• No results found

Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen · dbnl"

Copied!
151
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

feest-dagen

editie Jan van Biezen en Marie Veldhuyzen

bron

Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen (eds. Jan van Biezen en Marie Veldhuyzen).

Frits Knuf, Hilversum 1967

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_hym001hymn02_01/colofon.php

© 2011 dbnl / Jan van Biezen / erven Marie Veldhuyzen

(2)

[Inleiding tot de facsimilé uitgave]

Inleiding tot de facsimilé uitgave van Hymni ofte Loff-sangen uit 1615 door J. van

Biezen & Marie Veldhuyzen; uitgegeven onder auspiciën van Stichting Centrum voor

de Kerkzang.

(3)

Van het merkwaardige boekje "Hymni ofte Loff-sangen" zijn nog slechts enkele exemplaren bekend; één daarvan werd door J. Heringa E. zn in 1814 te Utrecht ontdekt, in 1826 beschreven en in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht geplaatst;

een ander behoorde tot de verzameling van Dr A. van der Linde, die het in 1869 onder de titel "he oudste gezangboek" opnieuw uitgaf, zij het zonder de muziek en het exemplaar toen schonk aan de Koninklijke Bibliotheek te den Haag.

Over de geschiedenis van het boekje weet men niet veel: het is, naar het schijnt, vrijwel geruisloos gekomen en gegaan en er is maar weinig over zijn lotgevallen bekend.

Op een in 1612 door de Staten van de Provincie bijeengeroepen Synode te Utrecht

werd besloten "De gewoonte vande Loffsangen te singen" (te) onderhouden- ook met

andere dan de tot dan toe gebruikelijke gezangen; aan een achttal Gedeputeerden

werd opgedragen een verzameling gezangen samen te stellen en

(4)

deze groep kon in 1615 een bundeltje met 58 gezangen "presenteren, ten eynde de selve soo wel in-den Sangh ende Rijm, als in-de Materie rijpelijk in-gesien ende over-wogen werden", en om ze, zo gaat de inleiding voort, indien ze de goedkeuring van voorgangers en gemeenten kunnen wegdragen, "onder den publycken

Godts-dienst" te gebruiken. Er is dus geen sprake van, dat met het verschijnen van de bundel deze ook werkelijk in de openbare godsdienstoefeningen is gebruikt; wel heeft men er in een daartoe belegde samenkomst uit gezongen om de gemeente een indruk van de inhoud te geven; doch volgens de berichten dienaangaande namen de aanwezigen het door de voorzanger aangeheven gezang niet over en gaven aldus –stilzwijgend en "zonder oproer" –te kennen, niet met de gezangen in te stemmen.

Hetgeen niet verwonderlijk is, vindt Bennink Janssonius, aangezien er "goede,

middelmatige en slechte" bij waren, samenspraken in plaats van liederen en wel

veelal in een taal, die deels te weinig eenvoudig, deels

(5)

te weinig waardig was, hoewel men de bedoeling had gehad, betere berijmingen te stellen tegenover de oorspronkelijke vorm van o.a. "eenige Geestelycke Liedekens, die men Leyssen noemde" en die "seer jammerlyck in Rym ende Reden by een gestommelt waren", een mening die men stellig niet meer kan delen. Aangezien de samenstellers van vredelievende aard waren en in dit opzicht niemand aanstoot wilden geven, was het geringste blijk van afkeuring voor hen voldoende om de invoering van het gezangboek niet te willen doordrijven: het verdween even stil als het gekomen was. Naar de naam van een bepaalde samensteller of dichter kan men slechts gissen: andere namen dan die der acht Gedeputeerden zijn niet bekend.

Heringa (zie litteratuurlijst) pleit met vrij uitvoerige argumenten voor Joh.

Uytenbogaert; deze was Utrechtenaar van geboorte, kwam in de jaren 1605-1611

herhaaldelijk naar de gemeente te Utrecht en was op uitnodiging tegenwoordig by

de Synode

(6)

van 1612; hij was in 1615 predicant te den Haag en in den Haag - niet te Utrecht - werden de Hymni gedrukt. Tenslotte meent H. in een brief van Uytenbogaert in zijn bezit hetzelfde handschrift te herkennen, dat in H.'s exemplaar van de Hymni op f.

7

v

een woord toevoegde. Bennink Janssonius daarentegen wil de mogelijkheid, dat Uytenbogaert als predikant te den Haag aan de uitgave van de Hymni meewerkte weliswaar niet uitsluiten, hij kan zich echter moeilijk voorstellen, dat U, die zich bij de Synode van 1591 een voorstander van de beperking tot 6 gezangen had getoond, nú een "vurig ijveraar voor de gezangen zou willen zijn"; eerder denkt hij aan D.R.

Camphuysen, die toendertijd in Utrecht woonde en zeer bevriend was met de predikant Taurinus, één der Gedeputeerden. Hoe het ook zij: meer licht zal er over de vraag naar de auteur(s) der Hymni wel niet schijnen.

De bundel "Hymni ofte Loff-Sangen"

(7)

was bestemd om gebruikt te worden naast de 150 psalmen Davids, de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon, de Artikelen des geloofs, de Tien geboden en het Vader onze, de oudkerkelijke avondhymne Christe die du bist dag en licht en het gebed voor de predikatie O God die onze vader bist van Utenhove, zoals deze voorkomen in Datheens vertaling van het Geneefse psalter. Hij bevat 51 "christelijke liedekens"

voor kerstmis, nieuwjaar, lijdenstijd, pasen, hemelvaart en pinksteren en een zevental morgen- en avondliederen. De meeste van deze liederen, 39 van de 58, zijn nieuw gemaakt; het is echter belangwekkend, te zien, hoe ook aansluiting aan de traditie gezocht is. In de eerste plaats werden verscheidene latijnse kerkelijke liederen in vertaling opgenomen. Het zijn de hymnen

LVI Deus creator omnium A.H. 50, nr 7

en II Veni redemptor gentium A.H. 50, nr 8, beide van de "vader van het kerkgezang" Ambrosius, ca 340-397;

III A solis ortus cardine A.H. 50, nr 53,

(8)

het bekende abecedarium van Sedulius, ca 450:

LII Jam lucis orto sidere A.H. 51, nr 41, LV Christe qui lux es et dies A.H. 51, nr 22, LVII Te lucis ante terminum A.H. 51, nr 44 en

XL Ad cenam agni providi A.H. 51, nr 83, alle anonym, ca 6e eeuw, behorend tot de Ambrosiana, zo genoemd naar de regel van Benedictus;

I Conditor alme siderum A.H. 51, nr 47,

XVII Rex Christe factor omnium A.H. 51, nr 72 en

XIX Magnum salutis gaudium A.H. 51, nr 74, eveneens anonym, waarschijnlijk later dan de vorige groep:

XLVI Veni creator spiritus A.H. 50, nr 144, anonym, ca 9e eeuw; en de sequens:

XLVIII Veni Sancte spiritus A.H. 54, nr 153 van Langton, ca 1150-1228.

Vervolgens putte men uit het eigen geestelijke lied, uit "d' Oude Leyssen, die vele

aendachtige gemeene Luyden

(9)

op Christelijke Feest-dagen in hare Huyssen plachten te singen", som heel, som halff Duytsch ende Latijn; als: Een Kindeken is ons geboren, Puer nobis nascitur, In dulci Iubilo, Dit's den Dagh der vrolijckheydt, Christus is op-gestanden, &c.".

Opgenomen werden, "gesuyvert van verscheyden onbequame ende onschriftuerlijke manieren van spreken, oock op veel beter Dicht ende Rijm gestelt als te vooren, met het behouden van oude voisen, op hare behoorlijcke Maten en Regulen, naer aerdt ende Konste van de Musijcke melodieuselijck gebraght":

IV Nu zijt wellekome Van Duyse III, nr 529, Mak-Bruning nr 16, Bruning in M.

en M. 1957, p. 380,

X Magnum nomen domini Mak-Bruning nr 62, M.M.N. VII nr 16,

XI Dies est laetitiae 't Is een dag van vrolijkheeden Van Duyse III, nr 475, Mak-Bruning nr 22, M.M.N. VII nr 10

XIII Een kindeken is ons geboren Van Duyse III, nr 525, Mak-Bruning nr 36,

Bruning in M. en M. 1957, p. 383,

(10)

M.M.N. VII nr 13 en 48.

In de derde plaats werden opgenomen de Luther-liederen:

XII en XIV Vom Himmel hoch da komm ich her E.K.G. nr 16 en XXXIX Christ lag in Todesbanden E.K.G. nr 76.

Het Lied LI Dancket alle nu den Heere is afkomstig uit de "Schriftmatige Gebeden"

van Fruytiers, 1573.

De meeste liederen, 41 van de 58, hebben melodiën van het klassieke calvinistische psalter. Men maakte gebruik van de Geneefse melodiën van de psalmen 2, 6

(tweemaal), 8, 12, 13, 16, 24, 25, 31, 33, 36 = 68, 38, 42 (tweemaal), 86=77 (tweemaal), 88, 90 = 78, 91, 97, 100, 102, 103 (driemaal), 105, 107, 116, (driemaal), 118=98 (tweemaal), 129 en 130.

De onderstaande hymnen hebben hun oude melodiën:

I Conditor alme siderum Stäblein nr 23,

III A solis ortus cardine Stäblein nr 53,

XIX Magnum salutis gaudium

(11)

Stäblein nr 232,

XL Ad cenam agni providi Stäblein nr 4, XLVI Veni creator spiritus Stäblein nr 17 en LV Christe qui lux es et dies Stäblein nr 9.

Bovendien staat het lied "s' Avonds als de Son gingh duycken" op de oud-kerkelijke melodie:

(XXXVI) Pange lingua gloriosi Stäblein nr 56. De lezingen sluiten aan bij de in Duitsland gebruikelijke, vergelijk Einsiedeln 12e eeuw en Klosterneuburg 14e eeuw (Stäblein). Met uitzondering van Conditor alme siderum, dat ook hier zijn

kenmerkende ternaire "volkstümliche" ritme vertoont, zijn de melodieën aequaal

genoteerd. De vier "volksliederen" hebben alle hun oorspronkelijke melodie. De

melodie van IV In tijdts sijt ghy comen, de vernieuwde berijming van Nu zijt

wellekome gaat terug tot de 14e eeuw; reeds in een Erfurter handschrift van 1394

komt een driestemmige zetting voor, met de tenor waarvan de melodie

(12)

in de Hymni merkwaardig overeenstemt, terwijl deze van de heden ten dage bekende tamelijk afwijkt. Het nu zo bekende en geliefde lied was in de bloeitijd van ons volkslied helemaal niet zo bekend: het ontbreekt zowel in de handschriften van die tijd als in de grote verzameling van 1539: het Devoot ende Profitelijck boecxken.

De reden hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit, dat dit lied aan bepaalde

plechtigheden èn an bepaalde plaatsen in West-Duitsland en ook Thorn (Limburg).

In het hoogadellijk stift van Thorn was het het voorrecht der schippers van het nabij

gelegen gehucht Poll, in de kerstnacht na de evangelie-lezing drie of vier coupletten

van dit lied te zingen, waarvoor zij van de abdis een kleine maaltijd en een kruik

wijn ontvingen (Bäumker, III p. 313vv). Voor het ritme van deze melodie stellen wij

de volgende emendatie voor:

(13)

In tijdts sijt ghy co-men Je-su Chris-te Heer, Die tot troost der vro-men, Tot ons neemt u keer, Wel-com sijt mids de-sen Lie-ve Hee-re schoon, Die ons comt ge-ne-sen Uyt des He-mels Throon;

Al-le-lu-ia.

(14)

Ook de melodie van X, Siet Emanuel, naar het oorspronkelijke Magnum nomen domini dateert reeds uit de 14e eeuw (ca 1345); zij is van Duitse origine en hoort thuis in het repertoire van het zogenaamde Kindeke-wiegen tussen Kerstmis en Driekoningen.

Ten onzent komt zij met Latijnse tekst en soms met Nederlandse verzen reeds in de 15e eeuw voor (zie M.M.N. VII nr 16).

XI Dit's den dagh die vreughde geeft draagt de melodie van het veelvuldig in het Duits en Nederlands vertaalde Dies est laetitiae uit de 15e eeuw; hier en elders vindt men het meestal met eenzelfde tegenstem.

XIII Een Kindeken is ons geboren is mede één van onze oudste kerstliederen; het begint met een refrein, dat na elke strofe wordt herhaald en deze vorm doet een hoge ouderdom, mogelijk ook een Zuid-nederlandse oorsprong veronderstellen (M.M.N.

VII nr 13): men mag het lied zeker in de 14e eeuw dateren.

(15)

Ook de Luther-liederen hebben hun melodie:

XII en XIV Vom Himmel hoch da komm ich er Zahn nr 346 en XXXIX Christ lag in Todesbanden Zahn nr 7012.

De "Loffsangh der Engelen" kwam als vanzelfsprekend op de melodie van VII

Allein Gott in der Höh sei Ehr Zahn nr 4457. De 7e noot is een drukfout voor: g

׀

.

Voor de liederen "O Petre, u tot bidden stelt" en "Ah, Ah mijn Godt, hoe bangh is 't

hert" werd gebruik gemaakt van de melodie: XXIII en XXIV Wo Gott der Herr nicht

bei uns hält Zahn 4441. Behalve Allein Gott in der Höh sei Ehr hebben deze melodieën

in tegenstelling tot de oorspronkelijke lezingen ritmisch het aanzien gekregen van

Geneefse psalmmelodieën: semibreves voor de begin- en slotnoten van de regels,

die gescheiden zijn door een rust. De bijzondere plaats, die dit boekje als oudste

gezangboek der Hervormden – zij het ongebruikt – in de geschiedenis van

(16)

het Nederlandse kerkgezang inneemt èn de opmerkelijke samenstelling ervan, rechtvaardigen naar onze mening deze her-uitgave.

J. van Biezen

Marie Veldhuyzen

(17)

Afkortingen en litteratuur.

A.H.: Analecta Hymnica Medii Aevi, edd. G.M. Dreves et Cl. Blume. Leipzig 1886-1922.

W. Bäumker: das Katholische deutsche Kirchenlied, u.s.w. III, Freiburg 1891, p. 313 vv.

R. Bennink Janssonius: Geschiedenis van het kerkgezang bij de Hervormden in Nederland. Arnhem 1860.

E. Bruning OFM: Onze oudste Nederlandse Kerstliederen. Mens en Melodie jrg. XII (1957), 380 vv.

F. van Duyse: Het Oude Nederlandsche Lied. 3 dln.+reg. 's Gravenhage

1903-'08. Herdruk: Hilversum 1965.

(18)

E.K.G.: Evangelisches Kirchengesangbuch, Kassel 1950

J. Heringa E. zn.: Berigt aangaande Evangelische Gezangen in Nederlandsche Hervormde Gemeenten voormaals gebruikt. In: Kerkelijke Raadvrager en Raadgever, IIe deel, IIe stuk. Utrecht 1826.

W.J. Kooiman: Luther's kerklied in de Nederlanden. Amsterdam 1943.

G. van der Leeuw: Beknopte geschiedenis van het kerklied. Groningen 1948.

A. van der Linde: Het oudste Gezangboek voor de openbare

godsdienstoefeningen in de Nederlandsche gereformeerde kerk. 's Gravenhage 1869.

J.J. Mak en E. Bruning: Middeleeuwse Kerstliederen. Utrecht. Antwerpen 1948.

M.M.N.: Monumenta Musica Neerlandica VII, Het geestelijk Lied van Noord-Nederland in de 15e eeuw; uitgegeven door E. Bruning OFM†, M.

Veldhuyzen, H. Wagenaar-Nolthenius. Amsterdam 1963.

B. Stäblein: Hymnen. Die mittelalterlichen Hymnenmelodien des Abendlandes.

(Monumenta monodica medii aevi, I)

(19)

Kassel, Basel 1956.

J. Zahn: Die Melodien der deutschen evangelischen Kirchenlieder aus den

Quellen geschöpft. Gütersloh 1889-1893.

(20)

APOC 4 EN 5, ENDE SY SONGEN EEN NIEUW LIEDT. ETZ.

HYMNI ofte Loff-Sangen op de Christelijke Feest-Dagen, ende Ander-sins

met priuiligie

LVC. 2. 15. COMT LAAT ONS GAAN NA BETHLEHEM ETZ IN s' GRAVEN-HAGHE

Bij Hillebrant Iacobsz Drucker Ordinaris

Vande H

O

.M.HH.Staten Generael. An° 1615

(21)

Privilegie.

DIe Staten Generael der Vereenichde Nederlanden, hebben geconsenteert ende geoctroyeert, consenteren ende octroyeren mids desen, dat Hillebrandt Iacobsz.

gesvvoren Drucker van de Generaliteyt, voor den tijdt van vijf Iaren naest-commende, alleene inde Vereenighde Provincien sal mogen drucken ende uyt-geven, in't groot ende kleyn Formaat, d'Oude LEYSSEN, die vele aendachtige gemeene Luyden op Christelijcke Feest-dagen in hare Huysen plachten te singen, gesuyvert van verscheyden onbequame ende on-schriftuerlijcke manieren van spreken, oock op veel beter Dicht ende Rijm gestelt als te vooren, met het behouden van oude Voisen, op hare behoorlijcke Maten ende Regulen, naer aardt ende Konste vande Musijcke melodiueselijck gebraght, ende daar by gevoeght verscheyden andere Christelijcke LOF-SANGEN, op nieus gemaekt, handelende van IESV CHRISTI, onses eenigen Heylandts ende Zaligh-makers, Geboorte, Leven, Leere, VVonder-daden, Lyden, Sterven, Op-standinge uyten dooden, Op-vaart ten Hemel, Sendinge des H. Geestes,

&c. Verbiedende allen, ende een yegelijck Ingesetenen van dese Landen de voorsz.

LEYSSEN ende andere CHRISTELYCKE LOFSANGEN in't geheel, ofte ten deele, in groot ofte cleyn Formaat na te drucken, ofte elders na-gedruckt inde Vereenichde Provincien te brengen, om vercocht te vvorden, by verbuerte vande na-gedruckte Exemplaren, ende daar en boven van een pene van hondert Daalders: T'appliceren een derden-deel daar van tot behoef van den Officier die de Calengie doen sal, het tvveede derden-deel tot behoeff vanden Armen, ende het resterende derden-deel tot behoeff van den voorsz. Hillebrandt Iacobsz. Gedaan ter Vergaderinge vande Hoogh-gemelte Heeren Staten Generaal onder der selver Cachet, ende de Signature van haren Greffier in S'Graven-Hage, den 26. Februarij, 1615, C. Biesman v

t

. Ter Ordonnantie vande Hoogh-gemelte Heeren Staten Generaal.

Onder teeckent.

C. Aertsz.

(22)

EPHES. v. xviij, xix, xx.

Wordt vol des GEESTS; Sprekende tot malcanderen, met PSALMEN, ende LOF-SANGEN, ende GEESTELYCKE LIEDEKENS, singende ende Psalmende den HEERE in uwe Herten: Alle tijdt van alle dingen danckende GODT ende den VADER, inden Name onses Heeren IESV CHRISTI.

APOCAL. xix. j.

Ende na desen hoorde ick een groote Stemme eener grooter Scharen in-den HEMEL seggen; HALLELVIA, de Zaligheydt, ende Loff, ende Eere, ende Maght onses HEEREN GODTS.

Bernardus Epist. CCCXII.

Dat de SANGH in-der Kercke sy vol deftigheyds, niet smakende na dertelheydt, off oock eenige Plompigheydt, maar soet en lieffelijck; die de Ooren soo vermake, dat hy oock met eenen de herten bewege, de Droeffheydt verlichte, den Toorne versachte:

en den Letterlijcken Sin niet wegh en neme, maar veel meer verstercke en verclare.

(23)

De Kercken-Dienaren, Gedeputeerden des Synodi van Vtrecht, VVenschen den Eer-vvaerdigen, Geleerden, Godt-vruchtigen, VVysen, ende Voor-sienigen

Kercken-Dienaren, Ovderlingen, Diakonen, ende

Gemeyne Leden der Christelijcker Kercken in-de Stadt, Steden, ende Dorpen van-den selven Lande,

Genade ende Vrede van Godt onsen Vader, ende Jesu Christoonsen Heere.

EEr-waerde, Geleerde, Godt-vruchtige, Wijse, Voorsienige Mede-Dienaren, Heeren, ende Broederen in IESV CHRISTO onsen HEERE.

Vwe WW. ende LL. en can niet on-bekent sijn 't Artijckel der Christelijcker

KERCKEN-ORDENINGE, in-den Iare onses

(24)

HEEREN sesthien-honderdt ende thien, door Ordre van onse Hooge Overheydt, de Ed. Mog. Heeren STATEN deser Provincie, inden Synodo aller Kercken-dienaren van-den selven LANDE, doe-maals binnen de Stadt VTRECHT gehouden, besloten

+Kercken-ord.fol. 13.b.

ende uyt-ge-

+

geven, aan-gaande de KERCKELYCKE GESANGEN, luydende van woorde te woorde, als volght; De Gewoonte vande Loff-sangen te singen, in onse ende andere Gereformeerde Kercken gebruyckelijck, sal-men onder-houden: ende ten selven eynde tot GODTS Loff ende Prijs, mids-gaders Stichtinge vande Gemeynte singen: De honderdt-vijftigh Psalmen, genaemt Davids, De Loff-sangen Mariae, Zachariae, ende Simeonis, de Articulen des Geloofs, Thien Geboden, het Vader-Onse, ende het Avond-Liedt; CHRISTE die du bist dagh en Licht: oock 'tGebedt voor de Predicatie; O GODT die onse Vader bist; Midsgaders soo vele andere

SCHRIFTUYRLYCKE LOF-SANGEN, ende CHRISTELYCKE LIEDEKENS, handelende van CHRISTI Geboorte, Besnijdenisse, Doodt, Lijden, Sterven, Op-standinge van-den Dooden, Op-vaart ten Hemel, Sendinge des H. Geests, &c.

alsmen naar gewoonte van sommige andere Euangelische Gereformeerde Kercken,

bequamelijck in-gestelt sijnde, naar voor-gaande Visitatie der gener die wy daar toe

sullen committeren, ende met kennisse van ons, de Magistraat ende Kercken-Raadt

van yeder Plaats, daar-men die sal goedt ende stichtelijck vinden te gebruycken,

gevoegelijck ende tot meerder op-weckinge in Geestelijcke aan-

(25)

dacht van-de Euangelische Wel-daden, den Menschelijcken Geslachte door IESUM CHRISTVM den Zaligh-maker geschiedt, sal connen in treyn brengen ende oeffenen.

Alsoo ons nu 'tbevorderen van-de voorschreven KERCKEN-ORDENINGE, in 'tgundt door ons geschieden conde, doemaals op-geleydt was, en hebben wy naar betrachtinge van andere noodt-wendige Poincten, ende die billicks voor-gaan moesten, niet willen na-laten, oock ter ernstiger aan-porringe van vele Godt-vruchtige Personen, Leden onser Kercken, ende onder de selve oock Lieden van goeden aan-sien ende qualiteit, oock van buyten dese Provincie, op de uyt-voeringe van dit Artijckel te dencken: ende na rijpe beraad-slaginge in-gestelt, ofte doen in-stellen de

CHRISTELYCKE HYMNEN, SCHRIFTVYRLYCKE LOF-SANGEN, ende

GEESTELYCKE LIEDEKENS, die wy uwe WW. ende LL. by desen presenteren,

ten eynde de selve soo wel in-den Sangh ende Rijm, als inde Materie rijpelijck

in-gesien ende over-wogen werden; omme ter bequamer tijdt, ende in-dien sulcks

tot Loff ende Prijs GODES onses Zaligh-makers, oock Christelijcke Opbouwinge

onser Kercken, naar voor-gaande Visitatie ende Approbatie der gener, dien sulcks,

volgende 'tvoorsz. Articule onser KERCKEN-ORDENINGE, toe-comt, goedt

gevonden wordt, off eenige van-de selve LOF-SANGEN, off alle, in onse Kercken

onder den publijcken Godts-dienst gebruyckt, ende in

(26)

Geestelijcker aan-dacht gesongen te mogen worden.

Wy en verhopen niet, dat eenigh Christen-Mensch, hy sy binnen off buyten dese Provincie, dit ons doen mis-prijsen, oft anders als wel daar van gevoelen ende spreken sal. Want die van binnen weten, dat dit geheele Werck siet op den voorsz. Artijckel onser KERCKEN-ORDENINGE: 't welck ofte ydel ende vruchte-loos blyven, off 'tsy in deser ofte gelijcke maniere in treyn gebraght moeste worden. Die van buyten, soo wel als de voor-gaande, sullen haar (soo wy achten) weten te erinneren, dat het geheele Stuck van dese ofte die LOF-SANGEN, op dese ofte die Vois, Thoon, off Stemme te singen In-different off Middel-matigh is, ende in yeders Landt off Kercke Vryheydt staat met behoorlijcke Ordre gebruyckt off niet gebruyckt te worden.

+Ephes, 5, 19, Coloss. 3. 16.

Van-de GEESTELYCKE LOF-SANGEN

+

in't gemeyn geeft ons de H. Apostel

dese Vermaninge; Met Psalmen, ende Loff-sangen ende Geestelijcke Liedekens

singende, ende psalmende den HEERE in uwe herten. Item; Singht den HEERE

in uwe herten met Psalmen, ende Loff-sangen, ende Christelijcke Liedekens. Alle

Leeraren, Vyt-leggers van-de selve Texten, besluyten daar uyt de vryheydt van het

stemmelijck singen. Want dat d'Apostel seydt van in-de herten te singen, en sluyt de

stemme niet uyt, sonder de welcke te singen onmogelijck is: maar wijst aan, dat

'tgene met de Stemme gesonge wordt, uyt het herte comen, ende uyt het binnen-

(27)

ste des Gemoedts geschieden moet, op dat-men niet den Huychelaren gelijck sy, die

+Esa 29. 13 Matt. 15 8.

den

+

HEERE nakende met den Monde, verre van hem waren met der herten.

Daar-en-boven soo was ten tijden der APOSTELEN, in-de heymelijcke Gemeynten in sulcke Aff-godische Steden, als Ephesen ende Colossen, noodigh, niet met luyder kelen, als in een open Kercke: maar stillekens, ende als in't herte te singen, om der Vervolginge wille.

'Tis kennelijck, dat het singen van PSALMEN ende GEESTELYCKE LIEDEKENS in-der Gemeynten GODTS oudt is, niet alleen by 'tVolck des Ouden Testaments op de FEEST-DAGEN ende ander-sins gepleeght: maar van IESV CHRISTO onsen

+Matt. 26. 30.

Marc. 14 26

Zaligh-maker ende zij-

+

ne Discipulen selve; als van-den welcken d'Euangelisten Matthaeus ende Marcus getuygen, dat hy zijn H. Avond-maal ge-eyndight heeft met een Loff-sangh. Dat sulcken Gewoonte oock in-de Gemeynte des Nieuwen Testaments gebleven is, blijckt uyt de voor-noemde Apostolische Brieven. Dat Ignatius, Discipel van-den H. Euangelist Joanne Bisschop tot Antiochien, ontrent

+Socr. Lib. 6. cap. 8. ende Niceph. Lib. 13. cap. 8

het Iaar onses HEEREN 'tne-

+

gentigh, in zijne Gemeynte de Maniere van CHRISTELYCKE LOF-SANGEN, oock by Choren te singen, heeft in-gevoert, ende dat die Gewoonte van daar voords in andere Christelijcke Gemeynten

verspreydt is, getuygen de Kerckelijcke Historien. On-langs daar na schreeff Plinius

+Plin. Sec. Lib. 10. epist. 97.

Secundus aan den Keyser Tra-

+

janum (groot Vervolger der Christenen) dat

(28)

de Christenen gewoon waren in hare By-een-comsten, met LOF-SANGEN haren CHRISTVM te loven. Dit Christelijck Gebruyck lange jaren door-gaans in-de Christelijcke Gemeynten onder-houdende sijnde, is metter tijdt, gelijck veel andere Goede Saken meer, gecomen in een groot Verloop ende Mis-bruyck: soo dat het in't Pausdom tot de hooghste Ongeregeltheydt gecomen sijnde, langer niet duldelijck en was; maar om Reformatie ende Verbeteringe riep.

Want (om cort te seggen) het Christen-Volck met Windt, dat is met Orgelen en Singen vervult sijnde, quam te huys met eenen hollen buyck, ledigh van

Zaligh-makende Leeringen. Alleen sijn in sommige Oorden den Gemeynen Man in handen gelaten eenige GEESTELYCKE LIEDEKENS, die men Leyssen noemde, som heel, som halff Duytsch ende Latijn; als, Een Kindeken is ons geboren, Puer nobis nascitur, In dulci Iubilo, Dit's den Dagh der vrolijckheydt, CHRISTVS is op-gestanden, &c. Ende dit waren noch van-de beste, doch seer jammerlijck in Rijm ende Reden by een gestommelt. Even-wel hebben Een-voudige, simpele herten de selve in hare Huysen gesongen, op dat zy, niet mogende den HEERE inder Gemeynte opentlijck loven in haar Moeder-Tale, hun in hare Familien souden behelpen soo zy best conden, ende met sulcken Stoffe als zy hadden.

Met groot recht dan, ende ter hooger noodt, hebben de Christelijcke Overheden,

Pa-

(29)

storen, ende Op-sienders der Kercke, uyt de H. Schrift, ende Practijcke van-de Oude Apostolijcke Catholijcke Kercke, anders geleert sijnde, in verscheyden Coningh-rijcken ende Landen van EVROPA de in-gecropene, on-lijdelijcke Mis-bruycken aff-geschaft, ende de Oude, recht Christelijcke ende Stichtelijcke Maniere van PSALMEN, HYMNEN, SCHRIFTVURLYCKE LOF-SANGEN, ende GEESTELYCKE

LIEDEKENS, niet den Creaturen: maar GODE den Schepper, ende IESV CHRISTO den Zaligh-maker onder de Gemeynte, in Moeders Tale, met betamelijcke Voysen ende Stemmen, te singen, weder in-gevoert; niet om een Verdienst-werck daar uyt te maken: maar om schuldige Danckbaarheydt bewijsende, hare geloovige Herten, Kelen ende Monden te on-sluyten tot Loff ende Prijs des genen, die ons niet alleen en heeft na sijn Even-beeldt geschapen: maar ook

+Psalm. 103. 3.

Door zijn Goedtheydt hoogh verheven+ De Sonden all' ons gantsch'lijck heeft vergeven, En ons geneest van ons' Gebreken groot.

Dit is ende wordt als-noch gepleeght in-de Gereformeerde Kercken van EVROPA:

in sommigen van-de welcke alleen gesongen worden de CL. PSALMEN (DAVIDS

genaamt, ende op Dicht gestelt) in sommigen oock, beneffens de selve, eenige andere

SCHRIFTVYRLYCKE ende GEESTELYCKE LOF-SANGEN, vervattende IESV

CHRISTI onses Zaligh-

(30)

makers Geboorte, Lijden, Sterven, Verrijsenisse, ende dier-gelijcke: Van welcker devoot ende aandachtigh Gebruyck, de voor-treffelijcke, ende door zijne Schriften

+Ind: Voor-rede zijner Vyt-legginge over de Psalmen.

wel bekende, Leeraar on-

+

ser Kercke, Wolfgangus Musculus, in seker zijn Boeck getuyght, dat hy in-den Iare ons HEEREN 1548. gecomen sijnde tot Ausburgh op den Rijcks-dagh, die doe al-daar gehouden wierdt, midden onder de Vremde ende Vyandighe Natie dien hy daar ontmoete, soo seer verheught, soo sterckelijck vertroost, ende soo hertelijck beweeght is geworden, dat hem oock de Tranen uyt zijne Oogen uyt-bersteden, ende over zijne Kaken liepen van Geestelijcke Vreuchde;

als wanneer hy al-daar 'tVolck GODTS in zijne Gemeynte hoorde singen de

PSALMEN, ende LOF-SANGEN, daar mede zy de Calveren harer Lippen offerende, met eenhelliger Herten ende Stemmen GODT ende haren Zaligh-maker loofden.

Even gelijck oock Augustinus vertelt, dat hy terstondt na zijne Bekeeringe, niet sonder meenigh-vuldige Vruechden-tranen, aan en hoorde 'tKERCKELYCK GESANGH by Ambrosium in-de Kercke van Milanen in-gestelt. In-de Gemeynte deser

Neder-Landen, is-men van gelijcke gewoonlijck den HEERE te loven met de KERCKELYCKE GESANGEN, niet alleen vande voor-noemde honderdt-vijftigh PSALMEN: maar oock van-de LOF-SANGEN der Maget Mariae, Simeonis:

mids-gaders de Thien-Geboden, Articulen des Geloofs, ende Vader-Onse. Daar by

in sommige Oorden

(31)

noch gevoeght wordt het Gebedt, O GODT die onse Vader bist. Op andere Plaatsen worden beneffens de voor-gaande, noch andere GEESTELYCKE LOF-SANGEN gebruyckt, uyt de Reformatie der Kercken in Duytsch-Landt aan-genomen ende behouden. In dese Provincie, ende namentlijck in-de Stadt VTRECHT (soo uwe WW. ende LL. Kennelijck is) wordt boven alle de PSALMEN, LOF-SANGEN, ende GEESTELYCKE LIEDERENS nu by Name uyt-gedruckt, noch met groote Stichtinge, na de Avond-Vermaninge ende Gebeden, gesongen de HYMNVY, LOF-SANGH, of GEBEDT, CHRISTE die du bist Dagh en Licht.

Aan-gaande dan nu de HYMNOS, ende CHRISTELYCKE GESANGEN die wy uwe WW. ende LL. tegen-woordelijck presenteren, dese sijn alle te samen uyt de H.

Schrift, som van oudts in-de Latijnsche Kercke ende Tale gebruyckelijck, ende nu bequamelijck verduytscht: som uyt het Hoogh-duytsch in Neder-duytsche Tale ende Rijme gevoegelijck gebraght, som, ende meest alle, op Nieuws in bequamen Dichte ende Mate te samen gestelt; som oock by den Volcke onder den Name van Laudes off Laussen, off (soo-men gemeynelijcken sprack) Leyssen, dat is, LOF-SANGEN, bekent, doch vry wat her-smeedt, van vele ongerijmde stommelingen gesuyvert, op hare behoorlijcke Mate ende Caesure ten stichtelijcken Gebruycke bequaam gemaackt.

De Voysen sijn meest gepast op de Voysen van-

(32)

d'Ordinarise PSALMEN. In sommigen hebben wy de gewoonlijcke Voysen, soo die off in't Latijn off in't Hoogh-Duytsch plegen gesongen te worden, gelaten; ten deel om dat de Dichten ende Rijmen daar op waren gepast: ten deele, om dat vele van Ouden Tijden daar op waren gewendt. Alleen hebben wy alles (soo vele doenlijck is geweest, ende met de minste Veranderinge heeft connen geschieden) op zijnen behoorlijcken Regel, na den Aardt der Musijcke ende Rijm-conste, wat beter dan te voren geschiedt was, gestelt. In eenigen mede acht nemende op de genigen die met ons niet in alles over een en stemmen, om die niet meer te vervremden: maar de selve, soo veel mogelijck, in middel-matige Saken ontmoetende, te winnen.

Wy en presenteren uwer WW. ende LL. desen onsen Arbeydt niet in Meyninge,

dat de selve terstondt op ons aan-prijsen in-de Kercken deser Provincie in-gevoert

soude worden; want wy des geen Macht noch Authoriteyt, en dien volgens, noch

Wille noch Begeerte en hebben: maar willen ons in desen vol-comentlijck gedragen

naar uyt-wijsen onser KERCKEN-ORDENINGE voor verhaalt; begerende alleen

dat uwe WW. ende LL. alles willen examineren ende over-wegen, ten eynde, als

voor-geseydt: biddende soo yemandt wat vindt, 'tgene hem soude duncken niet

bequaam, 'tsy in de Materie, Rijm, Caesure, ofte Mate, gestelt te sijn, ons 'tselve in't

vrundelijck te willen aan-wijsen, daar mede ons vrund-

(33)

schap ende Dienst geschieden sal: op dat soodanige Fauten, die hier ofte daar moghten over-gebleven sijn, gevoegelijck verandert ende verbetert mogen worden: alsoo wy on-gaerne yemandt ter Wereldt de minste Oorsaack van aan-stoot hier mede souden willen geven. Wordt het in-voeren off van alle, off van eenige, off oock van andere als dese, ter zijner tijdt by onse H. Overheydt ende Kercken, goedt ende stichtelijck gevonden: wy willen niemandt met Voor-oordeel vervangen: maar, met ons Oordeel volgende, 'tGoede ende 'tStichtelijcke toe-stemmen ende helpen handt-haven. Soo anders, ons en sal daar-inne niet, dat ons leedt ende on-aan-genaam sijn ofte mis-nugen geven mochte, weder-varen. Wy mogen lijden, dat-se in sulcken gevalle den Godt-vruchtigen Herten tot Christelijcke Aan-dacht ende Oeffeninge in hare Huysen ende Familien alleen dienen: off oock t'eenen-male ongeacht blijven, naar eens yeders wel-gevallen, Want wy in desen niemandt en hebben voor te schrijven: maar soecken een yeder na onse Mate ende gelegentheydt te dienen in CHRISTO IESV.

Soo nu yemandt precijselijck hier op wilde staan (gelijck men allerley humeuren

van Menschen vindt, by-sonder nu ten dage) dat-men in-de Kercke niet en behoort

te singen dan de PSALMEN Davids, om dat die van-den H. GEEST sijn gedicht,

dien willen wy dit cortelijck antwoorden; Dat de H. Apostel sprekende in-de

voor-aan-getogene Passagien van

(34)

PSALMEN, LOF-SANGEN ende GEESTELYCKE LIEDEKENS, der Christenen vryheydt verder uyt-streckt, als alleen tot de PSALMEN Davids. D'Oude Apostolische Kercke, ende sedert door-gaans, heeft oock meer Vryheyds in desen Deele gebruyckt, ende vele andere GEESTELYCKE LIEDEKENS ende LOF-SANGEN gesongen in-de Kercke GODTS, als alleen de voor-noemde PSALMEN: ende dat al voor ende buyten de kenlijcke Pauselijcke Mis-bruycken. De Hoogh-gheleerde ende Vermaarde

+Pet. Martyr loc. comm. Loc.

13. fo'. 354 b

Leeraar der Gereformeerde Kercken, Petrus Martyr prijst oock

+

de HYMNEN ende LOF-SANGEN Ambrosij, Augustini, Chrystostomi, ende anderen die in voor-tijden in sommige Kercken sijn gebruyckt, als accorderende met de H. Schrift, ende bequaam tot der Geloovigen Op-bouwinge. Onse Neder-Landtsche Kercken selve gebruycken noch alle Dage meer Vryheydt, wanneer-se niet alleen de LOF-SANGEN Mariae ende Simeonis: maar oock de Thien-Geboden, d'Articulen des Geloofs, 'tVader-Onse, ende dier-gelijcke Gesangen in-de Kercke gebruycken; soo voor aan-gevvesen ende een yeder bekent is. Wat aan-gaat van niet te singen dan dat

+2. Timot. 3. 16.

van-den H. GEEST gedicht ende

+

in-gegeven sy; Alle de Schrift is van GODE

in-gegeven: ende dese LOF-SANGEN ende LIEDEKENS sijn alle, de Stoffe ende

Materie aan-gaande, uyt de H. Schrifture genomen ende gestelt; soo sijn zy dan mede

van GODE ende zijnen H. GEEST, soo vele de Materie

(35)

ofte Stoffe belanght, in-gegeven. Wat beroert de Menschelijcke Woorden ende Om-schrijvingen, die om den Rijm ende Dicht hare Mate ende Caesure na eysch te geven, noodt-wendelijck worden vereyscht; Niemandt en is onbewust, dat de selve in alle Vaersen ende Rijmen, ende namentlijck oock in-de Gedichten der PSALMEN Davids, soo-men die in-de Gereformeerde Kercken singt, bevonden worden,

al-te-samen by Godt-Vruchtige, Verstandige Mannen gestelt. 'TVader-Onse is by yemandt in Duytsch-Landt, hy sy Lutherus off yemand anders, met vele

Menschelijcke, doch Schriftuyrlijcke, uyt-breydingen ende Om-schrijvingen t'samen

gebraght. 'TGebedt; O GODT die onse Vader bist by een ander gestelt, hoe wel het

geen eygen Formeel Subject in-de H. Schrift en heeft, wordt dies niet tegen-staande,

in vele onse Kercken met stichtinge gesongen, dewijl het in-den grondt Schriftuyrlijck

is. Op gelijcker manieren connen oock noch huyden ten dage Godt-vruchtige ende

verstandige Mannen gevonden worden, ende worden door GODTS Genade gevonden,

die 'tgene de H. Schrift ons leert van-de Geboorte, Leere, Leven, Miraculen, Lijden,

Sterven, Op-standinge, Op-vaardt, Sendinge des H. GEESTS, door des selven GEESTS

Gaven, connen ten Dienst der Gemeynte, op bequamen Rijm ende Dicht vervaerdigen,

om in't Huys des HEEREN, tot Vertellinge van GODTS ende IESV CHRISTI

Wonder-wercken, Verbreydinge van zijne over-rijcke Genade, ende Danck-

(36)

segginge voor zijne menigh-vuldige Wel-daden, stichtelijck ende aan-dachtelijck gesongen te worden.

Ende boven allen desen laten wy ons (onder correctie) gantschelijck beduncken;

dat het tot sterckinge des Geloofs, versterckinge der Hope, ende verweckinge van Liefde, sonderlingh nut ende profijtelijck is, dat, neffens de PSALMEN des Ouden Testements, die de Daden, Wercken, ende Wel-daden JESV CHRISTI, ofte in eenige dingen gantsch niet, ofte in sommige niet dan Prophetischer ende voorseggender wijse, donckerlijck, ende als van verre, in Schaduwen, aff-beelden: oock in velen alleen den Geest des Ouden Verbondts, als onder 'twelck de selve vanden H. Geest sijn in-gegeven, smaken, oock eenige andere LOF-SANGEN des N. Testaments inde Kercke GODTS gebruyckt worden, die ons IESVM CHRISTVM den Eenigen Heylandt ende Zaligh-maker der Wereld in zijne Comste ende Vervullinge aller voor-gaande Prophetien opentlijck, duydelijck, ende sonder eenige om-windinge van Schaduwen ende Figuren, van na-by ende in't Licchaam selve uyt-drucken ende voordragen: om daar door te levendiger aan-geprickelt ende hertelijck bewogen te

+2. Timot. 1. 10.

worden tot Danck-segginge GODTS des VADERS, die

+

ons desen Heylandt gesonden

heeft; ende IESV CHRISTI die't Leven en d'On-sterffelijckheyd in't Licht gebraght

heeft door zijn Euangelium, met LOF-SANGEN wat naarder smakende den Geest

des N. Verbondts den Kinderen GODTS

(37)

in kracht van 'tselve mede-gedeylt: die oock noch huyden ten dage de ware Geloovigen

+1. Corint. 1. 5.

Col.1. 9.

vervult met de kennisse zijns willens in alle Wijsheydt

+

ende Geestelijcken Verstande:

gelijck sulcks den Volcke des N. Testaments sonderlinge is belooft. By-sonder

+Ioel 2 28, &c.

Actor 2. 16. &c.

worden de Een-voudige

+

Gemeyne Verstanden sonderlinge gedient met soo-danige LOF-SANGEN die van-de Euangelische Wel-daden opentlijck ende duydelijck spreken: over-mids die in hare Vervullinge claar sijn, ende de Genade GODTS ons in CHRISTO IESV geschiedt, diep in't Herte in-prenten.

Edoch wy laten hier in anderen Kercken hare Vryheydt: gelijck wy houden dat oock den onsen van andere behoort gelaten te worden: al-tijdt blijvende by de Eenigheydt des Geloofs ende des Godts-Diensts, die wy te samen hebben, ende oeffenen in CHRISTO IESV: 'Twelck doende, willen wy dit, ende alles wat meer tot deser Sake behoort, uwer WW. ende LL. rijpe Aan-dacht ende Christelijcke Op-merckinge bevelen; Verwachtende daar op onser H. Christelijcker Overheydt, ende uwer WW. ende LL. Oordeel ende Goedt-duncken, Off dese, off andere dier-gelijcke, t'eeniger tijdt bequaam gekent sullen worden, om op de Christelijcke Feest-dagen, ende ander-sins (naar dat de Christelijcke aan-dachtige Herten daar toe van te voren door particuliere voor-gaande Oeffeninge tamelijck souden sijn gewent) tot op-bouwinge, die in-de Godt-zaligheydt is stichtelijck, gebruyckt te mogen worden.

Wy

(38)

hebben gedaan dat wy conden naar onsen last: op dat 'tvoor-noemde Artijckel onser Christelijcker KERCKEN-ORDENINGE niet en soude geacht worden te vergeefsch gestelt.

GODT de VADER onses Heeren IESV CHRISTI will' onser aller herten vervullen met den Geest der Danckbaarheydt, om hem met Ziele, Hert, Mondt, Kele, Tonge, Woordt, Werck, Gesangh, ende alles wat in ons is, in alles door IESVM CHRISTVM te dancken van nu tot in-der Eeuwigheydt; op dat wy niet alleen hier op der Aerden met den Geloovigen Menschen; maar oock na-maals in-den Hemel, met de

Verheerlijckte Heyligen ende Engelen voor des LAMS Throon mogen singen, ALLELVIA; Amen.

Uwer WW. ende LL. Dienstwillige Mede-Br.

(39)

Hymni, Ofte Loff-sangen, op de Geboorte

Heeren, ende eenigen Zalighmakers, Iesv Chisti.

Den I. Loff-sangh,

Gestelt by den Oudt-Vader Ambrosius: Beginnende in't Latijn: Conditor alme Syderum.

O CHRISTE Schepper eeuwigh Licht, Ghy die dijn Dienaars geeft gesicht:

Verhoort ons Beed' en truer-geschal, Dat wy doen uyt dit jammer-dal.

Ghy hebt den Mensch door Sonde doodt, Geholpen uyt med'-lijden groot,

De VVereld liep ten eynde ras,

(40)

Ghy Bruyd'gom ons quaamt wel te pas.

3 VViens heerlijckheydt elck staat t'ontsien, Wien buyghen moeten alle knien,

En eer bewijsen groot en kleyn, In Hemel. Hel, en't Aertsche pleyn.

4 Son die tot ons zijt komen aff Als ons der Sonnen-licht begaff, Sterckt ons met uwes Geestes straal, Dat ons niet scha' die Helsche quaal.

5 Dat sullen wy u minst en meest,

GOD VADER, SOON, en HEYLGEN GEEST Te loven wesen wel bereydt

Van nu tot in-der eeuwigheydt.

Den ij. Loff-sangh,

Wesende Ambrosij: in't Latijn beginnende: Veni Redemptor Gentium.

+Op den 91. Psal.

+1 Comt die der VVereldt Heylandt sijt, Verthoont de vrucht der Maget,

Tot groot verwond'ringh breed en wijdt, Elck een die na u vraget.

Soo een Geboorte GODT

(41)

toe-staat,

Dat niet uyt 'sMenschen Bloede:

Maar door GODTS Geest en wijsen Raadt 'TVVoordt Vleysch wierdt ons ten goede.

2 Een Maget schielijck swanger wordt Seer eerbaar van manieren,

GODT zijne Gave in haar stort, Die't alles can bestieren.

D'HEER CHRISTVS comt uyt 'sVADERS Throon, Vol zijner Godlijckheden,

Om ons te schencken 'teeuwigh loon Geloopen hier beneden.

3 Zijn uyt-gangh van-den VADER is, Daar sal hy oock we'er keeren, D'Aerd' eerst wordt zijn begrafenis, Dan sal hem GODT ver-eeren.

Hy die den VADER is gelijck, Comt tot de Hel ne'er-dalen,

Op dat den Mensch veel dueghden rijck Van hem moght comen halen.

4 Zijn Stal nu luchtigh schijnen sal, Zijn Nacht oock heerlijck lichten:

O HEERE in dit duyster dal Laat ons Gelooff niet swichten.

V GODT o VADER sy den prijs, En uwen SOON daar neven,

(42)

Met uwen GEEST, HEER, maackt ons wijs Dat wy doch eeuwigh leven.

Den iij. Loff-sangh,

Gestelt by Coelius Sedulius over de Geboorte onses Zaligh-makers:

beginnende in't Latijn. A Solis ortus cardine.

1 AL wat hier op der Aer den woont, Om prijs nu CHRISTO Eer bethoont, MARIAE Soon dien Prin ce goedt, Met mondt en hert elck lo ven moet.

2 Op dat den Mensch van d'Helsche pijn Hier na nie soud' verslonden sijn,

Der Eeuvven Schepper 't Vleysch aan-nam, Daar door ' Vleysch Sondes straff' ontquam.

3 GODTS VVysheydt van-den Hemel stijght, Een plaats' in 'sMoeders Licchaam crijght, Dien duyren Schat de reyne Maaghdt Op on-bekender wijse draaght.

4 Dat zedigh Huys, dat suyver Hert, Seer haast een Tempel GODES werdt:

Die noyt van Man en was geraackt,

(43)

Is door een Woordt bevrucht gemaackt.

5 Zy heeft gebaart die was voor-seydt Van GABRIEL met claar bescheydt.

Wiens comst men met vruechdt voelen sagh Hem die noch in't verborgen lagh.

6 Men heeft hem in een Cribbe slecht, En in't Hoy droevigh ne'er-geleght:

Hy die ons allen spijse geeft,

Met weynigh Melcks daar heeft geleeft.

7 Dies 't Hemelsch Heyr verhueght is seer:

En d'ENGELEN GODT geven Eer.

Den Harders oock met soet vermaan, Dien HARDER groot werdt condt gedaan.

8 Loff sy u HEER die altijdt leeft, Dien ons een Maaghdt ghebaret heeft, Des VADERS loff oock sy verbreydt:

Met zijnen GEEST in eeuwigheydt.

Den iiij. Loff-sangh,

Daar mede de Kercke haren Nieuwen geboren Coningh welle-com hiet.

1 IN tijdts sijt ghy comen IESV CHRISTE HEER, Die tot troost der vromen, Tot ons neemt u keer,

(44)

Vyt des Hemels Throon; ALLELVIA. Looft onsen GODT.

2 VVel-com Prins verheven, Ghy wel cleyn nu sijt, Wel-com ons gegeven Op den rechten tijdt.

Wel-com onsen Coningh Trouwen Advocaat.

Wel-com dien zijn Crooningh

By den VADER staat; ALLELVIA. Looft onsen GODT.

3 VVel-com HEER van boven, Onsen Vrede-Vorst.

Wel-com dien te loven Onse Ziel na dorst.

Wel-com eeuvvigh Vader Onser herten lust.

Wel-com Sond' Ont-lader,

Daar ons' ziel op rust; ALLELVIA. Looft onsen GODT.

4 VVel-com onsen Broeder.

Helper in-der noodt.

Wel-com ons' Behoeder Tegens Sond' en Doodt.

Wel-com trouwe Rader, Zaligh-maker wijs.

Wel-com Levens Ader,

Die wordt Doodes spijs; ALLELVIA. Looft onsen GODT.

5 D'ENGEL GODTS gepresen, Den trouw' Harders slecht, Dat sy souden wesen Vrolijck, onder-recht:

Want hy quam verconden Haren Trooster goedt, Die zijn Volck van Sonden

Vrijdt, en wel behoedt; ALLELVIA. Looft onsen GODT.

(45)

6 Dies zy langhs de Velden Songen een nieuw Liedt, En GODTS loff vermelden, Hen die't wisten niet

IESVS hoe gheboren Was al in-der nacht, Van een Maaghdt vercoren Vyt DAVIDS geslacht;

7 VVat loff sal nu singen Onse Tonge bly?

Dat ghy ons comt bringhen GODTS Genade by,

Dien ghy gaat bewijsen T'onser Zaligheydt ! Dies wy u Naam prijsen

In-der eeuwigheydt; ALLELVIA. Looft onsen GODT.

Den v. Loff-sangh,

Meest sijnde de 98. Psalm Davids: ende wordt gepast op de Geboorte onses Heylandts ende Zaligh-makers Iesv Christi.

1 WIlt onsen GOD een nieuw Liedt singen, Want hy groot wonder heeft gedaan.

Zijn Rechter-handt can alle dingen,

(46)

Verwinnen ende gantsch verslaan.

Hy heeft ons 'tHeyl geopenbaret, Daar door wy t'samen zijn bevrijdt:

En zijn Barmhertigheydt verclaret Den Volckeren breedt ende wijdt.

2 Hy heeft gedacht aan zijn Genade, Na zijne Goedigheydt seer groot:

En aan zijn Waarheydt vroegh en spade, Tot ISRAELS troost in-den noodt,

'THeyl dat ons GODT nu heeft gesonden, Is GOD-MET-ONS CHRIST onsen HEER:

Hier-om ghy Volcken t'allen stonden Geeft zijnen Naam Loff, Prijs, en Eer.

3 Den HEER looft met der Harpen snaren, Trompetten, en Basuynen klaar:

Laat ons met Psalmen nu verclaren En singen zijnen Loff eenpaar:

O juycht voor onsen GODT gepresen, GODT ons een Prins gesonden heeft De Zee en Aerd' ont-springh mids desen:

Want onsen Koningh eeuwigh leeft.

4 Dat nu de Water-stroomen crachtigh Verblijdt sijn, en al t'saam verhuechdt.

Dat alle Bergen oock een-drachtigh Genuycht bewijsen ende vruechdt:

Want 'tVVoordt is Vleysch, en recht beneden

(47)

Zijn Schapen hy ten Hemel leydt.

Den vj. Loff-sangh,

Vervattende de Historie van de Geboorte onses Heeren I. Christi, beschreven Luce 2. 1. 2, 3, &c.

+Op den 105. Psa 1 NA dien AVGVSTVS door zijn Landen+

Het Volck op-schreeff van alle Standen, De IODEN braghten al te saam

Elck in haar Stadt haar Stam en Naam, Oock IOSEPH en MARIA swack Optrocken met groot on-gemack.

2 VVant zy op't uyterste was swanger, Soo dat-se geenen tijdt hadd' langer Als zy van Galileen aff

Haar op de reys' na Bethl'em gaff,

(48)

Den tijdt vervuldt wierdt om te baren.

Haar Eerst-geboren baarde zy, En leyd' hem, in een Cribbe, bly:

In Doecken zy dat Kindgen wondt, Want zy geen plaats in-d'Herbergh vondt.

4 O GODT geeft doch soo langh wy leven, Dat wy dien Prins Herberge geven,

Maackt desen Coningh in ons hert Vol-comentlijck geboren werdt:

Dat CHRISTVS in ons meer en meer Magh wonen als den rechten HEER.

Pavse.

5 De Harders hare Nacht-waack hielen Niet verr' van daar, op dat niet vielen Die Wolven op haar Schaapgens tam.

En, siet, des HEEREN ENGEL quam:

Des HEEREN claarheyd haar om-scheen, Soo dat haar cracht door vrees verdween,

6 GODS ENGEL sprak: Wilt vrees wegh werpen, Want, siet, ick com' u in te scherpen

Een Blijschap, een seer groote vrueghdt, Daar door al 'tVolck sal sijn verhueghdt, Hoe CHRISTVS uwen HEER gewis Te BETHLEHEM geboren is, 7 Het welck om sekerlijck te weten, Dit Teycken niet en dient vergeten, 'Tgen' ick u seggen wil van't Kindt, In Stal men het verschoven vindt, In Doeckskens, in een Cribbe slecht, Vindt ghy het Kindt: verstaat my recht.

8 O CHRISTE wilt ons sonder beyden In't rechte Bethlehem geleyden, En spijst ons met u Hemelsch Broodt,

Dat wy ont-gaan de tweede Doodt;

Hen die des HEEREN wegen gaan Des Hemels dueren op staan.

(49)

Den vij. Loff-sangh,

Daar in de Geloovigen met vreughd verhalen den Loff-sangh der Engelen, beschreven Luc. 2. 13, 14.

1 IN d'hooghste Heem'len zy GODT eer Op Aerden Vre' daar neven,

GODTS Gunst om-vanght den Menschen seer, En biedt haar 'teeuwigh le ven,

Soo ons vand' ENGELS is beduydt, Met uyt-ter maten schoon geluydt:

Dus laat ons GODT aankleven.

2 VVant hy ons nu een Vrede geeft, Geen haars gelijck te vinden, Ja niemandt hier ter VVereldt leefdt

(50)

Ten vollen haren prijs off dueghdt Te roemen: o dees Zielen Vrueghdt Met GODT ons comt verbinden.

3 Den Scheyd-muyr onser Sonden sterck Ons hadde aff-gesloten

Van alle Vre' van't Hemelsch Perck, Dit heeft den HEER verdroten.

Dies hy ons sendt dien Vrede-Vorst, O dien zijn Ziel na Vrede dorst Met Vrueghdt werdt over-goten.

4 Na Vrede wy o HEERE staan, Wilt ons dan nu begieten

Met CHRISTI Salff, dien heyl'gen Traan Van u Gena' laat vlieten,

Wy bleven eeuwigh in't verdriet, Soo ghy die Heyl-Fonteyne niet Tot ons en liet aff-schieten.

5 O IESV Vorst in Hemel-rijck, V Kerck eens brenght te samen:

Maackt haar hoe langs meer ws gelijck, Den Tvvist-geest wilt beschamen.

Verknoopt ons met der Liefden-bandt, En brenght ons in u Vader-landt In't recht Ierus'lem; Amen.

Den viij. Loff-sangh,

Verhalende, hoe dat de Harders, als de Engelen vertrocken waren, na

Bethlehem sijn gegaan, om te vernemen na 'tgene hun vercondight

was: alles tot onsen Troost ende Vermaninge gepast: uyt Luc. 2. 15,

16, &c.

(51)

+Op den 97. Psal.

1 SOo rasch der ENG'LEN Schaar,+ Vertrocken was van daar,

Malcanderen vermanen Als trouwe Onderdanen, Die Harders om te sien, Wat dat sulcks moght bedien:

Na BETHL'EM laat ons gaan, En sien 'tWoordt ons gedaan, Stracks spraken dese Lie'n.

2 Zy liepen halff verbaast Daar heen in aller haast:

En in-de Cribbe vonden

'TKindt in een Doeck gewonden.

Daar op zy swegen niet:

Maar hebben't wel bediedt,

(52)

Van't geen zy hoorde segghen.

De Harders met gesanck Den HEERE seyden danck, En keerden we'er na huys:

Met lieffelijck gesuys Haar Stem ten Hemel klanck.

4 Soo wie den HEERE soeckt, En in zijn Dienst verkloeckt, GODT rijck'lijck sal verschulden Zijn Cruys en al zijn dulden:

Het wel-doen nemmer rouwt, Die op den HEER betrouwt, In GODTS Genade blijft, En eeuwighlijck beklijft.

Die GODTS Geboden houwt.

Pavse.

5 Om dan te vinden hem, Laat ons na BETHLE'EM Gaan onsen Coningh kussen, En dit Woordt niet versussen.

Comt dan ghy Siecken al, Die schier van on-geval Door Sonden-stanck verdwijnt, Te soecken IESVM pijnt, Hy u wel helpen sal.

6 Maar soeckt hem na zijn VVoordt, Dat hy comt brengen voordt, Off anders sult ghy missen Door 'sMenschen ydel gissen.

Leght aff all' Hoovaerdy, Wegh Eer-sucht, Quel-sucht sy, Gaat langhs den Engen padt:

Den breeden is te gladt:

Stelt 'sVleyschs lust aan een zy.

7 O HEER en Coningh groot In ons de Sonde doodt.

'Tverstockt gemoedt wilt buygen,

(53)

Als Kinderkens die zuygen.

Geeft ons een ned'righ hert, Dat ghy ontfangen werdt Tot Satans onder-druck:

Vrijdt ons voor on-geluck:

Geneest der Zielen smert.

Den ix. Loff-sangh,

Daar in de Geloovigen Godt den Heere dancken van wegen de comste des nieuvv-geboren Coninghs, en de wel-daden daar door vercregen.

+Op den 103. Psa GHy Volck'ren wilt den HEER niet loff-sangh prijsen,+

Al wat in u is moet hem Eer bewijsen, Dat hy zijn Soon in dese VVereldt sendt.

Rijst uyt den stoff, ghy die daar steeckt in holen,

(54)

Comt voor den dagh: u lijden loopt op't endt.

2 Hier is hy die u Wonden wil verbinden:

Die siende maackt de Oogen van-de Blinden,

Voor Droeffheyd Vruechd, voor Asch hy geeft Cieraat.

Hy brenght Geluck, Eer, Troost, Vruechdt menigh-vuldigh, Voor dien die hem in ootmoed volght geduldigh

En wacker op des Duechds voet-stappen gaat.

3 Dit wijst ons aan den Name CHRISTVS crachtigh, Verblijdt u dan als ghy dien wordt gedachtigh Wie dat ghy sijt kleyn, groot, jongh ofte oudt.

Hy sal GODTS Wil u duydelijck verclaren En soecken ons in lieffde te vergaren:

Dus staat op hem, en op geen Menschen bouwt.

4 Smijt Vreese wegh, want gy nu hebt ontfangen Dien Vrede-Vorst, daar na met groot verlangen De Oude Kerck soo vierigh heeft gehaackt,

Op dat zy moght ont-gaan het swaar benouwen Daar zy in lagh: welc goedt wy nu aan-schouwen, Dees Koningh ons met GODT den Vrede maackt.

5 Hy comt gantsch niet (soo hy wel claar laat blijcken) Om over ons een Vonnis strengh te strijcken:

Maar zijn Genad' hy wil uyt-deylen mildt.

O IESV werckt in ons doch nieuwe lusten, Dat wy na u verlanghen sonder rusten:

Door uwen GEEST ons' qua' Begeerten stilt.

(55)

Den x. Loff-sangh,

Sijnde een vrolijcke Loff-sangh over de Geboorte onses Heeren ende Zaligh-makers I. Christi, beginnende in't Latijn: Magnum Nomen Domini.

1 SIet EMANVEL (o Naam seer wijdt vermaart, Die van GABRIEL ons was ge-openbaart) Huyden GODT de HEER ons sendt in Israel.

Dies nu BETHLEHEM GODT looft met snaren-spel, Want soo DANIEL voor-seydt hadd' na GODTS VVoordt, Comt MARIA ons de Coningh bren-

(56)

gen voordt.

Juychet, juychet, juychet;

Siet een Maget cuysch van aardt,

Na GODES wil ons IESVM baart; ALLELVIA. Loff sy den HEER Weest vruechdigh

en jueghdigh:

CHRISTVS comt in't Aerdtsche pleyn, (Weest vruechdigh

en jueghdigh)

Van-de Maaghdt MARIA reyn.

2 Een seer groote eer heeft GOD hier in bethoont,

Dat het VVoordt wordt Vleysch door schand' en pijn gecroont:

Hy die nemmer-meer de sond' en heeft gekent, Gantsch gewilligh hem in tijts ten Cruyce wendt

En den voor-smaack brenght ons van des Hemels vruechdt, Tot MARIAE troost en al die volgen dueghdt.

(57)

(Weest vruechdigh En jueghdigh)

Van-de Maaghdt MARIA reyn.

3 Als de Maget hadd' die heyl'ge vrucht ontfaan, Men natures loop heel uyt haar spoor sagh gaan.

GODT voor wien dat al de VVereld wijcken moet, Zijnen Hemel en Vruechd-plaatse open doet, En den Sondaars schenckt soo costelijcken pandt, Om te brengen ons in't schoon' Beloofde Landt.

Juychet, juychet, juychet:

Siet een Maget cuysch van aardt,

Na GODES wil ons IESVM baart; ALLELVIA. Loff sy den HEER Weest vruechdigh

En jeughdigh,

CHRISTVS comt in't Aerdsche pleyn, (Weest vruechdigh

En jueghdigh)

Van-de Maaght MARIA reyn.

Den xj. Loff-sangh,

In-houdende in't corte de Historie van de Geboorte Christi, in't Latijn beginnende: Dies est laetitiae. Wat vercort ende verbetert.

1 DIt's den dagh die vruechde geeft, Vruechde groot van boven:

Want een

(58)

Maaghdt bebaret heeft Een Soon waerdt om loven:

Zijnen Naam is VVonder-raadt, Vrund'lijck is hy van gelaat, Voor ons in't aan-schouwen.

Maar zijn Ampt, Natuyr en Rijck, Nergens vindet zijns gelijck Niemandt can't ontfouwen.

'Tselfde op een and're voys, om in contra-punt tegen malcanderen te

singen.

(59)

Want een Maaghdt gebaret heeft Een Soon waerdt om

(60)

loven:

Zijnen Naam is VVonder-raadt, Vrund'lijck is hy van gelaat, Voor ons in't aan-schouwen:

Maar zijn Ampt, Natuyr en Rijck, Nergens vindet zijns gelijck, Niemandt can't ontfouwen.

2 Als 'tGebodt des Keysers quam Al 'tVolck op te schrijven,

Haast haar reys MARIA nam, Woud' niet weyg'righ blijven:

Comt te Bethle'em in Stadt, Vande reyse moed' en mat,

Haar Soon baart zy spoedigh:

Buytens huys ist dat hy blijft, Die in't Boeck des Levens schrijft Die hem soeckt demoedigh.

3 Siet de Moeder Dochter is, Haar Soon is haar Vader.

(Wie gelooft dit voor gewis) GODT-EN-MENSCH te gader?

Hy is Knecht, en daar toe HEER,

(61)

En geeft een beginnen !

4 Die de Son haar licht verleent Zy in't doncker baret,

Desen Prins hem seer verkleent, 'Tstal hem niet beswaret.

Sick in luyren winden laat, Daar den Hemel door bestaat.

Wel die heeft gedragen

Hem die in Stal schreydt en sucht, Die daar dondert in-de lucht, Jongh en oudt van dagen.

5 GODT den Harders niet vergeet 'Snachts by hare Schapen:

Maar den ENGEL doet de weet, Des zy vruechde rapen:

Als zy hooren van GODTS GEEST, Dat hier in dit Aerdtsch-Foreest

In een Doeck gewonden,

Wiens Throon boven d'ENG'LEN staat, En in Eer te boven gaat,

Van GODT was gesonden.

Den xij. Loff-sangh,

In-houdende de Boodtschap des Engels tot den Harders.

1 VIt GODES Throon com 'ick tot u, En brengh' u goede tijdingh nu, Nieu-maren

(62)

goedt ick brengh met my, Dien ick vercondighen wil dy.

2 De Maaghdt MARIA cuysch en reyn V heeft gebaret een Kindt kleyn, Een Kindeken seer schoon en fijn, Dat u brenght vruechd', en vrijdt van pijn.

3 'Tis CHRISTVS GODT de HEERE groot Te helpen u uyt allen noodt:

V Zaligh-maker wil hy sijn, En uwer Sonden Medicijn.

4 Hy brenght u aan de zaligheydt, Die GODT de VADER heeft bereydt:

Dat ghy met ons in Hemel-Rijck Soudt leven hiet na eeuwighlijck.

5 Soo mercket nu dat Teycken recht, De Doeckskens ende Cribbe slecht, Daar vindt ghy dat Kindt in-geleydt, Twelck't al bestuyrt met goedt bescheydt.

6 Dus laat ons blijde sijn voordt-aan, En met den Harders henen gaan Te sien wat heeft bestelt de HEER, Die ons zijn Soon schenckt t'onser eer.

7 Merckt op mijn Hert met oogen claar, Wie leydt doch in die Cribbe daar?

Wie is doch dat kleyn Kindgen schoon?

'Tis IESVS GODES lieve Soon.

(63)

Den xiij. Loff-sangh,

Vervatende de Historie van-de Reyse der Wijsen na Bethle'em.

1 EEn Kindeken is ong ge bo ren in Bethle'em, Des hadd' Herodes to ren,

Dat bleeck aan hem.

Die VVijsen sonder schromen quamen t'Ie ru sa lem, Doe IESVS was gecomen

Na der Propheten stem:

Geen moeyten zy ont sa gen, Noch costen groot,

Haar gaven sagh-men dra gen In haren schoot.

Een Kindeken is ons geboren

(64)

In Bethle'em,

Des hadd' Herodes toren, Dat bleeck aan hem.

2 Als zy t'Ierus'lem quamen Met hert en monde bly, Aandachtigh al te samen Dien Coningh sochten zy;

In't Oosten 'siet, zijn Sterre Wy sagen staan:

En comen van soo verre 'TKindt bidden aan.

Een Kindeken, &c.

3 Doe nu Herodes wiste Dat 'tKindt geboren was, Vergimd' hy, doch met liste Verberghd' hy't op dat pas.

Hy vreesd' hy moght verliesen Zijn Rijck seer groot:

Dies docht hem best te kiesen Des Kindgens doodt.

Een Kindeken, &c.

4 Hy vraaghd' beroerdt van sinnen Na zijn Geboort-plaats ras,

Te Bethle'em seyd-men binnen, Soo m'in GODTS Schriften las, Daar soud' de Plaatse wesen Dees Coninghs soet,

Die ons al-t'saam genesen Soud' door zijn Bloedt.

Een Kindeken, &c.

5 Herodes seyd'den VVijsen:

Gaat heen dien Coningh soeckt, Een Kindt waerdt om te prijsen, Dat ghy't vindt u verkloeckt.

Een Coningh boven allen Soo sal hy sijn:

Men seyt hem sal toe-vallen

(65)

Het Rijcke mijn.

Een Kindeken, &c.

6 Als ghy dan hebt dien HEERE Gevonden en gegroet,

Comt hier dat ick hem eere Mach doen, en vall' te voet.

Soo rasch de VVijsen waren We'er uyt de Stadt,

De Sterr' haar quam verclaren, Die voor haar tradt.

Een Kindeken, &c.

7 Zy door dees Ley-sterr' vonden Huys, Moeder, en Kindt kleyn, Haar Gaven zy ont-wonden Myrrh', Wieroock en Goudt reyn.

GODT in haar slaap quam leeren, Herodem quaadt

Wilt mijden in't we'er-keeren, Het Kindt hy haat.

Een Kindeken, &c.

8 GODTS Raadt zy gingen volgen, En sijn niet we'er gekeert

Tot dien Tyran verbolgen Dies 'tKindt bleeff on-verseert.

Nu laat ons dit Kindt loven Met hert en mondt,

Dat het ons help' van boven Tot aller stondt.

Een Kindeken, &c.

9 O CHRIST Kindt ons gegeven, Ghy sijt geen Kindt nu meer:

Maar een Prins hoogh verheven, En aller Heeren HEER.

GODTS SOON nochtans gebleven, Wiens Rijck ghy erft:

Beschenckt ons met dat leven Dat niet en sterft.

(66)

Hymni:

Op Nieuwe Iaar te singen, daar in, neffens een verhaal van Godts Genade in't Nieuwe Testament bewesen, de Menschen vermaant worden, tot een nieuw Godt-zaligh leven.

+1

+

Den xiiij. Loff-sangh,

1 WEest wel-com o ghy edel Gast, De Sondaars die niet laat in last, Ghy comt in d'Ellend' hier tot my, Hoe sal ick des voldancken dy.

2 Och HEER wiens Rijck streckt breed en wijd Om onsen't wil ghy dit al lijdt:

Ghy leght daar op het drooge gras, Het welck der Beesten voeder was.

(67)

'T Fluweel, en oock de Zijde fijn, Daar op, wien niemandt is gelijck, Brageert ghy als een Coningh rijck.

4 Dat heeft u soo behaget HEER Om my te zijn een goede Leer, Dat ick mijn hert besnijden moet, Verachten al des VVereldts Goedt.

5 Ah mijn seer lieve IESVS soet, Maackt u in my een bedd' met spoet, Dat ghy in't herte rusten mueght Tot u, en mijner Zielen, vruechdt.

6 Mijn Ziele nu dan vrolijck sy, Mijn Tonge juych' en singe vry

Den HEER zijn Liedt en Loff-sangh schoon, Noyt songh-men Liedt van soeter thoon.

7 Loff sy GODT in-den hooghsten Throon, Die ons schenckt zijn lieven Soon:

Dies haar verhueght der ENG'LEN Schaar, En singht ons vrolijck 'tNieuvve Iaar.

Den xv. Loff-sangh,

+Op den 2. Psal

+

1 WAar heen, waar heen, o Mensch droeff van gemoedt?

'Tis nu geen tijdt van uwen GODT te loopen.

(68)

niet van hem te koopen

Wijn, Oly, Melck, om uwen Dorst te laven, En hongers noodt te stelpen voor en naar:

Wilt slechts niet meer on-nutte putten graven.

Het quade vliedt doet goedt met 't Nieuvve Iaar.

2 Den Hemel schoon voor ons gesloten stondt, Door't Vonnis GODTS van wegen onse sonden, Nu comt den HEER en PRINS van't Nieuvv Verbondt.

Dien openen, en heelen onse Wonden.

GODT zijnen Throon des Oordeels heeft verlaten, Daar voor den Mensch niet dan met groot gevaar Verschijnen moght, dies wildt de Sonden haten, Het quade vliedt, doet goedt met 'tNieuvve Iaar.

3 Dit Nieuvve Iaar, dien Dagh der Zaligheydt, Daar na soo seer verlanghden die Propheten En Coninghen, heeft GODT voor ons bereydt:

Wilt doch o mensch dees wel-daad niet vergeten.

Ploeght op het Nieuvv, niet langer wilt bezayen 'Tsteen-achtigh landt vol yd'len arbeyd swaar, Op dat ghy mueght des Hemels vruchten mayen, Het quade vliedt, doet goet met 'tNieuvve Iaar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Joannes Stalpaert van der Wiele, Gulde-jaers feest-daghen of den schat der geestelycke lof-sangen gemaeckt op elcken feest dagh van 't geheele laer... Voor-Reden tot

Heb ick nu quaet of goet bedreven, Daer af sal ick nu loon ontfaen, En rekeningh geven van al mijn leven, Mijn Ziel moet voor den Rechter staen:.. Zal 's werelts goet my dan

De m ghenade Gods staet open Laet ons loopen // wel bereyt Want wie daer sal zijn gheropen Vol van hopen // sonder respijt Maer elck doe aen zijn bruyloft cleyt Op dat hy ontfangt

Wie niet tot dese Paesch-Feest gaet, En't vieren van dees Sabbath laet, Sal't hier na eeuwiglijck beklagen, Want Godt ons in sijn Woort gebiet, Dat men dit moet versuymen niet, Of

Onse here meer dar hi mi sal Want redene ende verstannesse Heeft di ghegeuen ghod onse here Wlmaecten sijn ghedinkenesse 10 Ende oec te leuene embermeere. Dar du sculdech wars mede

'Tis dan so verre van daer, dat ik met desen mijnen Lof van onse lieve geboorten-stad, ende aerdsch Vaderland, desen yver der getrouwicheyd aen God, ende betrachtinge onser erve

En een groote Ruste daer deur rijsen, Uoor alle Landen, dit zijn mijn auijsen, Waermen yet vinden mocht voor alle saken, Dat can in Rusten houden wil ick bewijsen De Landen hier aff

Hendrik Ghijsen, Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen.. Gerardus Borstius,