• No results found

7. Conclusie en discussie

7.1 Conclusie

7. Conclusie en discussie

In dit hoofdstuk wordt toegelicht wat de betekenis is van de resultaten van dit onderzoek. Tevens zal er antwoord worden gegeven op de hoofdvraag van het onderzoek. Om de resultaten van het onderzoek in het juiste perspectief te plaatsen, wordt uiteengezet welke beperkingen dit onderzoek kent. Het hoofdstuk sluit af met suggesties voor vervolgonderzoek.

7.1 Conclusie

7.1.1 Samenvatting van de resultaten en beantwoording hoofdvraag

In dit onderzoek is onderzocht of de verschillende verslaggevingsvoorschriften leiden tot een verschil in het aantal vermelde kwaliteitsbepalende factoren met betrekking tot

risicoverslaggeving in de jaarverslagen van SW-bedrijven. Dit uitte zich in de volgende hoofdvraag:

Voorafgaand aan het onderzoek is het theoretisch kader in kaart gebracht. Hieruit bleek dat er uit diverse onderzoeken naar risicoverslaggeving naar voren kwam dat er een grote variëteit bestaat tussen de verschillende ondernemingen. Daarnaast kwam uit het theoretisch kader naar voren dat er verschillen bestaan tussen risicoverslaggeving in de private sector en in de publieke sector. Tevens blijkt uit diverse onderzoeken dat er een verband kan worden onderkend tussen diverse organisatie specifieke variabelen en de kwaliteit en/of hoeveelheid van risicoverslaggeving. Deze variabelen betreffen onder meer de grootte van een onderneming, de financiële resultaten van de onderneming en het aantal leden van het toezichthoudend orgaan.

Bij het opstellen van het theoretisch kader is geconstateerd dat de wetgeving met betrekking tot risicoverslaggeving invloed heeft op de hoeveelheid en/of de kwaliteit van risicoverslaggeving. Er kan echter niet geconcludeerd worden dat wetgeving er toe leidt dat de risicoverslaggeving overeenstemt met de informatiebehoefte van gebruikers.

Naar aanleiding van het theoretisch kader is een raamwerk opgesteld. Dit raamwerk bevatte 14 kwaliteitsbepalende factoren met betrekking tot risicoverslaggeving. Deze kwaliteitsbepalende factoren zijn opgesteld vanuit diverse onderzoeken, waarbij de kwaliteit en/of de hoeveelheid van risicoverslaggeving zijn geanalyseerd. Van deze kwaliteitsbepalende factoren wordt in de diverse onderzoeken verondersteld dat zij een goede afspiegeling zijn van de informatie-behoefte van de gebruikers van het jaarverslag. Dit kader is vervolgens gehanteerd om de risicoverslaggeving bij SW-organisaties nader te analyseren.

Uit de resultaten blijkt dat SW-organisaties gemiddeld 3,59 van de 14 kwaliteitsbepalende factoren van de index behandelen in het jaarverslag. De kwaliteit van de risicoverslaggeving scoort daarmee een onvoldoende. Het aantal kwaliteitsbepalende factoren met betrekking tot risicoverslaggeving die SW-organisaties in hun jaarverslag behandelen voldoet dus niet aan de gebruikersbehoeften.

Hoofdvraag

Wat is de invloed van de verslaggevingsvoorschriften op het aantal vermelde kwaliteitsbepalende factoren met betrekking tot risicoverslaggeving in het jaarverslag van SW-organisaties.

71 Uit de resultaten blijkt tevens dat er een grote mate van variatie in de risicoverslaggeving kan worden onderkend. Dit sluit aan bij de conclusies van de onderzoeken die bij het theoretisch kader zijn behandeld. Vervolgens is geanalyseerd of de verschillende verslaggevingsstelsels verschillende resultaten laten zien. Uit de resultaten bleek dat organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BBV hogere resultaten laten zien dan organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BW2/RJ.

Vooral op de specifiek door het BBV voorgeschreven kwaliteitsbepalende factoren scoort het BBV hoger. Hieruit blijkt dat wetgeving wel degelijk een invloed kan hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Uit de resultaten blijken echter zeer lage gemiddelde scores per kwaliteitsbepalende factor. Het BBV schrijft specifiek 4 van de in de index opgenomen

kwaliteitsbepalende factoren voor. Uit de analyse van de jaarverslagen die opgesteld zijn onder het BBV blijkt dat drie van deze vier factoren in meer dan de helft van de geanalyseerde jaarverslagen worden behandeld, waarvan 2 in 54% van de gevallen, en bij één in 86% van de gevallen. Hieruit blijkt dan ook dat wetgeving alleen er niet toe leidt dat in voldoende mate wordt voldaan aan het behandelden van deze factoren.

Uit de analyse van de scores van het BBV en die van het BW2/RJ blijkt dat het BBV

stelselmatig hoger scoort op de kwaliteitsbepalende elementen. Van de 14 kwaliteitsbepalende elementen scoort het BBV in maar liefst 12 van de factoren een hogere gemiddelde score. De grootste verschillen zien we in de door het BBV voorgeschreven kwaliteitsbepalende factoren. Echter, uit de resultaten blijken ook op onderdelen die zowel het BBV als het BW2/RJ niet specifiek behandeld worden, grote verschillen.

Uit de analyse van de invloed van de omvang van het toezichthoudend orgaan op

risicoverslaggeving kwam naar voren dat organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BBV gemiddeld een groter toezichthoudend orgaan hebben. Een analyse op totaalniveau was bij het toetsen van deze hypothesen dan ook niet zinvol, aangezien zowel de kwaliteit van de verslagen die onder het BBV zijn opgesteld, als het aantal leden van het toezichthoudend orgaan bij het BBV hoger dan bij het BW2/RJ. De analyse is dan ook uitgevoerd per verslaggevingsstelsel.

De resultaten die volgen uit de analyse die per verslaggevingsstelsel is uitgevoerd, zijn tegenstrijdig. Waar bij organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BBV geen significant verband kan worden aangetoond, kan dat bij organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BW2/RJ wel.

Het antwoord op de hoofdvraag is positief. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de organisaties die hun jaarverslag opstellen volgens het BBV een gemiddeld significant hoger aantal kwaliteitsbepalende factoren behandelen dan organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BW2/RJ.

7.1.2 Discussie

Hypothese 1

Uit diverse onderzoeken die met betrekking tot het theoretisch kader zijn behandeld, bleek dat er geen eenduidige conclusie te trekken valt over de vraag of de toenemende mate van

regulering van risicoverslaggeving leidt tot een hogere kwaliteit. De resultaten van dit onderzoek geven echter wel een bewijs voor een significant verschil.

Wat vooral opvalt, zijn de verschillen tussen de kwaliteitsbepalende factoren met betrekking tot risicoverslaggeving die specifiek door het BBV worden voorgeschreven. De gemiddelde aantallen liggen hierbij veel hoger dan bij de jaarverslagen volgens het BW2/RJ.

72 Echter de lage score van het BW2/RJ bij categorie 1 inzicht in belangrijkste risico’s, is laag, terwijl deze bij de RJ toch ook specifiek wordt behandeld.

Overigens worden de factoren die specifiek voorgeschreven zijn door het BBV, in gemiddeld 62% van de verslagen behandeld. Dit betekent dat gemiddeld 38% van de verslagen deze factoren, hoewel specifiek voorgeschreven, niet behandelt. Dit is dus een aanzienlijk deel van de onderzochte populatie.

Bij beide verslaggevingsstelsels vallen de resultaten tegen. Waar de groep BBV gemiddeld een score toont van 4,6 van 14 kwaliteitsbepalende factoren, laat de groep BW2/RJ een gemiddelde score van 1,7 zien. Het BBV geeft significant hogere resultaten, maar beide gemiddelde scores zijn dus laag.

De resultaten dan zijn ook tweeledig. Enerzijds kan worden geconstateerd dat verslagen die zijn opgesteld volgens BBV hogere aantallen kwaliteitsbepalende factoren behandelen, en

voornamelijk de specifiek voorgeschreven factoren, anderzijds zien we dat er slechts 1 factor in een overduidelijke meerderheid van de gevallen wordt behandeld. Wetgeving alleen is dan ook blijkbaar niet voldoende om de kwaliteit tot een hoog niveau te laten stijgen. De resultaten sluiten hiermee aan bij de conclusies die Linke en Emanuels (2009) trekken. Zij benadrukken dat het implementeren van een SOx-achtige wetgeving een te simpele oplossing is.

Hypothese 2

Bij het opstellen van de tweede hypothese werd verwacht dat het aantal leden van het toezichthoudend orgaan een positief effect zou hebben op de hoeveelheid behandelde kwaliteitsbepalende factoren met betrekking tot risicoverslaggeving. Uit de resultaten blijkt echter dat dit bij de groep van het BBV niet het geval is, en de groep BW2/RJ wel. De theorie lijkt dan ook niet op te gaan.

De nuance die hierbij moet worden aangebracht, is dat het aantal leden van het toezichthoudend orgaan onder het BBV gemiddeld hoger ligt dan bij de groep BW2/RJ. Het gemiddelde bij organisaties die hun jaarverslag opstellen onder het BW2/RJ ligt het op 5,37, terwijl dit bij organisaties die het jaarverslag opstellen volgens het BBV ligt op 8,23. Een verklaring hiervoor kan gezocht worden in gemeentelijke samenwerking. Het aantal leden van het toezichthoudend orgaan lijkt dan ook niet bepaald te worden op basis van de omvang en complexiteit van de onderneming, maar meer op basis van het aantal deelnemende gemeenten. Elke gemeente levert minimaal een toezichthouder aan de gemeenschappelijke regeling.

Bij de statistische analyse werd bij de groep BW2/RJ een significant verband onderkend tussen het aantal leden en de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Bij de groep BBV bleek dit niet het geval te zijn. De grafiek (zie grafiek 6) geeft echter eenzelfde verloop van de resultaten.

Opvallend hierbij is dat in de grafiek bij beide groepen een daling in de resultaten is te zien. Bij de groep BBV ligt deze daling vanaf 6 leden van het toezichthoudend orgaan, bij de groep BW/RJ ligt deze bij 7 leden. Vervolgens kan weer een stijging van de resultaten worden

geconstateerd. Deze ligt bij het BBV vanaf ca. 8 leden en bij de groep BW2/RJ zet deze stijging in vanaf ca. 9 leden. Pas vanaf een aantal leden van 10 bij de groep BBV en 12 bij BW2/RJ liggen de resultaten hoger dan het keerpunt dat uit de grafiek kan worden afgelezen.

Wellicht bestaat er dan ook een optimum van het aantal leden van het toezichthoudend orgaan en het effect hiervan op de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Een bewijs voor de theorie dat het aantal leden van het toezichthoudend orgaan een positief effect heeft op de kwaliteit van de risicoverslaggeving kan echter alleen worden geconstateerd bij de groep BW2/RJ.

73

Afsluiting

De resultaten van het onderzoek zijn beperkt. Wie op basis van deze resultaten echter

concludeert dat risicomanagement en risicoverslaggeving niet hoog op de agenda staan bij SW-bedrijven, gaat te kort door de bocht. Uit de praktijk blijkt dat veel SW-organisaties, ongeacht de rechtsvorm, periodiek rapporteren aan haar toezichthoudend orgaan. Daarnaast blijkt uit de paragraaf weerstandsvermogen van veel gemeenten dat het SW-bedrijf een veelgenoemd onderwerp is. De gemeenten beschikken dus wel degelijk over de informatie om de

risicoparagraaf te vullen. De vraag die dan ook gesteld kan worden is of gemeenten niet via een andere wijze voldoende inzicht krijgen in het risicoprofiel van hun SW-bedrijf. De

communicatie tussen gemeenten en SW-organisaties hoeft uiteraard niet via het jaarverslag te gaan.

Een blik op enkele begrotingen van SW-organisaties bevestigen dit vermoeden. De inhoud van de risicoparagrafen van de begrotingen lijken een groter aantal kwaliteitsbepalende factoren te behandelen dan het jaarverslag. Wellicht dat dit te maken heeft met de planning en control cyclus van de gemeenten, waarin een sterke nadruk ligt op de begroting.

De ontwikkelingen in Den Haag lijken daarnaast ook niet bij te dragen aan de kwaliteit van risicoverslaggeving. In veel jaarverslagen wordt in algemene zin iets vermeld over de ontwikkelingen die op de organisatie afkomen. Hierbij wordt vaak benadrukt dat de effecten voor de organisatie niet goed zijn in te schatten en dat de plannen van het kabinet (nog) niet duidelijk zijn. Tevens dient gezien de samenwerking met andere gemeenten een gezamenlijke visie te worden opgesteld, voordat de toekomst van het SW-bedrijf ingekaderd kan worden. Dat bij veel gemeenten een herindelingsdiscussie speelt, helpt niet mee in de totstandkoming van een gezamenlijke visie. Ontvlechting van de gemeentelijke samenwerking kan immers een gevolg zijn van een herindeling.

Wellicht hebben veel SW-organisaties er dan ook, gezien de ontwikkelingen die er spelen, bewust voor gekozen om de risicoverslaggeving te beperken en vooral met hun gemeenten in overleg te treden over de te volgen stappen in de toekomst.

In document Risicoverslaggeving bij SW-bedrijven (pagina 70-74)