnen constructies. De oppervlakte van de verstoorde zones bedraagt hiermee meer dan 8000 m².

2.4 Advies voor vervolgonderzoek

In het plangebied bevindt zich een zone met een oppervlakte van circa 2000 m² waar de bodem niet grootschalig is verstoord als gevolg van de aanleg van de zwembaden5. In deze zones kan het bodemprofiel intact zijn en zijn er mogelijk vindplaatsen aanwezig.

Conform provinciaal beleid, zoasl vast gesteld door Geduputeerde Staten,

Geadviseerd is om in de zones van het plangebied waar zich geen bebouwing bevindt in totaal circa 15-18 boringen te verrichten.

5 Pas ten tijde van het veldwerk bleek uit informatie van de beheerder van Landal Greenparks dat in het zuiden van het plangebied wel sprake is van een aanzienlijke bodemverstoring als gevolg van meerdere kabels en leidingen en betonconstructies. Daarnaast is hier mogelijk sprake van een opgebracht pakket grond.

(21)

3 Veldonderzoek

3.1 Doel- en vraagstelling

Het primaire doel van het inventariserend veldonderzoek, karterende fase, is het toetsen van de archeologische verwachting, zoals deze op basis van het uitgevoerde

bureauonderzoek is opgesteld. Daarnaast heeft een karterend veldonderzoek tot doel het in kaart brengen van eventuele verstoringen in de bodem en het verkrijgen van enig inzicht in de bodemopbouw van het gebied, en tenslotte om de aan- of afwezigheid van archeologische waarden vast te stellen. Het onderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:

• Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?

• Waar is de bodem verstoord en tot hoe diep?

• Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een Romeins Villacomplex?

• Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een andere vindplaats?

• Indien archeologische indicatoren zijn aangetroffen; wat is de aard, locatie, omvang, conserveringstoestand en datering ervan?

• In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?

• Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?

• In welke mate is er sprake van erosie en/of colluviumvorming?

• Zijn er verschillen in de mate van colluviumvorming en erosie binnen de onderzoekslocatie?

• Indien sprake is van colluvium, is dat meerlagig en zo ja, is er een stratigrafie of fasering in waar te nemen, al dan niet in combinatie met woon- of

gebruiksniveaus, op, in en onder het colluvium?

• Welke invloed hebben erosie/colluviumvorming gehad op de kwaliteit van de (eventuele) vindplaats?

Op basis van de resultaten wordt in dit rapport een advies uitgebracht over de mogelijke vervolgstappen m.b.t. de archeologie.

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze

Het karterend booronderzoek is conform de offerte (d.d. 29-09-2009) en de het door Oranjewoud opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 30-09-2009; getoetst door H. Stoepker namens d egemeente) uitgevoerd op 2 oktober 2009 door P.C.Teekens (KNA-archeoloog) en P. Diederen (milieutechnicus), beide werkzaam bij Oranjewoud.

Conform het Plan van Aanpak en methode E2 uit de SIKB richtlijn voor karterend booronderzoek zijn binnen het onbebouwde deel van het plangebied in totaal 21

boringen gezet (boringen 001 - 021). Dit zijn er iets meer dan de 15 à 18 boringen die zijn gepland (dit vanwege het feit dat enkele boringen vanwege de aanwezigheid van kiezels, grind, of puin en de droogte van de grond, niet konden worden doorgezet tot de gewenste diepte). De boringen zijn zoveel mogelijk in een verspringend driehoeksgrid van 13 x 15 m

(22)

gezet (oftewel 56 boringen per ha.), waarbij wel rekening gehouden moest worden met de aanwezigheid van kabels, leidingen, bomen, bebouwing en de glooiing van het terrein.

Daarnaast zijn de boringen zoveel mogelijk binnen de te bebouwen zones gezet.

Gedurende het veldonderzoek is geboord met een Edelmanboor van 12 cm.6 In principe zijn de boringen doorgezet tot een diepte van maximaal 2,0 m - mv of tot maximaal 25 cm in de onverstoorde ondergrond. De profielbeschrijvingen zijn digitaal in het veld

opgenomen voor verdere bewerking met het programma Boormanager (v4). De boorstaten zijn beschreven conform NEN 5104, met aanvullingen conform de ASB. Bij het opnemen van de profielbeschrijvingen is gelet op het voorkomen van archeologische indicatoren als aardewerk- en vuursteenfragmenten, natuursteen, dakpan, verbrande leem, houtskool, verkleuringen, oude akkerlagen etc. De boorkernen zijn gebrokkeld en/of gesneden. De positie van de boringen is steeds met behulp van GPS ingemeten. De hoogte van de boringen zijn niet in het veld opgenomen, maar zijn achteraf gekoppeld aan de AHN-waarden. Ten behoeve van het bepalen van het hellingspercentage zijn op de boorpuntenkaart (kaartbijlage 196812-S1) de hoogtes aangegeven.

Tenslotte dient vermeld te worden dat ten behoeve van de interpretatie van de

bodemopbouw binnen het plangebied gebruik is gemaakt van de diepe boringen die ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek zijn gezet7; boringen 102, 107, 112 - 114, 117, 120 en 124.

Voor de boorbeschrijvingen wordt verwezen naar bijlage 4. De locatie van de boringen is weergegeven op kaartbijlage 196812-S1. Voor een impressie van het plangebied wordt verwezen naar de onderstaande afbeeldingen.

Afbeelding 8. Rechts: het zuidelijke deel van het plangebied gezien naar het noorden (richting buitenbaden).

Links: het zuidelijk deel van het plangebied gezien naar het westen.

6 Soms moest vanwege de aanwezigheid van keien, kiezels en/of grind overgestapt worden op een 10 cm boor, om toch de gewenste diepte te bereiken.

7 F. van Heur, 2009.

(23)

Afbeelding 9. Rechts: het noordelijk deel van het plangebied gezien naar het zuiden. Links: het centrale deel van het plangebied (bij boring 010), gezien naar het zuidoosten.

De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeo- logie, versie 3.1, alsmede het voorgenoemde Plan van Aanpak (PvA).

3.3 Resultaten

3.3.1 Bodemopbouw

De globale bodemopbouw binnen het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van zwak tot sterk zandige leem (löss) met hier en daar matig fijne tot matig grove zandlagen. De bovengrond of A-horizont bestaat uit sterk zandige, zwak humeuze, zwak tot uiterst grindhoudende, veelal puin- en/of baksteenhoudende, soms

kolengruishoudende en roesthoudende, lichtbruine, (donker) grijs bruine, bruingrijze tot bruine of beigekleurige leem. De dikte van deze, veelal verstoorde bovengrond, varieert van 10 cm in boring 003 tot maximaal 90 cm in boring 006. De gemiddelde dikte bedraagt 25 à 50 cm.

Hieronder bevindt zich in de meeste boringen direct de onverstoorde ondergrond, bestaande uit zwak zandige, zwak tot uiterst keien- en/of grindhoudende, vaak sterk roesthoudende, lichtbruine, (donker) grijs bruine, bruingrijze tot bruine of beigekleurige leem. De diepte waarop de onverstoorde ondergrond wordt aangetroffen varieert van 176,4 m+ NAP in boring 016 tot meer dan 184,7 m + NAP in boring 001. Uiteraard is de voornaamste oorzaak van deze variatie het verschil in hoogte binnen het plangebied (voor de hoogte t.o.v. NAP per boorpunt wordt verwezen naar tabel 3. De diepteligging van de onverstoorde ondergrond t.o.v. NAP is weergegeven in tabel 4. Zie tevens kaartbijlage 196812-S1.

Tabel 3. (Gemiddelde) hoogtes t.o.v. NAP per boorpunt

NR. Hoogte in m + NAP NR. Hoogte in m + NAP

001 186,4 016 176,7

002 185,4 017 176,8

003 183,6 018 176,8

004 182,9 019 177,2

005 183,9 020 178,6

006 186,1 021 181,0

007 184,1 102 187,2

008 182,3 107 184,3

(24)

009 180,5 112 181,5

010 181,6 113 181,6

011 182,0 114 181,6

012 177,6 117 179,2

013 178,3 120 177,5

014 179,0 124 176,5

015 180,0

Tabel 3 (vervolg). (Gemiddelde) hoogtes t.o.v. NAP per boorpunt

In enkele boringen is sprake van de aanwezigheid van zandlagen, zoals in boringen 001 - 005, 009, 011, 107, 112, 113 en 117. Soms gaat het echter om opgebrachte (en/of verstoorde) grond, maar in boringen 002 (op 140 - 170 cm - mv), 009 (op 30 - 75 cm - mv) en mogelijk 107 (op 50 - 150 cm - mv), gaat het om natuurlijke lagen (colluvium?). In boringen 112 en 117 is zelfs sprake van alleen zand (matig fijn). Daarnaast dient vermeld te worden dat in boringen 004, 011 en 113 sprake is van matig fijn tot matig grof zand in de ondergrond. Ter plaatse van boring 020 is vanaf 40 cm - mv sprake van grind.

Over het algemeen is de bodemverstoring binnen het onbebouwde deel van het

plangebied beperkt gebleven tot de bovengenoemde A-horizont, of de daaronder gelegen (dunne) laag, maar ter plaatse van boringen 001 t/m 008 (het zuidelijke deel van het plangebied) is de bodem tot meer dan 120 tot meer dan 200 cm - mv verstoord. Hier werden in boringen 001, 003 en 005 op een diepte van respectievelijk 150 - 170 cm - mv, 170 - 180 cm - mv en 120 - 175 cm - mv recente baksteenresten en zeer recent,

geglazuurd wit aardewerk aangetroffen. Dit is overigens het gebied waarvan de kans groot werd ingeschat dat zich hier een (deel van een) Romeinse vindplaats (villacomplex) zou kunnen bevinden. De in deze zone waargenomen bodemverstoring is deels het gevolg van de aanwezigheid van een dik opgebracht pakket leem, zand en puin. Mogelijk is dit materiaal afkomstig van de in het noorden aanwezige buitenzwembaden. Daarnaast moet deze bodemverstoring worden geweten aan de aanwezigheid van 4 strengen met kabels en leidingen en twee begraven betonconstructies (oude baden). De locatie van deze elementen is weergegeven op kaartbijlage 196812-S1. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat er (plaatselijk) sprake is van erosie/colluviumvorming.

Tabel 4. (Gemiddelde) diepteligging intacte ondergrond t.o.v. NAP per boorpunt

NR. Hoogte in m + NAP NR. Hoogte in m + NAP

001 > 184,7 016 176,4

002 184,0 017 176,6

003 181,8 018 176,6

004 181,2 019 176,9

005 182,1 020 178,2

006 > 184,1 021 180,5

007 > 182,1 102 ? *

008 181,1 107 ?

009 180,2 112 ?

010 > 181,1 113 ?

011 181,5 114 ?

012 177,2 117 ?

013 177,8 120 ?

014 178,6 124 ?

015 179,6

* Omdat de bodemkundige boringen niet onder begeleiding van een KNA-archeoloog zijn gezet, kunnen geen accurate uitspraken worden gedaan over de ter plaatse aangetroffen bodemverstoring.

(25)

3.3.2 Archeologie

In de boorkernen zijn, afgezien van recente en subrecente resten, geen archeologische indicatoren aangetroffen. Het bodemprofiel was dan ook bij alle boringen verstoord tot in natuurlijke ondergrond. Dergelijke verstoringen reduceren de kans op het aantreffen van archeologische waarden in de bodem.

(26)
(27)

4 Conclusies en advies

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek luidde de verwachting dat zich binnen het plangebied archeologische waarden uit met name de Romeinse tijd zouden kunnen bevinden. Oudere resten, uit de steentijd, werden niet uitgesloten. Tevens werd verwacht dat in (grote) delen van het plangebied de bodem ernstig zou zijn verstoord. Om hierin duidelijkheid te verschaffen heeft eind september 2009 een karterend booronderzoek plaatsgevonden binnen het plangebied. Voor dit onderzoek zijn een aantal vragen gesteld die hieronder beantwoord zullen worden:

1. Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?

De bodemopbouw kenmerkt zich globaal gezien door de aanwezigheid van zwak tot sterk zandige, veelal sterk grind- en/of keienhoudende leem (löss), met hier en daar matig fijne tot matig grove zandlagen (zie verder paragraaf 3.3.1).

2. Waar is de bodem verstoord en tot hoe diep?

De bodemverstoring binnen het onbebouwde deel van het plangebied is over het

algemeen beperkt gebleven tot de bovengrond (A-horizont), dat wil zeggen tot 10 à 90 cm - mv, met een gemiddelde van 25 à 50 cm - mv. Ter plaatse van boringen 001 t/m 008 (het zuidelijke deel van het plangebied) is de bodem tot meer dan 120 tot meer dan 200 cm - mv verstoord. Hier werden in boringen 001, 003 en 005 op een diepte van respectievelijk 150 - 170 cm - mv, 170 - 180 cm - mv en 120 - 175 cm - mv recente baksteenresten en zeer recent, geglazuurd wit aardewerk aangetroffen. Dit is overigens het gebied waarvan de kans groot werd ingeschat dat zich hier een (deel van een) Romeinse vindplaats (villacomplex) zou kunnen bevinden. De in deze zone waargenomen bodemverstoring is deels het gevolg van de aanwezigheid van een dik opgebracht pakket leem, zand en puin.

Mogelijk is dit materiaal afkomstig van de in het noorden aanwezige buitenzwembaden.

Daarnaast moet deze bodemverstoring worden geweten aan de aanwezigheid van 4 strengen met kabels en leidingen en twee begraven betonconstructies (oude baden).

3. Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een Romeins villacomplex?

Nee, er zijn binnen het plangebied geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een Romeins villacomplex.

4. Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een andere vindplaats?

Nee, er zijn binnen het plangebied geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een oudere (of jongere) vindplaats.

5. Indien archeologische indicatoren zijn aangetroffen; wat is de aard, locatie, omvang, conserveringstoestand en datering ervan?

Niet van toepassing (er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen).

6. In welke mate is er sprake van erosie en/of colluviumvorming?

Het plangebied ligt op de flank van een helling. De hoogteverschillen tussen deze zone en het laaggelegen (noord)westen van het plangebied (richting het dal van de Zieversbeek), bedraagt zeker 9,9 m. Een dergelijk hoogteverschil is ook aanwezig tussen het zuidelijke en noordelijke deel van het plangebied. In met name het hoger gelegen oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied is sprake van erosie en colluviumvorming, zoals blijkt uit boringen 001 - 009, 011, 102, 112, 113, 114, 117 en 120. Hier is sprake van meerdere

(28)

verspoelde lösslagen alsmede zandige afzettingen. Deze zandlagen kunnen een gevolg zijn van erosie. De verschillende lagen wijzen, naast recente verstoringen, zeker op colluviumvorming. Of het löss-pakket in de rest van het gebied, waar (nagenoeg) geen lagen zijn waar te nemen, ook colluvium is valt niet met zekerheid te zeggen, maar is wel aannemelijk.

7. Zijn er verschillen in de mate van colluviumvorming en erosie binnen de onderzoekslocatie?

Ja, zoals hierboven uiteen is gezet, is er vooral erosie- en colluviumvorming in het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied; juist de zone met het grootste hoogteverschil (zie verder vraag 6).

8. Indien sprake is van colluvium, is dat meerlagig en zo ja, is er een stratigrafie of fasering in waar te nemen, al dan niet in combinatie met woon- of

gebruiksniveaus, op, in en onder het colluvium?

Ja, in enkele gevallen is er sprake van meerlagige colluvium, in het lagere deel van het plangebied is een dergelijk onderscheid helaas niet te maken. Een eenduidige stratigrafie of fasering, laat staan in combinatie met woon- of gebruiksniveaus is niet aanwezig of aan te geven (zie verder vragen 6 en 7).

9. Welke invloed hebben erosie/colluviumvorming gehad op de kwaliteit van de (eventuele) vindplaats?

Erosie en/of colluviumvorming zal zeker een grote invloed hebben gehad op de kwaliteit van een (eventueel) eertijds aanwezige vindplaats, doordat de resten en sporen hiervan zullen zijn verspoeld (en dus zijn verstoord of vernietigd). Anderzijds kan het niet worden uitgesloten dat resten of delen hiervan nog aanwezig zijn onder het colluvium, maar indien dit zo is (en de kans hierop wordt laag ingeschat) zal dat op relatief grote diepte zijn (> 2 m –mv). Meer relevant is de waargenomen bodemverstoring binnen het plangebied. Het is aannemelijk dat deze een eventueel aanwezige vindplaats, in met name het zuidelijk deel van het plangebied, zal hebben aangetast of vernietigd.

10. In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek, werd er rekening mee gehouden dat binnen het plangebied mogelijk archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn uit de periode van het Paleolithicum tot en met het heden, maar vooral (in vooral het zuidelijke deel van het plangebied) archeologische resten uit de Romeinse tijd die samenhangen met een Romeins villacomplex. Daarnaast werd er rekening mee gehouden dat het bodemprofiel als gevolg van erosie en/of colluviumvorming, de aanleg van kabels en leiding, zwembaden en vakantiebungalows, ernstig zou zijn verstoord. Delen van het plangebied zijn om deze reden al vrijgesteld voor archeologisch veldonderzoek.

Het veldonderzoek heeft echter aangetoond dat er binnen het plangebied ten eerste sprake is van bodemverstoring. Dit geldt vooral voor het zuidelijke deel van het plangebied, waar tijdens het veldonderzoek bleek dat hier 4 tracés met kabels en

leidingen aanwezig zijn, waardoor het bodemprofiel ernstig is verstoord. Daarnaast bleek dat hier in de ondergrond twee betonnen constructies aanwezig zijn (op een diepte van vermoedelijk meer dan 2,0 m - mv), en dat deze zone ook bedekt is met een opgebrachte laag grond. Op grotere diepte is sprake van onverstoorde löss afzettingen. Deze

afzettingen komen in de rest van het plangebied dichter aan het oppervlak voor.

Bovendien is er binnen het plangebied sprake van erosie/colluviumvorming, waardoor ook natuurlijke verstoring van de ondergrond heeft plaatsgevonden. Al met al kan hierdoor gesteld worden dat eventueel aanwezige archeologische waarden zullen zijn aangetast of verstoord. Mogelijk kunnen (resten van) eventueel aanwezige

archeologische waarden nog op grotere diepte aanwezig zijn (> 2 m –mv), maar deze

(29)

zullen niet worden aangetast door de geplande grondwerkzaamheden. Tenslotte zijn tijdens het karterende veldonderzoek géén archeologische waarden aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een Romeinse villacomplex dan wel een oudere (of jongere) vindplaats. Vanwege de bovenstaande redenen wordt de aanwezigheid van een (intacte) archeologische vindplaats dan ook laag ingeschat.

11. Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?

Zie paragraaf 4.1

4.1 Selectieadvies

Op basis van de resultaten van de bureaustudie en het karterende booronderzoek, wordt de kans op de aanwezigheid van een (intacte) archeologische vindplaats laag ingeschat.

Daarom wordt aanbevolen om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven en geen nader archeologisch onderzoek in de vorm van een begeleiding uit te (laten) voeren.

De bovenstaande conclusies en aanbevelingen zijn afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag, in deze de gemeente Vaals.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033-4227682. Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

4.2 Waardering

Binnen het plangebied is geen sprake van een vindplaats. Dientengevolge kan ook geen waardering worden uitgesproken.

Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.

Almere, oktober 2009

Advies voor vervolgonderzoek

Geadviseerd wordt om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven en geen nader archeologisch onderzoek uit te (laten) voeren.

(30)
(31)

Literatuur en geraadpleegde bronnen

Berendsen, H.J.A. 2004 (4e druk). De vorming van het land. Inleiding in de geologie en geomorfologie. Van Gorcum, Assen.

Pater, B.C. de, Schoenmaker, B., 2005. Grote Atlas van Nederland 1930-1950. Asia Maior, Zierikzee.

Mulder, E.F.J. de, et.al. 2003. De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen.

ROBAS producties, 1991. Historische Atlas Noord-Holland, Chromotopografische Kaart des Rijks, schaal 1:25.000, opname circa 1892, bijgewerkt in 1905. ROBAS Producties, Den Ilp.

Tol, A. & P. Verhagen. 2004. Optimale en standaard boormethoden in: A. Tol e.a.

Prospectief boren. Een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van

booronderzoek in de prospectiearcheologie. Amsterdam, RAAP (RAAP-rapport 1000). 63- 81.

Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1991. Grote Historische Provincie Atlas 1851-1855 (schaal 1:50.000). Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, Groningen.

Kaarten

Topografische kaart 1:25000 (http://kadata.kadaster.nl) Bodemkaart van Nederland, 1:50000

Minuutplan gemeente Vaals (www.watwaswaar.nl.nl)

(32)
(33)

Bijlage 1 : Archeologische perioden

(34)
(35)

Bijlage 1 : Archeologische perioden

Als bijlage op de resultaten en verzamelde gegevens wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewonersgeschiedenis in Nederland geschetst.

Gedurende het Paleolithicum (300.000-8800 voor Chr.) hebben moderne mensen (homo sapiens) onze streken tijdens de warmere perioden wel bezocht, doch sporen uit deze periode zijn zeldzaam en vaak door latere omstandigheden verstoord. De mensen trokken als jager-verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. De verschillende groepen jager- verzamelaars exploiteerden kleine territoria, maar verbleven, afhankelijk van het seizoen, steeds op andere locaties.

In het Mesolithicum (8800-4900 voor Chr.) zette aan het begin van het Holoceen een langdurige klimaatsverbetering in. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor geleidelijk een bosvegetatie tot ontwikkeling kwam en de variatie in flora en fauna toenam. Ook in deze periode trokken de mensen als jager-verzamelaars rond. Voorwerpen uit deze periode bestaan voornamelijk uit voor de jacht ontworpen vuurstenen spitsjes.

De hierop volgende periode, het Neolithicum (5300-2000 voor Chr.), wordt gekenmerkt door een overschakeling van jager-verzamelaars naar sedentaire bewoners, met een volledig agrarische levenswijze. Deze omwenteling ging gepaard met een aantal technische en sociale vernieuwingen, zoals huizen, geslepen bijlen en het gebruik van aardewerk.

Door de productie van overschot kon de bevolking gaan groeien en die bevolkingsgroei had tot gevolg dat de samenleving steeds complexer werd. Uit het Neolithicum zijn verschillende grafmonumenten bekend, zoals hunebedden en grafheuvels.

Het begin van de Bronstijd (2000-800 voor Chr.) valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen, zoals bijlen. Het gebruik van vuursteen was hiermee niet direct afgelopen.

Vuursteenmateriaal uit de Bronstijd is meestal niet goed te onderscheiden van dat uit andere perioden. Het aardewerk is over het algemeen zeldzaam. De grafheuveltraditie die tijdens het Neolithicum haar intrede deed werd in eerste instantie voortgezet, maar rond 1200 voor Chr.

vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, eventueel omgeven door een greppel.

In de IJzertijd (800-12 voor Chr.) werden de eerste ijzeren voorwerpen gemaakt. Ten opzichte van de Bronstijd traden er in de aardewerktraditie en in het gebruik van vuursteen geen radicale

veranderingen op. De mensen woonden in verspreid liggende hoeven of in nederzettingen van enkele huizen. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen (celtic fields). In deze periode werden de kleigebieden ook in gebruik genomen door mensen afkomstig van de zandgebieden. Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand. Er zijn zogenaamde vorstengraven bekend in Zuid-Nederland, maar de meeste begravingen vonden plaats in urnenvelden.

Met de Romeinse tijd (12 voor Chr. tot 450 na Chr.) eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als rijksgrens van het Romeinse Rijk ingesteld.

Ter controle van deze zogenaamde limes werden langs de Rijn castella (militaire forten) gebouwd.

De inheems leefwijze handhaafde zich wel, ook al werd de invloed van de Romeinen steeds duidelijker in soorten aardewerk (o.a. gedraaid) en een betere infrastructuur. Onder meer ten gevolge van invallen van Germaanse stammen ontstond er instabiliteit wat uiteindelijk leidde tot het instorten van de grensverdediging langs de Rijn.

Over de Middeleeuwen (450-1500 na Chr.), en met name de Vroege Middeleeuwen (450-1000 na Chr.), zijn nog veel zaken onbekend. Archeologische overblijfselen zijn betrekkelijk schaars. De politieke macht was na het wegvallen van de Romeinen in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Vanaf de 10e eeuw ontstaat er weer enige stabiliteit en is een toenemende

feodalisering zichtbaar. Door bevolkingsgroei en gunstige klimatologische omstandigheden werd in deze periode een begin gemaakt met het ontginnen van bos, heide en veen. Veel van onze huidige steden en dorpen dateren uit deze periode.

De hierop volgende periode 1500 – heden wordt aangeduid als Nieuwe Tijd.

(36)
(37)

Bijlage 2 : AMZ-cyclus

(38)
(39)

Bijlage 2 : AMZ-cyclus

Het AMZ-proces

Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in de meeste gevallen uitgevoerd binnen het kader van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorg (AMZ).

Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. In de procedure wordt volgens een trechtermodel gewerkt. Het startpunt ligt eigenlijk al bij het bepalen van de

onderzoeksplicht. Op diverse provinciale en landelijke archeologische waardenkaarten kan namelijk worden ingezien of het plangebied ligt in een zone met een archeologische verwachting. Indien dit het geval blijkt te zijn, dan zal er in het kader van de

planprocedure onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn. Hiermee start de zogenaamde AMZ-cyslus (zie afb. 1 en 2)

Afb. 1: de AMZ-cyclus

De eerste fase: bureauonderzoek

Uitgangspunt voor het bureauonderzoek is het vaststellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel dat op detailniveau voor het plangebied aangeeft wat er aan archeologische vindplaatsen aanwezig kan zijn. Op basis van dit verwachtingsmodel wordt bepaald of er een veldonderzoek nodig is en wat de juiste methode voor dit veldonderzoek zou moeten zijn om deze mogelijk aanwezige archeologische resten te kunnen aantonen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze archeologienota werd opgesteld door ABO NV naar aanleiding van de uitbreiding van het postkantoor aan het Bedrijvenpark Coupure te Oudenaarde ter hoogte van het perceel

Op basis van het bureauonderzoek geldt, in afwijking van de gemeentelijke verwachtingskaart, voor het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting op archeologische

Voor deze percelen kan dan ook de verwachting uitgesproken worden dat eventuele archeologische vindplaatsen zijn verstoord.. Waar de vondstzichtbaarheid redelijk tot goed was

Op basis van het bureauonderzoek is, indien de bodem intact is, een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied vastgesteld voor de

De terreinen zijn reeds bebouwd geweest, met funderingen die dieper reiken dan de funderingen van de geplande werken.Daarbovenop zullen de geplande werken slechts tot op een

 Zijn er mogelijkheden om te komen tot een behoud in situ van archeologische resten van het kerkgebouw of voorziet de archeologisch uitvoerder mogelijkheden om met nieuwe

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan gesteld worden dat het tracé van de Hoofseweg dusdanig gefragmenteerd aanwezig is, binnen een klein deel van het plangebied van het

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat er in het plangebied mogelijk archeologische resten aanwezig zijn vanaf de Vroege