• No results found

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 32 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 32 · dbnl"

Copied!
308
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

letterkunde en geschiedenis. Jaargang 32

bron

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 32. Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, Nijmegen / KIT Publishers, Amsterdam 2013

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_oso001201301_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

[Nummer 1]

Afbeelding omslag

Augusta Curiel. Feestelijk uitgedoste kinderen t.g.v. het huwelijk van prinses Juliana

en prins Bernhard, 7. jan. 1937. Collectie Tropenmuseum (TM60036353).

(3)

Van de redactie Voorwoord

Het IBS-colloquium van november 2012 had als thema: Taal Tori: Kultura den Boka.

Het uitgangspunt van het colloquium was dat taal levend is, dus verandert taal. De verandering vindt niet alleen plaats door de jaren heen, maar ook door de plaats waar een taal wordt gesproken, door wie en tégen wie. De aandacht richtte zich op de talen van Suriname en de voormalige (Nederlandse) Antillen. Verschillende sprekers (taal- en cultuurwetenschappers) hebben tijdens het colloquium laten zien hoe de vorm, structuur, betekenis en functie van deze talen samenhangen met de culturele

identiteiten van verschillende bevolkingsgroepen. Dit themanummer bevat de op dat colloquium gehouden inleidingen, aangevuld met een bijdrage van Kathleen Gyssels.

In de eerste bijdrage geeft Pieter Muysken een breed overzicht van meertaligheid in het Caraïbisch gebied en Suriname. Hij begint met een uitleg van de grondbegrippen over meertaligheid, de organisatie van meertaligheid in een gemeenschap, en het stigma dat voor veel mensen kleeft aan Creooltalen. Daarna gaat hij heel kort in op de taalsituatie op Curaçao, Aruba, Jamaica, Haïti, Martinique, Frans-Guyana en Cuba om te eindigen met de conclusie dat er sprake is van een soort Algemene Caraïbische Logica die vormt geeft aan het taalgebruik in de verschillende gebieden. Hij besluit zijn bijdrage met een gedetailleerde bespreking van de complexe taalsituatie in Suriname en wat opmerkingen over de waardering van meertaligheid.

In de tweede bijdrage doen Sjaak Kroon en Kutlay Yağmur verslag van een onderzoek onder 22.643 leerlingen van het gewoon lager onderwijs (glo), het lager beroepsgericht onderwijs (lbgo) en het meer uitgebreid lager onderwijs (mulo) op alle scholen in Suriname. Het onderzoek richtte zich op de thuistaalsituatie van leerlingen en leraren in het primair en secundair onderwijs, de talen die op school en buiten de school worden onderwezen en geleerd (de schooltaalsituatie) en de opvattingen en ervaringen van leraren met meertaligheid in het onderwijs. Het doel was het verschaffen van empirische gegevens ten behoeve van het taalbeleid in de complexe Surinaamse taalsituatie.

De derde bijdrage is van de hand van Margot van den Berg (met medewerking

van Robert Borges en Kofi Yakpo) en betreft een verslag van een onderzoek naar

het taalcontact in Suriname en Nederland. De gedachte is dat veeltaligheid op

gemeenschapsniveau en meertaligheid op individueel niveau in Suriname tot contacten

tussen de verschillende talen

(4)

leidt, aldus Van de Berg et al. De vraag is of de talen van Suriname al dan niet veranderen en of eventuele veranderingen wel kunnen worden verklaard door taalcontact?

De vierde bijdrage van de hand van Gerrit Jan Kootstra en Hülya Şahin gaat over de manier waarop het Papiamento kan worden beïnvloed door het Nederlands. De mogelijke invloed wordt onderzocht door na te gaan in hoeverre de Nederlandse grammatica invloed uitoefent op de grammatica van het Papiamento, en dan voornamelijk het Papiamento van mensen die in Nederland wonen.

De vijfde bijdrage is van Guiselle Starink-Martha en heeft betrekking op de discussie over de soevereiniteit van het Curaçaose volk, de verhoudingen binnen de Curaçaose gemeenschap en de verhouding tussen Curaçao en Nederland. Die discussie is ook aangezwengeld door de onlangs vermoorde politicus en radiomaker Helmin Wiels. Volgens sommige deelnemers aan deze discussie zou Curaçao zijn

soevereiniteit in de weg zitten door een gebrek aan eenheid van de bevolking en de last van zijn koloniaal verleden. Volgens Starink-Martha haakt deze discussie aan op een discussie die al langer binnen de gemeenschap gaande is over de identiteit van de Curaçaoënaar. Kortom: Wie is de ware Yu di Kòrsou (Curaçaoënaar)? In dit artikel gaat zij op zoek naar beelden van de Yu di Kòrsou in culturele uitingen van Curaçaoënaars en vraagt zij zich af hoe culturele beeldvorming bijdraagt aan de discoursen over de Curaçaose identiteit.

Het deel met de bijdragen aan het colloquium wordt afgesloten met vijf gedichten van de Curaçaose dichter Walter Palm. De keuze van zijn gedichten heeft hij afgestemd op de locatie waar hij ze heeft voorgedragen: het Tropentheater.

In dit nummer is ook een bijdrage opgenomen van Kathleen Gyssels, die weliswaar los staat van het thema van het colloquium maar daar nauw aan verwant is. Het is een uitgebreide boekbespreking van de laatste roman van (wijlen) André

Schwarz-Bart, de Franstalige, joodse auteur van Poolse afkomst, die jarenlang op Guadeloupe heeft gewoond met zijn echtgenote, de aldaar geboren en getogen schrijfster Simone Schwarz-Bart (geboren Brumant). In Morgenster vertelt

Schwarz-Bart het verhaal van Chaïm (leven) Yaacov van Podhoretz en zijn vijf zoons, die de naam Schuster aangenomen hebben. De zoons raken verspreid over de planeet.

Hun lot is nauw verwant met dat van de tot slaaf gemaakte Afrikanen die ook overal terecht gekomen zijn. Volgens Gyssels maakt de auteur duidelijk dat de hele

menselijke soort één gemeenschappelijke origine heeft. De hele mensheid zou immers zijn ontstaan uit Adam en Eva. Het zou echter aan de taal zijn te wijten dat die gemeenschappelijkheid verloren is gegaan. De oorsprong van alle conflicten, oorlogen en genocides zou taal zijn, maar taal kan evengoed ook mensen bij elkaar brengen.

Daarmee zijn wij terug bij het thema van dit nummer.

(5)

Dit nummer wordt afgesloten met een bericht van Margot van den Berg en Melanie

van Overveldt over de donatie van de collectie van de overleden taalkundige Jacques

Arends aan de Anton de Kom Universiteit, een in memoriam over Jan van Donselaar

en met de rubrieken Recensies, Signalementen en Lijst van recente publicaties.

(6)

Pieter Muysken

Meertaligheid in het Caraïbisch gebied en Suriname

1

In het Caraïbisch gebied worden allerlei talen gesproken: oorspronkelijke

indianentalen, regionale varianten van de Europese talen van de voormalige koloniale overheersers, de talen van de afstammelingen van de als slaaf geïmporteerde Afrikanen, de talen van de afstammelingen van de als contractarbeider geïmporteerde Aziaten (uit India, Indonesië, China), de talen van de recente immigranten. De meeste landen in de regio zijn dan ook meertalig.

In dit artikel geef ik een breed maar noodzakelijkerwijs veel te kort overzicht van meertaligheid in het Caraïbisch gebied en Suriname. Het snik begint met wat opmerkingen over de ideologie van de eentaligheid uit de 19 e eeuw, en legt dan wat grondbegrippen uit over meertaligheid, de organisatie van meertaligheid in een gemeenschap, en het stigma dat voor veel mensen kleeft aan Creooltalen.

Vervolgens bespreek ik heel kort de taalsituatie op Curaçao, Aruba, Jamaica, Haïti, Martinique, Frans- Guyana en Cuba en concludeer dat er sprake is van een soort Algemene Caraïbische Logica die vorm geeft aan het taalgebruik in de verschillende gebieden. Daarna ga ik in iets meer detail in op de complexe taalsituatie in Suriname en ik besluit met wat opmerkingen over de waardering van meertaligheid.

De ideologie van de eentaligheid

Hoewel onze wereld meertalig is, leven we in een ideologie van eentaligheid. Het beginpunt voor dit ideologische construct was de Romantiek, in het begin van de negentiende eeuw. Nadat Napoleon, met zijn ambities van een Frans Europa, was verslagen, verdeelde het Congres van Wenen 1814-15 het bevrijde territorium en werd de kaart van Europa opnieuw getekend, met een aantal nieuwe staten als gevolg.

Om deze statenindeling ook ideologisch in te vullen was er groeiend nationalisme.

Dit nationalisme kreeg al gauw ook een culturele en talige dimensie. De Duitse

filosoof Herder ontwikkelde het concept van de nationale cultuur,

(7)

en onderzoekers zoals de gebroeders Grimm gingen ook de talige en culturele manifestaties van die ‘oorspronkelijke’ cultuur zoeken: traditionele sprookjes, dialecten, en gewoontes kwamen steeds meer in de belangstelling te staan. Dit leidde tot een soort nieuwe drie-eenheid: die van volk, taal, en cultuur. Plotseling werd het volkslied ook belangrijk. In Nederland was lang Waar de blanke top der duinen populair als volkslied (het Wilhelmus werd pas in 1932 het officiële volkslied, al stamt het al uit de zestiende eeuw):

Waar de blanke top der duinen Schittert in de zonnegloed

En de Noordzee vriendelijk bruisend Neêrlands smalle kust begroet Juich ik aan het vlakke strand: (bis) 'k Heb u lief, mijn Nederland! (bis) ....

Waar de blanke deugd der vaad'ren Nog een gastvrij plaatsje vindt En de vrede in huis en harten Vorst en Volk tezamen bindt

juich ik, 't zij op veld of strand: (bis) 'k Heb u lief, mijn Nederland! (bis)

Het concept van een land werd gekoppeld aan een geschiedenis, soms ook aan een religie, aan een etniciteit (volk), en aan een taal.

Binnen deze ideologie paste een eentalig mensbeeld. Een individu, Onderdeel van een volk, heeft een bepaald wereldbeeld en een psychische gesteldheid die geworteld zijn in één specifieke taal. Dit wordt gezien als de natuurlijke en ideale staat waarin een mens kan verkeren. Meertaligheid, in deze visie:

- vergt bovenmenselijke inspanningen, behalve van enkele getalenteerde personen;

- leidt tot spanningen en interne conflicten; en - gaat ten koste van intelligentie

Het is duidelijk dat eentaligheid in elk geval in het Caraïbisch gebied en Suriname geen realiteit is. Alle drie de genoemde vooroordelen gaan daar niet op.

Meertaligheid

Tegelijkertijd is het een feit dat de meeste mensen in de wereld meer dan één taal

spreken. Er zijn ruim 6000 talen in de ruim 200 landen, en de meerderheid van de

bevolking is tenminste tweetalig, voor zover we weten. Het is in Afrika moeilijk

voor te stellen dat iemand ééntalig zou zijn (behalve misschien sommige mensen in

landen als Algerije) en

(8)

heel veel mensen spreken daar tenminste drie talen: de taal van hun eigen groep, een breder gesproken Afrikaanse taai zoals Hausa, en een Europese koloniale taal zoals Engels of Frans, Zelfs leden van geïsoleerde jagersvolken in het Amazonegebied spreken meestal naast hun eigen kleinere taal de talen van de omringende volkeren en vaak ook nog wel wat Portugees. In India is voor de meeste mensen eentaligheid ondenkbaar. Alleen in grote landen als de Verenigde Staten, Brazilië, (delen van) China en Rusland vinden we veel eentalige sprekers, en zelfs daar zijn er opvallend veel mensen die meer dan één taal spreken. Door de globalisering verspreiden talen zich via de media en daarnaast migreren mensen meer en meer binnen hun land (als gevolg van verstedelijking). Kortom, en zijn meer en meer meertaligen!

Meertaligheid kan op verschillende niveaus worden bekeken. In dit artikel wordt vooral het mesoniveau besproken: de meertalige gemeenschap:

de talen in de wereld: hun sprekers, wereldtalen, enz.

Globaal

taalsituatie in Europa, talen meteen groter bereik

Continentaal

de talen van een tand: officiële talen, minderheidstalen

Macro

de meertalige gemeenschap: taalkeuze, meertalig taalgebruik

Meso

het meertalige individu: taalvermenging, invloed op het denken, enz.

Micro

De organisatie van meertaligheid in een gemeenschap

Naast elkaar verschillende talen gebruiken gebeurt niet zomaar in een

taalgemeenschap: integendeel, meertalig taalgebruik vormt een systeem. Dat systeem wordt meestal aangeduid als ‘diglossie’ (Ferguson 1959). Eerguson betrok het begrip alleen op nauw verwante talen, terwijl het door Fishman (1967) is uitgebreid naar alle talen in meertalige samenlevingen, verwant of niet verwant. In elk geval houdt diglossie in dat de talen verschillende (vaak hiërarchisch georganiseerde) functies hebben. H-talen (hoog) worden voor officiële functies zoals scholing en bestuur, en L-talen (laag) worden in de huiselijke kring gebruikt. Soms zijn er ook nog M-talen (midden) die op straat en in informele werksituaties worden gebruikt. Schematisch:

onderwijs, bestuur

H(oog)

(9)

biedt het een nuttige start als organisatieschema en

(10)

gewapend hiermee bespreek ik kort de taalsituatie van een aantal landen in het Caraïbisch gebied en Suriname.

Creooltalen

Wat de meertalige taalsituatie in het Caraïbisch gebied bijzonder maakt, en anders dan die bijvoorbeeld in Zwitserland, is dat de L-talen, de Cataibische Creooltalen, vaak ontstaan zijn als product van de slavernij. Zoals al vaak gezegd wordt door het proces van tot slaaf maken de schande, berokkend door het slavenbestaan, vaak onderdeel van de identiteit van de afstammelingen van de slaven. Een Creooltaal wordt dan vaak ook als iets waardeloos beschouwd. Dit waardeloze karakter wordt dan nog bekrachtigd door sommige taalkundigen, die stereotypen over het ‘simpele’

karakter van de Creooltalen bevestigen door te wijzen op het geringe aantal

vervoegingen en verbuigingen van veel Creooltalen. Niemand zegt dat de talen van West-Afrika (Yoruba) of Zuidoost-Azië (Chinees, Vietnamees) om dezelfde reden simpel zouden zijn. Veel indianentalen, bijvoorbeeld in Zuid-Amerika, hebben ook weinig sociaal prestige, maar deze talen worden wel vaak als ‘ingewikkeld’

beschouwd. De Creooltalen staan vaak onderaan in de pikorde, en dat helpt het zelfvertrouwen van hun sprekers, en daarmee hun sociale status, niet. Voor een overzicht van de Creooltalen is nog steeds het Engelstalige boek van Holm (1989) het meest compleet. Van den Berg en Muysken (2012) bieden een recent overzicht van de problematiek in de studie van de Creooltalen.

Curaçao

Het meest belangrijke dat er over Curaçao gezegd kan worden is dat er een grote lokale taal is: de Creooltaal het Papiamento. Papiamento behoort tot de kern van de identiteit van veel Curaçaoënaars, maar het is niet de enige taal van het eiland. Voor de meeste mensen is het Papiamento de L-taal, en daarnaast het Nederlands een H-taal. Het Nederlands speelt in het bestaan van veel inwoners slechts een marginale rol, maar kan niet buiten beschouwing blijven. De overheid, een deel van het onderwijs, en een deel van de elite zijn Nederlandstalig. Migranten uit de

Dominicaanse Republiek spreken Spaans, en migranten uit Haïti een Creooltaal, het Haïtiaans. Daarnaast zijn er Engelssprekende toeristen en expats.

Het volgende schema geeft de situatie voor sprekers weer:

Andere talen (Nederlands)

Papiamento

(11)

Over de grootheid van Curaçao Lanta di Kòrsou

Laten wij onze stem verbeffen om te zingen

Kòrsou nos bos ban kanta

Curaçao klein eilandje Grandesa isla chikitu

Rots in de zee!

baranka den laman!

Aan ons land betonen wij Nos patria nos ta demostra

eer en loyaliteit, onor i lealtat

evenals aan de vlag meskos na e bandera

saamhorigheid van onze staat.

union di nos nashon.

Voor sommigen (misschien een minderheid en de bovenlaag) speelt het Nederlands een belangrijker rol, ook in het dagelijks leven, maar nog steeds als H-taal:

Nederlands Papiamento

Aruba

Op Aruba lijkt de taalsituatie op die van Curaçao, maar daarnaast spelen het Engels en het Spaans een rol, en dan voor zover bekend voornamelijk, als H-talen, hoewel liet Spaans ook de moedertaal is van immigranten, lang niet altijd de rijkste, uit de Dominicaanse Republiek en het continent van Zuid-Amerika. Dit levert een schema als het volgende op:

Spaans Engels

Nederlands Papiamento

Jamaica

Op Jamaica functioneert het Caraïbisch Engels als H-taal. Daarnaast is het Jamaicaans

Engels Creools, Patwa (patois), de L-taal. Wat de situatie bijzonder maakt is dat er

een soort tussendialect is, het mesolect, dat enerzijds vloeiend overgaat in het Patwa,

anderzijds in het Caraïbisch Engels. We spreken daarom ook van een continuüm. Er

(12)
(13)

Caraïbisch Engels mesolect

Patwa (patois)

St. Lucia

Op St. Lucia lijkt de situatie een beetje op die van Curaçao. De officiële H-taal is het Caraïbisch Engels, en daarnaast is de L-taal het Frans Creools, met een heel andere woordenschat. De rol van het Engels is alleen veel groter dan die van het Nederlands op Curaçao. (Denk onder meer aan de dichter, toneelschrijver en Nobelprijswinnaar Derek Walcott, die in het Engels schrijft.) Veel toeristen zullen nauwelijks met het Creools in contact komen. Dit levert ongeveer het volgende schema op:

Caraïbisch Engels Frans Creools

Haïti

Op Haïti is het Creools de algemene taal en de L-taal, en het Frans een H-taal met een vrij gering gebruik. Er is een kleine elite die het Frans beheerst maar de situatie is heel anders dan op Jamaica, Curaçao en Aruba. Soms heeft nten het dan ook over een diglossie fantasmagorique, een spookdiglossie, waar bij het Frans de afwezige

‘spook’- H-taal is. Er zijn op dit moment pogingen om het Creools een bredere rol in het onderwijs te geven bij de grotendeels analfabete bevolking.

(Frans) Creools

Martinique en Guyane Française

Op Martinique en in Guyane Française is de rol van het Frans als H-taal wel

belangrijker, en wordt daarnaast Creools als L-taal gesproken (en in Guyane nog

veel andere talen). Hoewel de situatie lijkt op die in Jamaica schijnt er minder sprake

(14)
(15)

Cuba

Op Cuba wordt geen Creools gesproken, maar bestaat een reeks varianten van het Caraïbisch Spaans, die loopt van standaard naar non-standaard. Zoals de groep rond Fidel Castro spreekt, spreekt alleen de elite. De afstammelingen van de slaven in landelijk westelijk Cuba hebben een heel andere vorm van spreken, maar het is wel Spaans, niet een Creoolse taal. Er zijn wel overblijfselen van woorden uit Afrikaanse talen geweest, in rituele talen gebruikt in voodoo-achtige rituelen, en er zijn sporen van Haïtiaans Creools, van vroege immigranten, maar het eiland als zodanig is Spaanstalig. In schema kunnen we de situatie als volgt weergeven:

Spaans (meer standaard) ...

...

Spaans (meer lokaal)

De algemene caraïbische logica

Alle gebieden vallen onder de Algemene Caraïbische Logica (dit begrip dank ik aan gesprekken met Paul Tjon Sie Fat). De H-varianten worden gesproken door het blankere en rijkere deel van de bevolking en zijn meer internationaal, terwijl de L-varianten meer lokaal zijn, en worden gebruikt door het meer donkere en vaak armere deel van de bevolking. Met alle variatie is dit toch de algemene lijn voor de hele regio.

Suriname

Suriname volgt zeker ook de net genoemde Algemene Caraïbische Logica, maar de feitelijke taalsituatie is door de bijzondere geschiedenis van het land tamelijk complex (zie de taalatlas van Carlin en Arends, 2002). De officiële taal is de ex-koloniale taal, het Nederlands. Daarnaast is er de Creoolse lingua tranca, het Sranan(tongo). Indiaanse talen behoren tot de Arawak en Carib taalfamilies. Talen uit een derde familie, de Warao, worden nauwelijks meer gesproken. Een andere belangrijke groep vormen de Marron(Bosneger)talen, zoals Saramaccaans en Ndyuka. Uiteraard speten ook de talen van de afstammelingen van de negentiende-eeuwse contractarbeiders uit Azië (Hindoestaans, Javaans, Chinees) een belangrijke rol, en daarnaast de talen van oudere en recente migranten, waaronder Haïtiaans Creools, Braziliaans Portugees, Guyanees Engels, en de talen van recente Chinese migranten.

Kortom, er is een belangrijke lokale variant van het Nederlands, er zijn belangrijke

(16)
(17)

Nederlands Sranan Etnisch

Voor de sprekers met het Sranan(tongo) als moedertaal valt ‘etnisch’ samen met Sranan, uiteraard. Het gewicht ervan is afhankelijk van de spreker.

De taalkeuze bij het volkslied weerspiegelt de status van het Nederlands (als eerste taal) en het Sranantongo (als tweede):

God zij met ons Suriname Hij verheff' ons heerlijk land Hoe wij hier ook samen kwamen Aan zijn grond zijn wij verpand Werkend houden w'in gedachten Recht en waarheid maken vrij Al wat goed is te betrachten Dat geeft aan ons land waardij

Landgenoten staat op!

Opo kondreman un opo!

De Surinaamse grond roept u.

Sranangron e kari un.

Waar de voorouders ook vandaan kwamen

Wans' ope tata komopo

Wij moeten het land opbouwen.

Wi mu seti kondre bun.

Strijd is er te voeren, wij zullen niet versagen.

Stré de f'stré, wi no sa frede.

God is onze leidsman.

Gado de wi fesiman.

Heel ons leven tot de dood Eri libi te na dede

Zullen wij strijden voor Suriname.

Wi sa feti gi Sranan.

Het algemene verhaal kent veel variaties. Zo is voor sommige Hindostanen het

Sranan een tweede L-taal naast het Sarnami, en het Hindi een tweede H-taal naast

het Nederlands, met vooral een religieuze en culturele rol.

(18)

minder prestige.

(19)

Nederlands 1 ...

Sranan 1 Nederlands n ...

Sranan n

Deze ‘lagen’ verschillen voor het Nederlands van elkaar in de mate van innovatie ten opzichte van eerdere Europese varianten. Voor het Sranan verschillen ze in de mate van beïnvloeding door het Nederlands en de aanwezigheid van traditionele typische Sranan kenmerken (‘dipi Sranantongo’).

In sommige dorpen van Arawtikken niet te ver van de kust hebben veel jongeren Sranan als moedertaal en de oorspronkelijke etnische taal, het Lokono, is een soort etnische traditionele taal met een specifieke status (Konrad Rybka, mondelinge informatie).

Nederlands

Etnisch (Lokono) Sranan

In Zuid-Suriname gebruiken de Trio voornamelijk hun eigen taal (Eithne Carlin, mondelinge informatie). Het Nederlands is alleen door contacten met ambtenaren en hulporganisaties aanwezig.

Nederlands Etnisch (Trio)

Veel Marrons zijn naar de stad getrokken, én in Paramaribo mengt hun eigen marrontaal zich met het Sranan tot een nieuwe versie van de marrontaal.

Nederlands Sranan ~ Etnisch

Er zijn nog veel meer situaties te bedenken, elk met weer een eigen profiel. Dit leidt tot allerlei variaties, maar één patroon, met het Nederlands als L-taal naast een andere H-taal, lijkt niet voor te komen:

... H-taal

Nederlands als enige L-taal

(20)

Waardering van talen en meertaligheid

In feite zijn de meeste mensen in Sranan meertalig, zelfs al is voor sommigen Nederlands de meest gesproken taal. Hoe komt het dat meertaligheid zo lang blijft bestaan in Suriname en ook eigenlijk niet weg te denken is? Om deze vraag te beantwoorden komen we nog bij een andere fundamentele vraag: waar dient een taal voor?

Allereerst is taal natuurlijk een instrument om te communiceren, maar als dat alles was, zou juist eentaligheid de perfecte optie zijn. Als iedereen precies dezelfde taal sprak zou de communicatie optimaal zijn. Vanuit de evolutie gezien zouden we dan ook verwachten dat ons taalvermogen zo gebouwd zou zijn dat er maar één taal zou zijn op de wereld, als taal alleen de functie van communicatief instrument had.

Daarnaast is taal een mentale technologie (een soort cognitive roadmap). Deze functie vergt flexibiliteit, en aanpassing aan omstandigheden.

Op de derde plaats is taal is een collectief kunstwerk van een gemeenschap (een onzichtbare kathedraal), en als zodanig vooral een drager van identiteit. Door alle verschillende identiteiten blijven de talen ook bestaan.

De algemene H- en L-logica is dus zeker toepasbaar op de situatie in Suriname, maar de feitelijke patronen zijn zeer gecompliceerd en dynamisch, en vergen nog veel onderzoek. In dit korte stukje ben ik níet ingegaan op alle verschillende manieren waarop de talen van Suriname elkaar hebben beïnvloed. Dit is het onderwerp van lopend onderzoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen, en dit zal leiden tot een aantal publicaties, zoals het proefschrift van Robert Borges (2013).

Toch zien we ook in Suriname verschraling van het taalpalet. Grote talen overleven, kleinere talen kwijnen weg, zoals het Warao. Hoe moeten we deze ontwikkeling waarderen? Hebben talen, heeft taaldiversiteit, een eigen waarde? Deze vraag is al vanuit allerlei perspectieven aan de orde gesteld. Sommigen pleiten voor taalrechten als mensenrechten, maar tot nu is daarvoor nog geen algemene erkenning gevonden.

Anderen benadrukken de eigen waarden van identiteit, cultureel erfgoed en geschiedenis, culturele en cognitieve diversiteit.

Ook moeten we ons afvragen voor wie die waarden het belangrijkst zijn. Voor de

sprekers zelf? Voor de landen waar de sprekers vandaan komen? Voor de mensheid

als geheel? Het is in elk geval duidelijk dat alleen de gemeenschappen van sprekers

kunnen vechten voor hun taal.

(21)

Literatuur

Berg, M., van den & P. Muysken, 2012 Oxford Bibliography Online. Creoles.

Borges, R., 2013

The life of language. Dynamics of language contact in Surinam. Dissertatie, Radboud Universiteit Nijmegen.

Carlin, E.B., & J. Arends (Red.), 2002

Atlas of the Languages of Suriname. Leiden and Kingston: KITLV Press en Ian Randle.

Ferguson, C., 1959

Diglossia. Word 15: 325-340 Fishman, J., 1967

Bilingualism with and without diglossia; diglossia with and without bilingualism.

Journal of Social Issues 23 (2): 29-38 Holm, J., 1989

Pidgins and Creoles. Volume 2. Reference Survey. Cambridge: Cambridge University Press.

Pieter Muysken is hoogleraar Taalwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen,

en zijn specialisme is de manier waarop talen elkaar kunnen beïnvloeden. Hij werkte

eerder aan de universiteiten van Amsterdam en Leiden. Hij heeft veldwerk gedaan

in Ecuador, Peru, Bolivia, op Curaçao, en in migrantengemeenschappen in Nederland.

(22)

Sjaak Kroon & Kutlay Yağmur

Taalbeleidsonderzoek en taalbeleidsontwikkeling voor het onderwijs in Suriname

In 2004 trad de Republiek Suriname toe tot de Nederlandse Taalunie. De Taalunie is een intergouvernementele verdragsorganisatie die de samenwerking regelt tussen Nederland, Vlaanderen en Suriname op het gebied van het Nederlands, de

gemeenschappelijke officiële taal van de drie verdragspartners, in Suriname aangeduid als Surinaams-Nederlands. In de overeenkomst tussen Suriname en de Nederlandse Taalunie wordt de ontwikkeling van onderwijs van en in het Nederlands als een van de speerpunten van de samenwerking genoemd. De implementatie van de

overeenkomst op dit punt startte op 12 januari 2005 toen de Nederlandse Taalunie in Paramaribo een driedaags congres organiseerde voor ongeveer tweehonderd beleidsmakers, onderwijs- betrokkenen en deskundigen onder de titel ‘Onderwijs in en van het Nederlands in Suriname’. Het congres werd geopend door President Venetiaan (Kroon 2005). De belangrijkste vraag op de agenda was of het onderwijs in Suriname zo zou kunnen worden ingericht dat daarin naast het Nederlands als belangrijkste instructietaal, ook (andere) moedertalen of thuistalen van de leerlingen een rol zouden kunnen spelen. Het congres besloot dat het hier een beleidsvraag betrof waarop de Surinaamse overheid, meer concreet het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling als belangrijkste beleidsactor, een antwoord zou moeten geven.

Het congres stelde ook vast dat er voor de beantwoording van deze vraag empirische

gegevens beschikbaar moesten komen over de talen van leerlingen en leraren in

Suriname en hun opvattingen en ervaringen met betrekking tot meertaligheid en

onderwijs. Conform de aanbevelingen van het congres vroegen de Nederlandse

Taalunie en het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling de

Universiteit van Tilburg een landelijk thuistaalonderzoek uit te voeren hij leerlingen

en leraren in het primair en secundair onderwijs in Suriname (Kroon 2005). Dit

onderzoek werd uitgevoerd tussen 2007 en 2009 en het onderzoeksrapport is onlangs

gepubliceerd (Kroon & Yağmur 2012). In deze bijdrage gaan we in op de opzet en

uitkomsten van ons onderzoek. Daarbij nemen we onze positie als onafhankelijke

onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een taalbeleid voor

het onderwijs in Suriname

(23)

als uitgangspunt en reflecteren we vanuit dat perspectief op de bijdrage die ons onderzoek kan leveren binnen het politieke krachtenveld, in Suriname en daarbuiten, waaraan ook wetenschappelijk onderzoek zích niet kan onttrekken.

Onderzoek voor beleid

Ons onderzoek is een voorbeeld van wat Hill (2005) aanduidt als research for policy.

Het gaat niet andere woorden niet om een onderzoek dat het taalbeleid voor het onderwijs in Suriname als onderzoeksobject heeft maar om een onderzoek dat probeert aan dat beleid een bijdrage te leveren door empirische gegevens te verschaffen waarop de beleidsmakers zich kunnen baseren. Onderzoek naar taalbeleid staat bijvoorbeeld centraal in Spolski (2004), Daar gaat het om de analyse van taal beleidsdocumenten, opvattingen van betrokkenen over taalbeleid en concrete taalbeleidspraktijken. Een recente bijdrage in dit verband is MeCarthy (2011) waarin vooral een etnografische benadering van taalbeleidspraktijken wordt gepresenteerd.

Beleid, en dus ook taalbeleid, komt idealiter tot stand via een proces van beleidsontwikkeling dat uit verschillende analytisch van elkaar te onderscheiden, maar in de praktijk vaak door elkaar lopende stappen bestaat (Hoogerwerf 2003).

Een cruciale stap in deze zogenoemde beleidscyclus is het verzamelen van empirische gegevens op basis waarvan noodzakelijke beleidsbeslissingen kunnen worden genomen. Aan deze stap die over het algemeen wordt aangeduid als

beleidsvoorbereiding gaan nog twee stappen vooraf. De eerste stap in de beleidscyclus betreft de ideologievorming. Daarin moeten de betrokken beleidsactoren het eens worden over de belangrijkste maatschappelijk problemen die om een oplossing vragen en aanleiding kunnen zijn tot beleidsontwikkeling. In deze fase van de beleidscyclus gaat het er vooral om uiteenlopende opvattingen en ideologieën met elkaar te confronteren en op basis daarvan tot consensus te komen over een beleidsagenda.

Het vaststellen van deze agenda vormt de tweede stap in de beleidscyclus. Beide

stappen waren in Suriname al gezet op het moment dat ons onderzoek startte. Twee

belangrijke historische momenten in de ideologievorming waren de beslissing het

Nederlands bij de onafhankelijkheid in 1975 ‘voorlopig’ te handhaven als officiële

taal en instructietaal (zie Gobardhan-Rambocus 2006) en de toetreding van Suriname

tot de Nederlandse Taalunie in 2004. Beide besluiten waren en zijn niet onomstreden

en gingen gepaard met een kritische publieke discussie over de positie van het

Nederlands in Suriname en over de vraag of niet ook het Sranan of het Engels een

rol zouden kunnen spelen als. (additionele) officiële taal en instructietaal in het

onderwijs. In deze context zette de Surinaamse overheid het onderwerp ‘meertaligheid

en onderwijs’ op de beleidsagenda. Beleid is meestal een reactie op een probleem

waarbij een probleem kan worden gedefi-

(24)

nieerd als een discrepantie tussen een norm (vastgesteld in de fase van

ideologievorming) en een bestaande of verwachte situatie (Hoogerwerf 2003). De wijze waarop het probleem in kwestie op de beleidsagenda wordt geformuleerd, is mede bepalend voor de oplossingsrichtingen die een beleidsplan kan bieden. Het probleem waar de Surinaamse overheid zich mee geconfronteerd zag, was dat kinderen met andere thuistalen dan Nederlands moeilijkheden ondervinden in het onderwijs waar het Nederlands de belangrijkste instructietaal is en daardoor lagere

schoolprestaties realiseren met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Wezenlijk voor de manier waarop dit probleem op de beleidsagenda werd gezet, was dat de meertaligheid van de leerlingen als zodanig niet als probleem werd aangemerkt maar als de maatschappelijke realiteit waarbinnen de lagere schoolprestaties van de leerlingen tot stand komen. Daardoor kwam de focus van het onderzoek dat door ons werd uitgevoerd in de fase van beleidsvoorbereiding niet te liggen bij de lagere schoolprestaties van meertalige leerlingen maar bij de sociolinguïstische context waarbinnen die schoolprestaties tot stand komen. Dat is een wezenlijk ander perspectief. Welk perspectief of combinatie van perspectieven in concrete situaties van meertaligheid als beleidsuitgangspunt wordt gekozen, hangt af van de ideologische positie die een overheid ten aanzien van talige en culturele diversiteit inneemt. Die positie staat niet voor de eeuwigheid vast, maar kan veranderen bij een

regeringswisseling of onder invloed van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Die positie hangt ook af van de specifieke kenmerken van de concrete meertalige context waarin men opereert en de aard, de status en het gebruik van de in die context vertegenwoordigde talen.

Dat de agendavorming ten aanzien van meertaligheid en onderwijs in Suriname plaatsvond in relatie tot de toetreding tot de Nederlandse Taalunie, zorgde ervoor dat het onderwerp niet alleen de nodige publieke aandacht kreeg, maar dat er ook op institutioneel niveau de nodige stappen werden gezet om de gewenste

beleidsontwikkeling te faciliteren. Om de stap van agendavorming naar

beleidsbepaling, dat wil zeggen naar het formuleren van een concreet uitvoerbaar, politiek gesanctioneerd plan, mogelijk te maken werden fondsen vrijgemaakt om beleidsvoorbereidend onderzoek te laten uitvoeren naar de sociolinguïstische situatie in Suriname.

Bovenstaande beschrijving van de wijze waarop de eerste drie stappen in de

beleidscyclus in deze concrete casus zijn verlopen, kan gemakkelijk de suggestie

wekken van een probleemloos proces waarin alle betrokkenen belangeloos en zonder

een eigen al dan niet verborgen agenda samenwerken. De belangrijkste actoren in

het beschreven (en nog altijd niet afgesloten) beleidproces zijn de Surinaamse

overheid, meer bepaald het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, politici

en parlementariërs, de Inspectie van het Onderwijs in Suriname, de Nederlandse

(25)

Taalunie, de Surinaamse Werkgroep Meertaligheid van de Nederlandse Taalunie, de publieke opinie zoals bijvoorbeeld tot uitdrukking komend in het dagblad De Ware Tijd, taalactivisten en taalspecialisten, leerlingen, leraren, schooldirecteuren en ouders in het primair en secundair onder wijs en ten slotte wij als onderzoekers.

Al deze actoren hebben al dan niet expliciet gemaakte, verschillende perspectieven die samenhangen met hun verschillende institutionele posities en

verantwoordelijkheden en hun verschillende ideologieën, belangen en verwachtingen.

Die leiden potentieel tot verschillende wetenschappelijke en alledaagse ideeën en definities van het taalbeleidsprobleem dat door het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling als centrale beleidsactor op de agenda werd gezet en dat uiteindelijk leidde tot het onderzoek waar we hier verslag van doen.

Opzet en uitvoering van het thuistaalonderzoek

Ons onderzoek valt uiteen in drie delen. We brachten de thuistaalsituatie van leerlingen en leraren in het primair en secundair onderwijs in kaart en kregen zo een indruk van hun meertalige taalrepertoires en de vitaliteit van de gebruikte talen. We brachten de schooltaalsituatie in kaart en kregen zo een indruk van de talen die op school en buiten de school worden onderwezen en geleerd. Tot slot brachten we ook opvattingen en ervaringen van leraren met meertaligheid in het onderwijs in kaart.

In deze bijdrage beperken we ons tot de resultaten van de vragenlijst met betrekking tot de thuistaalsituatie van de leerlingen.

Alle gegevens werden verzameld met een schriftelijke Nederlandstalige vragenlijst.

Er is gekozen voor afname in het Nederlands, omdat de afname plaatsvond in de schoolcontext; daar zou gebruik van een andere taal erg gemarkeerd zijn geweest.

Bij de ontwikkeling van deze vragenlijst en de opzet van het onderzoek baseerden we ons op eerder uitgevoerd grootschalig thuistaalonderzoek in het primair en secundair onderwijs in Nederland (Extra et al. 2002) en een aantal Europese steden (Extra & Yağmur 2004). We hebben ons bovendien laten adviseren door de

Surinaamse Werkgroep Meertaligheid van de Nederlandse Taalunie. De

leerlingenvragenlijst was beperkt van ontvang (twee bladzijden) en bestond uit automatisch leesbare formulieren die gemakkelijk waren in te vullen door het zwart maken van bolletjes bij zoveel mogelijk geprecodeerde antwoorden. De leerlingen vulden de vragenlijst klassikaal in daarbij geholpen door hun van tevoren

geïnstrueerde klassenleerkracht en leraren. De vragenlijsten zijn verwerkt met behulp van het softwarepakket Teleform in combinatie met een optische scanner en

vervolgens ingevoerd en geanalyseerd in SPSS (vooral descriptieve statistiek).

De vragenlijst is afgenomen bij leerlingen uit klas vier en zes van het gewoon lager onderwijs (glo) en bij leerlingen van klas twee en vier van het lager

beroepsgericht onderwijs (lbgo) en het meer uitgebreid lager onderwijs (mulo) op

alle scholen in Suriname. In totaal namen 22.643

(26)

leerlingen aan het onderzoek deel: 14.337 in het primair onderwijs en 8.022 in het secundair onderwijs (van 284 leerlingen is de school niet aangegeven).

De leerlingenvragenlijst telde 21 vragen over achtergrondkenmerken van de leerlingen (vraag 1-7), hun thuistaalrepertoire (8), taalvaardigheid (9), taalkeuze (10-11), schooltaalrepertoire (12-18), meest gebruikte taal (19), best beheerste taal (20) en meest geprefereerde taal (21).

Op basis van de vragen over het taalrepertoire van de leerlingen konden de belangrijkste thuistaalgroepen worden geïdentificeerd en konden vervolgens thuistaalprofielen van deze groepen worden geconstrueerd. Deze thuistaalprofielen omvatten de volgende dimensies:

- taalrepertoire: de thuistalen van de leerlingen (in antwoord op de vraag ‘welke taal of talen worden bij jou thuis gesproken?’; leerlingen kunnen hier dus meer dan een taal noemen);

- taalvaardigheid; de mate waarin leerlingen hun thuistalen zeggen te kunnen verstaan, spreken, lezen en schrijven;

- taalkeuze: de mate waarin de leerlingen hun thuistalen zeggen te kiezen in de interactie met verschillende gesprekspartners (ouders, broers/zussen, ooms/tantes, grootouders, vrienden, buren);

- taaldominantie: de mate waarin de leerlingen zeggen hun thuistalen het beste te beheersen;

- taalpreferentie: de mate waarin de leerlingen zeggen hun thuistalen het liefste te spreken.

Door een deel van de gegevens zoals opgenomen in de thuistaalprofielen van de leerlingen te combineren hebben we een taalvrtaliteitsindex geconstrueerd voor alle thuistaalgeroepen. Deze taalvitaliteitsindex omvat de volgende dimensies:

- taalvaardigheid: de mate waarin de thuistaal door de leerlingen wordt verstaan;

- taalkeuze: de mate waarin de thuistaal wordt gesproken met de moeder;

- taaldominantie: de mate waarin de thuistaal het beste wordt gesproken;

- taalpreferentie: de mate waarin de thuistaal het liefste wordt gesproken.

De operationalisering van de eerste en tweede dimensie (taalvaardigheid en taalkeuze)

is gericht op een maximaal bereik van deze dimensies. Het verstaan van een taal is

in het algemeen de minst veeleisende van de vier taalvaardigheden en de moeder

geldt in het algemeen als de belangrijkste spil in het gezin bij het doorgeven van een

taal van de ene generatie (ouders) op de volgende (kinderen). Voor taaldominantie

en taalpreferentie

(27)

is de operationalisering zoals toegepast in de thuistaalprofielen gehandhaafd (zie boven). De faalvitaliteitsiiïdex wordt berekend op basis van de gemiddelde waarde van de scores voor elk van de vier dimensies waarbij elke dimensie hetzelfde gewicht krijgt.

Het is niet onze bedoeling hier een compleet beeld te geven van alle uitkomsten van het leerlingenonderzoek. We gaan bijvoorbeeld niet uitvoerig in op de

uiteenlopende thuistaalsituatie in de verschillende districten (zie daarvoor Kroon &

Yağmur 2012). We willen enkel illustreren welk type resultaten het onderzoek heeft opgeleverd en wat daarvan de mogelijke relevantie is voor taalbeleidsontwikkeling.

Daarbij willen we overigens wel aantekenen dat het gebruik van een schriftelijke vragenlijst, afgenomen in de context van de school en met assistentie van

klassenleerkrachten geleid kan hebben tot het optreden van sociaal wenselijke antwoorden door de leerlingen. We komen daar nog op terug.

Taalrepertoire van de leerlingen

Publicaties over de taalsituatie in Suriname beginnen meestal met de mededeling dat Suriname een meertalig land is waar ongeveer twintig talen worden gesproken (Carlin

& Arends 2002). Gobardhan-Rambocus (2006) brengt in deze talen een onderscheid aan tussen inheemse talen (talen van de oorspronkelijke Indiaanse bewoners), geïmporteerde talen (moedertalen van de kolonisten) en in Suriname ontstane talen (zoals Creooltalen en het Sarnami). Over de mate waarin deze talen door de inwoners van Suriname worden gesproken, zijn in de literatuur vooral niet op systematisch empirisch onderzoek gebaseerde schattingen te vinden (Lewis 2009). Een uitzondering wordt gevormd door de gegevens uit de in 2004 gehouden ‘Zevende Algemene Volks- en Woningtelling in Suriname’. Hieruit blijkt dat het Nederlands in 2004 de meest gesproken thuistaal was (46,6%). Sarnami (15,8%) en de Marrontalen Saramac- caans, Aukaans en Paramaccaans (15,2%) kwamen op de tweede en derde plaats.

Het Sranan blijkt de belangrijkste tweede taal in de huishoudens (37,0%) gevolgd door het Nederlands (23,6%). Als we het gebruik van de talen als meest gesproken en tweede taal samen nemen, blijkt het Nederlands in 70,3% van de huishoudens en het Sranan in 46,0% van de huishoudens als eerste of tweede taal te worden gesproken.

Op enige afstand volgen dan het Sarnami (22,4%), de Marrontalen (17,2%) en het Surinaains-Javaans (11,1%) (ABS 2006).

De 22.643 leerlingen die aan ons thuistaalonderzoek hebben deelgenomen noemden

in totaal 52 verschillende talen die zij thuis gebruiken. De leerlingen blijken over het

algemeen zeer zorgvuldig aan te geven met welke talen ze in hun thuissituatie te

maken hebben. De meeste talen zijn bekende talen en er is slechts in geringe mate

sprake van ‘verzonnen’ talen zoals Brabbel, Draaitaal en Petaal. De lijst bevat 22

volgens de literatuur in Suriname gebruikte talen (13 van deze talen waren op de

(28)

vragenlijst voorgedrukt; de rest is door de leerlingen toegevoegd). Op basis van hei aantal keren dat deze talen genoemd zijn, hebben we een thuistalen top 14

samengesteld. Het betreft talen die meer dan 100 keer door de leerlingen zijn genoemd (zie tabel 1).

Tabel 1: Overzicht van de 14 meest genoemde thuistalen

% N

Thuistaal

88,9 2.0137

Nederlands

60,7 1.3761

Sranan

30,3 6.853

Sarnami

20,3 4.606

Engels

15,4 3.497

Surinaams Javaans

11,3 2.561

Aukaans

9,7 2.200

Saramaccaans

9,6 359

Spaans

1,4 329

Portugees

1,4 313

Chinees

1,1 250

Paramaccaans

0,9 212

Arowaks

0,7 162

Aluku

0,7 160

Karaïbs

De distributie van de thuistalen is overigens niet in alle districten hetzelfde. Met uitzondering van het district Brokopondo waar het Sarantaccaans op de eerste plaats staat en het Nederlands op de tweede, voert het Nederlands in alle districten de top 14 aan. Jn Paramaribo, Wanica, Marowijne, Commewijne, Coronie en Para staat het Sranan op de tweede plaats. In Saramacca en Nickerie staat het Sarnami op de tweede plaats en in Sipaliwini het Saramaccaans.

De resultaten van het thuistaalonderzoek maken duidelijk dat het Nederlands in Suriname de belangrijkste thuistaal is. Tegelijkertijd maken ze duidelijk dat er in de thuissituatie van de leerlingen altijd ook nog andere thuistalen worden gebruikt.

Thuistaalprofielen van leerlingen

(29)

uitvoering van liet thuistaalonderzoek’ geschetste methode een thuistaal-profiel samengesteld. We beperken ons hier bij wijze van voorbeeld tot een bespreking van de profielen van de drie grootste thuistaalgroepen: de groepen met Nederlands, Sranan en Sarnami als thuistaal.

Nederlands

Het taalprofiel van de groep met Nederlands als thuistaal is opgenomen in tabel 2.

Tabel 2: Talen die bij de Nederlandse thuistaalgroep thuis worden gebruikt naast Nederlands

% N

Thuistaal

65 13.095

Sranan

30 6.027

Sarnami

22 4.365

Engels

17 3.422

Surinaams-Javaans

10 2.054

Aukaans

8 1.639

Saramaccaans

2 348

Spaans

2 304

Portugees

1 251

Chinees

1 217

Paramaccaans

1 204

Arowaks

1 151

Aluku

1 136

Karaïbs

1 159

38 andere talen

Uit tabel 2 blijkt dat er bij dé meeste leerlingen met Nederlands als thuistaal ook nog andere thuistalen worden gesproken. Een grote groep leerlingen (65%) geeft aan dat er behalve Nederlands thuis ook Sranan gesproken wordt en 30% geeft aan dat er thuis ook Sarnami gesproken wordt. Andere thuistalen die door aanzienlijke groepen leerlingen worden genoemd zijn Engels, Surinaams-Javaans, Aükaans en Saramaccaans.

De door de leerlingen niet Nederlands als thuistaal gerapporteerde taalvaardigheid in het Nederlands is in alle onderzochte klassen (zeer) hoog. Gemiddeld ruim 94%

van de leerlingen in het primair onderwijs en 97% in het secundair onderwijs zeggen

(30)

Van de leerlingen met Nederlands als thuistaal kiest gemiddeld 85% deze taal in de interactie met hun moeders. Met broers/zussen spreekt gemiddeld 80% Nederlands en met de vaders 76%. Van de leerlingen met Nederlands als thuistaal rapporteert 80% dat hun ouders Nederlands met hen spreken. Deze gegevens wijzen op een veelvuldig en duurzaam gebruik van het Nederlands in het gezin. In de interactie met ooms/tantes, buren en beste vrienden kiest gemiddeld ruim 80% van de leerlingen voor het Nederlands maar het Nederlands wordt minder gebruikt als ze met hun grootouders praten (60%). Naarmate de leerlingen ouder worden kiezen ze in toenemende mate voor het Nederlands in de interactie met ooms/tantes, buren en beste vrienden maar met hun grootouders kiezen ze dan juist minder voor het Nederlands. De taaldominantie- en taalpre- ferentiepatronen van de leerlingen in de onderzochte klassen lijken sterk op elkaar: gemiddeld ruim 65% van de leerlingen beschouwt Nederlands als de taal die ze het beste beheersen en die ze het liefste spreken. Voor gemiddeld 68% van de leerlingen is het Nederlands ook de meest gebruikte taal in de thuissituatie. Het gebruik van het Nederlands neemt bovendien toe naarmate de leerlingen ouder worden.

Sranan

Het taalprofiel van de groep met Sranan als thuistaal is opgenomen in tabel 3.

Tabel 3: Talen die bij de Sranan thuistaalgroep thuis worden gebruikt naast Sranan

% N

Taal

95 13.095

Nederlands

25 3.435

Engels

20 2.690

Surinaams-Javaans

19 2.665

Sarnami

14 1.875

Aukaans

11 1.466

Saramaccaans

2 247

Spaans

2 231

Portugees

1 197

Paramaccaans

1 185

Arowaks

1 152

Chinees

(31)

Uit tabel 3 blijkt dat er bij de meeste leerlingen met Sranan als thuistaal thuis ook Nederlands gesproken wordt (95%). Daarna volgen Engels (25%), Surinaams-Javaans (20%) en Sarnami (19%) en op enige afstand Aukaans (14%) en Saramaccaans (11%).

De door de leerlingen niet Sranan als thuistaal gerapporteerde mondelinge taalvaardigheid in het Sranan is in alle onderzochte klassen (zeer) hoog. Gemiddeld ruim 90% van de leerlingen zegt dat ze het Sranan kunnen spreken en verstaan. De schriftelijke taalvaardigheid in het Sranan is veel minder ontwikkeld. De gemiddelde leesvaardigheid in het primair onderwijs is 56% en in het secundair onderwijs 75%.

De resultaten voor schrijfvaardigheid in het primair en secundair onderwijs liggen met resp. 45% en 53% veel lager. Zowel de mondelinge als schriftelijke beheersing van het Sranan neemt iets toe naarmate de leerlingen ouder worden; liet duidelijkst is dit bij de schriftelijke vaardigheden.

Leerlingen met Sranan als thuistaal rapporteren de laagste percentages voor keuze van het Sranan in de interactie met hun moeders (gemiddeld 43%) en vaders (gemiddeld 46%). Met broers/zussen spreekt gemiddeld 63% Sranan. Naarmate leerlingen ouder worden kiezen ze meer voor het Sranan in dé gezinsinteractie. Van de leerlingen met Sranan als thuistaal rapporteert 58% dat hun ouders Sranan met hen spreken. Deze gegevens wijzen op een consistent weinig intensief gebruik van het Sranan in de interactie tussen ouders en kinderen. Ook in de interactie met ooms/

tantes (43%) en grootouders (32%) is de keuze voor Sranan beperkt. Alleen in de interactie met buren (ruim 80%) en beste vrienden (76%) kiest een ruime en over de jaren groeiende groep leerlingen voor het Sranan. Deze gegevens bevestigen de positie van het Sranan als lingua franca in de openbare ruimte.

De meeste leerlingen die het Sranan als thuistaal hebben rapporteren een betere beheersing van het Nederlands dan van het Sranan. De cijfers liggen in alle klassen rond 20% voor het Sranan en rond 50% voor het Nederlands. Gedeelde dominantie van Sranan en Nederlands is zeldzaam (gemiddeld 12%). Tn alle klassen rapporteren de leerlingen met Sranan als thuistaal ook een veel hogere preferentie voor het Nederlands (gemiddeld ruim 50%) dan voor het Sranan (gemiddeld 18%). Naarmate de leerlingen ouder worden neemt de voorkeur voor het Sranan licht toe (van 14%

naar 23%) maar ze blijven aan het Nederlands de voorkeur geven. Gedeelde voorkeur

voor Nederlands en Sranan is zeldzaam (11%). Tot slot kan worden opgeinerkt dat

leerlingen met Sranan als thuistaal in het algemeen meer Nederlands spreken dan

Sranan. Het gebruik van Nederlands neemt toe naarmate de leerlingen ouder worden

en het gebruik van Sranan neemt licht af.

(32)

Sarnami

Het taalprofiel van de groep met Sarnami als thuistaal is opgenomen in tabel 4.

Tabel 4: Talen díe bij de Sarnami thuistaalgroep thuis worden gebruikt naast Sarnami

% N

Taal

88 6.027

Nederlands

39 2.665

Sranan

20 1.373

Engels

4 262

Surinaams-Javaans

2 167

Spaans

1 78

Portugees

1 77

Saramaccaans

0.9 62

Aukaans

0.7 50

Chinees

0.5 31

Arowaks

0.5 31

Karaïbs

0.4 24

Aiuku

0.3 22

Paramaccaans

0.4 29

11 andere talen

Uit tabel 4 blijkt dat er bij de meeste leerlingen met Sarnami als thuistaal thuis ook Nederlands gesproken wordt (88%). Daarna volgen Sranan (39%) en Engels (20%). Alle ander thuistalen hebben slechts (zeer) geringe sprekersaantallen.

De door de leerlingen met Sarnami als thuistaal gerapporteerde mondelinge taalvaardigheid in het Sarnami is in alle onderzochte klassen hoog ontwikkeld.

Gemiddeld ruim 85% van de leerlingen zegt dat ze het Sarnami kunnen spreken en verstaan. De schriftelijke taalvaardigheid in het Sarnami is in alle klassen laag. De gemiddelde leesvaardigheid in het primair onderwijs is 35% en in het secundair onderwijs 53%. De resultaten voor schrijfvaardigheid in het primair en secundair onderwijs liggen met resp. 28% en 43% veel lager. Zowel de mondelinge als schriftelijke beheersing van het Sarnami neemt iets toe naarmate de leerlingen ouder worden maar de mate van geletterdheid van de groep in het Sarnami is beperkt.

Leerlingen met Sarnami als thuistaal rapporteren iets hogere percentages voor

keuze van het Sarnami in de interactie met hun moeders (gemiddeld 78%) dan met

(33)

67%). Alle klassen laten een identiek en zeer consistent keuzepatroon voor het Sarnami zien wat een aanwijzing is voor de stabiliteit van de taai in het gezin. Dit wordt bevestigd door het feit dat van alle leerlingen met Sarnami als thuistaal 65%

rapporteert dat hun ouders Sarnami met hen spreken. Ook in de interactie met ooms/tantes (70%) en grootouders (74%) kiezen de leerlingen relatief vaak voor het Sarnami. In de interactie niet buren en beste vrienden daarentegen wordt minder Sarnami gekozen (resp. 58% en 65%). Naarmate de leerlingen ouder worden, groeit echter de keuze van Sarnami als taal voor interactie met buren en vrienden

De groep met Sarnami als thuistaal rapporteert vergelijkbare domi- nantiepatronen van Nederlands en Sarnami. Als de leerlingen nog jong zijn, beheersen ze het Nederlands (43%) vrijwel even goed als liet Sarnami (39%). Naarmate ze ouder worden, wordt het Nederlands (46%) echter dominanter dan het Sarnami (34%).

Gedeelde dominantie in beide talen is gering (gemiddeld 11%). In alle klassen rapporteren de leerlingen met Sarnami als thuistaal een veel hogere preferentie voor het Nederlands (gemiddeld 46%) dan voor het Sarnami (gemiddeld 28%). Naarmate de leerlingen ouder worden, neemt de voorkeur voor het Sarnami langzaam af en geven ze in toenemende mare de voorkeur aan het Nederlands. Gedeelde voorkeur voor Nederlands en Sarnami is zeldzaam (10%). Tot slot kan worden opgemerkt dat leerlingen met Sarnami als thuistaal in het algemeen iets meer Nederlands (55%) spreken dan Sarnami (52%), Het gebruik van Nederlands neemt toe naarmate de leerlingen ouder worden en het gebruik van Sarnami neemt licht af.

De drie bovenstaande thuistaalprofielen (en ook de elf andere hier niet besproken thuistaalprofielen) laten zien dat het Nederlands de meest verspreide, best beheerste en meest geprefereerde thuistaal is in Suriname. Die prominente positie van het Nederlands wordt nog onderstreept door het feit dat ook de meeste leerlingen die andere thuistalen noemen, toch het Nederlands beschouwen als de thuistaal die ze het best beheersen (dominantie) en het liefst gebruiken (preferentie). Dit is het geval bij het Arowaks, Karaïbs, Sranan, Paramaccaans, Aluku, Sarnami, Engels, Spaans en Portugees. Een uitzondering vormen de leerlingen die Aukaans, Saramaccaans of Chinees als thuistaal hebben. Deze leerlingen rapporteren een betere beheersing van die talen, met name mondeling, dan van het Nederlands, De talen worden in het gezin en de familie veel gekozen als communicatiemiddel maar de beheersing ervan neemt in de loop van de jaren af terwijl de beheersing van het Nederlands toeneemt.

De stabiele positie van deze talen in de gezinnen neemt echter niet weg dat de

voorkeur van de leerlingen uiteindelijk toch uitgaat naar het Nederlands. Voor zover

de leerlingen taalvaardig zijn in andere thuistalen dan Nederlands, betreft dat vooral

de mondelinge taalvaardigheid. Geletterdheid in deze talen is over het algemeen zeer

laag ontwikkeld.

(34)

Taalvitalitejt

In een meertalige context staan talen vaak in onderlinge competitie. Sommige talen worden meer en in meer verschillende domeinen gebruikt dan ander en de (mondelinge en schriftelijke) beheersing van de talen kan grote verschillen vertonen. Voor het ontwerpen van een taalbeleid voor het onderwijs is het van belang informatie te hebben over de relatieve positie van de betrokken talen. De meer of minder sterke positie van een taal is niet eenvoudigweg af te leiden uit het aantal sprekers van die taal. Daarom hebben we, zoals uiteengezet in de paragraaf ‘Opzet en uitvoering van het thuisraalonderzoek’, een meervoudige maat voor thuistaal vitaliteit ontwikkeld waarin taalvaardigheid, taalkeuze, taaldominantie en taalpreferentie in gelijke mate zijn meegenomen. Tabel 5 geeft een overzicht van de vitaliteit van de talen in de thuistalen top 14.

Tabel 5: Taalvilalitelts index van de thuistalen top 14

% Taal

61 Nederlands

55 Sarnami

47 Chinees

44 Aukaans

41 Sranan

35 Saramaccaans

33 Engels

32 Surinaams-Javaans

25 Portugees

24 Karaïbs

20 Spaans

18 Paramaccaans

13 Arowaks

12 Aluku

Uit tabel 5 blijkt zonneklaar dat het Nederlands in Suriname de meest vitale taal

is, op de voet gevolgd door het Sarnami. Daarnaast zijn ook het Chinees en Aukaans

zeer vitale thuistalen. Op basis van de positie van het Sranan in de taalvitaliteitsindex

kunnen we concluderen dat deze taal weliswaar als lingua franca in het openbare

leven een rol speelt maar minder als thuistaal functioneert dan de eerder genoemde

(35)

Conclusies, aanbevelingen en taalbeleidsontwikkeling

We vatten de resultaten van ons leerlingenonderzoek hier in hoofdpunten santen, formuleren daarna enkele aanbevelingen en sluiten af met een terugkoppeling naar de taalpolitieke overwegingen waar we deze bijdrage mee openden.

Suriname kent een grote diversiteit aan talen. Ons leerlingenonderzoek laat zien dat alle in de literatuur genoemde talen en nog een hele reeks andere als thuistalen worden gebruikt. De leerlingen noemen ruim 52 talen (en de leerkrachten dertien;

zie Yağmur & Kroon 2012 en Sitaldin, Kroon & Yağmur 2013). De leerlingen rapporteren naast hun als eerste genoemde thuistaal zonder uitzondering ook nog andere talen die in de thuissituatie worden gebruikt. Hun taalrepertoire omvat in alle gevallen ook het Nederlands, de officiële taal, en in bijna alle gevallen ook het Sra- nan, de lingua franca van Suriname. De leerlingen zijn zich heel duidelijk bewust van de talen die ze spreken en ze hebben er ook duidelijke ideeën over. Dat leerlingen Nederlands en Sranan als de belangrijkste talen in hun thuissituatie noemen en daarnaast nog een hele reeks andere talen, laat zien dat zij zich door afname van de vragenlijst in het Nederlands en in de school met hebben laren ‘intimideren’ en wel degelijk hun eigen antwoorden hebben gegeven.

De leerlingen noemen veertien verschillende talen meer dan honderd keer als thuistaal. De drie meest genoemde talen zijn het Nederlands, Sranan en Sarnanti.

Het Nederlands en Sranan worden in overeenstemming met hun status als officiële taal, respectievelijk lingua franca door een grote meerderheid van de leerlingen genoemd. Het Sarnami komt veel meer tevoorschijn als een taal die vooral in de Hindostaanse bevolkingsgroep als thuistaal wordt gebruikt. In de districten zien we de nodige verschillen met name als het gaat om de tweede positie op de lijst. Alleen in Brokopondo staar niet het Nederlands maar het Saramaccaans op de eerste plaats.

Het Nederlands is in Suriname de meest prominente thuistaal. Niet alleen wordt

de taal door de meeste leerlingen als thuistaal en meest gebruikte taal genoemd, het

is ook de best beheerste en meest geprefereerde taal, ook voor leerlingen die andere

talen dan Nederlands als eerste thuistaal noemen. De enige uitzondering in dit verband

zijn leerlingen die Aukaans, Saramaccaans en Chinees als thuistaal hebben en in die

talen een wat hogere beheersing rapporteren dan in het Nederlands. Ook hun voorkeur

gaat echter uit naar het Nederlands. Een belangrijk onderzoeksresultaat is verder dat

de leerlingen een hoge mondelinge en schriftelijke vaardigheid in het Nederlands

rapporteren en een gemiddeld tot hoge mondelinge vaardigheid in de andere thuistalen

maar dat de schriftelijke vaardigheden in die talen over het algemeen (zeer) laag

ontwikkeld zijn. De leerlingen maken gebruik van alle talen die zich in hun rijke

taalrepertoire bevinden. Dat leidt tot het naast en door elkaar

(36)

gebruiken van (elementen van verschillende) talen. Dit verschijnsel wordt aangeduid als languaging of polylanguaging (Jorgensen, Karrebrek, & Maller 2011). Het Nederlands is niet alleen de meest prominente thuistaal, het blijkt ook de meest vitale thuistaal van de leerlingen re zijn. Daarna volgen het Sarnanti, Chinees en Aukaans en op de vijfde plaats pas het Sranan.

We geven de mogelijke aanbevelingen die volgens ons uit bovenstaande conclusies kunnen worden afgeleid hier puntsgewijs en zonder uitvoerige toelichting weer. Het is zoals gezegd aan de direct betrokken beleidsactoren om deze aanbevelingen te bespreken en op hun waarde te schatten in relatie tot de actuele situatie en de directe behoeften van het onderwijs in Suriname.

Bij de ontwikkeling van een taalbeleid voor het onderwijs in Suriname is er geen reden om aan de positie van het Nederlands als instructietaal in het onderwijs te tornen. Het Nederlands is de enige taal die door een meerderheid van de betrokken leerlingen en leerkrachten wordt gebruikt, geprefereerd en voldoende beheerst.

Bij de ontwikkeling van een taalbeleid voor het onderwijs in Suriname moet rekening worden gehouden met het feit dat het Nederlands weliswaar de officiële taal is van Suriname en de instructietaal en voertaal in het onderwijs, maar dat het niet voor alle leerlingen de eerste en enige taal is. De ontwikkeling van een

taalverwervingsgerichte didactiek van het Nederlands zou daarom in de rede liggen.

Bij de ontwikkeling van een taalbeleid voor het onderwijs in Suriname ligt de introductie van een tweetalig model waarin naast het Nederlands systematisch gebruik wordt gemaakt van een of meer andere instructietalen niet voor de hand. De met name schriftelijke beheersing van die talen is daarvoor te gering en de talige diversiteit in de klassen te groot.

Bij de ontwikkeling van een taalbeleid voor het onderwijs in Suriname is het opportuun een steuntaal- of hulptaalaanpak te ontwikkelen waarin naast het

Nederlands in principe alle door de leerlingen en leerkrachten beheerste talen zouden kunnen worden ingezet ter verbetering van het onderwijsleerproces. Ook een hulptaalaanpak is echter zeker niet probleemloos. In veel klassen zal, gezien hun talig zeer diverse samenstelling, alleen het Sranan als gemeenschappelijke hulptaal in aanmerking komen.

Bij de ontwikkeling van een taalbeleid voor het onderwijs in Suriname kan worden overwogen de verschillende in Suriname voorkomende talen als vak aan te bieden in het onderwijs en/of er aandacht aan te besteden in lessen taalbeschouwing. De haalbaarheid van een dergelijke aanpak hangt mede af van de beschikbaarheid van onderwijsleermiddelen waarmee die talen (of een selectie ervan) kunnen worden onderwezen of beschouwd.

Bij de ontwikkeling van een taalbeleid voor het onderwijs in Suriname moet

aandacht worden besteed aan de wijze waarop leraren kunnen

(37)

worden voorbereid op onderwijs in meertalige klassen. Het betreft dan niet alleen het onderwijs in het schoolvak Nederlands, maar ook het onderwijs in andere vakken waarbij het Nederlands de belangrijkste instructietaal is.

Bij de ontwikkeling van een taalbeleid voor het onderwijs in Suriname is het van belang uit re gaan van empirische gegevens over de actuele situatie van meertaligheid waarin dit onderwijs plaatsvindt. Het uitgevoerde thuistaalonderzoek betreft een momentopname. Het verdient aanbeveling de beleidsontwikkeling te blijven baseren op de resultaten van gericht periodiek uit te voeren wetenschappelijk onderzoek.

Taalbeleid revisited

De uitvoering van ons onderzoek naar meertaligheid in het onderwijs in Suriname van dataverzameling tot verslaglegging duurde van 2007 tot 2009. In 2010 hebben we een eerste versie van ons onderzoeksrapport besproken met collega's in Suriname.

Daarna bleef het lange tijd stil, in die periode werd Ronald Venetiaan als president van Suriname opgevolgd door Desi Bouterse. Zo'n wisseling van de wacht kan leiden tot een verandering van het ideologisch perspectief op taalbcleidsontwikkeling door de overheid. Een nieuw perspectief kan gevolgen hebben voor de aanvaardbaarheid van onze onderzoeksuitkomsten en de opportuniteit van onze aanbevelingen. Het kan zelfs leiden tot een heroverweging van onze rol als onderzoekers for policy. Dat de nieuwe beleidsactoren in Suriname bezig zijn nieuwe perspectieven op taalbeleid te introduceren, blijkt onder meer uit een ‘Voorstel tot de instelling van een Taalraad voor de Republiek Suriname’ in 2011 (De Ware Tijd 17.3.2011) en uit initiatieven voor de formulering van een ‘Taalwet voor de Republiek Suriname’ in 2012. Over de precieze strekking en voortgang van deze dossiers bestaat nog onduidelijkheid.

Pas in 2012 kon Ons definitieve rapport officieel worden overhandigd aan de (nieuwe) minister van Onderwijs en Volksontwikkeling. Daarnaast is in samenwerking met het ministerie een brochure in ontwikkeling waarin de resultaten van het onderzoek voor het onderwijsveld in Suriname worden samengevat (Sitaldin, Kroon

& Ya mur 2013). Een formele reactie op het rapport ontbreekt nog en het heeft voor zover wij weten ook (nog) geen rol gespeeld in de aangehaalde nieuwe

beleidsinitiatieven. Het is een interessante vraag of en op welke wijze de Surinaamse overheid in haar klaarblijkelijke streven door middel van wetgeving te konten tot een nationaal en integraal taalbeleid op onze resultaten en aanbevelingen zat reageren.

Wij menen dat er voldoende aanleiding is om dat te doen en daarmee de beleidscyclus

voort te zetten. Dat zou inhouden dat de Surinaamse overheid nu overgaat tot de fase

van beleidsbepaling en een integraal taalbeleidsplan vaststelt en vervolgens de

implementatie van dat plan en de evaluatie, feedback en mogelijke

(38)

herziening en continuering ervan organiseert. De beleidscyclus is een

top-downinstrument voor beleidsontwikkeling. Een belangrijk aanvullend perspectief in dit verband is echter wat er in taalpolitiek opzicht ‘op de grond’ gebeurt, dat wil zeggen hoe de burgers van Suriname met hun talen en de daarvoor geldende bepalingen omgaan. Ons survey-onderzoek laat daar al het nodige van zien, maar door het uitvoeren van diepgaand etnografisch onderzoek naar de dagelijkse

taalpraktijk in Suriname zouden de uitkomsten van dat onderzoek meer in perspectief kunnen worden geplaatst. Het is precies dat geïntegreerde perspectief van

kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de taalsituatie in Suriname dat nodig is om beleidsrelevante conclusies te kunnen trekken. Onze Stelling is dat een overheid die hij de formulering en implementatie van haar taalbeleid geen rekening houdt met bottom-upprocessen het risico loopt van een gering draagvlak. En dat is niet

bevorderlijk voor de duurzaamheid van haar beleid.

Literatuur ABS, 2006

Suriname census 2004, volume IV, huishoudens, gezinnen, woonverblijven;

Suriname in cijfers no. 221-2006/03, Paramaribo: Algemeen Bureau voor de Statistiek.

Carlin, E.B., & J. Arends, 2002

Atlas of the Languages of Suriname. Leiden: KITLV Press.

Extra, G., R. Aarts, V.T van dat Avoird, P. Broeder, & K. Ya mur, 2002 De andere talen van Nederland thuis en op school. Bussum: Coutinho.

Extra, G., & K. Yağmur (eds.), 2004

Urban Multilingualism in Europe; Immigrant Minority languages at Home and at School. Clevedon: Multilingual Matters.

Gobardhan-Rambocus, L., 2006

De Surinaamse meertaligheid. Oso; Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis 25(1): 131-148.

Hill, M., 2005

The Public Policy Process. Harlow: Pearson Longman.

Hoogerwerf, A., 2003

Beleid, processen en effecten. In: A. Hogerwerf & M. Herweijer (Red.).

Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschap. Alphen aan den Rijn:

Kluwer, 17-34.

Jørgensen, J.N., M.S. Karrebaek, L.M. Madsen & J.S Møller, 2011 Polylanguaging in Superdiversity. Diversities 13(2): 22-37.

Kroon, S., 2005

Onderwijs in en van het Nederlands in Suriname; Congres van de Nederlandse

Taalunie, 12-14 januari 2015, Paramaribo

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

sloot algemeen kiesrecht niet uit, maar de beslissing op welk tijdstip dit algemeen kiesrecht zou moeten worden ingevoerd werd aan Suriname zelf overgelaten.. Vooralsnog wilden

We kunnen dan wel eens de indruk hebben dat het Europese sprookje zijn invloed heeft doen gelden op die vertellingen, met prinsessen, met het Vrouw Holle-type, en soms is dat ook wel

Eveneens komt het voor dat gerechten worden bereid die mogelijk favoriete gerechten zijn (geweest) van de persoon ter ere van wie de slametan wordt gehouden en die niet per se

Niet alleen omdat de moderniteit van het huis zichtbaarder wordt, maar ook omdat de ruimte die onder het huis ontstaat voor een deel gebruikt kan worden om de was te drogen in

Opmerkelijk is dat Herlein nu in één hoofdstuk van zijn boek namen van apen bij elkaar heeft gezel die bij Van Berkel nog over twee delen verspreid waren. Het meest opvallend is

Het onderzoek leverde in totaal 85 woonoorden op, waarvan 23 slechts tijdelijk (maximaal 10 jaar) werden bewoond en een additioneel getal van 25 dorpen die na langere tijd

haantjes-toren-kerk onder aanvoering van dominee Sjewiet (!): ‘De man sprak in net zulke raadselen als die ik in zijn kerk had opgevangen, en in het algemeen spraken de mensen, zodra

Deze catalogus bevat de titelbeschrijvingen van boeken, kaarten, brochures en tijdschriften en een aantal overdrukken en pamfletten, die handelen over Suriname of die geschreven