• No results found

Conclusies en advies

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek luidde de verwachting dat zich binnen het plangebied archeologische waarden uit met name de Romeinse tijd zouden kunnen bevinden. Oudere resten, uit de steentijd, werden niet uitgesloten. Tevens werd verwacht dat in (grote) delen van het plangebied de bodem ernstig zou zijn verstoord. Om hierin duidelijkheid te verschaffen heeft eind september 2009 een karterend booronderzoek plaatsgevonden binnen het plangebied. Voor dit onderzoek zijn een aantal vragen gesteld die hieronder beantwoord zullen worden:

1. Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?

De bodemopbouw kenmerkt zich globaal gezien door de aanwezigheid van zwak tot sterk zandige, veelal sterk grind- en/of keienhoudende leem (löss), met hier en daar matig fijne tot matig grove zandlagen (zie verder paragraaf 3.3.1).

2. Waar is de bodem verstoord en tot hoe diep?

De bodemverstoring binnen het onbebouwde deel van het plangebied is over het

algemeen beperkt gebleven tot de bovengrond (A-horizont), dat wil zeggen tot 10 à 90 cm - mv, met een gemiddelde van 25 à 50 cm - mv. Ter plaatse van boringen 001 t/m 008 (het zuidelijke deel van het plangebied) is de bodem tot meer dan 120 tot meer dan 200 cm - mv verstoord. Hier werden in boringen 001, 003 en 005 op een diepte van respectievelijk 150 - 170 cm - mv, 170 - 180 cm - mv en 120 - 175 cm - mv recente baksteenresten en zeer recent, geglazuurd wit aardewerk aangetroffen. Dit is overigens het gebied waarvan de kans groot werd ingeschat dat zich hier een (deel van een) Romeinse vindplaats (villacomplex) zou kunnen bevinden. De in deze zone waargenomen bodemverstoring is deels het gevolg van de aanwezigheid van een dik opgebracht pakket leem, zand en puin.

Mogelijk is dit materiaal afkomstig van de in het noorden aanwezige buitenzwembaden.

Daarnaast moet deze bodemverstoring worden geweten aan de aanwezigheid van 4 strengen met kabels en leidingen en twee begraven betonconstructies (oude baden).

3. Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een Romeins villacomplex?

Nee, er zijn binnen het plangebied geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een Romeins villacomplex.

4. Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een andere vindplaats?

Nee, er zijn binnen het plangebied geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een oudere (of jongere) vindplaats.

5. Indien archeologische indicatoren zijn aangetroffen; wat is de aard, locatie, omvang, conserveringstoestand en datering ervan?

Niet van toepassing (er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen).

6. In welke mate is er sprake van erosie en/of colluviumvorming?

Het plangebied ligt op de flank van een helling. De hoogteverschillen tussen deze zone en het laaggelegen (noord)westen van het plangebied (richting het dal van de Zieversbeek), bedraagt zeker 9,9 m. Een dergelijk hoogteverschil is ook aanwezig tussen het zuidelijke en noordelijke deel van het plangebied. In met name het hoger gelegen oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied is sprake van erosie en colluviumvorming, zoals blijkt uit boringen 001 - 009, 011, 102, 112, 113, 114, 117 en 120. Hier is sprake van meerdere

verspoelde lösslagen alsmede zandige afzettingen. Deze zandlagen kunnen een gevolg zijn van erosie. De verschillende lagen wijzen, naast recente verstoringen, zeker op colluviumvorming. Of het löss-pakket in de rest van het gebied, waar (nagenoeg) geen lagen zijn waar te nemen, ook colluvium is valt niet met zekerheid te zeggen, maar is wel aannemelijk.

7. Zijn er verschillen in de mate van colluviumvorming en erosie binnen de onderzoekslocatie?

Ja, zoals hierboven uiteen is gezet, is er vooral erosie- en colluviumvorming in het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied; juist de zone met het grootste hoogteverschil (zie verder vraag 6).

8. Indien sprake is van colluvium, is dat meerlagig en zo ja, is er een stratigrafie of fasering in waar te nemen, al dan niet in combinatie met woon- of

gebruiksniveaus, op, in en onder het colluvium?

Ja, in enkele gevallen is er sprake van meerlagige colluvium, in het lagere deel van het plangebied is een dergelijk onderscheid helaas niet te maken. Een eenduidige stratigrafie of fasering, laat staan in combinatie met woon- of gebruiksniveaus is niet aanwezig of aan te geven (zie verder vragen 6 en 7).

9. Welke invloed hebben erosie/colluviumvorming gehad op de kwaliteit van de (eventuele) vindplaats?

Erosie en/of colluviumvorming zal zeker een grote invloed hebben gehad op de kwaliteit van een (eventueel) eertijds aanwezige vindplaats, doordat de resten en sporen hiervan zullen zijn verspoeld (en dus zijn verstoord of vernietigd). Anderzijds kan het niet worden uitgesloten dat resten of delen hiervan nog aanwezig zijn onder het colluvium, maar indien dit zo is (en de kans hierop wordt laag ingeschat) zal dat op relatief grote diepte zijn (> 2 m –mv). Meer relevant is de waargenomen bodemverstoring binnen het plangebied. Het is aannemelijk dat deze een eventueel aanwezige vindplaats, in met name het zuidelijk deel van het plangebied, zal hebben aangetast of vernietigd.

10. In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek, werd er rekening mee gehouden dat binnen het plangebied mogelijk archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn uit de periode van het Paleolithicum tot en met het heden, maar vooral (in vooral het zuidelijke deel van het plangebied) archeologische resten uit de Romeinse tijd die samenhangen met een Romeins villacomplex. Daarnaast werd er rekening mee gehouden dat het bodemprofiel als gevolg van erosie en/of colluviumvorming, de aanleg van kabels en leiding, zwembaden en vakantiebungalows, ernstig zou zijn verstoord. Delen van het plangebied zijn om deze reden al vrijgesteld voor archeologisch veldonderzoek.

Het veldonderzoek heeft echter aangetoond dat er binnen het plangebied ten eerste sprake is van bodemverstoring. Dit geldt vooral voor het zuidelijke deel van het plangebied, waar tijdens het veldonderzoek bleek dat hier 4 tracés met kabels en

leidingen aanwezig zijn, waardoor het bodemprofiel ernstig is verstoord. Daarnaast bleek dat hier in de ondergrond twee betonnen constructies aanwezig zijn (op een diepte van vermoedelijk meer dan 2,0 m - mv), en dat deze zone ook bedekt is met een opgebrachte laag grond. Op grotere diepte is sprake van onverstoorde löss afzettingen. Deze

afzettingen komen in de rest van het plangebied dichter aan het oppervlak voor.

Bovendien is er binnen het plangebied sprake van erosie/colluviumvorming, waardoor ook natuurlijke verstoring van de ondergrond heeft plaatsgevonden. Al met al kan hierdoor gesteld worden dat eventueel aanwezige archeologische waarden zullen zijn aangetast of verstoord. Mogelijk kunnen (resten van) eventueel aanwezige

archeologische waarden nog op grotere diepte aanwezig zijn (> 2 m –mv), maar deze

zullen niet worden aangetast door de geplande grondwerkzaamheden. Tenslotte zijn tijdens het karterende veldonderzoek géén archeologische waarden aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een Romeinse villacomplex dan wel een oudere (of jongere) vindplaats. Vanwege de bovenstaande redenen wordt de aanwezigheid van een (intacte) archeologische vindplaats dan ook laag ingeschat.

11. Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?

Zie paragraaf 4.1

4.1 Selectieadvies

Op basis van de resultaten van de bureaustudie en het karterende booronderzoek, wordt de kans op de aanwezigheid van een (intacte) archeologische vindplaats laag ingeschat.

Daarom wordt aanbevolen om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven en geen nader archeologisch onderzoek in de vorm van een begeleiding uit te (laten) voeren.

De bovenstaande conclusies en aanbevelingen zijn afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag, in deze de gemeente Vaals.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033-4227682. Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

4.2 Waardering

Binnen het plangebied is geen sprake van een vindplaats. Dientengevolge kan ook geen waardering worden uitgesproken.

Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.

Almere, oktober 2009

Advies voor vervolgonderzoek

Geadviseerd wordt om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven en geen nader archeologisch onderzoek uit te (laten) voeren.