• No results found

Onderzoeksopzet en werkwijze

Het karterend booronderzoek is conform de offerte (d.d. 29-09-2009) en de het door Oranjewoud opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 30-09-2009; getoetst door H. Stoepker namens d egemeente) uitgevoerd op 2 oktober 2009 door P.C.Teekens (KNA-archeoloog) en P. Diederen (milieutechnicus), beide werkzaam bij Oranjewoud.

Conform het Plan van Aanpak en methode E2 uit de SIKB richtlijn voor karterend booronderzoek zijn binnen het onbebouwde deel van het plangebied in totaal 21

boringen gezet (boringen 001 - 021). Dit zijn er iets meer dan de 15 à 18 boringen die zijn gepland (dit vanwege het feit dat enkele boringen vanwege de aanwezigheid van kiezels, grind, of puin en de droogte van de grond, niet konden worden doorgezet tot de gewenste diepte). De boringen zijn zoveel mogelijk in een verspringend driehoeksgrid van 13 x 15 m

gezet (oftewel 56 boringen per ha.), waarbij wel rekening gehouden moest worden met de aanwezigheid van kabels, leidingen, bomen, bebouwing en de glooiing van het terrein.

Daarnaast zijn de boringen zoveel mogelijk binnen de te bebouwen zones gezet.

Gedurende het veldonderzoek is geboord met een Edelmanboor van 12 cm.6 In principe zijn de boringen doorgezet tot een diepte van maximaal 2,0 m - mv of tot maximaal 25 cm in de onverstoorde ondergrond. De profielbeschrijvingen zijn digitaal in het veld

opgenomen voor verdere bewerking met het programma Boormanager (v4). De boorstaten zijn beschreven conform NEN 5104, met aanvullingen conform de ASB. Bij het opnemen van de profielbeschrijvingen is gelet op het voorkomen van archeologische indicatoren als aardewerk- en vuursteenfragmenten, natuursteen, dakpan, verbrande leem, houtskool, verkleuringen, oude akkerlagen etc. De boorkernen zijn gebrokkeld en/of gesneden. De positie van de boringen is steeds met behulp van GPS ingemeten. De hoogte van de boringen zijn niet in het veld opgenomen, maar zijn achteraf gekoppeld aan de AHN-waarden. Ten behoeve van het bepalen van het hellingspercentage zijn op de boorpuntenkaart (kaartbijlage 196812-S1) de hoogtes aangegeven.

Tenslotte dient vermeld te worden dat ten behoeve van de interpretatie van de

bodemopbouw binnen het plangebied gebruik is gemaakt van de diepe boringen die ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek zijn gezet7; boringen 102, 107, 112 - 114, 117, 120 en 124.

Voor de boorbeschrijvingen wordt verwezen naar bijlage 4. De locatie van de boringen is weergegeven op kaartbijlage 196812-S1. Voor een impressie van het plangebied wordt verwezen naar de onderstaande afbeeldingen.

Afbeelding 8. Rechts: het zuidelijke deel van het plangebied gezien naar het noorden (richting buitenbaden).

Links: het zuidelijk deel van het plangebied gezien naar het westen.

6 Soms moest vanwege de aanwezigheid van keien, kiezels en/of grind overgestapt worden op een 10 cm boor, om toch de gewenste diepte te bereiken.

7 F. van Heur, 2009.

Afbeelding 9. Rechts: het noordelijk deel van het plangebied gezien naar het zuiden. Links: het centrale deel van het plangebied (bij boring 010), gezien naar het zuidoosten.

De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeo-logie, versie 3.1, alsmede het voorgenoemde Plan van Aanpak (PvA).

3.3 Resultaten

3.3.1 Bodemopbouw

De globale bodemopbouw binnen het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van zwak tot sterk zandige leem (löss) met hier en daar matig fijne tot matig grove zandlagen. De bovengrond of A-horizont bestaat uit sterk zandige, zwak humeuze, zwak tot uiterst grindhoudende, veelal puin- en/of baksteenhoudende, soms

kolengruishoudende en roesthoudende, lichtbruine, (donker) grijs bruine, bruingrijze tot bruine of beigekleurige leem. De dikte van deze, veelal verstoorde bovengrond, varieert van 10 cm in boring 003 tot maximaal 90 cm in boring 006. De gemiddelde dikte bedraagt 25 à 50 cm.

Hieronder bevindt zich in de meeste boringen direct de onverstoorde ondergrond, bestaande uit zwak zandige, zwak tot uiterst keien- en/of grindhoudende, vaak sterk roesthoudende, lichtbruine, (donker) grijs bruine, bruingrijze tot bruine of beigekleurige leem. De diepte waarop de onverstoorde ondergrond wordt aangetroffen varieert van 176,4 m+ NAP in boring 016 tot meer dan 184,7 m + NAP in boring 001. Uiteraard is de voornaamste oorzaak van deze variatie het verschil in hoogte binnen het plangebied (voor de hoogte t.o.v. NAP per boorpunt wordt verwezen naar tabel 3. De diepteligging van de onverstoorde ondergrond t.o.v. NAP is weergegeven in tabel 4. Zie tevens kaartbijlage 196812-S1.

Tabel 3. (Gemiddelde) hoogtes t.o.v. NAP per boorpunt

NR. Hoogte in m + NAP NR. Hoogte in m + NAP

001 186,4 016 176,7

002 185,4 017 176,8

003 183,6 018 176,8

004 182,9 019 177,2

005 183,9 020 178,6

006 186,1 021 181,0

007 184,1 102 187,2

008 182,3 107 184,3

009 180,5 112 181,5

010 181,6 113 181,6

011 182,0 114 181,6

012 177,6 117 179,2

013 178,3 120 177,5

014 179,0 124 176,5

015 180,0

Tabel 3 (vervolg). (Gemiddelde) hoogtes t.o.v. NAP per boorpunt

In enkele boringen is sprake van de aanwezigheid van zandlagen, zoals in boringen 001 - 005, 009, 011, 107, 112, 113 en 117. Soms gaat het echter om opgebrachte (en/of verstoorde) grond, maar in boringen 002 (op 140 - 170 cm - mv), 009 (op 30 - 75 cm - mv) en mogelijk 107 (op 50 - 150 cm - mv), gaat het om natuurlijke lagen (colluvium?). In boringen 112 en 117 is zelfs sprake van alleen zand (matig fijn). Daarnaast dient vermeld te worden dat in boringen 004, 011 en 113 sprake is van matig fijn tot matig grof zand in de ondergrond. Ter plaatse van boring 020 is vanaf 40 cm - mv sprake van grind.

Over het algemeen is de bodemverstoring binnen het onbebouwde deel van het

plangebied beperkt gebleven tot de bovengenoemde A-horizont, of de daaronder gelegen (dunne) laag, maar ter plaatse van boringen 001 t/m 008 (het zuidelijke deel van het plangebied) is de bodem tot meer dan 120 tot meer dan 200 cm - mv verstoord. Hier werden in boringen 001, 003 en 005 op een diepte van respectievelijk 150 - 170 cm - mv, 170 - 180 cm - mv en 120 - 175 cm - mv recente baksteenresten en zeer recent,

geglazuurd wit aardewerk aangetroffen. Dit is overigens het gebied waarvan de kans groot werd ingeschat dat zich hier een (deel van een) Romeinse vindplaats (villacomplex) zou kunnen bevinden. De in deze zone waargenomen bodemverstoring is deels het gevolg van de aanwezigheid van een dik opgebracht pakket leem, zand en puin. Mogelijk is dit materiaal afkomstig van de in het noorden aanwezige buitenzwembaden. Daarnaast moet deze bodemverstoring worden geweten aan de aanwezigheid van 4 strengen met kabels en leidingen en twee begraven betonconstructies (oude baden). De locatie van deze elementen is weergegeven op kaartbijlage 196812-S1. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat er (plaatselijk) sprake is van erosie/colluviumvorming.

Tabel 4. (Gemiddelde) diepteligging intacte ondergrond t.o.v. NAP per boorpunt

NR. Hoogte in m + NAP NR. Hoogte in m + NAP

001 > 184,7 016 176,4

002 184,0 017 176,6

003 181,8 018 176,6

004 181,2 019 176,9

005 182,1 020 178,2

006 > 184,1 021 180,5

007 > 182,1 102 ? *

008 181,1 107 ?

009 180,2 112 ?

010 > 181,1 113 ?

011 181,5 114 ?

012 177,2 117 ?

013 177,8 120 ?

014 178,6 124 ?

015 179,6

* Omdat de bodemkundige boringen niet onder begeleiding van een KNA-archeoloog zijn gezet, kunnen geen accurate uitspraken worden gedaan over de ter plaatse aangetroffen bodemverstoring.

3.3.2 Archeologie

In de boorkernen zijn, afgezien van recente en subrecente resten, geen archeologische indicatoren aangetroffen. Het bodemprofiel was dan ook bij alle boringen verstoord tot in natuurlijke ondergrond. Dergelijke verstoringen reduceren de kans op het aantreffen van archeologische waarden in de bodem.