Vraag nr. 6
van 3 oktober 2003
van de heer JOS DE MEYER
Onderwijspersoneel – Overstap loopbaanonder-breking-ouderschapsverlof
Personeelsleden van het secundair onderwijs die een gedeeltelijke of volledige loopbaanonderbre-king nemen, kunnen overstappen naar ouder-s c h a p ouder-s v e r l o f. Dat ouderouder-schapouder-sverlof ouder-schort dan de loopbaanonderbreking niet op, maar beëindigt ze. Na het ouderschapsverlof kan het betrokken per-soneelslid dan ofwel zijn opdracht opnieuw opne-m e n , ofwel opnieuw een volledige loopbaanonder-breking nemen, ofwel een ander verlof- of afwezig-heidsstelsel opnemen.
Vermits het besluit betreffende de loopbaanonder-breking voor alle personeelsleden, u i t g e n o m e n deze van het hoger onderwijs, hetzelfde is, neem ik aan dat voor de personeelsleden van de andere on-derwijsniveaus de regelgeving op dezelfde wijze wordt toegepast.
Kan de minister dit bevestigen ? Zo neen, w a a r o m niet ?
Antwoord
De reglementering met betrekking tot de loop-baanonderbreking is voor de onderwijspersoneels-leden geregeld in het besluit van de Vlaamse rege-ring van 16 december 1997 betreffende de onder-breking van de beroepsloopbaan van de perso-neelsleden van het onderwijs en de psycho-m e-d i s c h-sociale centra en e-dus op gelijke wijze gere-geld voor alle personeelsleden van het onderwijs. Voor de personeelsleden van de hogescholen is het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 2002 van toepassing.
1. De algemene principes
Dit besluit stelt dat het personeelslid dat zijn loop-baan wenst te onderbreken, daartoe een aanvraag moet indienen bij zijn inrichtende macht met ver-melding van de datum van aanvang en beëindiging. Voor het onderwijzend personeel kan een loop-baanonderbreking worden toegestaan voor een pe-riode beginnend de eerste dag van de eerste of de tweede maand van het school-, a c a d e m i e- o f dienstjaar en eindigend de laatste dag van dit s c h o o l-, a c a d e m i e- of dienstjaar, zomervakantie in-b e g r e p e n . Tijdens de onderin-breking van zijn in- be-roepsloopbaan is het personeelslid met verlof. H e t ontvangt geen wedde of weddetoelage.
Een personeelslid dat zijn loopbaan heeft onder-broken kan slechts om uitzonderlijke familiale re-denen van de minister, bevoegd voor Onderwijs of zijn gemachtige, de toelating krijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen vooraleer de periode van on-derbreking is verstreken. Deze opzegging moet worden gericht aan de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs door tussenkomst en met akkoord van de inrichtende macht. De Vlaamse minister be-voegd voor Onderwijs of zijn gemachtigde brengt, binnen vijftien dagen na de beslissing, de Rijks-dienst voor Arbeidsvoorziening op de hoogte van de datum waarop het personeelslid een einde maakt aan zijn loopbaanonderbreking. De perso-neelsleden kunnen in geen geval hun ambt weer opnemen of opnieuw volledig uitoefenen na 1 mei van het school- of dienstjaar.
2. Wat het ouderschapsverlof betreft
Het besluit regelt, naast de volledige en gedeeltelij-ke loopbaanonderbreking, ook de specifiegedeeltelij-ke vor-men van loopbaanonderbreking zoals ouder-schapsverlof (palliatieve zorgen, b e r o e p s o p l e i d i n g ) in het kader van de loopbaanonderbreking.
In twee vormen van loopbaanonderbreking is ex-pliciet als een recht voorzien, namelijk voor het verstrekken van palliatieve verzorging en voor de verzorging van een kind, zijnde ouderschapsverlof. Beide zijn een recht en dus niet aan de algemene voorwaarden van aanvraag verbonden, noch aan mogelijke weigering. De mededeling met toevoe-ging van een attest van de behandelende genees-heer indien de aanvraag geldt voor het verstrekken van palliatieve verzorging, of de mededeling met vermelding van begin- en einddatum indien de aanvraag het ouderschapsverlof betreft, zijn vol-doende.
Ouderschapsverlof moet worden genomen voor een aaneengesloten periode van drie maanden. D e personeelsleden hebben recht op dit ouderschaps-verlof binnen een periode van vier jaar die aan-vangt bij de geboorte en die eindigt als het kind vier jaar wordt. Voor het kind dat voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van licha-melijke of geestelijke geschiktheid, is er een afwij-kende regel.