• No results found

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1 · dbnl"

Copied!
373
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

bron

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1. Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, Nijmegen 1982

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_oso001198201_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

[Nummer 1]

Afbeelding omslag

De afbeelding op de omslag stelt een maluana voor. Dit is een ronde houten schijf van bijna een meter middellijn, die door de Wayana-Indianen in Suriname wordt gebruikt om in ronde huizen de nok van binnen af te sluiten.

Gezien het feit dat het Surinaamse woord OSO ‘huis’ betekent, heeft de maluana voor ons een belangrijke symbolische betekenis.

Op deze maluana, waarvan het origineel in het Academiegebouw te Leiden te zien is, zijn aan weerszijden van het middelpunt figuren afgebeeld die een zogenaamde Kuluwayak voorstellen, een dier (geest) met twee koppen en kuifveren.

Foto Prentenkabinet Rijksuniversiteit Leiden.

(3)

3

Geachte lezer,

Een nieuw tijdschrift als dit heeft het in het begin niet gemakkelijk. Het moet drijven op niet veel meer dan de inzet van een welwillende uitgeverij, de vriendelijke steun van een Ministerie, en de werklust van een handjevol enthousiastelingen die menen dat hun product de moeite waard is en in een behoefte voorziet. Het eerste nummer van OSO is nu uit, en wij wachten met spanning af hoe U erop zult reageren. Spaar ons uw kritiek niet, of deze nu negatief is of positief. Stuur de redactie van OSO een brief of een kaartje. Laat gauw iets van U horen!

Als ons tijdschrift U bevalt, hopen wij dat U zich erop wilt abonneren. Wij doen een beroep op iedereen die geïnteresseerd is in de Surinamistiek, ons te steunen door zich bij ons op te geven als abonnee. Het bestaan van OSO hangt namelijk af van een voldoende aantal (d.w.z. minstens 300) vaste abonnees.

De abonnementsprijs van OSO is fl. 30,-- voor een jaargang van twee nummers, die elk ongeveer 120 pagina's zullen bevatten. Het tweede nummer verschijnt bij voldoende belangstelling vóór het einde van 1982. Per los nummer kost OSO fl.

15,--. U kunt zich, om het werk van het I.B.S. te steunen, ook opgeven als donateur van de Stichting, door storting van minimaal fl. 50,-- per jaar op de girorekening van de Penningmeester (zie hieronder). Dat geeft U recht op een jaarabonnement op OSO, en U wordt op de hoogte gehouden van de activiteiten van de Stichting.

Alle correspondentie over het tijdschrift, over abonnementen en over het donateurschap, kunt U richten aan:

De redactie van OSO t.a.v. Dr. H.Chr. Wekker Postbus 1339

6501 BH Nijmegen

Uw abonnementsgeld of donatie kunt U storten op rekeningnummer 4204401 t.n.v.

Penningmeester I.B.S. (drs. F. Koemans), te Nijmegen, onder vermelding van

‘abonnement OSO’ (fl. 30,--) of ‘donatie I.B.S.’ (minimaal fl. 50,--). Wij rekenen op uw medewerking. Abonneert U, en zegt het voort!

De redactie

OSO, tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(4)

Voorwoord

Voor u ligt het eerste nummer van de eerste jaargang van het nieuwe OSO. Met ingang van dit nummer wordt het tijdschrift OSO uitgebracht onder auspiciën van de Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek (I.B.S.) te Nijmegen.

Voorheen, tussen 1976 en 1979, werd OSO als kwartaalblad uitgegeven door de Nijmeegse belangenvereniging Wi Na Wan. Wi Na Wan was in 1980 één van de mede-oprichters van de Stichting I.B.S., en is in het Stichtingsbestuur met één zetel officieel vertegenwoordigd.

De Stichting I.B.S. is een onafhankelijke, landelijke organisatie die zich ten doel stelt studie op het gebied van de Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis te initiëren en te bevorderen, en wetenschappelijke publicaties op genoemd gebied te (laten) verzorgen. Naast het organiseren van studiedagen over een bepaald thema en het verzorgen van cursussen Sranan Tongo, rekent de Stichting I.B.S. het tot haar activiteiten tweemaal per jaar dit tijdschrift uit te brengen, dat ter uitdrukking van de nauwe band met Wi Na Wan, OSO zal blijven heten.

Lezers die het oude OSO kennen, zullen merken dat het nieuwe OSO er in menig opzicht van zal verschillen. Binnen het gegeven kader van de I.B.S.-doelstelling zal de huidige OSO-redactie haar beleid vooral richten op het publiceren van (populair-) wetenschappelijke bijdragen op het gebied van de Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis.

De redactie verwelkomt bijdragen op elk van deze gebieden, en hoopt dat velen, zowel Surinamers als niet-Surinamers, zullen ingaan op de uitnodiging in dit nieuwe tijdschrift te publiceren.

(5)

5

In dit nummer...

Dit eerste nummer van het tijdschrift OSO bevat ondermeer de teksten van de lezingen die op 22 en 23 mei 1981 in Nijmegen zijn gehouden tijdens een colloquium dat werd verzorgd door de Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek. Het zeer druk bezochte colloquium, dat plaatsvond in het Nijmeegs Cultureel Centrum de Lindenberg, was getiteld ‘Ontwikkelingen in Taal, Literatuur en Cultuur van Suriname’.

Het colloquium begon met het voorlezen van een proclamatie waarmee de Stichting I.B.S. grotere bekendheid wenste te geven aan haar doelstelling en activiteiten. Er is indertijd in de krant en op de radio aandacht aan deze proclamatie gewijd. De volledige tekst verschijnt in dit OSO-nummer op pagina

Tijdens het colloquium heeft Roy Khemradj van Radio Zorg en Hoop/NOS een gezamenlijk interview afgenomen van prof. dr. P. Seuren, voorzitter van de Stichting I.B.S. en hoogleraar Taalfilosofie te Nijmegen, prof. dr. J. Voorhoeve, hoogleraar Afrikaanse taalkunde en Creolistiek te Leiden, en drs. J. Defares, medewerker aan het onderzoekproject ‘Taal en taalgedrag als functie van de multi-linguale Surinaamse samenleving’ (Universiteit van Suriname). Op blz. 13 treft U de volledige tekst aan van dit vraaggesprek, waarin ondermeer aan de orde komen: de achtergrond van het Nijmeegse initiatief op het gebied van de Surinamistiek, het streven naar de vestiging van een leerstoel aan een Nederlandse universiteit, John Defares' visie op de samenwerkingsmogelijkheden tussen Suriname en Nederland op

taalonderzoeksgebied, en de positie van het Sranan Tongo, het Surinaams-Nederlands en de andere talen in de Surinaamse samenleving.

Van de lezingen die tijdens het tweedaagse colloquium in Nijmegen gehouden zijn, worden er vijf in dit nummer van OSO afgedrukt, namelijk die van prof. dr. R. van Lier, die van Oscar Kemble, die van Astrid Roemer, die van prof. dr. J. Voorhoeve, en die van drs. J. Defares.

In zijn voordracht ‘Cultuur in Suriname’ gaat professor Van Lier in op de aard van de Surinaamse cultuur in verband met de etnische samenstelling van de bevolking.

Oscar Kemble bespreekt in zijn lezing ‘Naar een maatschappij-kritische poëzie’ de rol van de Surinaamse dichters in de politieke strijd tegen overheersing. In ‘Een karikatuur van de Surinaamse literatuur’ spreekt Astrid Roemer over de positie van de Surinaamse auteurs in Nederland. Professor Voorhoeve behandelt in zijn lezing

‘Het Sranan als cultuurtaal’ de problematiek van een keuze van de nationale taal.

Hij zegt dat in het debat over de toekomst van het Sranan Tongo vaak te simplistisch wordt gedacht over de functies van een nationale taal, alsof een nationale taal

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(6)

op alle niveau's zou moeten kunnen functioneren. Hoewel de voordelen van het Sranan Tongo onmiskenbaar zijn (verspreiding, efficiëntie, nationale identiteit), is er zijns inziens het onoverkomelijke nadeel dat deze voormalige slaventaal niet kan voldoen aan de eisen van de moderne tijd. Naar zijn mening zou een keuze voor het Sranan Tongo de moderne ontwikkeling schaden. Voorhoeve betoogt dat er in de Surinaamse samenleving zowel voor het Sranan Tongo als voor het (Surinaams) Nederlands functioneel een plaats is. John Defares, die op uitnodiging van de Stichting I.B.S. vanuit Paramaribo naar Nijmegen was gekomen voor het colloquium, sprak over ‘Enkele problemen rond de lexicale beschrijving van het Sranan’. In zijn voordracht gaat hij in op een aantal practische en theoretische problemen waarmee de medewerkers van het onderdeel Taaldescriptie van het Surinaamse Taalproject worden geconfronteerd bij het schrijven van een woordenboek Sranan-Nederlands.

In plaats van zijn lezing tijdens het colloquium, die helaas niet in geschreven vorm beschikbaar was, heeft Motilal Marhé de redactie van OSO een andere interessante tekst aangeboden, die eveneens betrekking heeft op het thema van dit OSO-nummer.

Marhé's bijdrage (pag. 53) is de uitgewerkte tekst van een interview dat Roy Khemradj hem op 23 mei 1981 in Nijmegen afgenomen heeft. Tijdens het gesprek gaat Marhé in op de betekenis en de mogelijkheden van het Sarnami-Hindi in Suriname. Naar aanleiding van zeven door Marhé geponeerde stellingen, spreken Khemradj en hij over de wenselijkheid van het uitroepen van o.a. het Sarnami tot nationale taal, met de beleidsconsequenties die dat zou hebben. Wij zijn de redactie van Radio Zorg en Hoop/NOS dank verschuldigd voor het beschikbaar stellen van het bandenmateriaal en voor haar toestemming tot het plaatsen van het vraaggesprek.

Op pag. 59-65 geeft Ludwich van Mulier een nabeschouwing over het in mei 1981 gehouden colloquium Surinamistiek.

J.B.Ch. Wekker gaat in op de problematiek van de geografische naamgeving in Suriname, een boeiend aspect van de Surinamistiek waarover ons nog veel kennis ontbreekt.

In het verlengde van de problematiek die tijdens het Nijmeegse colloquium uitvoerig aan de orde is gekomen, ligt de bekende spellingkwestie van Suriname. In zijn bijdrage tot dit OSO-nummer zegt John Defares daarover: ‘Het probleem waarmee de lexicograaf van het Sranan al meteen geconfronteerd wordt is de spelling. Een spellingvoorstel uit 1960 wordt als onbevredigend ervaren. Vandaar dat er van verschillende zijden wijzigingen ten aanzien van het voorstel uit 1960 zijn ingediend’.

En hij noemt daarbij als voorbeelden de voorstellen van de Surinaamse Cartografische Commissie, die van het Summer Institute of Linguistics, en die van prof. dr. P. Seuren.

De redactie van OSO is voornemens een komend nummer van dit tijdschrift (medio 1983) geheel te wijden aan de spellingproblematiek in Suriname. Met het oog daarop heeft zij prof. Seuren uitgenodigd in dit nummer het thema kort in te leiden. In zijn inleiding loopt Seuren al enigszins vooruit op zijn eigen spellingvoorstel.

Belangstellenden worden uitgenodigd hun bijdragen aan de discussie over de Surinaamse spellingproblematiek op te sturen naar de redactie van OSO (vóór 31 december 1982).

(7)

De taalproblematiek in Suriname heeft directe consequenties voor het onderwijs.

Peter Hagoort en Henk Schotel spreken daarover in hun bijdrage ‘Teksten in Sranan, Sarnami en Javaans op school’. Zij doen verslag van een onderzoek dat zij in 1980 hebben uitgevoerd op een aantal lagere scholen in Paramaribo met de bedoeling antwoord te krijgen op vier vragen:

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(8)

1. welke talen kiezen schoolkinderen om te communiceren met personen uit hun omgeving?

2. begrijpen kinderen teksten in de taal van de bevolkingsgroep waartoe ze behoren?

3. kunnen schoolkinderen Sranan Tongo lezen en schrijven?

4. worden de lessen in schoolboekjes beter begrepen wanneer deze een beroep doen op kennis van de Surinaamse cultuur dan wanneer een beroep gedaan wordt op kennis van de Nederlandse cultuur?

De resultaten van de verschillende experimenten met Hindostaanse, Creoolse en Javaanse schoolkinderen zijn verrassend en geven de auteurs aanleiding zich af te vragen of het niet in het belang van het Surinaamse onderwijs zou zijn het Nederlands als schooltaal geheel of gedeeltelijk te vervangen door een of meerdere andere talen.

In haar artikel ‘Op school en thuis in Latour’ beschrijft Stans Schotel de resultaten van een onderzoek dat zij in 1980, tijdens een verblijf van acht maanden in Suriname, heeft verricht. Zij concludeert dat er binnen één en hetzelfde sociaal-economische stratum, nl. in de volkswijk Latour, geen verschillen schijnen te bestaan tussen de kansen die kinderen in het onderwijs geboden krijgen, en tussen de schoolprestaties van die kinderen. Zij vermoedt echter sterk dat in andere sociaal-economische klassen de zaken er wel eens anders voor zouden kunnen staan. Haar bevindingen n.a.v. haar contacten met de hoofden van scholen, de leerkrachten, de kinderen en hun ouders, en haar ervaringen met een huiswerkbegeleidingsproject geven de lezer een goed idee van de enorme problemen waarmee het Surinaamse onderwijs te kampen heeft.

Op pag. 99 publiceren wij drie gedichten van de jonge Surinaamse schrijver Rabin Gangadin uit een nog te publiceren bundel. Wij hopen van hem en van andere Surinaamse auteurs in de toekomst literair werk te kunnen publiceren in OSO.

Dit eerste nummer van OSO besluit met 12 pagina's Boekbesprekingen en Recente Publicaties op het gebied van de Surinamistiek.

De inhoud van ieder artikel is de verantwoordelijkheid van de auteur(s).

(9)

8

Proclamatie van de Stichting I.B.S. mei 1981

Na een jaar van voorbereidende besprekingen en plannen maken, acht het

I.B.S.-bestuur nu het moment gekomen om officieel naar buiten te treden, en aan het bestaan van de Stichting grotere bekendheid te geven. Het Colloquium kunt U zien als een manier om deze proclamatie enige luister bij te zetten.

Het Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek bestaat sinds 13 maart 1980, en is ontstaan vanuit de Surinaamse vereniging WI NA WAN te Nijmegen, op initiatief van prof. dr. P. Seuren, die als hoogleraar in de Taalfilosofie verbonden is aan de Universiteit van Nijmegen, en de heer L. van Mulier, die voorzitter is van WI NA WAN. Behalve de heren Seuren en Van Mulier maken thans van het bestuur deel uit: Dr. Silvia W. de Groot, als historica werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam, en kenner bij uitstek van de Surinaamse Bosneger-cultuur; Drs. F. Koemans, econoom;

en Dr. H. Wekker, taalkundige/Anglist verbonden aan het Instituut Engels van de Universiteit van Nijmegen.

Onze Stichting stelt zich ten doet studie op het gebied van de Surinaamse talen en culturen en de geschiedenis van Suriname te initiëren en te bevorderen, en

wetenschappelijke publicaties op deze gebieden te verzorgen of te laten verzorgen.

Het begrip ‘Surinamistiek’ moet worden opgevat zoals bijv. de begrippen

‘Caraïbistiek’, ‘Amerikanistiek’, d.w.z. studie van de talen, culturen en de

geschiedenis van het betrokken gebied, en niet in de engere zin waarin begrippen als

‘Neerlandistiek’ en ‘Anglistiek’ vaak gebruikt worden.

De achtergrond van dit initiatief is de constatering geweest dat bij vele Surinamers in Nederland én in Suriname en ook bij Nederlanders een duidelijk toenemende belangstelling bestaat voor de talen, culturen en de geschiedenis van Suriname, en dat er behoefte bestaat aan wetenschappelijk onderzoek en informatie, aan

gedachtenwisseling en aan coördinatie van activiteiten.

De Stichting I.B.S. biedt daartoe de mogelijkheden. Wat het onderzoek betreft, wij zijn van plan studies te verrichten of te laten verrichten door, bij voorkeur, (jonge) Surinamers. Wij hopen dat Surinaamse wetenschappers die belangstelling hebben voor onderzoek op het gebied van de Surinamistiek, en daar voor gekwalificeerd zijn, niet zullen schromen ons om advies of om bemiddeling te vragen voor zover het de opzet, de begeleiding en de financiering betreft. Wij willen bescheiden beginnen, en het aantal projecten voorlopig vrij laag houden.

Van de hand van prof. Seuren zijn in het eerste jaar van het bestaan van de Stichting I.B.S. twee publicaties verschenen: (1) een spellingvoorstel voor

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(10)

het Sranan, dat als discussienota bedoeld is, en (2) een artikel over de werkwoordstijden en -aspecten in het hedendaags Sranan.

Behalve het verrichten of laten verrichten van wetenschappelijk onderzoek, ontplooit het I.B.S. de volgende activiteiten, of is dat van plan:

1. een cursus Sranan Tongo, o.l.v. Lilliane Adamson. Het is de bedoeling te zijner tijd uit te komen met een leerboek + bandenmateriaal.

2. publicatie van het blad OSO, tweemaal per jaar.

Wij zouden graag zien dat de activiteiten van onze Stichting zouden bijdragen tot de verdere culturele bewustwording van de Surinamers in Nederland en in Suriname.

Wij zijn geen politieke of welzijnsorganisatie, maar wij zijn geïnteresseerd in vraagstukken die te maken hebben met het cultureel zelfbewustzijn van de Surinamer, en daaraan gepaard, zijn historisch besef en linguistisch zelfvertrouwen. Het is niet de bedoeling de geschiedenis, de culturen, en de talen van Suriname object te maken voor Nederlands wetenschappelijk onderzoek buiten de Surinaamse gemeenschap om. Natuurlijk is het zaak gebruik te maken van de in Nederland beschikbare kennis en het daar aanwezige feitenmateriaal, maar de Surinaamse deelnemingsgraad moet hoog zijn. Wetenschappelijk werk dat door niet-Surinamers verricht wordt zou in ieder geval direct moeten aansluiten op de behoeften en de interesses van de Surinaamse gemeenschap. Wij hopen d.m.v. onderzoek, door publicaties en door studiedagen de belangstelling voor aspecten van de Surinaamse cultuur in de brede zin van het woord te bevorderen, en met de ons ter beschikking staande middelen de groei van een tertiair gevormd kader op het gebied van de Surinamistiek te stimuleren, een kader dut in Nederland of in Suriname kan meedenken en eventueel kan adviseren over culturele vraagstukken.

Wij zijn voornemens ons ervoor te beijveren dat aan één van de Nederlandse universiteiten een leerstoel in de Surinamistiek wordt ingesteld. Ons uitgangspunt is dat dat de beste garantie zou zijn voor hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek en onderwijs op een gebied dat nog vrijwel helemaal ontgonnen moet worden. Ter voorbereiding van deze aanvrage is er een commissie van aanbeveling ingesteid die behalve uit 2 bestuursleden van het I.B.S. (Seuren en Wekker) bestaat uit dr. H.W.

Campbell uit Nijmegen, prof. dr. R. van Lier uit Wageningen en prof. dr. J. Voorhoeve uit Leiden. Hoewel de kwestie van de oprichting van een letterenfaculteit aan de Universiteit van Suriname volkomen los staat van ons initiatief, hopen wij dat het niet bij een leerstoel Surinamistiek in Nederland zal blijven. Wij hebben inmiddels in onze kantoorruimte in het Nijmeegse Universiteitshuis een bescheiden begin gemaakt met het verzamelen van studie- en documentatiemateriaal op het gebied van de Surinamistiek. De middelen ontbreken ons echter momenteel om dat bestand verder uit te bouwen. Wij zijn op zoek naar die middelen, maar het is duidelijk dat zo'n documentatiecentrum over Surinaamse talen, culturen en geschiedenis t.z.t. het best zou kunnen worden ondergebracht bij een op te richten universitair instituut Surinamistiek.

(11)

Wij willen, tot slot, een oproep doen aan Surinaamse en niet-Surinaamse wetenschappers, die onderzoek verricht hebben, of van plan zijn onderzoek te verrichten, op het gebied van de Surinamistiek, ons te informeren over hun activiteiten of plannen, en waar mogelijk hun activiteiten met die van ons te coördineren. Ook Surinaamse kunstenaars worden opgeroepen met ons contact op te nemen om eventuele plannen uit te werken. In het algemeen roepen wij iedereen op die met onze doelstelling sympathiseert over hun ideeën met ons te praten.

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(12)

Natuurlijk hebben wij ook geld nodig. U zult zich realiseren dat wij het financieel niet breed hebben. Het colloquium is mede mogelijk gemaakt door subsidies van de gemeente Nijmegen en van het Ministerie van C.R.M. Wij zijn die instanties daarvoor veel dank verschuldigd. Wij kunnen echter van deze subsidies niet rondkomen, en andere activiteiten zoals het geven van cursussen, uitbreiding van het boekenbestand, maar ook alle correspondentie en administratie kosten veel geld. Wij roepen

sympathisanten op donateur van de Stichting te worden voor f 50,-- of meer per jaar.

Alle donateurs worden op de hoogte gehouden van onze activiteiten en krijgen tweemaal per jaar het blad OSO thuis gestuurd.

In discussie over de Surinaamse cultuur, mei 1981. Vl.n.r. Rigoni d'Abreu, Rudolf van Lier, Astrid Roemer en Oscar Kemble.

Aandacht voor een vraag uit de zaal, mei 1981. V.l.n.r. Motilal Marhé, Herman Wekker en Rahi

(13)

11

Het woord aan de Voorzitter

Zoals blijkt uit onze proclamatie van mei 1981 (blz.), is het Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek (I.B.S.) ontstaan als initiatief van een aantal personen te Nijmegen, in het kader van de Surinaamse welzijnsvereniging WI NA WAN, en stelt zij zich ten doel studie op het gebied van de Surinaamse talen en culturen en de geschiedenis van Suriname op gang te brengen en te bevorderen, en wetenschappelijke publicaties op dit gebied te verzorgen.

Behalve de duidelijk toenemende belangstelling voor de cultuur van Suriname, heeft als achtergrond van ons initiatief de overweging gegolden dat de Surinaamse gemeenschap in Nederland en in Suriname gebaat zal zijn bij een goed tertiair geschoold kader op de gebieden waarop de Stichting werkzaam is. Er zijn momenteel nog te weinig academisch gevormde Surinaamse cultuurdragers. Een sterk en representatief kader voor de Surinaamse talen, culturen en geschiedenis zal in algemene zin zeker bijdragen tot een gevoel van culturele volwaardigheid onder de bevolking als geheel. Het I.B.S. stelt zich mede ten doel een dergelijke ontwikkeling te bevorderen.

Als strikt van het I.B.S. uitgaande activiteiten kunnen genoemd worden:

a. een cursus Sranan Tongo, en het ontwikkelen en publiceren van leermateriaal;

b. de uitgave van het blad OSO als algemeen cultureel tijdschrift;

c. het organiseren van periodieke colloquia over Surinaamse culturele onderwerpen.

Voorts tracht het I.B.S. te bereiken dat aan een der Nederlandse universiteiten een leerstoel Surinamistiek wordt ingericht en dat Surinamistiek als studievak wordt erkend. In hoeverre nog meer activiteiten ontplooid kunnen worden, zal afhangen van de beschikbare mankracht en de beschikbare gelden.

In minder strikt I.B.S.-kader, maar toch steeds vanuit en in verband met het I.B.S., wordt gepoogd in brede zin te bevorderen dat onderzoek plaatsvindt, dat contacten tussen geïnteresseerden tot stand komen, en dat publicaties verschijnen. Het I.B.S.

onderhoudt dan ook, via individuele bestuursleden of andere met het I.B.S. verbonden werkers, contacten met Surinamisten in en buiten Nederland. Het biedt zijn steun aan onderzoeksaanvragen bij subsidiërende instanties, en verschaft adviezen waar die gevraagd worden en nuttig kunnen zijn. Het spreekt vanzelf dat bij dit alles een brede morele en financiële steun onontbeerlijk is. Uw abonnement op OSO geeft beide.

Pieter A.M. Seuren,

Namens het Bestuur van de Stichting I.B.S.

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(14)

Mededelingen

Cursus Sranan Tongo

De Stichting I.B.S. verzorgt elke maandagavond in Nijmegen cursussen Sranan Tongo: een beginnerscursus en een gevorderdencursus. Het adres waar de lessen gegeven worden, is: Universiteitshuis, K.U.N., Prof. Van Weliestraat 8, kamer 116, Nijmegen. Belangstellenden kunnen zich opgeven bij de cursusleidster, mw. Lilliane Adamson, Zwanenveld 22-79, 6538 PR Nijmegen. Tel. 080 - 448142.

Wij zoeken iemand die het komend cursusjaar (1982-1983) de beginnerscursus Sranan Tongo zou kunnen geven. Sranan Tongo-sprekers met goede didactische kwaliteiten kunnen zich melden bij Lilliane Adamson.

Leerstoel Surinamistiek

Het bestuur van de Stichting I.B.S. heeft een notitie laten opstellen waarin de wenselijkheid en het belang van de vestiging van een leerstoel in de Surinamistiek aan één van de Nederlandse Universiteiten uiteengezet wordt. Het discussiestuk is getiteld Aanvraag voor vestiging van een bijzondere leerstoel in de Surinamistiek.

U kunt in het bezit komen van een exemplaar van de notitie door overmaking van fl. 3,- op postrekemngnummer 4204401 t.n.v. Penningmeester I.B.S., te Nijmegen, onder vermelding van ‘Notitie Leerstoel’.

Spellingproblematiek

De redactie nodigt belangstellenden uit een schriftelijke bijdrage te leveren aan de discussie over de spelling van het hedendaagse Sranan Tongo. Artikelen worden ingewacht vóór 31 december 1982.

In dit nummer van OSO wordt op verschillende plaatsen verwezen naar de Surinaamse spellingproblematiek. Wij vestigen vooral de aandacht op het artikel van P. Seuren en op dat van J. Defares in dit nummer.

Het is de bedoeling van de redactie aan deze kwestie in 1983 een speciaal nummer van OSO te wijden.

Recente publicaties

In verband met het streven van de redactie om de lezer een zo volledig mogelijke lijst van recente publicaties te presenteren, verzoeken wij uitgevers, instituten en auteurs ons op de hoogte te houden van alle recente uitgaven op het gebied van de

(15)

Surinamistiek. De redactie zal ernaar streven voor de belangrijkste publicaties geschikte recensenten te vinden.

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(16)

Het eerste colloquium Surinamistiek

een vraaggesprek van Roy Khemradj met P. Seuren, J. Voorhoeve en J. Defares

Khemradj: Ik begin bij professor Seuren. U bent één van de initiatiefnemers voor het I.B.S.. U heeft gezegd dat de Stichting hoopt zich uiteindelijk overbodig te maken, want het eigenlijke werk zal in Suriname verzet moeten worden. Ik denk dat in deze twee dagen het duidelijk naar voren is gekomen dat er in Nederland veel Surinamers zijn die inzetbaar kunnen zijn voor de Surinamistiek. Zou dat moeten betekenen dat de mensen die hier zitten en zich daar mee bezig houden, bereid moeten zijn om naar Suriname te gaan om het eigenlijke veldwerk te doen om zodoende het resultaat van hun inzet te kunnen zien?

Seuren: Het is inderdaad zo, dat we hopen, zoals alle stichtingen, een slechts tijdelijk bestaan te hebben en mee te maken dat de Stichting zich kan opheffen. Maar niet helemaal in de geest dat al het werk dan in Suriname zou moeten gebeuren, wel ten dele, maar we hopen toch ook in Nederland te kunnen bereiken dat er minstens één leerstoel ergens aan één of andere Nederlandse universiteit wordt ingesteld, een leerstoel Surinaamse studies, een leerstoel Surinamistiek. En in eerste instantie rekenen wij erop dat, mocht dat gebeuren, wij dan veel of alle van onze activiteiten heel graag zullen overhevelen naar een dergelijke leerstoel en een bijbehorend instituut. Tegelijk hopen wij, maar de afstand is zo groot, toch een zekere stimulans te kunnen vormen voor de Surinaamse regering en de universiteit van Suriname om werk te maken van de instelling van een letterenfaculteit of iets wat een dergelijke functie zal kunnen vervullen, in Suriname zelf.

Khemradj: Ik vraag me af in hoeverre de Surinamistiek meer een probleem is van wetenschappers dan van het gewone Surinaamse volk.

Seuren: Het bedrijven van de Surinamistiek als studievak is natuurlijk per definitie een activiteit van wetenschappers, of althans van wetenschappelijk georiënteerde mensen. Maar één van de belangrijkste drijfveren bij het werk van het I.B.S. is nu juist dat we dat niet in isolement willen doen, niet los van de bevolking als geheel.

Dit is ook helemaal de bedoeling geweest van dit colloquium, dat dit gezien wordt als eigendom van en behorend bij de Surinaamse bevolkingsgroep als geheel. Wij willen graag dat de Surinamers in Nederland en in Suriname het werk dat in ons kader verricht wordt, beschouwen als hun eigendom, hun eigen goed, en in het verlengde liggend van hun eigen activiteiten en gevoels- en gedachtenleven. Dat is een erg belangrijke factor. In dit opzicht verschillen wij van de zgn. C r e o l i s t i e k of Creologie zoals die in vele Westerse landen wordt beoefend, namelijk als

grotendeels een veld van studie waarbij de Creolentaal en de Creolenvolkeren puur en alleen als object gezien worden. Wij willen met ons I.B.S. bevorderen dat de Surinamers met name zélf deze dingen ter hand nemen

(17)

14

vanuit hun eigen optiek en dat weer terug laten vallen op de eigen bevolking.

Khemradj: Mijnheer Defares, u bent hier in Nederland op uitnodiging van het I.B.S..

U heeft de twee dagen meegemaakt en u bent vandaag ook aan bod gekomen om te praten over het taalproject, dat, dacht ik, een initiatief is van de heer Campbell, en door het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling is doorverwezen naar de universiteit van Suriname. Kunt u ons daarover iets meer vertellen?

Defares: Het taalproject waar u over spreekt heeft zich meerdere taken gesteld. Het bestaat uit vier deelonderzoeken: 1. taal- en leerstoornissen; men vraagt zich af of leerstoornissen het gevolg zijn van het feit dat kinderen dom zijn of achterlijk of niet kunnen leren, of het gevolg van het feit dat de schooltaal anders is dan de moedertaal.

In verband hiermee wordt de relatie of discrepantie onderzocht tussen de moedertalen en schooltalen. 2. In Suriname is in heel veel gevallen, zoals gezegd, de schooltaal een andere dan de moedertaal. De problemen die daarmee samenhangen, vormen ook een onderzoeksgebied. 3. Verder wordt er onderzoek gedaan naar de manier van communicatie tussen en binnen taalgroepen. 4. Het laatste deelonderzoek is dat van de taalbeschrijving. Dit houdt in het maken van een grammatica en een woordenboek van - voorlopig - drie talen: Surinaams-Javaans; Sarnami-Hindostani en het Sranan.

Khemradj: En blijkt daarbij niet dat de spellingproblematiek enorm groot is?

Defares: Ja, dat is een enorm groot probleem. Er is een discussie over aan de gang, en we vinden dat hier heel vlug duidelijkheid in moet komen. Het uitgangspunt is het opstellen van een spellingsysteem dat zoveel mogelijk van toepassing is op de talen die we nu aan het beschrijven zijn. Of dat lukt weet ik niet. De talen verschillen van elkaar en eigenlijk kan ik uw vraag heel kort beantwoorden door te zeggen dat de discussie over spelling nog niet afgesloten is.

Khemradj: Bent u als vertegenwoordiger van de universiteit van Suriname blij met dit initiatief van het I.B.S., dat de bedoeling heeft een soort hechter

samenwerkingsverband tot stand te brengen?

Defares: We zijn daar heel blij mee. We zijn ons ervan bewust dat we in Suriname door gebrek aan middelen en mankracht niet alles zelf kunnen. En ook, gezien het feit dat er in Nederland zoveel Surinamers wonen, ligt het voor de hand dat in Nederland dit initiatief genomen is om zich bezig te houden met de Surinaamse taalproblematiek. Het is iets dat we onder de gegeven omstandigheden - dat is gewoon de realiteit - niet alleen kunnen oplossen in Suriname. Samenwerking met een instituut dat te goeder trouw is (en dat is het I.B.S.) wordt door ons zeer op prijs gesteld en ook verwelkomd.

Khemradj: Ludwich van Mulier heeft de opmerking gemaakt dat Surinaamse machthebbers eigenlijk open moeten staan voor impulsen van Surinamers, waar ook ter wereld. Maar hij bedoelde duidelijk Surinamers in Nederland. Hebt u het gevoel dat dat sinds de machtsovername niet meer het geval is? Ik heb zo het idee dat op dit moment in Suriname men zich probeert af te zetten tegen plannen en ideeën die

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(18)

of Van Mulier misschien niet gelijk heeft?

(19)

15

Defares: Als we kijken naar landen die gekoloniseerd zijn, dan zien we dat de meeste bewegingen en veranderingen die daar op gang zijn gekomen, gestimuleerd zijn vanuit het moederland. Het zijn de mensen die in het moederland geweest zijn, die telkens de impuls hebben gegeven zodat er bepaalde dingen op gang kwamen. Een concreet geval waar vandaag over gesproken is, is dat van de Hindostani. Er kan verder gewezen worden op bijvoorbeeld de Vietnamese oorlog, die in Parijs is begonnen, enz.. Stimulans vanuit Nederland is welkom en ik weet niet of het gevoel dat sommige Surinamers in Nederland hebben, gerechtvaardigd is, dat gevoel van uitgesloten te zijn. Als ik afga op wat de machthebbers mij zeggen, op wat

bijvoorbeeld de ambassadeur van Suriname in Nederland verklaard heeft, dan wordt er integendeel van officiële kant van alles aan gedaan om mensen die terug willen, die kans te bieden. In de dagelijkse omgang met mensen merk je wel eens dat er gezegd wordt: ‘Ach die mannen in Nederland’, maar het is zeker geen officieel beleid.

Khemradj: Professor Voorhoeve, ik zou u twee vragen willen stellen. U geeft op grond van historische ontwikkelingen de meeste kansen aan het Sranan, en dat is geloof ik ook na twee dagen praten hier duidelijk naar voren gekomen. U zegt dat daar voordelen aan zijn verbonden, maar ook nadelen. Kunt u die tegen elkaar afwegen?

Voorhoeve: Het eerste voordeel is dat het Sranan Tongo door de meeste Surinamers wordt gebruikt, waarna dan het Nederlands op grote afstand komt. Dus als men kiest voor een nationale taal, is het Sranan Tongo in ieder geval een serieuze kandidaat.

En verder is dat een taal die zeer efficiënt gebouwd is omdat die in het verleden echt gemaakt is a.h.w. om communicatie tussen mensen van verschillende talen te kunnen bewerken, en daarom een taal is die heel snel aangeleerd kan worden, zodat de 10 à 15 procent van de mensen die deze taal niet gebruiken, zich op een veel gemakkelijker manier in deze taal kunnen gaan uiten dan als bijvoorbeeld Spaans gekozen zou worden. Dit zijn de twee voornaamste voordelen en bovendien is dit de enige taal die in Suriname is ontstaan, zodat we daarmee een zekere Surinaamse identiteit zouden kunnen bewerken. Ja, de nadelen zijn natuurlijk dat het toch in vele gevallen wordt gezien als de taal van de Creolen, de taal van de Creoolse cultuur, en dat we er daarom duidelijk aan moeten denken, wanneer de Surinaamse gemeenschap inderdaad vindt dat deze taal het meest geschikt is om als nationale taal dienst te doen, dat dit niet alleen geldt voor Creolen maar ook voor andere bevolkingsgroepen.

Die moeten zich er ook in kunnen vinden. Dus die taal zal zich open moeten stellen voor alle andere invloeden, die van niet-Creolen, Surinamers.

Khemradj: Vindt u het dan geen verloren tijd wanneer een man als Motilal Marhé zegt dat het Sarnami-Hindi verloren dreigt te gaan? Zegt u dan ‘dat moet maar gebeuren’?

Voorhoeve: Nee, zeker niet. Ik vind ook dat er tegen het verloren gaan van het Sarnami-Hindi gewaakt moet worden. Wanneer men, om practische redenen, het Sranan Tongo kiest als de nationale taal, dan wil dat niet zeggen dat het alle functies moet vervullen - dat zeg ik ook aan het begin van mijn lezing, dat een taal vele functies heeft. Men moet ook niet naar Nederland kijken, waar het ABN de nationale

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(20)

Swahili een dergelijke rol vervult als contactmiddel tussen de verschillende groepen die hele andere talen spreken. Ik meen dat er ± 150 talen in Tanzania worden gesproken en men accepteert het Swahili als een gemeenschappelijke taal die een beperkt

(21)

16

bereik heeft, die bijvoorbeeld in de eerste vier jaren van de lagere school wordt gebruikt en ook nog later voor bepaalde onderwijstypes zoals het

geschiedenisonderwijs, maar waarnaast andere talen gebruikt worden. Dus gaat het om de functies die men een nationale taal wil geven. In de meeste landen van de wereld is het niet het geval dat een dergelijke nationale taal alle functies in een maatschappij vervult, maar een deel van de functies. En daar moet men heel goed over nadenken: welke functies wil men in zo'n geval aan het Sranan Tongo geven en welke functies wil men geven aan de andere talen die in Suriname worden gesproken en ook aan de Europese talen daar.

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(22)

Cultuur in Suriname R.A.J. van Lier

Het onderwerp dat ik op verzoek van het organisatiecomité van deze studiedag voor mijn rekening zou nemen, was zo ruim omschreven dat het mij de mogelijkheid liet zelf nader te bepalen waarop ik bij mijn voordracht het accent zou leggen. Ik heb daarom besloten het socio-culturele kader waarin de Surinaamse cultuurvraagstukken zich voordoen, te bespreken en dat te doen in de vorm van een historische inleiding, die als achtergrond kan dienen voor de bespreking van de zaken die hier verder aan de orde zullen komen.

Allereerst lijkt het mij goed even stil te staan bij het begrip cultuur. Ik zal niet beginnen met het citeren van de talloze definities van cultuur die in de verschillende wetenschappen bestaan, maar met een poging een aantal essentiële kenmerken van cultuur te belichten.

Cultuur is eigenlijk datgene wat de mens tot mens maakt. Het is dat wat veroorzaakt dat wij ons niet zonder meer gedragen als pingo's, tapirs, puma's, om van slangen niet te spreken. Cultuur is het samenstel van inzichten en de symbolen waarin wij communiceren, van de dingen die wij geleerd hebben te doen, van wat we weten en ons voorstellen zonder weten. Zonder weten? In de religie spreken wij over zaken die wij niet weten en ook de religie is een wezenlijk deel van de cultuur. Cultuur is datgene waarmee de mens zich verder heeft ontwikkeld en waarmee hij zich nu in leven houdt; ook het economisch handelen is cultuur. Het is al datgene wat wij ons al lerend eigen moeten maken. Het is het erfgoed dat onze identiteit bepaalt en dat wij steeds verder ontwikkelen.

Cultuur is sterk verweven met het sociale leven en de omringende fysieke

werkelijkheid. Het dier dat de mens oorspronkelijk is geweest, heeft zich met een groot hersenvolume aangepast aan de condities die zijn biologische geaardheid en het omringende fysieke milieu waarin hij zich staande moet houden, stelden. De mens heeft nooit in een stilstaande situatie verkeerd, niet in de natuur en later ook niet in de zich ontwikkelende cultuur. Hij is in een voortdurende proces van adaptatie verwikkeld, waarin hij aktief en creatief bezig moet blijven. Een stagnerende cultuur is een cultuur van een volk dat bezig is ten onder te gaan omdat het zich blijkbaar niet langer kan aanpassen aan de omringende werkelijkheid, die niet stilstaat. Er bestaat een nauw verband tussen de natuurlijke, sociale en culturele factoren; met zijn geestelijke leefwereld heeft de mens zijn natuurlijke leefwereld voltooid en deze beide kunnen zich niet straffeloos te ver van elkaar voort ontwikkelen.

Toen op de ‘Wilde Kust van Guyana’ mensen die in een heel ander milieu en onder heel andere omstandigheden hun cultuurwereld hadden ontwikkeld, er feiteiijk werden

‘uitgegooid’, moest, dat zal u duidelijk zijn, een uitgebreid

(23)

18

proces van heradaptatie plaatsvinden. Dit idee dat op het moment dat de Afrikaan in de nieuwe wereld aan land ging, er in zijn brein een cultureel tabula rasa is ontstaan, kan alleen opkomen bij mensen die niets van cultuur begrijpen en bovendien niets van Afrikaanse cultuur afweten. In feite heeft er iets geheel anders plaatsgevonden dan vaak in de boekjes staat. Er vond een compleet en continu proces plaats van adaptatie van eigen cultuurgoed aan een volstrekt verschillende en vijandige levenssituatie.

Bij de bespreking van dit proces zal ik onderscheid maken tussen de koloniale en de post-koloniale fase. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat bij het doen van generale uitspraken de Indianen in vele opzichten moeten worden uitgezonderd; zij hebben ten aanzien van de samenleving aan de kust een marginale positie ingenomen.

In de koloniale fase behoorden tot 1863 de bewoners van het land of tot degenen die de macht en de leiding hadden en er vrijwillig waren heengegaan - hiertoe reken ik ook de grote groep Joden die in Suriname woonden ook al deelden ze zeer ongelijk in de politieke macht - of tot degenen die er tegen hun wil heen waren gesleept, de slaven, die een zeer beperkte invloed hadden op de gang van zaken.

In deze fase bestond de volksklasse dus uit onvrije Afrikanen. Hierbij voegden zich na 1863, het jaar van de afschaffing van de slavernij, mensen uit India en Java, die als contractarbeiders naar Suriname kwamen; deze waren niet onvrij, maar het arbeidscontract met een poenale sanctie maakte ze in zekere zin tot horigen.

Sedert 1863 bestond de volksklasse dus uit vrijgelaten Afrikanen en een horige groep van uit Azië afkomstige emigranten, die pas na het beëindigen van hun contract als vrije burgers tot deze klasse kunnen worden gerekend. Tussen 1863 en 1939 - het einde van de invoer van contract-arbeid - bepaalt deze situatie het beeld van de volksklasse.

Bij de analyse van de Surinaamse ontwikkeling zou het echter onjuist zijn, zoals in sociaal-culturele beschouwingen van Suriname niet zelden voorkomt, zonder meer van de tweedeling blanke meesters en serviele volksklasse van buiten-Europese herkomst uit te gaan. Bij deze wijze van beschouwing verdwijnt de gekleurde middenklasse, die de Europese cultuur - zij het met koloniale adaptaties - heeft overgenomen, uit het gezicht en daarmee een groep, die een belangrijke rol heeft gespeeld in de Surinaamse geschiedenis. Er moet verder worden benadrukt dat tot het laatste gedeelte der negentiende eeuw een niet onaanzienlijke groep Europeanen en in Suriname gevestigde Joden deel van de Surinaamse samenleving uitmaakten en cultureel gezien in dezelfde positie verkeerden als andere geimporteerde mensengroepen.

De cultuur van alle groepen in de koloniale samenleving - met uitzondering van de Indianen - heeft als gemeenschappelijk kenmerk dat zij een cultuur van

geëxpatrieerden is. Zij leven ruimtelijk gescheiden van het cultuurgebied waaruit zij voortkwamen, aan een verre periferie.

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(24)

Één van de zaken die het de Afrikaan mogelijk heeft gemaakt zich als slaaf in de nieuwe omgeving te handhaven, is - naar mijn mening - het feit dat hij een cultuur bezat die hij trachtte te handhaven en die hem het gevoel gaf, dat er nog íéts was waarin hij thuishoorde. Hetzelfde geldt voor de

(25)

19

andere geëxpatrieerde groepen als de Hindostanen en de Indonesiërs. Met de verworvenheden van hun eigen cultuur hebben zij zich in de Surinaamse omgeving gehandhaafd en geadapteerd. Zij putten kracht en een gevoel van veiligheid uit de werkelijkheid van eigen taal en geloof en hielden zich hiermee staande.

Ik zal thans verder met u bezien wat met de cultuur van de Afrikanen in de koloniale situatie van slavernij is gebeurd. Ik zal hierbij maar weinig op de slavernij als totaalverschijnsel ingaan, niet omdat ik dit emotie-beladen onderwerp met al zijn schrijnende ellende uit de weg wil gaan, maar omdat ik met het oog op het economische gebruik van de tijd aandacht wil schenken aan andere zaken die van belang zijn voor het begrip van de cultuur van de slaven.

Wanneer wij van de Afrikaanse cultuur van de Surinaamse slaven spreken en hiermee iets anders bedoelen dan dat de elementen van hun cultuur van Afrikaanse herkomst waren, dan moeten wij ons er rekenschap van geven dat de slaven afkomstig waren uit verschillende stammen en gebieden, die naast overeenkomsten ook grote

onderlinge verschillen vertoonden. De familie- en verwantschapsorganisatie, evenals de stamorganisatie, konden zich in slavernij niet handhaven; wel bleven opvattingen over familie- en sexueel gedrag de onderlinge relaties sterk beïnvloeden. Wat zich echter wel kon handhaven, waren de religie en kunstuitingen als de verhaalkunst, de odo's-gezegden en spreekwoorden-, de dansen en de houtsnijkunst.

Op religieus gebied had er een synthese plaats van de verschillende religieuze stamelementen, waarbij de religie van hoger-ontwikkelde gebieden, als Dahomey en het Ashanti-gebied, een dominerende rol speelden. En er was ook een eigen gemeenschappelijke taal, een tweede taal, voor degenen die niet in Suriname waren geboren, eveneens een synthese, waarbij het Engels, Portugees en Nederlands en verschillende Afrikaanse talen hun bijdragen hebben geleverd. Het is niet

onwaarschijnlijk dat de basistaal van wat Neger-engels heette en nu Sranan wordt genoemd, reeds aan de Westkust van Afrika is ontstaan en dat de slaven deze taal naar Suriname hebben meegenomen. Daar in Afrika was het reeds de voertaal tussen mensen die uit zeer verschillende taalgroepen afkomstig waren, evenals tussen Europeanen en Afrikanen.

Het laatste woord over deze taal is nog niet gesproken; de wetenschap schrijdt voort en het is waarschijnlijk dat er in de toekomst nog nieuwe interessante inzichten over de taal der Surinaamse slaven ter beschikking komen.

Met uitzondering van de plastische kunst - die zich alleen bij de Bosnegers als houtsnijkunst heeft gehandhaafd - zijn de meeste religieuze en artistieke

cultuurelementen op de plantages blijven bestaan. Wij moeten de cultuur van de slaven en later van de volksklasse niet als een stilstaande, uitsluitend traditionele cultuur zien. Er ontstonden ook nieuwe cultuurvormen zoals de doe. Als originele uitingen moeten ook vele vormen van seculiere muziek worden beschouwd, die zich als dansmuziek in Suriname hebben ontwikkeld en de liedkunst. De doe is een soort zangspel, dat op de grens van Afrikaanse volkscultuur en Europese cultuur is ontstaan.

De meesters betaalden de costuums en waren zelf aanwezig bij de opvoeringen, die

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(26)

Ik heb in 1947 nog een doe in Paramaribo aangetroffen, die nog alle kenmerken had van de klassieke doe. Bijna had ik in plaats van ‘aangetroffen’ herontdekt gezegd, als het niet een pretentie zou zijn geweest iets te ont-

(27)

20

dekken dat er al die jaren was geweest en een eigen leven in eigen recht had geleid.

Toch lag er iets van ontdekking in het feit dat buiten een kleine kring in de volksklasse het bestaan van de doe - vooral bij de meer ontwikkelden - volstrekt onbekend was gebleven.

De doe was in het verleden een van de grote uitzonderingen wat betreft de positieve bemoeienis van de meesters met de cultuur der slaven. Tot het midden der 19e eeuw hebben zij voor onderwijs aan de slaven geen belangstelling getoond, evenmin voor hun kerstening. Eerder kan worden gezegd, dat ze deze op alle mogelijke manieren hebben tegengewerkt door de zendelingen en missionarissen, die beide wilden bevorderen, de toegang tot de plantages te belemmeren. Hiervoor zijn veie motieven aan te wijzen, o.a. het feit dat het houden van mede-christenen in slavernij

psychologische spanningen kon opleveren. Wel hebben zij zich nog in negatieve zin met de cultuur van de slaven beziggehouden door het verbod op de religieuze danscultus der slaven, de z.g. watra-mama of winti-dans, die het kern-element vormde van de religieuze cultuur der slaven. Reeds uit 1698 vinden wij een plakkaat (wet), waarbij het baljaren, het dansen der slaven, wordt geregeld. Hiervoor was speciale permissie nodig. Dit plakkaat werd tot in de 19e eeuw door vele plakkaten en verordeningen gevolgd, die zich met het dansen der slaven bezighielden. Over de jaren blijft echter een feit dat deze wetgeving kenmerkt onveranderd, het speciale verbod van de watra-mama of winti-dans.

De slaven-meesters wisten niet veel van de cultuur der slaven, enkelen zoals Nepveu uitgezonderd. Het is waarschijnlijk dat ze met het verbod van de watra-mama-dans het totale Afrikaanse religieuze ritueel wilden treffen. Het is de slaven-meesters echter nooit gelukt de religieuze praktijken der slaven te verhinderen. Zij zijn tot heden in een lange, ononderbroken rij voortgezet, ook in de 19e en 20e eeuw, toen zij onder de strafwetgeving vielen, die ze als ‘afgoderij’ aanduidde.

Op de plantages zagen de meesters zich gedwongen de Afrikaanse cultushandelingen oogluikend toe te staan. Het verhaal gaat dat op de dag die aan de nachtelijke winti-dans vooraf ging, de slaven een lang mes in de grond voor de directeurs-woning plantten als aanduiding dat de dans zou plaatsvinden en dat ze ervan uitgingen, dat deze niet zou worden verstoord. Het was de meesters bekend, dat bij het optreden tegen de dansen grote ongeregeldheden en zelfs desertie van de plantages waren te verwachten en zij lieten de slaven hierbij dus meestal ongemoeid.

Uit deze feiten blijkt de grote betekenis, die de cultuur en in het bijzonder de religieuze cultuur voor de mens heeft. De slaaf berustte ogenschijnlijk in het verlies van zijn vrijheid, maar slechts tot het punt waar zijn innerlijke vrijheid, die met zijn religieuze cultuur was verbonden, betekenis voor hem begon te krijgen. Dan was hij geneigd alles op het spel te zetten om deze te behouden. Geen onbekend verschijnsel in een Europa waar godsdienstoorlogen zijn voorgekornen, die tot de meest barbaarse wreedheden hebben geleid.

Ik merkte op dat het Christendom van de slaven op de plantages werd weggehouden.

Dit geldt in veel mindere mate voor de slavenbevolking in de stad. Bij de beschouwing

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(28)

omstreeks 1830 duidelijk werd dat de afschaffing van de slavernij niet meer was tegen te houden, hadden de Hernhutters maar één zendingspost buiten de stad, en de Rooms-Katholieken, behalve bij de Indianen, geen enkele. Andere

kerkgenootschappen hebben zich niet op grote schaal met de kerstening van de slaven en hun afstamme-

(29)

21

lingen bezig gehouden en vooral niet in de volksklasse.

De kerstening komt pas na 1830 op gang, als bij de slavenmeesters de opvatting veld wint, dat onderwijs en kerstening gunstige voorwaarden zouden kunnen scheppen voor een vreedzame en goede adaptatie van de slaaf aan zijn nieuwe levenssituatie als vrije burger.

Bij de kerstening is er verschil tussen de actie van de Protestantse en de

Rooms-Katholieke Kerk. Bij de Rooms-Katholieke missionering hechtte men meer waarde aan het rituele doopsel dan bij de Protestantse zending, waarbij kennis van het geloof en mentaliteitsverandering op de eerste plaats stonden. Zending en missie gingen echter beide als instellingen, die zich ingrijpend met het leven der ex-slaven bezighielden, een grote rol spelen bij hun adaptatie aan het nieuwe bestaan na de emancipatie. Zij gaven enig houvast en leiding aan een groep, die van het ene op het andere moment, zonder voorbereiding, burgerrechten deelachtig werd, die in andere samenlevingen in een lang groeiproces waren ontstaan.

De Afrikaanse tribale instellingen, die in de slavernij-verhouding vrijwel volledig waren weggevaagd, vertoonden in Afrika een beeld waarbij verwantschaps- en dorpsorganisatie, economische en religieuze organisatie, nauw met elkaar waren verweven. De religieuze specialisten, die in de nieuwe verhoudingen in Amerika bleven functioneren hadden onvoldoende gewicht om de oude instellingen te vervangen. Toch ontstonden op de plantages gemeenschappen die uit verwanten bestonden, die voldoende een eenheid waren om de individu tot steun te zijn in de gegeven situatie.

De burgerlijke emancipatie betekende voor een groot deel der ex-slaven een stap uit de beslotenheid der plantage-gemeenschap naar een onbekende toekomst in de stad of elders op het land. De Christelijke kerken hebben ze op deze weg begeleid en gesteund.

De overgang tot het Christendom betekende echter niet dat de Afrikaanse volkscultuur, die zich op de plantages had gehandhaafd, werd weggevaagd, ook niet in religieus opzicht. Voor velen betekende de overgang naar het Christendom het einde van het Afrikaanse geloof; maar anderen - hun getal is niet te bepalen maar moet stellig niet worden onderschat - traden in een dualistische cultuursituatie, waarbij ze binnen de kerken functioneerden, maar een band met de oude Afrikaanse religie bewaarden, hetzij door deze nog te praktiseren, hetzij door haar als een subsidiaire religie voor levenscrises als potentieel in het oog te houden.

Richten wij nu, vergelijkenderwijze, de blik op de andere bevolkingsgroepen, dan zien wij het volgende beeld. Ook zij vonden in de nieuwe omgeving geen equivalent voor deze instellingen; ook zij vonden als enig sociaal bindmiddel de plantage-groep.

Bekend is dat vaak reeds het schip waarop zij naar Suriname werden gevoerd, groepsbinding gaf, die in Suriname bleef voortbestaan. Zij bleven ook aan de eigen identiteit vasthouden, die in hun taal en zeden was gegeven en ook bij hen speelde

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(30)

In tegenstelling tot het Christendom kennen deze beide wereldgodsdiensten echter geen kerken; de godsdienst is weinig sociaal-organisatorisch geïnstitutionaliseerd;

de gelovigen zijn vooral sterk gebonden door het ritueel. Wel kent het Hjnnduïsme een priesterkaste waarvan de leden in bepaalde rituelen als officianten optreden (bijv.

bij huwelijk en sterfgevallen) en kent de Islam

(31)

22

schriftgeleerden en godsdienstleraren.

De immigranten in Suriname kwamen uit arme, veelal ongeletterde

bevolkingsgroepen. Er waren onder de Hindostanen Brahmanen, maar niet elke Brahmaan kan als geletterd man worden aangemerkt. Toch hebben zich zowel onder de Hindostanen als onder de Indonesiërs mensen bevonden die als religieuze voorgangers konden optreden en die enige kennis hadden van de geschriften waarop hun geloof stoelde. Op de plantages konden Hindostanen en Indonesiërs in religieus opzicht dezelfde situatie voortzetten als in hun dorpen; te meer omdat zij in

tegenstelling tot de Afrikanen hierbij geen hinder van het gezag of de plantage-leiding ondervonden.

Bij hun adaptatie aan hun nieuwe omgeving hebben zij, net als de Afrikanen, houvast in de eigen cultuur gevonden. Het is opvallend in dit proces, dat zich nu over een periode van bijna een eeuw uitstrekt, hoe sterk hun cultuur - en met name de religieuze cultuur - zich heeft gehandhaafd. In tegenstelling tot de Afrikanen is het zending en missie niet gelukt veel Hindostanen en Indonesiërs tot het Christendom te brengen.

Gingen bij de Afrikanen het aannemen van westerse cultuur, waarin het Christendom een belangrijke plaats inneemt, en de opwaartse mobiliteit gepaard met verlies van eigen cultuurwaarden, bij de Hindostanen en Indonesiërs bleef dit opvallend beperkt.

De opname in het westerse schoolsysteem, waardoor het kennisniveau van de ex-immigranten steeg, heeft ertoe geleid dat zij de eigen cultuur en religie ook bewuster gingen waarderen en konden bestuderen. Het aantal personen onder hen die als religieuze voorgangers konden optreden en dat met een grotere scholing konden doen, is in de laatste decennia ook belangrijk toegenomen.

Het profiel van de sociaal-culturele structuur in de koloniale fase heeft zich in de loop van mijn betoog, naar ik aanneem, gaandeweg afgetekend. Ik wil het nog eens duidelijk kort aangeven.

Onder koloniale heerschappij heeft zich een kleur-klassesysteem ontwikkeld dat in cultureel opzicht een pluraal beeld vertoonde. Er was een bovenklasse van blanken, Europeanen, Portugese en Hoogduitse Joden, met een Europese cultuur; in de 19e eeuw hebben zich hierin ook enige vooraanstaande kleurlingen bevonden. De middenklasse, die overwegend uit kleurlingen, Joden en enkele zwarten bestond, had de Europese cultuur overgenomen, waarbij zij enkele specifiek koloniale varianten hadden ontwikkeld. De volksklasse bestond uit afstammelingen van de Afrikaanse ex-slaven, de Creolen, die westers onderwijs volgden en lidmaten van Christelijke kerken waren, maar daarnaast een eigen Afrikaans-bepaalde volkscultuur bewaarden, en waarvan een deel Afrikaanse religieuze vormen als subsidiaire mogelijkheid bleven cultiveren. De Hindostaanse en Indonesische leden van de volksklasse bleven als groep nog sterker dan dit bij de Creolen het geval was, ondanks hun adaptatie aan het westerse onderwijs, aan hun eigen cultuur vasthouden.

De plaats op de maatschappelijke ladder in dit kleur-klassesysteem was in hoge mate gecorreleerd met de gradatie van verwestersing, in feite van vernederlandisering;

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(32)

Toch moet men zich hoeden deze kleurklassen met hun onderscheiden cultuur als geheel gesloten groepen te beschouwen. Wij gaven reeds aan dat

(33)

23

er zich in de bovenklasse kleurlingen en in de middenklasse zwarten bevonden. Er vond - zij het op bescheiden schaal - toch voortdurend stijging en daling op de maatschappelijke ladder plaats. Een voorbeeld hiervan, reeds in de 19e eeuw, is de bekende dokter Gravenberch, een ex-slaaf, die zich de medische kennis als assistent van een Europese arts zodanig eigen had gemaakt, dat hij het recht kreeg de medische praktijk vrij en zelfstandig uit te oefenen.

De ontwikkeling van Hindostanen en Indonesiërs heeft het klassebeeld na 1920 verder gepluraliseerd door het ontstaan van een middenklasse en een bovenlaag in deze groepen.

Wanneer wij de Surinaamse samenleving in pluraal perspectief bezien, dan zou de vernederlandisering van de volksklasse en de versterking van dit proces bij sociale mobiliteit ook als een vorm van versurinamisering kunnen worden beschouwd. De gekleurde Creoolse middenklasse heeft dit ook altijd als zodanig gezien. Zij was zich ook altijd bewust dat de graad van vernederlandisering, met name het beheersen van het Nederlands, met klasse-positie was verbonden. Bij de studie van de Creolisering van het Nederlands in Suriname moet men er rekening mee houden, dat er niet één soort Surinaams-Nederlands bestond en bestaat, maar verschillende soorten, die samenhangen met de klasse-positie van de spreker, die mede bepaalt welke taal als eerste taal in het huisgezin wordt gesproken. Om de groepen die in Suriname Nederlands spreken op één hoop te gooien onder de noemer ‘Surinaams-Nederlands sprekend’ is slechte linguistiek, in elk geval slechte socio-linguistiek.

Voor de gekleurde middenklasse bestond er voor de tweede wereldoorlog geen cultuurprobleem van principiële betekenis, ook niet in nationaal-politiek opzicht.

Het Nederlands was voor hen de eerste en eigenlijk de enige taal; in de middenklasse werd nauwkeurig gelet op de zuiverheid van het Nederlands bij de opvoeding. Het

‘neger-engels’ was voor kinderen een verboden taal. Zij streefden ook politiek niet naar afscheiding in een eigen staatsbestel, gedragen door een eigen nationalisme, maar naar erkenning van hun recht op zelfbestuur binnen het Nederlandse rijk; ook wilden zij dat dit Nederlandse rijk ernst maakte met de ontwikkeling van het rijksdeel Suriname.

Het enige probleem dat zich voor leden van deze klasse wel eens voordeed, was als de geïmporteerde Nederlander hen wel eens met het ‘on-Nederlandse’ van

gecreoliseerde Nederlandse taalverschijnselen in hun spraak confronteerde en deze soms ook ridiculiseerde. Zij voelden dit als een aanslag op hun identiteit, die met de Nederlandse cultuur was verbonden en een poging om hen als tweede-rangs

Nederlanders te behandelen, om zo ook beter te kunnen discrimineren. Vaak ging het hierbij dan ook nog om oude taal-elementen, die in de kolonie waren blijven bestaan, zoals bijv. ‘botlarie’ voor bijkeuken; in zijn onwetendheid herkende de Hollander - zoals de geïmporteerde Nederlander werd genoemd - hierin niet meer dan het oude ‘bottelarij’. Ook ging het soms om taalvarianten, die hem in eigen land onbekend waren gebleven. Dergelijke reacties werden als dubbel pijnlijk gevoeld, omdat zij in een aantal gevallen van mensen kwamen met een geringere cultuur dan

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1

(34)

Aan de verspreiding van Nederlandse cultuur in deze groep, voor zover deze niet van een Nederlandse vader kwam, hadden in niet geringe mate Nederlandse dominees - meestal vrijzinnige - meegewerkt; ook ontwikkelde Nederlanders, die als

vrijmetselaar in de Loge contact met vooraanstaande Surinamers hadden, hebben hiertoe bijgedragen. Ook waren er veel leden van de gekleurde middenklasse in het onderwijs van wie een aantal in Neder-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit betekent dat grondig archiefonderzoek in de komende jaren stellig veel meer gegevens over deze zwarte Surinamers in Nederland moet kunnen opleveren dan nu bekend zijn.. Voor

sloot algemeen kiesrecht niet uit, maar de beslissing op welk tijdstip dit algemeen kiesrecht zou moeten worden ingevoerd werd aan Suriname zelf overgelaten.. Vooralsnog wilden

We kunnen dan wel eens de indruk hebben dat het Europese sprookje zijn invloed heeft doen gelden op die vertellingen, met prinsessen, met het Vrouw Holle-type, en soms is dat ook wel

Eveneens komt het voor dat gerechten worden bereid die mogelijk favoriete gerechten zijn (geweest) van de persoon ter ere van wie de slametan wordt gehouden en die niet per se

Niet alleen omdat de moderniteit van het huis zichtbaarder wordt, maar ook omdat de ruimte die onder het huis ontstaat voor een deel gebruikt kan worden om de was te drogen in

Opmerkelijk is dat Herlein nu in één hoofdstuk van zijn boek namen van apen bij elkaar heeft gezel die bij Van Berkel nog over twee delen verspreid waren. Het meest opvallend is

Het onderzoek leverde in totaal 85 woonoorden op, waarvan 23 slechts tijdelijk (maximaal 10 jaar) werden bewoond en een additioneel getal van 25 dorpen die na langere tijd

haantjes-toren-kerk onder aanvoering van dominee Sjewiet (!): ‘De man sprak in net zulke raadselen als die ik in zijn kerk had opgevangen, en in het algemeen spraken de mensen, zodra