Vraag nr. 108 van 1 augustus 1996
van de heer LEO CANNAERTS
KMO's – Vrijstelling onroerende voorheffing
De wet van 4 augustus biedt de KMO's de mogelijk-heid om tijdelijk te worden vrijgesteld van onroerende voorheffing op bedrijfsgebouwen en outillering. Ook de lokale besturen (gemeenten en provincies) kunnen zich aansluiten voor uitbreiding van deze vrijstelling. 1. Hoeveel dossiers voor vrijstelling van onroerende
voorheffing werden gunstig beoordeeld voor de jaren 1993, 1994 en zo mogelijk ook 1995 ?
2. Welke bedragen werden hiervoor per jaar vrijge-maakt voor rekening van het Vlaams Gewest ? 3. In hoeverre hebben de lokale besturen zich hierbij
aangesloten (aantallen, bedragen en indien moge-lijk een overzicht per provincie) ?
Antwoord
Mijn bevoegdheid inzake de aangelegenheden die in de vraag worden behandeld, is beperkt tot punt 1 en punt 2.
1 Het aantal dossiers dat gunstig werd beoordeeld voor vri jstell ing van onroerende voorhef fing bedraagt 831 in 1993, 1.115 in 1994 en 1.379 in 1995. 2. Aangezien de inning van de onroerende voorheffing
gebeurt op federaal niveau, worden er niet recht-streeks bedragen vrijgemaakt voor rekening van het Vlaams Gewest.
3. Wat deelvraaag 3 betreft, heb ik de Vlaamse minis-ter bevoegd voor Binnenlandse Aangelegenheden verzocht de nodige elementen van antwoord samen te brengen.
Hij deelde mij mee wat volgt.
De vrijstelling van opcentiemen op de onroerende voorheffing door lokale besturen volgt uit de aard van deze lokale belastingen : zij worden geheven in de vorm van opcentiemen. Door het wegvallen van de basisbelasting verdwijnt meteen ook de grond-slag voor de opcentiemen.
De bedoelde vrijstellingen zijn in feite dus automa-tisch uitgebreid naar gemeenten en provincies toe. Enkele gemeenten heffen weliswaar een vervangen -de belasting op -de tij-delijk van onroeren-de voor-heffing vrijgestelde gebouwen (in 1995 : Duffel, Hemiksem, Kortemark, Lichtervelde, Machelen, Mortsel, Overpelt, Puurs, Willebroek en Wommel-gem). Deze belasting wordt berekend in een met de opcentiemen overeenstemmend percentage van het kadastraal inkomen van de voor de onroerende voorheffing vrijgestelde gebouwen.
De rechtspraak heeft de wettelijkheid van deze belasting erkend, uitgaande van de fiscale autono-mie van de gemeente.