• No results found

Risicoverslaggeving bij SW-bedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Risicoverslaggeving bij SW-bedrijven"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Risicoverslaggeving bij SW-bedrijven

Afstudeeronderzoek R. Vellema Studentnummer: s1540726 Adres: Goslingastraat 16 Postcode: 9074 CP Woonplaats: Hallum

(2)

2

Abstract

Risicoverslaggeving is in Nederland een verplicht onderdeel van het jaarverslag. Er zijn binnen Nederland verschillende wettelijke kaders rondom jaarverslaggeving, waarbij een verschillende invulling wordt gegeven aan risicoverslaggeving. In dit onderzoek is de risicoverslaggeving van de sociale werkvoorziening beoordeeld. Voor het onderzoek is gebruikgemaakt van een

indexanalyse, waarbij jaarverslagen zijn getoetst aan het vooraf gestelde kader. Het kader is opgesteld vanuit diverse onderzoeken naar risicoverslaggeving, waarbij 14 kwaliteitsbepalende factoren voor risicoverslaggeving zijn onderkend.

Vervolgens is onderzocht of verschillende wetgeving leidt tot een verschil in de hoeveelheid gerapporteerde kwaliteitsbepalende factoren van risicoverslaggeving in het jaarverslag. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen organisaties die hun jaarverslag opstellen volgens de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en het Burgerlijk Wetboek enerzijds en het Besluit Begroting en Verantwoording anderzijds. De kwaliteitsbepalende factoren zijn gebaseerd op eerder onderzoek naar risicoverslaggeving.

Daarnaast is onderzocht of de omvang van het toezichthoudend orgaan tot een verschil leidt in de hoeveelheid gerapporteerde kwaliteitsbepalende factoren van risicoverslaggeving.

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie waarmee ik de opleiding Master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen afrond. Graag wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om de mensen die mij geholpen hebben met het schrijven van deze scriptie, te bedanken.

Allereerst wil ik Klaas Zwaagman bedanken voor de begeleiding vanuit de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn adviezen en feedback hebben een grote rol gespeeld in de totstandkoming en uiteindelijke afronding van dit onderzoek. Daarnaast wil ik Erik Vriesen bedanken voor zijn begeleiding vanuit Deloitte. Zijn betrokkenheid heeft een belangrijke rol gespeeld bij het organiseren van de afwikkeling van het onderzoek in combinatie met mijn werkzaamheden bij Deloitte.

Ten slotte wil ik mijn vriendin, vrienden en familieleden bedanken voor hun steun en geduld tijdens mijn afstudeerperiode.

(4)

4

Samenvatting

Tijdens deze afstudeerscriptie is onderzoek verricht naar risicoverslaggeving in de sociale werkvoorziening. Risicoverslaggeving staat de laatste jaren in toenemende mate in de belangstelling. Ook in de publieke sector wordt steeds vaker de nadruk gelegd op het belang van risicoverslaggeving.

Voorafgaand aan het onderzoek is het theoretisch kader in kaart gebracht waarbij verschillende onderzoeken naar risicoverslaggeving zijn behandeld. Het beeld dat uit deze onderzoeken naar voren kwam, was dat zowel de kwaliteit van risicoverslaggeving als de hoeveelheid ervan nog zeer varieert per organisatie. Enkele onderzoekers zagen echter een positieve ontwikkeling op beide onderdelen.

Diverse onderzoeken gaan in op de impact van de wetgeving over risicoverslaggeving op de kwaliteit en hoeveelheid ervan. Waar enkele onderzoekers een positief verband ontdekken, ontkennen andere onderzoekers dit verband. Tevens richten veel onderzoeken zich op het geven van verklaringen voor de geconstateerde verschillen in de mate van risicoverslaggeving. In diverse onderzoeken wordt een significant verband geconstateerd tussen de omvang van het toezichthoudend orgaan en de hoeveelheid risicoverslaggeving.

Tijdens deze afstudeerscriptie is onderzocht of er verschillen bestaan in risicoverslaggeving tussen organisaties die die hun jaarverslag opstellen onder het Besluit Begroting en

Verantwoording (BBV) en organisaties die hun jaarverslag opstellen volgens de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) c.q. het Burgerlijk Wetboek (BW2).

Om het onderzoek te kunnen uitvoeren is in kaart gebracht in welke vormen SW-organisaties in Nederland opereren, en onder welke verslaggevingseisen zij verantwoording afleggen. Daarna zijn de verslaggevingsregels van zowel het BBV als de BW2/RJ in kaart gebracht.

Vervolgens is een index met 14 kwaliteitsbepalende factoren van risicoverslaggeving opgesteld, waarmee de kwaliteit van de risicoverslaggeving wordt meten. Door van 54 organisaties het jaarverslag over 2012 aan deze index te toetsen, is de hoeveelheid van kwaliteitsbepalende factoren van risicoverslaggeving gemeten en onderling vergeleken.

Uit de resultaten blijkt dat de wijze waarop organisaties invulling geven aan

risicoverslaggeving zeer uiteenloopt. Dit geldt zowel voor organisaties die hun jaarverslag onder het BBV opstellen, als organisaties die dit onder de RJ/BW2 titel 9 doen. Uit de

resultaten blijkt ook dat de gemiddelde scores bij ondernemingen die het jaarverslag opstellen onder het BBV hoger zijn dan die onder het BW2. De conclusie die hieruit kan worden getrokken, is dat de verschillende wetgeving leidt tot een significant verschil in

risicoverslaggeving. Echter, bij beide groepen zijn de gemiddelde scores laag. Zo behaalt de groep BBV een gemiddelde van 4,6 punten en haalt het BW2/RJ een score van 1,7 punten van de maximaal 14 te behalen punten.

De verschillen in de mate van de risicoverslaggeving zijn tevens getracht te verklaren door te onderzoeken of het aantal leden van het toezichthoudende orgaan invloed heeft op de

risicoverslaggeving. Deze analyse is uitgevoerd voor zowel de organisaties die jaarverslag opstellen volgens het BBV, als voor de organisaties die hun jaarverslag opstellen volgens BW2/RJ. De resultaten laten verschillende uitkomsten zien. Bij de groep BBV kan geen significant verband worden onderkend, bij de groep BW2/RJ wel.

(5)

5

Inhoudsopgave

1. Introductie ... 7

1.1 Aanleiding en probleemstelling ... 7

1.2 Wetenschappelijke relevantie ... 8

1.3 Doelstelling, hoofd- en deelvragen ... 9

1.4 Afbakening onderzoek ... 11 2.Theoretische verkenning ... 12 2.1 Risico ... 12 2.1.1 Definitie risico ... 12 2.1.2 Risico-categorieën ... 13 2.2 Risicoverslaggeving ... 15

2.2.1 Definitie van risicoverslaggeving ... 15

2.2.2 Motivatie voor risicoverslaggeving ... 15

2.2.3 Onderzoek naar risicoverslaggeving ... 17

2.2.4 Risicoverslaggeving in relatie tot wetgeving ... 20

2.2.5 Risicoverslaggeving in relatie tot toezichthoudend orgaan ... 21

2.3 Kwaliteit van risicoverslaggeving ... 22

2.3.1 Definitie kwaliteit van risicoverslaggeving ... 22

2.3.2 Indicatoren van kwaliteit ... 23

2.3.3 Toepassing kwaliteitsaspecten van Starreveld ... 25

3. De SW- sector ... 28

3.1 Het SW-bedrijf nader toegelicht ... 28

3.1.1 De Wet sociale werkvoorziening ... 28

3.1.2 Stakeholders SW-bedrijven ... 30

3.1.3 Financiering SW-bedrijven ... 31

3.2 Rechtsvormen van SW-bedrijven ... 32

4. Wettelijk kader ... 35

4.1 BBV... 35

4.1.1 Invoering BBV ... 35

4.1.2 Reikwijdte van het BBV ... 36

4.1.3 Verankering risicoverslaggeving in het BBV ... 36

4.1.4 Weerstandsvermogen ... 37

4.2 Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) en BW 2 titel 9 ... 38

4.2.1 Wat zijn de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving ... 38

4.2.2 Reikwijdte Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en het BW 2 ... 39

4.2.3 RJ en risicoverslaggeving ... 39

4.2.4 Aanvullingen risicoverslaggeving vanuit het BW 2 ... 41

5. Onderzoeksopzet ... 42

5.1 Onderzoeksmethode ... 42

5.1.1 Empirische versus normatieve benadering ... 42

5.1.2 Onderzoek met de indexanalyse ... 43

(6)

6

5.2 Kwaliteitsbepalende factoren... 45

5.2.1 Corporate governance code ... 45

5.2.2 Abma ... 47 5.2.3 Mertens en Blij ... 48 5.2.4 NIVRA ... 49 5.2.5 Jenkins Committee ... 50 5.2.6 De Groot ... 50 5.2.7 Meijer ... 51

5.3 Evaluatie kwaliteitsbepalende factoren en opstellen index ... 52

5.4 Opzet van de hypothesen ... 56

5.5 Dataverzameling ... 59

6. Uitkomsten onderzoek ... 61

6.1 Beschrijving van de resultaten ... 61

6.1.1 Resultaten op totaalniveau ... 61

6.1.2 Resultaten per kwaliteitsbepalende factor ... 62

6.2 Toetsing van de hypothesen ... 64

6.2.1 Hypothese 1 ... 64

6.2.2 Hypothese 2 ... 66

7. Conclusie en discussie ... 70

7.1 Conclusie ... 70

7.1.1 Samenvatting van de resultaten en beantwoording hoofdvraag ... 70

7.1.2 Discussie ... 71

7.2 Beperkingen van het onderzoek ... 74

7.3 Suggesties voor vervolgonderzoek ... 75

Referentielijst ... 77

(7)

7

Inleiding

1. Introductie

In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van dit onderzoek uiteengezet. De aanleiding voor het doen van dit onderzoek wordt behandeld in paragraaf 1.1. In paragraaf 1.2 wordt de

wetenschappelijke bijdrage van dit onderzoek uiteengezet. De opzet, het doel en de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek worden behandeld in paragraaf 1.3. Het hoofdstuk wordt afgesloten met paragraaf 1.4, waar de afbakening van het onderzoek uiteen is gezet.

1.1 Aanleiding en probleemstelling

Dit afstudeeronderzoek richt zich op risicoverslaggeving van SW-organisaties.

Risicoverslaggeving is een onderwerp waar de laatste jaren steeds meer onderzoek naar is verricht (Dobler, 2008). De diverse crises van de laatste jaren worden door verschillende onderzoekers als reden genoemd voor deze toenemende aandacht. De kredietcrisis en boekhoudschandalen hebben organisaties ertoe gedwongen om de bedreigingen die hun doelstellingen in de weg kunnen staan te inventariseren en te rapporteren (Power, 2009). Een vergelijking tussen risicoverslaggeving bij de publieke sector en de private sector is onderwerp geweest van diverse onderzoeken. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat de publieke sector achterloopt op de private sector (Crawford en Stein, 2004). Uit het onderzoek van Gordon et al. (2010) blijkt dat de risicoverslaggeving in de publieke sector veelal financieel gericht is. Risicoverslaggeving wordt ook in de publieke sector steeds belangrijker, maar verschilt wel in een aantal opzichten van de private sector (Aritua, Smith en Bower, 2011) (Baldry, 1998). Uit onderzoek van Droogsma (2009) blijkt dat er minder onderzoek is verricht naar risicoverslaggeving in de publieke sector, in vergelijking met de private sector. De laatste jaren neemt het onderzoek naar risicoverslaggeving in de publieke en semipublieke sector echter toe. Dit is mede een gevolg van een steeds meer risico-averse maatschappij (De Groot en Van Boxtel, 2010). De onderzoeken in de publieke sector richten zich vooral op gemeenten, woningstichtingen en onderwijsinstellingen. Dit onderzoek richt zich op de SW-sector. De sector vervult een belangrijke rol in het sociale domein. Het bestaansrecht van de SW-sector vloeit voort uit de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Deze wet regelt dat

arbeidsgehandicapten kunnen werken op een zo regulier mogelijke, en op hun individuele mogelijkheden aangepaste, arbeidsplek in de sociale werkvoorziening. Dit is primair een gemeentelijke taak. Gemeenten kiezen er in veel gevallen voor om bij de uitvoering van de Wsw te gaan samenwerken met andere gemeenten. Hiervoor wordt dan een SW-bedrijf

opgericht. Dit SW-bedrijf kan op verschillende manieren worden ingericht. De SW-sector kent dan ook diverse rechtspersonen, governance-structuren en verslaggevingsvoorschriften. Het sociale domein is de laatste jaren sterk in beweging. Dit wordt niet in de laatste plaats veroorzaakt doordat de overheid het sociale domein wil hervormen. De eerste aankondiging van de hervormingen betrof de Wet werken naar vermogen. Deze werd echter bij de val van het kabinet-Rutte 1 controversieel verklaard. In het regeerakkoord ‘bruggen slaan’ volgde echter de aankondiging van een nieuwe wet, die onderdeel is van de aangekondigde hervormingen in het sociale domein: de participatiewet.

(8)

8 Daarnaast heeft ook de SW-sector te maken met de gevolgen van de economische crisis en toenemende concurrentie uit lage-lonen-landen. Tevens dient het kabinet-Rutte II in verband met EU-voorschriften de rijksbegroting op orde te brengen. Hierdoor moeten de deelnemende gemeenten bezuinigen. Deze bezuinigingen worden dan ook deels doorgevoerd naar de SW-bedrijven van gemeenten. De SW-sector bevindt zich dan ook in een turbulente periode. Voor een afstudeeronderzoek is dit juist daarom een interessant moment.

1.2 Wetenschappelijke relevantie

Diverse aspecten van risicoverslaggeving zijn de laatste jaren onderzocht. Deumes en Knechel (2008) hebben bijvoorbeeld de motivatie van managers om vrijwillig te rapporteren onderzocht. Linsley en Lawrence (2005) onderzochten de leesbaarheid van risicoverslaggeving, terwijl andere onderzoekers als Beretta en Bozzolan (2004), Linsley en Shrives (2006) en Abraham en Cox (2007) zich richtten op de hoeveelheid van risicoverslaggeving.

De laatste jaren is de roep om transparantie over de strategie en het risicoprofiel vergroot (Linsley en Shrives, 2006; Paape et al., 2009). Diverse instanties hebben hierop ingespeeld door de wet- en regelgeving hierop aan te passen en/of best practices te geven voor

risicoverslaggeving. Risicoverslaggeving en de impact van regulatie is dan ook vaker onderwerp geweest voor onderzoek (Dobler, 2008). Strengere wet- en regelgeving is echter geen garantie voor een verbetering van de risicoverslaggeving. Dit blijkt onder meer uit

onderzoek van Merten en Blij (2008), Kajüter en Winkler (2003), Dobler (2005) FRC (2009) en Linke en Emanuels (2009).

De SW-sector is slechts in beperkte mate object van wetenschappelijk onderzoek geweest. De SW-branche is een verlengstuk van het lokaal bestuur, daar deze een gemeentelijke taak uitvoert. Doordat de gemeenten te allen tijde (eind)verantwoordelijk blijven voor de daadwerkelijke uitvoering van deze gemeentelijke taak, is het van belang dat de gemeenten voldoende inzicht hebben in het risicoprofiel van de organisaties die deze wettelijke taak voor haar uitvoeren. Enerzijds voeren de SW-organisatie dus een wettelijke taak uit, anderzijds zijn de gemeenten eindverantwoordelijk en dragen zij een groot deel van de risico’s.

In de Corporate Governance Code worden de principes behandeld waar een organisatie aan zou moeten voldoen. Hoewel deze code een beperkte reikwijdte heeft, worden deze principes breed gedragen. In de publieke sector worden dan ook steeds vaker branche specifieke codes

opgesteld. Voorbeelden hiervan zijn de code voor onderwijsinstellingen en de code voor woningstichtingen. De SW-sector kent een dergelijke code nog niet, maar de

branche-organisatie van de SW-sector is in 2013 gestart met het schrijven van een corporate Governance Code voor SW-organisaties.

In de SW-sector zijn diverse rechtsvormen aanwezig. Zo hebben veel SW-organisaties de rechtsvorm NV of BV, maar zijn er ook veel gemeenschappelijke regelingen. De BV en NV stellen hun jaarverslag op volgens de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en het BW 2 titel 9. De gemeenschappelijke regeling daarentegen, stelt zijn jaarverslag op volgens het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Hoewel beide verslaggevingsstelsels ingaan op

risicoverslaggeving, geven zij hier beide een eigen invulling aan. In dit onderzoek zal worden onderzocht of de verschillende verslaggevingsvoorschriften invloed hebben op de

risicoverslaggeving van SW-organisaties.

Hoewel er onderzoek is verricht naar de invloed van de wetgeving op risicoverslaggeving, is er geen onderzoek verricht naar de invloed van verschillende verslaggevingsvoorschriften op risicoverslaggeving in dezelfde branche over dezelfde periode en in hetzelfde land.

(9)

9 In dit onderzoek zal, op basis van eerder onderzoek, een aantal kwaliteitsbepalende elementen worden geïdentificeerd. Vervolgens zal worden onderzocht hoeveel van deze elementen worden behandeld in de risicoverslaggeving van SW-organisaties. Hierbij zal een vergelijking worden gemaakt tussen de organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BBV en organisaties die dat doen onder het BW2/RJ.

1.3 Doelstelling, hoofd- en deelvragen

De doelstelling van dit onderzoek is om een uitspraak te doen over de vraag of er een verschil bestaat in de risicoverslaggeving tussen het BBV en BW2 in de SW-sector. Het onderzoek richt zich op de risicoverslaggeving in de jaarverslagen van SW-bedrijven over het

verslaggevingsjaar 2012. De doelstelling van het onderzoek uit zich in de volgende hoofdvraag:

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, is een aantal deelvragen opgesteld. Deze deelvragen zullen in verschillende onderdelen van het onderzoek terugkomen. Een van de belangrijkste deelvragen die behandeld wordt, betreft het bepalen van de kwaliteitsbepalende factoren die getoetst worden in dit onderzoek. Om de kwaliteitsbepalende factoren te kunnen identificeren, wordt kennisgenomen van eerder onderzoek naar risicoverslaggeving.

Onderdeel 1 Verkenning

Tijdens de verkenning wordt het onderwerp van dit onderzoek nader ontleed. Het onderdeel bestaat uit drie subonderdelen: theoretische verkenning, de SW-sector en het wettelijk kader. Deze drie subonderdelen worden behandeld om begrippen af te bakenen, relevante onderzoeken te beoordelen, het object van onderzoek te behandelen en de wettelijke kaders duidelijk te maken.

Theoretische verkenning

Het onderzoek start met een theoretische verkenning. Dit subonderdeel betreft de afbakening van de diverse begrippen en het beoordelen van eerder relevant onderzoek. Door begrippen af te bakenen, wordt de reikwijdte van dit onderzoek nader ingekaderd. Dit onderdeel van het onderzoek start met de behandeling van de begrippen risico en risicoverslaggeving. Vervolgens wordt onderzocht wat de uitkomsten van relevante onderzoeken naar risicoverslaggeving waren. Tijdens dit onderdeel wordt dit onderzoek gepositioneerd. Tevens draagt dit onderzoek bij aan het opstellen van de hypothesen, die in onderdeel 2 ‘Onderzoeksopzet’ aan bod zullen komen.

De deelvragen die bij dit deel worden beantwoord, zijn: 1.1 Wat verstaan we onder risico?

1.2 Welke risicocategorieën onderkennen wij met betrekking tot risicoverslaggeving? 1.3 Wat verstaan we onder risicoverslaggeving?

1.4 Wat is de relevantie van risicoverslaggeving?

1.5 Wat leert eerder onderzoek naar risicoverslaggeving ons?

Hoofdvraag

Wat is de invloed van de verslaggevingsvoorschriften op het aantal vermelde kwaliteitsbepalende factoren met betrekking tot risicoverslaggeving in het jaarverslag van SW-organisaties?

(10)

10 Introductie SW-bedrijf

Het tweede subonderdeel richt zich op de SW-sector. Op deze wijze wordt kennis verkregen over de aard en oorsprong van de sector, de ontwikkelingen in de sector en de rechtsvormen die in de SW-sector aanwezig zijn.

De deelvraag die hier wordt beantwoord, betreft: 1.6 Wat is een SW-organisatie?

1.7 Welke rechtsvormen van SW-organisaties zijn er in Nederland?

1.8 Welke verslaggevingsvoorschriften gelden bij de diverse rechtsvormen? Wettelijk kader

Vervolgens wordt in het derde subonderdeel de inhoud van twee meest voorkomende

verslaggevingsvoorschriften die voorkomen in de SW-sector in kaart gebracht. In dit gedeelte van het onderzoek zal uiteen worden gezet wanneer de verschillende verslaggevings-

voorschriften van toepassing zijn, en wat deze voorschriften zijn. De deelvraag die tijdens dit onderdeel wordt beantwoord, betreft:

1.9 Wat schrijven de wettelijk kaders over risicoverslaggeving voor?

Onderdeel 2 Onderzoeksopzet

In dit onderdeel worden de onderzoeksopzet en de methode van onderzocht toegelicht. De deelvragen die tijdens dit subonderdeel worden behandeld, betreffen:

2.1 Welke kwaliteitsbepalende factoren behoren er in een goed risicoverslag te staan? 2.2 Welke theorieën kunnen worden gebruikt om de hoeveelheid van risicoverslaggeving te

meten?

2.3 Wat zijn de verschillende mogelijkheden om de hoeveelheid van risicoverslaggeving te analyseren?

Onderdeel 3 Evaluatie van de resultaten

Onderdeel 3 bevat de evaluatie van de resultaten. Schematisch ziet het onderzoeksmodel er als volgt uit:

(11)

11

1.4 Afbakening onderzoek

In deze paragraaf wordt de afbakening van het onderzoek nader toegelicht. Door aan te geven welke aspecten wel worden onderzocht en welke aspecten niet, kunnen de resultaten van het onderzoek in het juiste perspectief worden geplaatst.

Het object van onderzoek betreft externe risicoverslaggeving. Risicoverslaggeving kan zowel intern als extern zijn opgesteld. In dit onderzoek wordt specifiek onderzoek verricht naar risicoverantwoording in de gepubliceerde jaarverslagen van SW-instellingen. Verslagen die niet gepubliceerd zijn, vallen buiten de scope van het onderzoek. In paragraaf 5.5 Dataverzameling, wordt aangegeven welke organisaties zijn meegenomen in het onderzoek.

Het object van onderzoek richt zich dus op het jaarverslag. Dit betekent dat het gehele jaarverslag object is van onderzoek. Alhoewel het BBV een specifieke paragraaf vereist voor het opstellen van de risicoverantwoording (paragraaf weerstandsvermogen), wordt ook bij jaarverslagen die opgesteld zijn volgens het BBV het gehele jaarverslag onderzocht. De reden hiervoor is dat de RJ/ BW2 niet een specifieke plaats voor risicoverslaggeving aanwijzen. In dit onderzoek wordt daarom het gehele jaarverslag van ondernemingen die hun jaarverslag

opstellen volgens de RJ/ BW2, onderzocht. Aangezien dit onderzoek zich richt op het aantal vermelde kwaliteitsbepalende factoren met betrekking tot risicoverslaggeving zal voor alle in de waarneming betrokken instellingen het object van toetsing gelijk zijn.

Het onderzoek richt zich op de risicoverslagen die volgens het BBV en volgens de RJ/BW2 zijn opgesteld. SW-instellingen die hun jaarverslag volgens andere specifieke verslaggevingsregels hebben opgesteld, zijn geen onderdeel geweest van dit onderzoek.

(12)

12

Verkenning

2.Theoretische verkenning

De theoretische verkenning heeft ruwweg twee doelen. Enerzijds is dit het positioneren van het onderzoek en anderzijds het beoordelen welke variabelen en verbanden er zijn te onderkennen met betrekking tot het object van onderzoek, namelijk risicoverslaggeving. In dit hoofdstuk worden daarom enkele belangrijke begrippen met betrekking tot risicoverslaggeving gedefinieerd, en wordt kennisgenomen van diverse onderzoeken met betrekking tot

risicoverslaggeving. Bij de onderzoeksopzet in hoofdstuk 5 zullen de aspecten die ten grondslag liggen aan dit onderzoek terugkomen, leidend tot de hypothesen voor dit onderzoek.

2.1 Risico

2.1.1 Definitie risico

Risico en onzekerheid worden in de volksmond vaak beschouwd als hetzelfde begrip. In diverse theorieën wordt er echter een onderscheid gemaakt tussen het begrip risico en het begrip

onzekerheid. Risico wordt beschouwd als een synoniem voor onzekerheid. Het onderscheid tussen de twee begrippen wordt vaak als volgt gemaakt: risico is een veranderlijkheid die gekwantificeerd kan worden in een waarschijnlijkheid. En onzekerheid is een niet meetbare veranderlijkheid (Michiels et al, 2009).

Het begrip risico wordt in diverse onderzoeken op verschillende wijzen gedefinieerd. De Van Dale beschrijft het begrip risico als ‘gevaar voor schade of verlies’. De van Dale verbindt aan het risico de kans op een negatieve uitkomst.

Het BBV (2004) omschrijft risico als: “de kans op een gebeurtenis die een (negatief) effect heeft op de bedrijfsvoering en/of de financiële positie, vermenigvuldigd met de impact (omvang) van de gebeurtenis. Belangrijk hierbij is dat de organisatie zich bewust is van risico’s, zodat zij tijdig noodzakelijke maatregelen kan nemen en kan sturen op de risico’s”. Een risico wordt dus veelal geassocieerd met negatieve uitkomsten. Er zijn echter ook voorbeelden te vinden van onderzoekers die aan het begrip risico naast de negatieve uitkomst ook een positieve uitkomst verbinden (bijvoorbeeld. Shrand en Elliot 1998, Linsley en Shrives 2006). Ook het COSO Enterprise Risk Management (ERM) verbindt het begrip risico zowel positieve als negatieve uitkomsten. Risico wordt ook vaak verbonden aan de doelstellingen van de onderneming (bijvoorbeeld Droogsma 2009 en Knechel 2001).

In dit onderzoek wordt aangesloten bij de definitie van Knechel (2001). De definitie voor risico wordt in dit onderzoek als volgt omschreven:

Risico is een dreiging die de kans vermindert dat een onderneming een of meerdere doelen bereikt.

(13)

13

2.1.2 Risico-categorieën

In onderzoeken naar risicoverslaggeving worden risico’s in veel gevallen in categorieën geplaatst. Het categoriseren zorgt ervoor dat potentiële risico’s beter kunnen worden geïdentificeerd, begrepen en gemonitord (Roth en Espersen, 2002). Ook De Groot (2006) onderkent het belang van het categoriseren van risico’s. Door het categoriseren van risico’s kan volgens hem een risicoprofiel worden geschetst (De Groot, 2006), waardoor de waarde van de risicoverslaggeving voor stakeholders kan worden vergroot.

De categorieën in de diverse onderzoeken verschillen onderling, al is er vaak wel een bepaalde overlap te vinden. Zo hanteren Linsley en Shrives (2006), Beretta en Bozzolan (2004) en Abraham en Cox (2007) allen verschillende categorieën in hun onderzoeken naar

risicoverslaggeving. Hassan (2008) verklaart dit doordat een algemeen geaccepteerde opvatting van het begrip risico ontbreekt. Hierdoor wordt het begrip risico op verschillende manieren ingedeeld (Hassan, 2008).

Het Committee Of Sponsoring Organisations (COSO) raamwerk is een veelgebruikte indeling voor de categorisering van risico’s. Het doel van deze opsplitsing is om beter inzichtelijk te maken of organisaties zich focussen op de verschillende aspecten van risk management. Het raamwerk deelt risico’s in op basis van de ondernemingsdoelstelling en de interne beheersing. Het raamwerk onderscheidt de categorieën strategisch, operationeel, rapportage en toezicht (COSO, 2004). Emanuels & de Munnik (2006) hanteren in hun artikel over ERM een soortgelijke indeling als het COSO-raamwerk. Zij onderscheiden ook vier categorieën: strategisch, operationeel, compliance en verantwoording. Ook Paisley hanteert deze vier categorieën (Paisley, 2008).

Meulbroek (2000) onderkent de volgende categorieën: operationeel, productmarkt,

productiezijde, financieel, belasting, wettelijk en regelgeving. Harland et al (2001) hebben een deels vergelijkbare categorisering, maar onderkennen daarnaast nog een aantal categorieën. Zij komen in totaal op de volgende 11 categorieën: strategisch, operationeel, aanvoer, klanten, activa afwaardering, concurrentie, reputatie, financieel, fiscaal, wet- en regelgeving en juridisch.

Crouhy et al. (2006) komen op acht categorieën markt, krediet, liquiditeit, operationeel, wet- en regelgeving, onderneming, strategie en reputatierisico. Deze categorieën worden vervolgens op basis van het model van Linsley & Shrives (2006) vernauwd in vier categorieën, namelijk: financieel, operationeel, wet- en regelgeving en ondernemingsrisico c.q. strategisch. De indeling komt grotendeels overeen met het COSO-raamwerk en met de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. De meeste overige risico’s kunnen vaak in een van de vier genoemde categorieën worden ingedeeld. In dit onderzoek zal daarom dezelfde categorisering worden aanhouden. De categorieën zullen kort worden toegelicht op basis van het model van Linsley & Shrives (2006).

Strategisch

Strategische risico’s houden vaak verband met een externe oriëntatie/ontstaansgrond en kunnen een bedreiging zijn voor het behalen van de strategie van de organisatie. Deze risico’s betreffen veelal de lange termijn.

(14)

14 Financieel

Dit zijn risico’s en onzekerheden die van invloed kunnen zijn op de effectiviteit en efficiency van de financiële processen. Denk hierbij aan koersrisico’s, liquiditeitsrisico’s, valutarisico’s of de onzekerheden in de mogelijkheden om geld aan te trekken. De term financiële risico’s is dus een vrij algemene term. Voor een beter begrip worden de financiële risico’s ingedeeld in de volgende drie onderdelen:

A) Marktrisico B) Kredietrisico C) Liquiditeitsrisico. A) Marktrisico

Het marktrisico betreft het risico op prijswijzigingen in de reële waarde van financiële instrumenten. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld schommelingen in wisselkoersen, rentepercentages en aandelenkoersen.

B) Kredietrisico

Dit betreft het risico dat vorderingen niet betaald worden, waardoor deze afgeboekt dienen te worden.

C) liquiditeitsrisico

Dit betreft het risico dat de onderneming niet in staat is te voldoen aan haar contractuele verplichtingen.

Operationeel

Dit risico betreft bedreigingen voor de effectiviteit en efficiency van de operationele activiteiten van een organisatie. Deze risico’s betreffen voornamelijk de korte termijn doelstellingen.

Wet- en regelgeving

Dit zijn risico’s en onzekerheden die voortvloeien uit wet- en regelgeving (zowel intern als extern) en die een directe invloed hebben op de organisatie en/of de bedrijfsprocessen. Denk aan de risico’s van het opereren in een omgeving met veel en complexe regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving en belastingwetgeving.

(15)

15

2.2 Risicoverslaggeving

Dit onderzoek richt zich op de hoeveel risicoverslaggeving. In dit hoofdstuk zal worden uitgewerkt wat wordt verstaan onder het begrip risicoverslaggeving. Daarnaast zullen hier enkele relevante onderzoeken naar risicoverslaggeving worden behandeld.

2.2.1 Definitie van risicoverslaggeving

Risicoverslaggeving wordt door veel onderzoekers gezien als een onderdeel van

risicomanagement of van een risicobeheersingssysteem. Emanuels en De Munnink stellen dat het doel van een risicobeheersingssysteem is om met de gewenste mate van zekerheid te kunnen stellen dat organisatiedoelstellingen worden bereikt (Emanuels en De Munnink, 2006). Zij vinden dat het feit dat een organisatie beschikt over een risicobeheersingssysteem betekent dat transparant wordt gemaakt welke risico’s met de organisatiedoelstellingen samenhangen en welke beheersingsmaatregelen worden getroffen. Risicomanagement uit zich vervolgens in diverse rapportages en verantwoordingsinformatie, ofwel risicoverslaggeving.

Droogsma (2009) vindt risicomanagement een iteratief proces, waarbij een onderneming keuzes maakt ten aanzien van het wel of niet implementeren van beheersingsmaatregelen ten aanzien van de ingeschatte risico’s. Droogsma sluit hierbij aan op Solomon (2000): “risicomanagement is een continu proces waarbij risicofactoren worden geïdentificeerd, risico’s worden

geanalyseerd, beslissingen worden genomen met betrekking tot het meten van de risico’s en er controles worden gedaan op de effecten van al deze handelingen”. Risicoverslaggeving is vervolgens het communiceren van de uitkomsten.

De definitie van Berretta en Bozzolan (2004) definiëren risicoverslaggeving als: “het communiceren van informatie over de strategie van een onderneming, karakteristieken,

handelingen en andere externe factoren die een effect zouden kunnen hebben op het verwachte resultaat” (Beretta en Bozzolan 2004). De definitie past bij het tweeledige karakter van de definitie van risico die in dit onderzoek wordt gehanteerd. In dit hoofdstuk zal dan ook de definitie van Berretta en Bozzolan (2004) worden gehanteerd:

Risicoverslaggeving = het communiceren van informatie over de strategie van een

onderneming, karakteristieken, handelingen en andere externe factoren die een effect zouden kunnen hebben op het verwachte resultaat.

2.2.2 Motivatie voor risicoverslaggeving

Risicoverslaggeving wordt vaak uitgelegd aan de hand van de agency theory. De agency theory gaat uit van de scheiding tussen het eigendom van een onderneming en het bestuur van een onderneming. Het bestuur heeft een informatievoordeel over de risico’s die de onderneming loopt. Dit probleem wordt omschreven als informatieasymmetrie.

Het opstellen van de jaarverslagen is de verantwoordelijkheid van het bestuur (Abraham en Cox, 2007). Deze partij maakt de keuzes in het beleid en bepaalt in welke mate informatie gepubliceerd wordt. Omdat risk management primair een interne aangelegenheid is, zijn stakeholders afhankelijk van risicoverslaggeving om informatie te krijgen over het risicoprofiel van een onderneming. Hierdoor zijn stakeholders beter in staat om de marktwaarde van de onderneming in te schatten (Abraham en Cox, 2007).

(16)

16 Overigens zullen organisaties die slecht presteren geen baat hebben bij een matige

transparantie. Wanneer later blijkt dat negatieve informatie ten onrechte niet tijdig is verstrekt, zal de reactie van de kapitaalmarkt zeer negatief zijn (Hoogendoorn en Mertens, 2001). Met een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving zijn stakeholders dus beter in staat om hun afwegingen te maken. Met risicoverslaggeving wordt de informatieasymmetrie verkleind waardoor de werking van de kapitaalmarkt wordt bevorderd (Hoogendoorn en Mertens, 2001). Hierdoor kunnen de kapitaalkosten worden verlaagd (Botosan, 1997; Sengupta, 1998; Linsley en Shrives, 2006; Deumes en Knechel 2008; Solomon et al. 2000; Healy en Palepu 2001; Meijer 2003). Zij stellen dat ondernemingen die meer rapporteren als minder riskant worden beschouwd om in te investeren. Meijer (2003) vindt daarnaast ook dat verslaggeving kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van de onderneming en dat verslaggeving een positieve werking kan hebben voor de interne beheersing. Aangezien een goede risicoverslaggeving vereist dat bestuurders goed op de hoogte zijn van de risico’s en hun beheersingsmethoden, kunnen tekortkomingen in de interne beheersing sneller worden ontdekt.

Hoewel risicoverslaggeving vrijwillig is begonnen, krijgt het een steeds meer verplicht karakter. Om beleggers en andere belanghebbenden te beschermen, stellen regelgevers steeds meer eisen aan de risicoverslaggeving. De vrije markt van vraag en aanbod van informatie is hier niet toereikend (Scott, 2009). In diverse wet- en regelgeving is risicoverslaggeving dan ook opgenomen. De Nederlandse wet schrijft in artikel 2:391 lid 1 BW voor dat het bestuur de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd, beschrijft in het jaarverslag.

In het jaarverslag dienen organisaties aandacht te besteden aan risico’s. De reden hiervoor vloeit voort uit de wetgeving en verslaggevingsvereisten. In Nederland stelt het Burgerlijk Wetboek 2 Titel 9 dat in het bestuursverslag aandacht dient te worden besteed aan

omstandigheden waarvan de ontwikkeling van de omzet en rentabiliteit afhankelijk is. Ook dienen gebeurtenissen met belangrijke financiële gevolgen te worden weergegeven (Meijer, 2003). Ook de verschillende Corporate Governance Codes, zoals de Sarbanes-Oxley Act en de Nederlandse Corporate-Governance code schrijven voor dat organisaties aandacht besteden aan het inventariseren, managen en rapporteren van risico’s.

Het BBV (2004) verplicht organisaties in het jaarverslag een paragraaf weerstandsvermogen op te nemen. In deze paragraaf dient een inventarisatie van de weerstandscapaciteit en de risico’s en het beleid rondom de weerstandscapaciteit en de risico’s te worden opgenomen. De Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving schrijven in artikel 400.109 voor dat een onderneming een evenwichtige en volledige analyse van de voornaamste risico’s en onzekerheden in hun jaarverslag vermeldt. De richtlijnen schrijven echter niet voor dat deze analyse in een aparte paragraaf worden vermeld. De Nederlandse Corporate Governance Code geeft voorschriften voor de risicoparagraaf in het jaarverslag waarin het bestuur de risico’s in kaart brengt en aangeeft welke acties het neemt om ze te beheersen. De code geldt overigens alleen voor Nederlandse beursvennootschappen.

De redenen om niet (volledig) te rapporteren over risico’s hebben te maken met twee aspecten. Enerzijds zijn organisaties huiverig om concurrentiegevoelige informatie te verschaffen (Carlon et al. 2003, Lajili en Zéghal, 2005a), anderzijds brengt risicoverslaggeving kosten met zich mee. Deze kosten kunnen bijvoorbeeld kosten in verband met schadeclaims, kosten van

rechtszaken en reputatieschade betreffen. Dit kan vooral het geval zijn wanneer rapportage over risico’s achteraf onjuist blijkt te zijn (Linsley en Shrives, 2000). Hierdoor kunnen

ondernemingen terughoudend zijn met het publiceren van vooral toekomstgerichte informatie (Linsley en Shrives, 2006). Vooral voor kleinere ondernemingen kunnen deze kosten

(17)

17 Uit het onderzoek van Linsley en Shrives (2006), naar de relatie tussen ondernemingsvariabelen en de omvang van risicoverslaggeving bij niet-financiële ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk, blijkt dan ook dat grotere ondernemingen meer informatie verschaffen. Linsley en Shrives (2006) geven hiervoor de volgende redenen: de kosten zijn voor grote ondernemingen in vergelijking met kleinere organisaties lager en grotere ondernemingen hebben over het algemeen ook meer stakeholders, waardoor de druk om meer informatie te verschaffen toeneemt.

De resultaten van Linsley en Shrives (2006) sluiten aan bij de resultaten van Deumes en

Knechel (2008). Zij hebben de motivatie van managers om vrijwillig te rapporteren onderzocht. Zij komen tot twee conclusies, namelijk dat ondernemingen minder rapporteren als een groot deel van de aandelen in handen is van een kleine groep aandeelhouders en dat managers meer rapporteren over interne beheersing wanneer deze groep groter is.

2.2.3 Onderzoek naar risicoverslaggeving

In veel onderzoeken naar risicoverslaggeving wordt bij het theoretisch kader verwezen naar het artikel van Dobler (2008). Dobler beschrijft in zijn artikel over risicoverslaggeving tien

onderzoeken. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd in de periode 2003 tot 2007. Aangezien Dobler veel relevante onderzoeken heeft behandeld, kan ook in deze scriptie een samenvatting van dit artikel niet ontbreken. In deze onderzoeken naar risicoverslaggeving worden enkele relevante verbanden van onder meer ondernemingsvariabelen, wetgeving en ondernemingsresultaten met risicoverslaggeving geconstateerd.

Dobler begint zijn artikel met Bungartz (2003). Bungartz (2003) onderzocht door middel van een indexanalyse 117 managementrapportages (2000) van Duitse beursgenoteerde

ondernemingen. Uit dit onderzoek blijkt dat er een grote variatie bestaat in de verplichte risicoverantwoording, dat de verbanden tussen de diverse risico’s niet of nauwelijks werden beschreven en dat er weinig toekomstgerichte informatie over risico’s werd verschaft. Vervolgens worden Carlon et al (2003) behandeld. Zij hebben onderzoek verricht naar risicoverslaggeving door 54 jaarverslagen van Australische ondernemingen in de

mijnbouwsector te analyseren. Waar Bungartz (2003) concludeert dat er een grote variatie is in het toelichten van verplichte risicoverslaggeving blijkt uit dit onderzoek dat er ook een grote variatie bestaat in vrijwillige risicoverslaggeving.

Het derde onderzoek dat door Dobler (2008) wordt behandeld, betreft het onderzoek van Kajüter en Winkler (2003). Kajüter en Winkler (2003) hebben onderzoek verricht naar risicoverslaggeving in een gereguleerde omgeving. Zij onderzochten in drie opeenvolgende jaren, namelijk 1999 tot en met 2001, de risicoverslaggeving van 83 ondernemingen Duitsland. In het eerste jaar was de risicoverslaggeving niet gereguleerd, in het tweede jaar werd dit geadviseerd en het derde jaar was het verplicht gesteld. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de hoeveelheid risicoverslaggeving in de periode toenam. Echter, de verslaggeving werd algemener en minder gedetailleerd. De relevantie voor de stakeholders was met deze toename in omvang dus niet gestegen.

Vervolgens behandelt Dobler (2008) Fischer en Vielmeyer (2004). Dit onderzoek is vergelijkbaar met het onderzoek van Kajüter en Winkler (2003), met als verschil dat in

tegenstelling tot de drie jaar bij Kajüter en Winkler (2003), een analyse is uitgevoerd over vier jaren, waarbij in totaal 346 rapportages over de jaren 1999 tot en met 2002 zijn onderzocht. De conclusies zijn van gelijke strekking. Hoewel de omvang van risicoverslaggeving toenam, daalde de mate van detaillering en werden de teksten algemener.

(18)

18 Fischer en Vielmeyer (2004) onderkennen ook geen verband tussen de mate van

risicoverslaggeving en de grootte van een onderneming.

Dobler (2008) vervolgt zijn artikel met Beretta en Bozzolan (2004). Zij gebruiken een inhoudsanalyse waar 85 jaarverslagen over 2001 van Italiaanse beursgenoteerde

ondernemingen aan worden getoetst. Beretta en Bozzolan (2004) richten hun onderzoek op verschillende sectoren. Ze concluderen dat vrijwillige rapportage een hogere mate van

risicoverslaggeving geeft. Wel wordt de impact van de risico’s nauwelijks genoemd. Beretta en Bozzolan concluderen verder dat er met betrekking tot het kwantitatief onderzoek geen verband kan worden gevonden met de grootte van de organisatie en dat de risico’s voornamelijk

financieel zijn gericht.

De volgende twee onderzoeken zijn beide van Lajili en Zeghal (2005a en 2005b). Beide onderzoeken richten zich op risicoverslaggeving. Het interessante hierbij is dat zij het

onderzoek primair insteken vanuit het perspectief van de stakeholders. In het eerste onderzoek richten Lajili en Zeghal (2005a) zich op de informatieve waarde van risicoverantwoording voor stakeholders. In dit onderzoek worden 300 jaarverslagen van Canadese beursgenoteerde bedrijven over het jaar 1999 geanalyseerd. Ook het tweede onderzoek richt zich op

jaarverslagen van Canadese beursgenoteerde bedrijven. De populatie van het tweede onderzoek betreft 230 jaarverslagen over het jaar 2002. De resultaten uit beide onderzoeken zijn

vergelijkbaar. Vooral bij vrijwillige rapportage bestaat er een hoge mate van variatie in de risicoverslaggeving. Tevens is de risicoverslaggeving weinig toekomstgericht en concentreert men zich primair op financiële risico’s.

Onderzoek nummer 8 dat Dobler opneemt in zijn artikel, betreft Mohobbot (2005). Mohobbot (2005) gebruikt in zijn onderzoek een inhoudsanalyse. Hij toetst 90 jaarverslagen van

beursgenoteerde ondernemingen in Japan over het jaar 2002 aan dit kader. Overigens was hier sprake van een vrijwillige vorm van risicoverantwoording. Hij trekt de conclusie dat er een grote variatie bestaat in de risicoverslaggeving. Mohobbot (2005) onderzoekt ook de mate van risicoverantwoording in relatie tot de omzet van de organisatie, de winstgevendheid, de risicoratio en de (eigendoms-)structuur van de onderneming. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Beretta en Bozzolan (2004) onderkent Mohobbot wel een verband tussen de grootte van de onderneming en de mate van risicoverantwoording. Tussen de overige variabelen en de mate van risicoverantwoording wordt de relatie niet onderkend. Overigens concludeert Mohobbot (2005) dat er weinig toekomstgerichte informatie wordt gegeven.

Vervolgens behandelt Dobler (2008) het onderzoek van Linsley en Shrives (2006). Net als Mohobbot (2005) onderzoeken Linsley en Shrives (2006) variabelen en de mate van risicoverantwoording. Ook zij gebruiken een inhoudsanalyse en richten zich op

beursgenoteerde ondernemingen. Het onderzoek is uitgevoerd over de jaarverslagen van het jaar 2000 van 79 ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk. De variabelen die zij

onderzoeken, betreffen grootte, risico-omgeving en solvabiliteitratio’s. Ze concluderen dat de mate van risicoverantwoording wordt beïnvloed door de grootte van de onderneming en de risico-omgeving van de onderneming.

Tot slot noemt Dobler (2008) het onderzoek van Kajüter en Esser (2007). In dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van een inhoudsanalyse, waarbij 92 Duitse ondernemingen worden onderzocht. Ook zij concluderen dat er een grote variatie bestaat in de mate van

risicoverslaggeving en dat er een verband bestaat tussen de grootte van de onderneming en de mate van risicoverslaggeving.

(19)

19 In onderstaande tabel zijn de resultaten van het artikel van Dobler schematisch weergegeven: ·

Ontleend aan Dobler (2008)

In de periode na het artikel van Dobler (2008) zijn er diverse relevante onderzoeken naar risicoverslaggeving geweest. Zo heeft de Rijksuniversiteit Groningen met

PricewaterhouseCoopers in 2006 een onderzoek uitgevoerd naar risicoverantwoording (PwC en RUG, 2006). Uit dit onderzoek bleek dat het beleid rondom risicomanagement vaak niet

expliciet werd geformuleerd. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat de externe rapportages over risicomanagement vaak niet in lijn waren met de Code Tabaksblat. Tevens concluderen de onderzoekers dat ‘ in control statements’ eigenlijk alleen voorkwamen bij beursgenoteerde ondernemingen.

Eumedion en het NIVRA concludeerden in een onderzoek van jaarverslagen over 2007 van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen dat slechts één op de tien ondernemingen werkelijk inzicht geeft in de belangrijkste operationele en strategische risico’s waarmee zij worden geconfronteerd. Uit het onderzoek komt naar voren dat veel ondernemingen moeite hebben met het benoemen van het begrip risk appetite (Eumedion, 2009).

(20)

20 Droogsma (2009) komt tot de conclusie dat diverse factoren grote invloed hebben op de

werking van verslaggeving rondom risk management. Droogsma haalt deze elementen uit onderzoek van Drew et al. (2006). Zij beschrijven de vijf elementen die van groot belang zijn voor een goed risicomanagement: cultuur, leiderschap, alignment, systemen en structuur. Volgens deze auteurs versterken deze elementen elkaar en versterken ze samen het risicomanagement.

Het onderzoek van het NIVRA van 2010 laat een stijgende lijn zien in de hoeveelheid van de risicoverslaggeving. Het NIVRA richt zich in dit onderzoek op de risicoparagraaf van

jaarverslagen van beursgenoteerde bedrijven. Het NIVRA trekt de conclusie dat de hoeveelheid van risicoparagrafen in de jaarverslagen is verbeterd ten opzichte van twee jaar eerder. Wel onderkende het NIVRA een aantal verbeterpunten. Deze verbeterpunten betreffen onder meer de informatie over risicobereidheid (risk appetite) en de mate van inzicht in de uitkomsten van de (jaarlijkse) beoordeling van de risicomanagementsystemen door het bestuur. De positieve ontwikkelingen ten opzichte van twee jaar eerder betreffen vooral de toenemende mate van inzicht in de tekortkomingen en verbeteringen van de risicomanagementsystemen die de basis moeten vormen voor de ‘In control statement’ (NIVRA van 2010).

De kwaliteit van de risicoverslaggeving, is ook vaak uitgedrukt in de leesbaarheid van de risicoverslaggeving. Uit deze onderzoeken blijkt ook de nodige kritiek. Uit een onderzoek van de jaarverslagen van de grote Britse beursgenoteerde ondernemingen concluderen Linsley en Lawrence (2005) dat het niveau van de leesbaarheid van de risico-informatie moeilijk tot zeer moeilijk is. Volgens de auteurs is de risicoverslaggeving op een dusdanig lastige wijze geschreven dat de lezer c.q. gebruiker van het jaarverslag de bedrijfsrisico’s en de genomen beheersmaatregelen ten aanzien van deze risico’s moeilijk kan interpreteren en evalueren. Verschillende onderzoekers komen tot een conclusie van dezelfde strekking. Zowel de inhoud als de leesbaarheid van de risicoverslaggeving is verontrustend. Zo schrijven Koolstra en De Groot (2006) dat de huidige risicoparagraaf in het jaarverslag van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven zeer verwarrend is.

2.2.4 Risicoverslaggeving in relatie tot wetgeving

De overheid probeert door het reguleren van risicorapportering de kwaliteit van de rapportages te verbeteren. Uit diverse onderzoeken blijkt echter dat de toenemende mate van regulering over risicoverslaggeving niet direct leidt tot een hogere kwaliteit. Deumes (2005) concludeert dat er in het jaarverslag weinig of geen indicatie wordt gegeven van de diverse risico’s die de onderneming loopt. Shrand en Elliot (1998) stellen dat het jaarverslag te weinig informatie over risico’s en onzekerheden bevat waarop men zich kan baseren bij het nemen van

investeringsbeslissingen. Hoogendoorn en Mertens (2001) trokken de conclusie dat van in totaal 487 informatie-elementen die door analisten als belangrijk worden aangemerkt, slechts iets meer dan de helft in de onderzochte jaarrekeningen is vermeld.

Ook Mertens en Blij (2008) komen tot de conclusie dat extra wet- en regelgeving niet direct leidt tot een verbetering van de risicoverslaggeving (Mertens en Blij, 2008). Zij hebben een indexanalyse opgesteld op basis van de Code Tabaksblat, aanbevelingen van de Monitoring Commissie en de speerpuntenbrief 2008 van Eumedion. Uit hun onderzoek naar jaarverslagen van Nederlandse beursfondsen blijkt dat slecht 1 van de 10 jaarverslagen goed inzicht geeft in wat de voornaamste risico’s zijn en hoe die worden beheerst. Daarnaast blijkt dat alleen financiële risico’s worden gekwantificeerd. Ook blijkt dat de risicobereidheid van

ondernemingen weinig tot uiting komt in de jaarverslagen. Verder constateren ook zij een grote mate van variatie tussen de jaarverslagen. Verbetering zou volgens hen bereikt kunnen worden wanneer de infrastructuur (o.a. wetgeving en toezicht) zou verbeteren.

(21)

21 De resultaten van het onderzoek van Kajüter en Winkler (2003) en Fischer en Vielmeyer (2004) zijn in de vorige paragraaf al behandeld. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat de

hoeveelheid risicoverslaggeving in de periode van regulering toenam maar dat de verslaggeving algemener en minder gedetailleerd werd. De relevantie voor de stakeholders werd daarmee beperkt. Dit in tegenstelling tot de conclusie van Lajili en Zéghal (2005a en 2005b) die beargumenteren dat door het reguleren van risicoverantwoording de kwaliteit vanuit het perspectief van de stakeholders kan worden verbeterd. Ook deze onderzoeken zijn in de vorige paragraaf al behandeld.

Ook uit Brits onderzoek naar risicoverslaggeving in een gereguleerde omgeving blijkt dat scherpere wetgeving niet automatisch leidt tot een betere kwaliteit (FRC, 2009). Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat, hoewel jaarverslagen wetstechnisch vaak voldeden aan de wet- en regelgeving, de inhoud van risicoverslaggeving tekortschoot. Ook Dobler (2005) trekt een dergelijke conclusie. Hij stelt dat de bereidheid van een onderneming om te rapporteren van essentieel belang is. Dobler geeft wel punten aan waarmee hij denkt dat risicoverslaggeving zou kunnen worden verbeterd. Hij stelt dat een specifieke voorgeschreven opmaak kan bijdragen aan de kwaliteit van risicoverslaggeving.

Samenvattend kan worden gesteld dat de kwaliteit en de hoeveelheid van verslaggeving over risicobeheersing met alleen het aanpassen van de wetgeving niet direct lijkt te verbeteren. Dit sluit aan bij de conclusie die Linke en Emanuels (2009) trekken. Zij benadrukken dat het implementeren van een SOx-achtige wetgeving een te simpele oplossing is. Men zou zich moeten richten op een breed palet aan maatregelen op het gebied van opleiding, regelgeving, beloning, toezicht, handhaving en sanctionering.

2.2.5 Risicoverslaggeving in relatie tot toezichthoudend orgaan

Ook de samenstelling en grootte van het toezichthoudend orgaan lijkt invloed te hebben op risicoverslaggeving. Lim et al. (2007) trekken de conclusie dat er een relatie is tussen het aantal onafhankelijke leden van het toezichthoudend orgaan en de mate van vrijwillige verslaggeving. Deze conclusie wordt ook getrokken door Abraham en Cox (2007). In de resultaten van een beoordeling van jaarrekeningen van 100 ondernemingen zien zij een significant verband tussen het aantal onafhankelijke directors en de hoeveelheid risicoverslaggeving. Een verklaring die hiervoor wordt gegeven betreft de toekomstige mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor de toezichthouder. Een toezichthouder die zijn werkt goed en effectief heeft uitgevoerd, zal meer kans maken om bij een andere organisatie aan de slag te gaan (Beasley, 1996). Door het openbaar maken van vrijwillige informatie, bijvoorbeeld in het jaarverslag, kunnen bestuurders aan het maatschappelijk verkeer hun prestaties tonen (Lim et al., 2007).

De omvang van het toezichthoudend orgaan dient groot genoeg te zijn om voldoende kennis en ervaring te hebben om de taken goed te kunnen uitvoeren. Een te klein aantal leden zou niet de nodigde deskundigheid hebben om de taak optimaal uit te voeren (Dalton en Dalton, 2005). Fama en Jensen (1983) komen tot de conclusie dat een groter aantal toezichthouders beter in staat is om risico’s te identificeren.

(22)

22

2.3 Kwaliteit van risicoverslaggeving

In diverse onderzoeken wordt de kwaliteit van risicoverslaggeving behandeld. Echter, de verschillende onderzoekers hanteren vaak verschillende definities. Daarnaast wordt kwaliteit, en kwaliteit van risicoverslaggeving in het bijzonder, vaak op diverse manieren gemeten. In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat in dit onderzoek wordt verstaan onder het begrip kwaliteit. Tevens wordt aangegeven welke indicatoren van toepassing zijn bij het begrip kwaliteit, en welke methoden van onderzoek er zijn gehanteerd om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten.

2.3.1 Definitie kwaliteit van risicoverslaggeving

Kwaliteit is volgens de Van Dale ‘een bepaalde gesteldheid, hoedanigheid, mate waarin iets geschikt is om voor een bepaald doel gebruikt te worden.’ De Van Dale omschrijft kwaliteit dus als een vergelijkingsmaatstaf voor de geschiktheid van iets wat gebruikt worden voor een bepaald doel. Als we deze definitie vertalen naar verslaggeving, zou de geschiktheid hiervan de bruikbaarheid van het jaarverslag zijn. Kwaliteit is in deze zin afhankelijk van de bruikbaarheid van het jaarverslag, en daarmee van de gebruiker.

Andere onderzoekers komen tot een vergelijkbare definitie. In zijn onderzoek verwijst Knoops (2001) naar een rapport van het Hoogendoorn en Mertens (2001). In dit onderzoek naar de kwaliteit van externe verslaggeving stellen zij dat kwaliteit samenhangt van de mate waarin stakeholders zich een goed oordeel kunnen vormen over de financiële resultaten en de financiële positie van de onderneming. Met andere woorden: hoe beter de stakeholders een oordeel kunnen vormen, des te hoger is de kwaliteit van de informatievoorziening. Volgens Hoogendoorn en Mertens (2001) leidt meer transparantie richting de stakeholders tot een kwalitatief betere verslaggeving. Kwaliteit wordt door hen gedefinieerd als: ‘voldoen aan eisen en verwachtingen’. Met deze definitie definiëren Hoogendoorn en Mertens kwaliteit vanuit een normatieve benadering, waarbij de eisen en verwachtingen als norm kunnen worden gezien. In zijn onderzoek naar de kwaliteit van de risicoparagraaf bij beursfondsen omschrijft het NIVRA kwaliteit als volgt: ‘Onder kwaliteit verstaan wij in dit kader het voldoen aan wet- en regelgeving en de mate waarin rekening is gehouden met de informatiebehoeften van

belangrijke stakeholders, zoals aandeelhouders, alsmede het gebruikersgemak’ NIVRA 2010. Deze omschrijving sluit aan bij de eerdergenoemde definitie van de Van Dale en Knoops, met de kanttekening dat het NIVRA de norm ook deels baseert op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Starreveld et al (2002) geven aan dat kwaliteit uit verschillende eigenschappen bestaat. Het meten van kwaliteit wordt vervolgens omschreven als het toetsen van de werkelijke eigenschappen van kwaliteit aan de gestelde eigenschappen

Afgeleid uit de voorgaande onderzoeken kan de definitie van kwaliteit kort worden samengevat als: voldoen aan de verwachtingen en aan de norm. De verwachtingen van de kwaliteit van de verantwoordingsinformatie is dus afhankelijk van de verwachtingen van de gebruikers en de van toepassing zijnde wet en regelgeving. Wanneer we uitgaan van deze definitie van kwaliteit, valt het meten van kwaliteit dan ook te omschrijven als ‘de mate waarin aan de norm wordt voldaan’.

In dit onderzoek zal de volgende definitie worden gehanteerd voor de kwaliteit van risicoverslaggeving:

Kwaliteit van risicoverslaggeving = mate waarin wordt voldaan aan de regelgeving en de (vermeende) informatiebehoefte van de gebruikers.

(23)

23 De vermeende informatiebehoefte van gebruikers wordt bepaald door onderzoeken naar

risicoverslaggeving te evalueren. Op basis van deze onderzoeken zal een aantal

kwaliteitsbepalende factoren worden opgesteld, waarvan wordt verondersteld dat deze factoren aansluiten bij de informatiebehoefte van de gebruikers.

2.3.2 Indicatoren van kwaliteit

Starreveld et al. (2002) noemen eigenschappen van kwaliteit. Deze eigenschappen worden afgeleid van de functionele specificaties (gebruikersspecificaties) die zijn opgesteld op basis van vooraf gestelde behoeften, primair vanuit een gebruikersperspectief. De omschrijving die Starreveld et al. (2002) hanteren, sluit hiermee aan bij de definitie zoals die in dit onderzoek is vastgesteld, namelijk de mate waarin wordt voldaan aan de informatiebehoefte. Elk product heeft hiermee haar eigen kwaliteitsprofiel. Voor het product ‘informatie’ worden de diverse aspecten onderscheiden. Zie onderstaand schematisch overzicht:

Ontleend aan Starreveld et al (2002), figuur X.8 kwaliteitsprofiel van het product informatie

De diverse begrippen zullen vervolgens kort worden behandeld:

1 Begrijpelijkheid

De wijze waarop de gebruikers de betekenis van de ontvangen informatie kunnen bevatten. Starreveld et al. (2002) benadrukken dat eenduidigheid de begrijpelijkheid kan bevorderen. 2 Passend in het informatiebeleid

Hiermee wordt bedoeld dat de verstrekte informatie dient te passen in het informatiebeleidsplan.

Vervolgens worden door Starreveld et al. (2002) twee primaire hoofdeisen gesteld: doelgerichtheid in ruime zin en betrouwbaarheid.

(24)

24 3 Doelgerichtheid in ruime zin

Zoals uit hiervoor opgenomen schema valt op te maken, bestaat dit aspect uit een groot aantal andere aspecten. Doelgerichtheid in ruime zin duidt op de geschiktheid van de te verstrekken informatie om voor een bepaald doel of een bepaalde functie te kunnen gebruiken.

Doelgerichtheid in ruime zin bestaat uit drie secundaire hoofdeisen: inhoudelijke doelgerichtheid, tijdigheid en presentatievorm.

3.1 Inhoudelijke doelgerichtheid

Dit aspect wordt ook wel omschreven als inhoudelijke effectiviteit. Het aspect duidt op het vermogen om het doel waarvoor de informatie wordt verstrekt te gebruiken. Inhoudelijke doelgerichtheid bestaat vervolgens zelf ook uit een aantal (deel)aspecten: relevantie, toereikendheid, beschikbaarheid, consistentie en kwantificeerbaarheid.

3.1.1 Relevantie

De mate waarin de te verstrekken of verstrekte informatie ter zake is. Relevantie kan worden verhoogd wanneer aandacht wordt besteed aan:

3.1.1.1 De gerichtheid van informatie: informatie dient zoveel mogelijk gericht te zijn op het specifieke doel en dient zo weinig mogelijk irrelevante informatie te bevatten.

3.1.1.2 De gedetailleerdheid van informatie. Dit de mate van onderverdeling van de relevante informatie. Overigens dient de mate van onderverdeling afgestemd te worden op het doel van het verschaffen van de informatie.

3.1.1.3 De nauwkeurigheid van informatie. Dit betreft de mate waarin de meeteenheid die wordt gebruikt ter kwantificering van de te verstrekken informatie, moet worden onderverdeeld. Wanneer we het over getallen hebben, betreft dit bijvoorbeeld het aantal cijfers achter de komma. Ook hier dient de mate van nauwkeurigheid te worden afgestemd op de behoefte van de gebruiker.

3.1.1.4 Het kritisch gehalte van de informatie. Hiermee wordt bedoeld de mate waarin de te verstrekken informatie een objectief kritisch oordeel moet bevatten. Het kritisch gehalte kan bijvoorbeeld worden verhoogd indien de te verstrekken informatie ook budgetten en

begrotingen bevat die aan de te verstrekken informatie ten grondslag hebben gelegen. Ook de presentatie van de afwijkingen ten opzichte van deze budgetten versterkt het kritische gehalte. 3.1.2 Toereikendheid

Met deze omschrijving wordt bedoeld de mate waarin alle informatie die zou moeten worden verstrekt ook daadwerkelijk wordt verstrekt.

3.1.3 Beschikbaarheid

Dit aspect heeft een directe relatie met het aspect toereikendheid. Met beschikbaarheid wordt bedoeld de mate waarin de benodigde gegevens ergens in het informatiesysteem aanwezig en benaderbaar zijn.

3.1.4 Consistentie

Consistentie in betekenis houdt in dat in de tijd gezien een als informatie verstrekt gegeven naar aard aan zichzelf gelijk moet blijven. Consistentie wordt in sommige literatuur ook wel

aangeduid als continuïteit. 3.2 Tijdigheid

De tweede secundaire hoofdeis betreft tijdigheid. Verstrekte informatie is tijdig wanneer het doel waarvoor de informatie wordt opgeleverd, nog geëffectueerd kan worden. De informatie moet dus verstrekt zijn vóór het laatste moment waarop de op basis van die informatie te nemen beslissing nog op verantwoorde wijze kan worden genomen.

(25)

25 3.3 Presentatievorm

Het laatste aspect van doelgerichtheid in ruime zin betreft de presentatievorm. De als informatie verstrekte gegevens worden gepresenteerd door symbolen, die, wil de informatie haar doel bereiken, zoveel mogelijk zijn afgestemd op het voorstellings- en interpretatievermogen van de betrokken gebruiker. Hierbij dient nog in ogenschouw te worden genomen dat er verschillende typen lezers zijn:

- De professional. Dit is een lezer die zowel de tekst als de schema’s leest en de toegevoegde waarde ervan kent.

- De alfalezer. De alfalezer heeft een hekel aan schema’s, modellen en iconen. Deze lezer wil het liefst platte tekst.

- De bètalezer. Deze lezer heeft moeite om zich te concentreren op tekst, en heeft een voorkeur voor analyses, schema’s en modellen.

- De generalist. Deze lezer wil zo snel mogelijk de boodschap begrijpen. Een kort en bondig verhaal, het liefst in samenvattende vorm, heeft de voorkeur van deze lezer. 4 Betrouwbaarheid

Naast de primaire hoofdeis doelgerichtheid in ruime zin, is er de hoofdeis betrouwbaarheid. Eigenlijk is deze hoofdeis ook een subfactor van de factor doelgerichtheid in ruime zin. Onbetrouwbare informatie kan immers niet doelgericht zijn. De betrouwbaarheid wordt echter door Starreveld et al. (2002) als zo belangrijk beschouwd, dat dit aspect ook als een

afzonderlijke hoofdeis wordt onderscheiden. Er zijn diverse onderbegrippen van het begrip betrouwbaarheid te onderscheiden. Starreveld et al. (2002) richten zich echter op de

belangrijkste twee elementen: juistheid en volledigheid. Bij juistheid gaat het om de vraag of alles wat is verantwoord ook juist en rechtmatig is verantwoord. Volledig betreft de vraag of alles wat verantwoord had moeten worden ook is verantwoord.

2.3.3 Toepassing kwaliteitsaspecten van Starreveld

Aangezien dit onderzoek zich richt op de kwaliteit van risicoverslaggeving, dient te worden aangegeven op welke wijze er rekening wordt gehouden met deze aspecten.

Begrijpelijkheid

Risicoverslaggeving dient voor de gebruikers begrijpelijk te zijn. Diverse onderzoeken naar de leesbaarheid van risicoverslaggeving komen tot de conclusie dat de risicoverantwoording lastig leesbaar is. Een dergelijk onderzoek wordt in deze scriptie achterwege gelaten. Wel wordt op een andere wijze onderzocht of informatie begrijpelijk is. Dit wordt hoofdzakelijk bereikt door de index vanuit een gebruikersperspectief op te stellen. Het gebruikersperspectief zal worden bepaald door het doornemen van eerder onderzoek naar risicoverslaggeving. Tevens kan het categoriseren van risico’s de begrijpelijkheid bevorderen. Dit aspect zal ook terugkomen in het onderzoek.

Passend in het informatiebeleid

Dit onderzoek richt zich specifiek op het jaarverslag. Het beleid dat ten grondslag ligt aan het publiceren van informatie wordt niet onderzocht. Gesteld kan worden dat het wettelijk kader hier als het beleid kan worden beschouwd. Het voldoen aan wet- en regelgeving zou dan de toets zijn of de informatie ‘passend’ is. Dit onderzoek richt zich er overigens niet op of de informatie die wordt verstrekt passend is binnen het jaarverslag, maar of voldaan wordt aan de verwachtingen. Wanneer er irrelevante informatie wordt verstrekt, heeft dat in dit onderzoek geen negatief effect op de kwaliteitsmeting.

(26)

26 Doelgerichtheid in ruime zin

Inhoudelijke doelgerichtheid

Dit aspect duidt op het vermogen om het doel waarvoor de informatie wordt verstrekt te gebruiken. Dit aspect wordt specifiek onderzocht bij een empirische benadering, aangezien een empirische benadering de kwaliteit van risicoverslaggeving meet aan de mate van reacties. Doordat dit onderzoek wordt opgesteld vanuit de normatieve benadering, wordt het vermogen om informatie te gebruiken niet specifiek getoetst.

Inhoudelijke doelgerichtheid bestaat uit een aantal (deel)aspecten: relevantie, toereikendheid, beschikbaarheid, consistentie en kwantificeerbaarheid.

Relevantie

De relevantie van de index wordt geborgd door vanuit een gebruikersperspectief (en vanuit het wettelijke kader) de index op te stellen. De kwaliteitsbepalende factoren worden opgesteld vanuit eerder onderzoek. Deze onderzoeken hanteren een gebruikersperspectief. Met andere woorden, de kwaliteitsbepalende factoren worden opgesteld vanuit de (vermeende)

informatiebehoefte van gebruikers.

Zoals uit de indeling van de kwaliteitsaspecten van informatie van Starreveld blijkt, is de gerichtheid van informatie, de mate van detail, de nauwkeurigheid van de verstrekte informatie en het kritische gehalte van informatie ook bepalend voor de mate van relevantie van de informatie. Niet al deze aspecten zullen worden behandeld in dit onderzoek:

De gerichtheid van de informatie wordt specifiek getoetst door de indexanalyse. Informatie dient zoveel mogelijk gericht te zijn op het specifieke doel en dient zo weinig mogelijk irrelevante informatie te bevatten. Hoewel de mate van irrelevante informatie geen onderdeel zal zijn van dit onderzoek, wordt wel onderzocht of het doel van de risicoverslaggeving (voldoen aan de behoefte van gebruikers en aan de wetgeving) wordt bereikt.

De mate van detail kan worden gemeten door het aantal zinsdelen of woorden behorende bij een aantal onderwerpen te meten. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de relevantie per definitie wordt verhoogd. Uiteraard hangt dit samen met de gerichtheid van de informatie. Wanneer er veel irrelevante informatie wordt toegevoegd aan een onderwerp, wordt de kwaliteit van de informatie niet versterkt. In dit onderzoek wordt wel beoordeeld of een risico concreet wordt gemaakt. Door het categoriseren van risico’s en door de mogelijke gevolgen van het risico te benoemen, zal de mate van detaillering worden versterkt. Deze elementen komen terug in de index.

De nauwkeurigheid van de informatie wordt beoordeeld door te onderzoeken of de impact van de risico’s wordt gekwantificeerd.

Het kritische gehalte van de informatie zal ook een onderdeel zijn van dit onderzoek. Het kritische gehalte zal hierin worden meegenomen door te onderzoeken of organisaties melding maken van de mate van de risicobereidheid of ‘risk appetite’ die de onderneming wil lopen. Door vervolgens de geïnventariseerde risico’s af te zetten tegen de risk appetite, wordt het kritisch gehalte verhoogd.

Toereikendheid

De toereikendheid wordt in dit onderzoek meegenomen door gebruik te maken van een normatieve methode om kwaliteit te meten. Dit onderzoek maakt gebruik van een raamwerk, oftewel een normstelling om de kwaliteit van de risicoverslaggeving te meten. Wanneer niet alle verwachte informatie wordt aangetroffen in het jaarverslag, leidt dit tot een lagere score.

(27)

27 Beschikbaarheid

De beschikbaarheid ligt aan de basis van dit onderzoek. Wanneer informatie niet is opgenomen in het jaarverslag maar intern of op enige andere wijze wel beschikbaar is, wordt dit geoormerkt als niet beschikbaar. Hierdoor wordt er een lagere score gegeven. Wanneer het jaarverslag niet beschikbaar was, is het niet meegenomen in dit onderzoek.

Consistentie

Consistentie of continuïteit van de informatie wordt in dit onderzoek niet meegenomen in het scoremodel. Dit wordt veroorzaakt doordat dit onderzoek zicht richt op het meten van de kwaliteit op een specifiek moment in de tijd. Er worden niet diverse jaarverslagen over een bepaalde periode onderzocht. Tevens wordt geen vergelijking gemaakt met een begroting of met interne beleidsplannen of notities.

Tijdigheid

Dit onderzoek richt zich op de inhoud van de verstrekte informatie, en niet op het moment van publicatie. Wanneer jaarverslagen (nog )niet beschikbaar zijn, dan worden deze niet

meegenomen in het onderzoek. Presentatievorm

In dit onderzoek komt de presentatievorm tot uiting in de codering van de index. Doordat de index mede is opgesteld vanuit een gebruikersperspectief, wordt gesteld dat wanneer er aan de codering wordt voldaan, ook aan dit kwaliteitsaspect wordt voldaan.

Betrouwbaarheid

Starreveld verdeelt betrouwbaarheid in twee onderdelen: juistheid en volledigheid. De volledigheid van de risico’s kan in dit onderzoek niet geheel worden vastgesteld. Immers, er kan niet worden gesteld of een onderneming alle de voor haar organisatie relevante risico’s heeft benoemd. Wel wordt onderzocht of de organisatie aangeeft wat de in haar ogen

belangrijkste risico betreffen. Dit betekend echter niet dat deze risico’s specifiek voor alle SW-organisaties gelden, en dat deze risico’s volledig zijn.

De juistheid van de verslaggeving valt vanuit dit onderzoek niet met zekerheid vast te stellen. Zonder een analyse uit te voeren op de specifieke organisatie kan immers niet gesteld worden dat het risico juist is omschreven. Door in dit onderzoek alleen de door een accountant gecontroleerde jaarstukken te betrekken, wordt verondersteld dat de informatie die is

opgenomen in het jaarverslag juist is. Hoewel accountants geen specifiek oordeel geven over de inhoud van het jaarverslag, dienen zij echter wel het volgende te verklaren: dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, niet strijdig is met de jaarrekening’.

(28)

28

3. De SW- sector

In dit hoofdstuk zal het SW-bedrijf nader worden behandeld. In dit hoofdstuk komt het ontstaan van SW-bedrijven naar voren, zullen de belangrijkste stakeholders van SW-bedrijven nader in kaart worden gebracht en wordt de financiering van SW-bedrijven behandeld. Tevens worden de rechtsvormen en de daarbij van toepassing zijnde verslaggevingsregels van SW-bedrijven in kaart gebracht

3.1 Het SW-bedrijf nader toegelicht

3.1.1 De Wet sociale werkvoorziening

Voor mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking is de afstand naar de arbeidsmarkt groot. Deze mensen hebben minder zicht op een reguliere baan aangezien ze door hun handicap veelal minder productief kunnen werken of minder geschikt zijn voor een

reguliere baan. Voor deze mensen heeft de rijksoverheid de Wet Sociale Werkvoorziening in het leven geroepen. Om in aanmerking te kunnen komen voor de Wsw moet men een Wsw-indicatie hebben gekregen via het UWV.

De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) regelt dat arbeidsgehandicapten kunnen werken op een zo regulier mogelijke, en op hun individuele mogelijkheden aangepaste, arbeidsplek in de sociale werkvoorziening. Deze aanpassingen kunnen onder meer inhouden dat er extra begeleiding bij de werkplek aanwezig is, dat de werkplek op een dusdanige wijze is ingericht dat de fysieke onmogelijkheden voor het uitvoeren van het werk (deels) worden weggenomen en/of dat het werktempo is aangepast op het individu. De werkplek kan beschut, dat wil zeggen binnen het SW-bedrijf, worden aangeboden of op een passende plaats bij reguliere instellingen en bedrijven (detachering of begeleid werken). De sociale werkvoorziening is een vrijwillige voorziening.

Uitvoering van de Wsw

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de sociale werkvoorziening ligt bij de

gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het realiseren van passende arbeidsplekken, zoals detachering, begeleid werken of een sociale werkplaats. De feitelijke en dagelijkse uitvoering ligt veelal bij SW-bedrijven. Bij deze bedrijven werkten in 2012 totaal circa 100.000 mensen met een Wsw-indicatie op een sociale werkplek (CPB 2013).

De sociale werkvoorziening wordt hoofdzakelijk bekostigd door het Rijk, die per voltijds arbeidsplaats een subsidie verstrekt. Deze subsidiegelden worden vervolgens door de gemeenten doorgegeven aan de SW-bedrijven. Daarnaast worden ook de opbrengsten van de SW-bedrijven, die hun producten en diensten op de reguliere markt afzetten, aangewend om de kosten van de sociale werkvoorziening te dekken. Wanneer de rijkssubsidies en de opbrengsten van het SW-bedrijven niet voldoende zijn, wordt het tekort door de gemeenten aangevuld.

Ontwikkelingen tot de huidige wetgeving

De WSW vindt zijn oorsprong in de Tweede Wereldoorlog. Als gevolg van deze oorlog was het aantal (oorlogs)gehandicapten flink gestegen, waardoor een aangepaste vorm van arbeid

noodzakelijk werd geacht. Het werk dat gecreëerd werd, bestond voornamelijk uit eenvoudige handenarbeid in een fabrieksmatige omgeving.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[In hoofdlijn kan dit inzicht voortkomen uit a) referentie naar een solide evidence-base (maatschappelijk resultaat van methode is elders aangetoond in een gelijke context) b)

Gemiddeld genomen over de periode van juli 2018 tot en met september 2020 was de hoogte van een vordering vanwege overtreding van de inlichtingenplicht €2.201.. De gemiddelde

Het IPO merkt in reactie op voorliggend wetsvoorstel op dat het moeite heeft met het feit dat het kabinet voornemens is voor gemeenten een minder verstrekkende reductie van het

Voor elke provincie is in de maand december het aantal werkzoekende leerkrachten basisonderwijs kleiner dan het aantal werkzoekende leerkrachten secundair

Voor elke provincie is in de maand november het aantal werkzoekende leerkrachten basisonderwijs kleiner dan het aantal werkzoekende leerkrachten secundair

Voor elke provincie is in de maand oktober het aantal werkzoekende leerkrachten basisonderwijs kleiner dan het aantal werkzoekende leerkrachten secundair

In de agrarische enclaves, die voor een belangrijk deel worden omzoomd door bosranden (op de kaart "Kwetsbaarheid van het lanc schap" aangegeven als

Zowel bij de formule voor Q(t) als bij de recursieve formule nadert het aantal ransuilen op den duur tot eenzelfde evenwichtswaarde. 5p 14 o Bereken d met behulp van