• No results found

Opzet van de hypothesen

In document Risicoverslaggeving bij SW-bedrijven (pagina 56-59)

5. Onderzoeksopzet

5.4 Opzet van de hypothesen

5.4 Opzet van de hypothesen

Hypothese 1

De overheid probeert door het reguleren van risicorapportering de inhoud van de rapportages te verbeteren. De invloed van wet- en regelgeving is een aantal malen onderwerp geweest van onderzoek (bijvoorbeeld Merten en Blij 2008, Kajüter en Winkler 2003, Dobler 2005). Deze onderzoeken richten zich op de vraag of wet- en regelgeving invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving in opeenvolgende perioden of op een vergelijking tussen verschillende branches. Uit diverse onderzoeken blijkt echter dat de toenemende mate van regulering inzake risicoverslaggeving niet direct leidt tot een hogere mate van risicoverslaggeving.

Een vergelijking van risicoverslaggeving tussen de publieke sector en de private sector is onderwerp geweest van onderzoek. Uit deze onderzoeken in de publieke sector komt naar voren dat de publieke sector achterloopt op de private sector (Crawford en Stein, 2004). Uit het onderzoek van Gordon et al. (2010) blijkt dat de risicoverslaggeving in de publieke sector veelal financieel gericht is. Er bestaat voor de publieke sector en de private sector verschillende wet- en regelgeving. De vraag die dan ook gesteld kan worden, is of een vergelijking tussen de kwaliteit van de risicoverslaggeving van de private sector en de publieke sector wel goed mogelijk is.

Uit theoretisch kader bleek onder meer uit de onderzoeken die Dobler (2008) heeft samengevat, dat ondernemingen vrijwillig ontoereikend over risico’s rapporteren. Carlon, et al. (2003) deden onderzoek naar niet-verplichte risicoverantwoording en constateren dat er een grote mate van variantie bestaat wat betreft de inhoud van de risicoverslaggeving. Dit sluit aan bij de

conclusies van het onderzoek van De Groot (2006), die concludeert dat ook Nederlandse ondernemingen op erg verschillende manieren invulling geven aan de risicoparagraaf. Ze verschillen in hoge mate qua inhoud en omvang. Er ontbreekt een consistente set van algemeen aanvaarde verslagleggingsgrondslagen en guidance voor risicoverslaglegging in het jaarverslag (De Groot & Van Manen 2009). De conclusie van De Groot & Van Manen (2009) lijkt te pleiten voor het implementeren van wetgeving. Hoogendoorn en Mertens (2001) trekken op basis van hun onderzoek de conclusie dat de kwaliteit verbeterd kan worden door meer informatie-elementen op te nemen die door analisten gewenst zijn. Dit zou bereikt kunnen worden door de regelgeving en het toezicht hierop aan te scherpen. Zowel Mohobbot (2005) als De Groot (2010) denkt dat een voorgeschreven, gereguleerd raamwerk kan helpen om de informatie bruikbaarder te maken. Hoewel regelgeving geen verbetering kan garanderen, helpt deze wel om de consistentie en vergelijkbaarheid van risicoverslaggeving te verbeteren (De Groot, 2010).

In de SW-sector is verschillende wet- en regelgeving rondom verslaggeving van toepassing. De SW-sector kent verschillende rechtsvormen, waarbij de rechtsvormen gemeenschappelijke regeling, BV’s en NV’s de meest voorkomende zijn. Waar gemeenschappelijke regelingen het jaarverslag opstellen volgens het BBV, stellen BV’s en NV’s het jaarverslag op volgens BW2 en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ). In hoofdstuk 4 Wettelijk kader, zijn de meest voorkomende wettelijke kaders van risicoverslaggeving bij SW-organisaties behandeld De wettelijke kaders gaan in op risicoverslaggeving. De uitwerking is echter op een aantal vlakken verschillend.

In paragraaf 5.2.3 is de index met kwaliteitsbepalende factoren vastgesteld. Wanneer de voorschriften van de RJ/BW2 en het BBV worden vergeleken, valt op dat het BBV enkele kwaliteitsbepalende factoren specifiek voorschrijft. De onderwerpen van de index zullen kort

57 worden behandeld waarbij wordt aangegeven of de betreffende kwaliteitsbepalende factor wordt voorgeschreven.

1 Wordt informatie verstrekt over de risicobereidheid (risk appetite) van de onderneming of wordt er verwezen naar een beleidsstuk waarin dit is opgenomen?

Volgens artikel 11 van het BBV dienen gemeenschappelijke regelingen in het jaarverslag in te gaan op het beleid over de weerstandscapaciteit, het weerstandsvermogen en de risico’s. Door het beleid te bepalen over de weerstandscapaciteit kan de organisatie bepalen tot welk bedrag men risico’s wil lopen. Het bepalen van het weerstandsvermogen is niet voorgeschreven. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze aspecten betreft keuzes van

politieke/bestuurlijke aard. De organisatie dient hier dus eigenlijk haar risk appetite te benoemen.

De RJ gaat niet in op deze begrippen. Het beleid omtrent de risico’s wordt bij de RJ aanbevolen, maar niet expliciet benoemd.

2 Geeft de organisatie een overzicht van de in haar ogen belangrijkste risico’s? Beide verslaggevingsstelsels hier op in. De RJ schrijft voor dat de rechtspersoon een beschrijving moet geven van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. Het gaat niet om het geven van een uitputtende

uiteenzetting van alle mogelijke risico’s en onzekerheden, maar om een selectie en weergave van de belangrijkste risico’s en onzekerheden waarvoor de rechtspersoon zich geplaatst ziet. Het BBV schrijft voor dat organisaties een inventarisatie dienen te geven van de risico’s. 3 Worden deze risico’s nader uitgesplitst in categorieën?

Beide verslaggevingsstelsels vereisen niet dat risico’s worden gecategoriseerd. De RJ behandelt wel een aantal categorieën van risico’s waaraan kan worden gedacht bij de uiteenzetting van de voornaamste risico’s, maar schrijft niet voor dat er categorieën benoemd worden.

4 Zijn de genoemde risico’s specifiek (gemaakt) voor het bedrijf?

5 Wordt voor elk risico beschreven hoe het wordt beheerst, verminderd, overgedragen of geaccepteerd?

Beide elementen worden niet behandeld in de verslaggevingsvoorschriften. Factoren 6 en 7 betreffen de impact en kans van risico’s

Deze elementen worden niet expliciet voorgeschreven in de verslaggevingsstelsels. Het RJ beveelt aan dat de organisatie toelicht wat voor effecten de risico’s op de organisatie kunnen hebben, en op welke wijze de organisatie de risico’s beheerst. De mate van deze beschrijving zou daarbij afhankelijk moeten zijn van de kans op verwezenlijking van het desbetreffende risico.

8 Geeft de organisatie inzicht in hoe zij in algemene zin omgaat met risico’s,

risico-inventarisatie en risicomanagement of wordt er verwezen naar een beleidsstuk waarin dit is vastgelegd?

Het BBV schrijft voor dat het beleid over de weerstandscapaciteit, vermogen en risico’s wordt behandeld. Dit aspect kan enerzijds betrekking hebben op de risk appetite (weerstandsvermogen en weerstandscapaciteit). Echter het beleid rondom risico’s kan opgevat worden als de wijze waarop risico’s worden beheerst.

De factoren 9, 10, 11 en 12 betreffen factoren die verband houden met de opzet en evaluatie van het interne risicobeheersings- en controlesysteem

58 13 Beschikt het jaarverslag over een aparte paragraaf over risicoverslaggeving (risicoparagraaf, overzicht financiële risico’s of paragraaf weerstandsvermogen)?

De plaats waar risico’s behandeld dienen te worden verschilt bij de beide verslaggevings-stelsels. De RJ geeft in brede zin het jaarverslag aan, terwijl het BBV een aparte plaats voorschrijft, namelijk de paragraaf weerstandsvermogen. Waar de gebruiker bij jaarverslagen onder het BBV simpelweg de paragraaf weerstandsvermogen kan doornemen, bestaat de kans bij de RJ dat het gehele jaarverslag doorgelezen dient te worden.

14 Wordt inzicht gegeven in de wijze van communiceren met de Raad van Commissarissen/Audit Commissie/ het AB, inzake risicomanagement?

Ook dit is een aspect dat bij beide verslaggevingsstelsels niet naar voren komt.

Samengevat worden de volgende elementen voorgeschreven in de verslaggevingsstelsels:

Concluderend kan worden gesteld dat de RJ veel zaken aanstipt, maar niet expliciet

voorschrijft. Het BBV dwingt meer kwaliteitsbepalende factoren af, maar dit betreft nog steeds slechts vier van de veertien factoren.

Omdat het BBV meer kwaliteitsbepalende factoren voorschrijft dan de RJ/BW2, verwacht ik dat organisaties onder het BBV deze kwaliteitsbepalende factoren van risicoverslaggeving vaker opnemen in het jaarverslag dan organisaties onder de RJ/BW2. Hierdoor verwacht ik dat organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BBV meer kwaliteitsbepalende factoren benoemen dan organisaties die hun jaarverslag opstellen volgens het BW2/RJ.

Vanuit de evaluatie van het wettelijk kader omtrent risicoverslaggeving wordt daarom de volgende hypothese getoetst:

Hypothese 1

Het aantal in het jaarverslag vermelde kwaliteitsbepalende factoren van risicoverslaggeving is hoger bij SW-organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BBV dan bij ondernemingen die hun jaarverslag opstellen onder het BW2.

In dit onderzoek wordt verwacht dat de kwaliteit van risicoverslaggeving onder het BBV hoger is dan onder de RJ. De resultaten van deze hypothese worden getoetst door middel van de T-toets. Bij de toets wordt een significantieniveau aangehouden van α ≤0,05. De kwaliteit van beide groepen zal worden gemeten aan de hand van de indexanalyse. Vervolgens wordt door middel van de t-toets aangetoond of de SW-organisaties die hun jaarverslag opstellen volgens het BBV een significant hogere kwaliteit van radioverslaggeving tonen dan de organisaties die hun jaarverslag opstellen volgens de RJ/BW2.

Hypothese 2

Bij het opstellen van het theoretisch kader is naar voren gekomen dat er een verband bestaat tussen de hoeveelheid en/of de kwaliteit van risicoverslaggeving en een aantal

organisatiekenmerken. Uit het theoretisch kader bleek bijvoorbeeld dat er een significant verband bestaat tussen de kwaliteit van risicoverslaggeving en de omvang van de organisatie, alsmede tussen de resultaten van de onderneming en risicoverslaggeving.

In document Risicoverslaggeving bij SW-bedrijven (pagina 56-59)