• No results found

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 31 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 31 · dbnl"

Copied!
401
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

letterkunde en geschiedenis. Jaargang 31

bron

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 31. Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, Nijmegen / KIT Publishers, Amsterdam 2012

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_oso001201201_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Afbeelding omslag

Surinaamse vlag

(3)

Woord vooraf

Iedere sociale formatie kent verhalen die een aantal aspecten daarvan moeten verbeelden. Deze verhalen worden overal, telkens weer, verteld: op scholen, in kerken, door politieke partijen, de media, vakbonden etc. Ze zijn onder andere te vinden in de bellettrie, de pers en de populaire cultuur. Daarnaast zijn er officiële symbolen, zoals volksliederen, vlaggen en nationale wapens. Samen vormen zij de basis waarop de bevolking zich met de samenleving en onderling leert identificeren. Uit dit proces van identificatie ontstaat een gemeenschap van burgers die het idee koesteren dat zij bij elkaar horen, en zich daardoor met elkaar verbonden voelen - een natie.

In Suriname is het niet anders. Liefdesuitingen voor en lofzangen op Suriname zijn er altijd al geweest. Zo luiden de eerste regels van het lied Ai Sranan, waarin de zanger Max Nijman zijn liefde voor Suriname en de verschillende districten bezingt,

‘Ai Sranan mi moi switi kondre/Ai, mi lobi yu so te’

1

. Op You Tube wordt Nijmans lied vergezeld door beelden die Suriname moeten symboliseren: de kaart en het wapen van Suriname, de vlag, een oud bankbiljet, foto's van het oude en moderne Suriname et cetera. De muziek, de tekst en een aantal foto's representeren een Suriname dat slechts in de herinnering nog bestaat.

Sinds het begin van deze eeuw komen de liefde, lof en trots op een meer eigentijdse manier tot uiting in kleding, caps, sieraden, accessoires, liederen, spoken words en gedichten. Het zijn vooral jongeren die op deze manier willen laten zien hoe zij over hun vader- of moederland denken. Switi Sranan wordt daarbij vertaald in het krachtige I love SU, een logo dat, ook wel eens als Mi ♥ Sranan, alomtegenwoordig is op kleding, caps, accessoires en prullaria. De liefde voor het land Suriname laat zich kennelijk goed verbinden met commerciële activiteiten.

I love SU is ook de titel van het liefdevolle eerbetoon van Audrey Bakrude &

Enver & Kolonel aan hun geboorteland. Dit nummer, met een tekst in het Engels, Nederlands en Sranan die wordt gezongen en gerapt op een pakkend ritme, was een hit in Suriname. Dit is slechts een van de vele voorbeelden van de wijze waarop Surinaamse jongeren zich laten horen en zien. Immers, ze zijn jong en ze willen wat.

Maar kan dat? ‘Mijn land is gezegend en rijk, maar toch lijkt het zo poti als ik om me heen kijk’ zingt Enver in I love SU. Met een optimisme dat eigen is

1 Oh Suriname, mijn mooi heerlijk land/oh, ik hou zoveel van jou.

(4)

aan jongeren vervolgt hij met de woorden ‘ma mi ne bruja, neks no fout/Sranan blijft me gudu lobi, het land waar ik van hou’.

2

Suriname kent een jonge bevolking. Meer dan de helft (70 procent) van de Surinaamse bevolking is onder de 35 jaar. Bij de verkiezingen van mei 2010 stemde 30 procent van de kiesgerechtigden voor het eerst. Jongeren zijn

CARICOM-jeugdambassadeurs

3

voor Suriname, ze zijn actief in het Nationaal Jeugd Parlement Suriname en er wordt gewerkt aan de institutionalisering van het Nationaal Jeugd Instituut. In april van dit jaar was er nog een Nationaal Jeugd Congres met als thema ‘Jongerenparticipatie, een fundament voor een sterke natie’. Maar hoeveel weten we eigenlijk over hun kansen en mogelijkheden? Wat zijn de dromen, toekomstverwachtingen, aspiraties en frustraties van jongeren in SU? Waar slagen of falen ze? En waarmee identificeren hun Nederlands-Surinaamse leeftijdsgenoten zich in steden als Amsterdam?

Deze vragen stonden centraal in november 2011 tijdens het 30ste IBS-colloquium dat de titel ‘I love SU!? Jong Surinaams aan twee kanten van de oceaan’ had meegekregen. Hiermee heeft het colloquium gezicht en stem willen geven aan een groep burgers die te pas en te onpas het volk van morgen wordt genoemd, maar waarvan heden en verleden vaak onbekend, én de toekomst onzeker is.

In dit themanummer zijn de bijdragen aan dit colloquium opgenomen. De auteurs richten zich op verschillende aspecten van Surinaams jongzijn in Par'bo én Damsko, in SU én NL. Het nummer opent met een bijdrage van Carla Bakboord over de verschillende soorten boodschappen (boskopu) die jonge Surinaamse musici willen uitdragen door middel van muziek (poku), woord en beeld. De thema's die in hun liederen aan de orde komen variëren. De liefde voor Suriname, hoe kan het ook anders, blijkt een belangrijk thema. Dit betekent niet dat Suriname kritiekloos wordt bezongen. Sommige musici gebruiken talent om zich kritisch uit te spreken over maatschappelijke kwesties, zoals milieuvervuiling en discriminatie. Bij andere musici staan de liefde voor God, gendervraagsrukken of seksualiteit centraal. En, zoals valt te verwachten in een multi-etnische samenleving, is de muziek vaak een amalgaam van verschillende Surinaamse en internationale stijlen.

In zijn bijdrage doet Frank Bovenkerk verslag van een onderzoek (self-report

survey) dat hij in Suriname samen met studenten van de ADEK-universiteit uitvoerde

onder een representatieve steekproef van schoolgaande jongeren tussen twaalf en

vijftien. Bovenkerk wijst er op dat hoge misdaadcijfers logisch zouden zijn gezien

de aanwezigheid van algemene criminogene factoren, zoals hoge werkloosheid,

ongelijkheid in inkomen, onvolledige gezinnen en ‘gebroken’ families, nasleep van

de

(5)

binnenlandse oorlog en politieke voorbeeldfiguren met een imposante criminele reputatie. Echter, het belangrijkste resultaat van het onderzoek is dat leerlingen van Suriname heel laag scoren op de vraag of ze ‘ooit’ één van de in de voorgelegde vragenlijst genoemde wetsovertredingen hadden begaan. Het vermoeden is dat deze score is gerelateerd aan de sterke informele sociale controle.

Lucy Lewis, Tobi Graafsma, Han Entzinger en Ad Kerkhof buigen zich in hun bijdrage over het suïcidaal gedrag onder jongeren in Paramaribo en Nickerie. Hiermee voorzien zij in een leemte, aangezien er weinig systematisch onderzoek is verricht naar suïcidaal gedrag in Suriname. Over de mogelijke sociologische oorzaken van dit gedrag is evenzeer weinig bekend. De auteurs hebben zich voor hun bijdrage gebaseerd op onderzoek van Lewis in Paramaribo en Graafsma in Nickerie naar de achtergronden en motieven van jongeren die hebben gepoogd zich van het leven te beroven. Het gaat hier dus om personen die de suïcidepoging hebben overleefd. Git het onderzoek blijkt dat de meeste jonge pogers Hindoestaanse vrouwen zijn met een lage opleiding, die vaak geen of een laag inkomen hebben. Voor de totale groep van jonge pogers geldt dat zij meestal ongehuwd zijn, geen werk hebben en nog naar school gaan. Hun motieven voor hun poging tot suïcide variëren van familieruzies, relatieproblemen, boosheid over onbegrip van de zijde van de ouders, familie of de onderwijzer op school en beperking van hun bewegingsvrijheid.

De bijdrage van Inge van der Welle heeft betrekking op de identificatie van Surinaams-Nederlandse jongeren. Van der Welle laat zien dat voor deze jongeren identificatie met Suriname niet vanzelfsprekend is. Zij kunnen zich zowel Nederlander als Surinamer voelen maar soms ook Nederlander of Surinamer. Bovenal blijken zij zich Amsterdammer te voelen. Aan het eind van het artikel vergelijkt van der Welle de identificaties van de Surinaamse-Nederlandse jongeren met die van

Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse jongeren. Het blijkt dat de laatste twee groepen zich meer verbonden voelen met hun herkomstland; met hun

Surinaams-Nederlandse generatiegenoten hebben zij de voorkeur voor de Amsterdamse identiteit gemeen.

In de bijdrage van Markus Balkenhol staar het verschil in de betekenissen die ouderen en jongeren in de Afro-Surinaamse gemeenschap toekennen aan de slavernij en de ‘eigen’ cultuur centraal. Ouderen zien de afwezigheid van jongeren bij herdenkingen van het slavernijverleden en culturele bijeenkomsten als het ontbreken van belangstelling hiervoor, terwijl juist zij de herinnering aan de slavernij en de cultuur levend moeten houden. In de bijdrage kent Balkenhol een centrale rol toe aan de koto. De koto zou de scheiding tussen de Nederlandse en Afro-Surinaamse gemeenschap markeren, tussen ouderen en jongeren en de wijze waarop deze twee generaties de slavernij en het culturele erfgoed van de Afro-Surinamers beleven.

Kotodraagsters staan voor een ouderwetse man-

(6)

nier van het levend houden van de herinnering aan de slavernij, met alle politieke implicaties van dien. De belangstelling van Afro-Surinaamse jongeren voor het culturele erfgoed blijkt veel breder. Ze beperkt zich niet tot de slavernij en de Afro-Surinaamse cultuur, maar richt zich evengoed op een (mythisch) Afrika en de geschiedenis en cultuur daarvan.

De bijdragen van Alida Neslo en Arnold Schalks vormen een duoverslag van een project in Suriname dat tot doel had veroordeelde jongeren via de kunsten te resocialiseren. In haar bijdrage beschrijft Alida Neslo hoe zij van de bevoegde autoriteiten toestemming weet te krijgen om het project uit te voeren en de reacties van de jongeren op de lessen in tekenen, schilderen, ontwerpen van sieraden, dans en theater en muziek maken en de betrokkenheid van Surinaamse, Nederlandse en Belgische kunstenaars daarbij. De bijdrage van Arnold Schalks heeft de vorm gekregen van een dagboek waarin ‘die witte man’ zijn avonturen in Santo Boma heeft opgetekend. Aan het eind van het project voeren de jongeren een show op in theater Thalia en er komen een CD en kunstboekje uit met muziek en teksten van de jongeren. Het verlag van Neslo eindigt met een terugblik waaruit duidelijk wordt dat het, ondanks de goede resultaten, bij een eenmalig project is gebleven.

Dit nummer bevat verder een essay van Pim van der Meiden over spanningsvelden en raakvlakken tussen Surinamers en Nederlanders, twee volkeren die, volgens Van der Meiden, ver van elkaar af liggen en tegelijkertijd zo nauw met elkaar zijn verbonden zijn. Ook zijn er twee In Memoriams opgenomen: voor Ineke van Wetering en Anil Ramdas. Zoals gebruikelijk wordt ook deze aflevering van Oso afgesloten met de rubrieken Recensies, Lijst van recente publicaties.

John Schuster

Hoofdredacteur

(7)

Carla Bakboord Wan poku boskopu

Jonge Surinaamse musici laten hun stem horen

Jonge musici vormen een opvallend, dynamisch en creatief deel van de Surinaamse populatie. Muziek schrijven en spelen heeft voor veel van deze musici een intrinsieke waarde. ‘Ik ben muziek’, ‘disi na mi’, ‘ik kan niet zonder muziek’, zijn enkele uitspraken van jonge musici. De meesten van hen zijn al op zeer jonge leeftijd begonnen met zingen of een instrument te bespelen. Muziek is voor hen, naast het streven naar een muziekcarrière, een belangrijk medium om niet alleen hun gevoelens, maar ook maatschappelijke kwesties die hen bezig houden via woord en beeld uit te drukken. Dat is mede mogelijk door verbeteringen in de infrastructuur van het muziekonderwijs en de toename van het aantal opnamestudio's. Volgens Henk van Vliet, een invloedrijke Surinaamse DJ , met een encyclopedische kennis over Surinaamse muzikanten, zit de muziekindustrie weer in de lift. Zo geeft hij aan dat de succesperiode van de muziekindustrie in Suriname omstreeks 1970 begon met de komst van de eerste professionele 24-sporen platenpers bij Fendal Caribbean.

Daarvoor kon men terecht bij Ventu studio en Apintie, die hun platen in het buitenland lieten persen. In de jaren tachtig, tijdens de militaire periode, was er een terugval in de productie van platen als gevolg van de avondklok en het rantsoen op benzine. De muziekindustrie lag stil en de mogelijkheden voor muziekonderwijs waren heel beperkt.

Anno 2012 zijn er meer dan twintig professionele en amateur

muziek-opnamestudio's in Suriname en ongeveer vijftien producers en vijf gekwalificeerde arrangeurs. Er zijn diverse zang- en compositiewedstrijden en muziekonderwijs van onder andere de Stichting Nationale Volksmuziekschool Suriname, het Instituut voor de Opleiding van Leraren, privémuziekscholen en het Conservatorium Suriname, dat 1 oktober 2011 van start is gegaan. Via de ongeveer twintig radiostations en twintig TV -stations, die de etnische en multi-linguale diversiteit van Suriname weerspiegelen, bereiken deze jonge musici via de ether en het Internet een zeer divers publiek in heel Suriname met hun muzikale boodschappen.

Bovendien luisteren deze musici dagelijks thuis, in de auto, op school via hun Black

Berry, IPod, IPad of mobile telefoon naar de radio; ze downloaden muziek via het

internet of kijken naar de TV . Dit grote aanbod van muziek en de verbetering van de

infrastructuur voor muziek zal ongetwijfeld leiden tot een verhoging van de kwaliteit

van de producties

(8)

van jonge musici en tot een versnelde ontwikkeling van de Surinaamse

muziekindustrie. Nog even en de muzikale producten van Surinaamse bodem prijken ook op de lijst van export artikelen.

Er is in Suriname nog weinig onderzoek gedaan naar de boodschappen die jongeren willen overdragen via hun muziek en de kritische standpunten die zij daarbij innemen.

Een uitzondering hierop is het onderzoek van Jaffe en Sanders (2009) die laten zien hoe jonge gemarginaliseerde Marrons in Paramaribo strategieën ontwikkelen in hun strijd tegen etnischraciale stigmatisering en voor verbetering van hun

sociaal-economische positie. Deze jongeren gebruiken vooral reggae- en dancehall muziek om hun eigen fysieke en sociale ruimte, zowel in het binnenland als in de stad, vorm te geven.

In dit artikel doe ik verslag van een onderzoek dat ik tussen augustus en oktober 2011 heb gedaan naar datgene wat Surinaamse musici willen overdragen door middel van muziek. Voor een eerste verkenning van dit thema luisterde en keek ik naar verschillende media en bezocht ik concerten en muziekscholen. Daarnaast interviewde ik zesentwintig personen, onder wie negentien jonge mannen en vrouwen tussen veertien en eenendertig jaar en twee veertigjarige zangers van de formaties Aptijt en Karinha Lovers. Een van de vrouwelijke respondenten is de enige vrouwelijke DJ in Suriname. Omdat zij zichzelf ook als vertolker van muziek ziet, besloot ik haar aan de onderzoekspopulatie toe te voegen. Sommige respondenten zijn bekende musici, omdat hun muziek vaak is te horen op de radio en de televisie en ze treden regelmatig op. Andere respondenten staan nog aan het begin van hun muziekcarrière en/of volgen muzieklessen met het doel beroemd te worden, zoals zij zelf zeggen. Deze musici zijn van Inheemse, Marron, Creoolse, Mix, Hindostaanse, Chinees-Javaanse afkomst.

Ze maken onder meer samboera, kawina, seketi, kaseko, pop, gospel, baithák-gáná, bollywoodstijl, popjawa, klassiek, reggae, house, dance en dancehall muziek. Verder sprak ik nog met vijf muziekdocenten en kenners van de Surinaamse muziek.

Dit artikel is bedoeld als een eerste verkenning van de maatschappijkritische en persoonlijke boodschappen die jonge Surinaamse muzikanten aan hun publiek willen overdragen door middel van muziek, woord en beeld. De thema's strekken zich uit van trots op het lokale of nationale heden en verleden tot religieuze, sociaal maatschappelijke of politieke kwesties. Sommige musici belijden hun liefde voor Suriname en werpen tegelijkertijd een kritische blik op het land, bij anderen staat hun liefde voor God, het vraagstuk van gender of seksualiteit centraal. Dit neemt niet weg dat het bieden van entertainment tegelijkertijd een belangrijk doel is dat deze musici nastreven.

Centraal in deze bijdrage staan de boodschappen en standpunten die Surinaamse

musici via hun muziekteksten en beeld aan de samenleving nadrukkelijk kenbaar

willen maken.

(9)

Muziek geeft vorm aan de natie

‘Ik houd van Suriname en zal hef land never, nooit, verlaten om ergens anders te gaan wonen’. Dit benadrukt Dino Orpheo Canterburg, beter bekend onder zijn artiestennaam Damaru

1

, tijdens ons telefonisch interview. Damaru was op dat moment op weg naar de Johan Adolf Pengel luchthaven vanwaar hij naar Nederland zou vertrekken voor enkele optredens. Dat jongeren van Suriname houden, er trots op zijn en hier in hun muziek en videoclips uiting aan geven is duidelijk merkbaar in Suriname. De liefde voor Suriname wordt zeer pregnant uitgedragen door het I Love Su dat op diverse billboards en kledingstukken prijkt en in tv spotjes figureert. Maar vanwaar deze liefde? De meeste jonge musici verbinden hun liefde voor Suriname met het feit dat het hun geboorteland is. Zo stelt bijvoorbeeld Damaru:

Suriname is mijn geboorteland. Daarom wil ik mijn liefde voor mijn geboorteland uitdragen met een lied.

2

Dit nummer [‘Suriname’] wordt ook tijdens de vluchten van de SLM afgedraaid en op websites. Ik kan mezelf een nationalist noemen. Ik ben me er wel van bewust dat ik hier [Suriname, CB] geen carrière kan maken, maar mijn geboorteland zal ik never, nooit verlaten. Als Surinamer is het moeilijk een doorbraak te maken in het buitenland, en als het is gelukt, moet je weten waar je vandaan komt. Je afkomst moet je nooit verloochenen en zo houd ik de band met Suriname.

Damaru draagt zijn liefde voor Suriname en zijn nationalistische boodschap door middel van zijn muziek ver over Suriname's geografische en virtuele grenzen uit.

Jonge musici, zoals Damaru, kunnen door gebruikmaking van geavanceerde audiovisuele technologie en met minder financiële middelen dan voorheen via muziek

CD ' S en DVD ' S hun boodschap uitdragen, die vervolgens wordt verspreid via de lokale media, straatventers, markten en de diverse muziekwinkels in Suriname. Daarnaast maken zij ook gebruik van YouTube en iTunes om zichzelf mondiaal te profileren en Suriname aan te prijzen. Zo zien wij dat Damaru's ‘Suriname’ en ‘Ik ben verliefd op Suriname’, die frequent zijn te horen, als bindmiddel fungeren en Suriname's nationalisme en natievorming stimuleren.

Het hedendaagse Surinaamse nationalisme is gebaseerd op het streven naar eenheid in verscheidenheid. Dit streven werd in de jaren vijftig van de twintigste eeuw geformuleerd door Adhin in reactie op het ‘Creoolse nationalisme’ van de Partij Nationalistische Republiek (PNR) dat uitging

1 Damaru heeft zijn nummer Mi Rowsu (Tuintje in mijn hart) samen met de bekende Nederlandse zanger Jan Smit, opnieuw opgenomen.

2 In 2005 bracht Damaru het nummer ‘Suriname’ uit. Dit nummer was dagelijks op

diverse radiostations te beluisteren.

(10)

van homogeniteit van de natie. Hiermee gaven Adhin en zijn navolgers te kennen dat Hindostanen, met behoud van hun eigen cultuurgoed evenzeer nationalistische en volwaardige Surinamers konden zijn als diegenen die uitgingen van een homogene cultuur en bevolking (Van Kempen 2002: 235).

Het uitgangspunt van ‘eenheid in verscheidenheid’ is terug te vinden in de samenstelling van muziekformaties, in muziekproducten en boodschappen van jonge musici. Zo is er, het in 1971 door theaterregisseur Henk Tjon, opgerichte Alakondre Dron Ensemble, waarin percussionisten afkomstig uit alle etnische groepen al muziekmakend eenheid uitdragen door middel van een verscheidenheid aan ‘etnische’

slaginstrumenten. Het in Sarnami Hindi gezongen nummer Hum Sab Surinami Hai,

3

(Wij zijn allen Surinamers), met de begintonen van het Surinaams volkslied als prelude, roept een gevoel van verbondenheid op. Verschillende musici hebben in hun werk een fusie gesmeed tussen de kenmerkende muziekstijlen van de

verschillende etnische groepen. Bovendien combineren ze Surinaamse muziek met een beat van rock, merengue, reggae, dancehalt, hip hop, bollywood-stijl, of andersoortige muziekgenres die via de digitale snelweg Suriname bereiken. Code switching, dat zo kenmerkend is voor het taalgebruik in de multilinguale Surinaamse samenleving, wordt weerspiegeld in de muziek (Nilep 2006). De onlangs uitgebrachte Hindi, Nederlandse en Sranantongo CD TumSse van de Hindostaanse Ashna Changoer en de Creoolse Enver Panka, en het nummer Sambura Dans van de Inheemse formatie Karinha Lovers, dat in het Nederlands, Sranantongo en Caribs wordt gezongen, zijn goede voorbeelden van de vermenging van talen en muziekstijlen. Op deze manier creëren jonge musici een nieuwe Surinaamse muzikale identiteit, die zowel nationaal als buiten Suriname's geografische grenzen als typisch Surinaams wordt herkend.

Ashna Changoer

Muziek is één van de cultuurvormen waarin de Surinaamse identiteit het

gemakkelijkst tot uiting komt. Juist omdat het zo herkenbaar is. Nationalisme kan

gevoelens van liefde voor de natie creëren. Deze liefde

(11)

wordt getoond met behulp van culturele producten, zoals poëzie, muziek, literatuur en fictie (Anderson 1983: 125). De kracht van de culturele producten, zoals muziek, wordt volgens Anderson bepaald door de invloed van taal (Anderson 1983: 127).

Taal, vooral in de vorm van poëzie en liederen, speelt een belangrijke rol in het gelijktijdig delen van cultuur,. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het volkslied dat gezongen wordt op momenten die voor de natie ideologisch gezien van grote waarde zijn. Op hetzelfde moment zingen mensen die elkaar niet kennen dezelfde woorden op dezelfde melodie. Het resultaat hiervan is de constructie van een eenheid

(Overgauw 2006: 18-19). Deze eenheid wordt door sommige musici vormgegeven door Surinamer-zijn gelijk te stellen aan houden van Suriname en van de mensen die er wonen. Deze liefde moet ook tot uiting komen in het schoon houden van het milieu en een rechtvaardig verdelen van de middelen van bestaan. Zo vormt het veel bekritiseerde zwerfvuil in Paramaribo een van de thema's van het nummer I love Su dance dat door Enver Panka, Audrey Bakrude en Kolonel in het Engels, Nederlands en Sranantongo wordt gezongen.

Audrey Bakrude, Enver & Kolonel

Jonge musici wijzen alle burgers en de overheid op hun collectieve (Surinaamse) verantwoordelijkheid en proberen via de verspreiding van hun muziekproducten de natie op positieve wijze vorm te geven. Nortna Sante, de zeer populaire Aucaanse zangeres, bekend van onder andere Koko Gowtu, die zelf haar muziekteksten schrijft, zegt er het volgende over:

Ik kijk alleen maar naar de goede dingen en niet naar de slechte dingen.

Ik houd van mijn land en van de mensen die erin wonen. [...] Omdat ik zoveel van mijn land houd, kan ik niet over die slechte dingen schrijven.

Ala kondre abi syen, [elk land heeft zijn eigen geheimen] dus ik kan mijn

vuile was niet buiten hangen. Alleen mooie dingen wil ik brengen.

(12)
(13)

Un alamala na srananman (wij zijn allen Surinamers) maar niet allemaal gelijk

De respondenten gebruiken hun muziek ook om hun misnoegen te uiten over de ongelijkheid en onrechtvaardigheid die zij zelf ervaren. De Inheemse muziekformatie Karinha Lovers geven hier uiting aan in hun lied ‘Land van stoere Indianen’. Zij wijzen de samenleving er op dat ook zij, de Inheemsen, Surinamers zijn, maar niet als zodanig erkend worden. Zij leggen er de nadruk op dat zij gerespecteerd dienen te worden en dat men met hen moet samenwerken. Zo zingen zij:

Den Ingi ben di befo un alamala ben de na kondre

Un sabi den, un teri den, un wroko nanga den, un lespeki den, Un lobi den, un libi nanga den, un alamala na Srananman We zijn oorspronkelijk en dat na a verschil. ja.

De Indianen waren de oorspronkelijke bewoners

Jullie weten het, jullie moeten hen erkennen, met hen samenwerken en hen respecteren Jullie moeten van hen houden met hen samenleven want we zijn allemaal Surinamers.

Karinha Lovers zeggen dat de Inheemsen al eeuwenlang onderdrukt worden. Daarmee leggen zij de nadruk op processen van achterstelling waarmee zij op grond van hun etnische afkomst hebben te kampen.

Etnische identiteiten zijn subject van onophoudelijke onderhandeling en verandering. Zij worden voortdurend ingezet als instrument voor het maken van onderscheid en voor het verkrijgen van politieke macht en toegang tot hulpbronnen en verschillende vormen van kapitaal (Jenkins 1996; Bauman 1999; Bourdieu 1997;

Eriksen 2002), Deze processen zien wij ook bij deze jonge Surinaamse musici die aandacht vragen voor hun etnische groepsbelangen. Hun boodschap Un alamala na Srananman en ‘Wij moeten het samen doen’ botst niet met het onderkennen van hun achterstelling. De tekst ‘Wij zijn oorspronkelijk. Dat is het verschil’, verwijst naar de Inheemsen die de eerste bewoners van Suriname zijn, maar niet als zodanig worden erkend. Dit blijkt ook uit een onderzoek dat ik in 2007 heb verricht naar de

verwevenheid van klasse, etniciteit, nationalisme en burgerschap in relatie tot de

toegang tot onderwijs in de Inheemse gebieden Matta en Bigi Poika. De studie wijst

uit dat de kinderen uit deze gebieden zich niet betrokken voelden bij het proces van

natievorming: ze ervaren minachting en achterstelling op basis van hun ‘Indiaanse

identiteit’, die zich volgens de volwassen bewoners van de dorpen op ‘grote schaal

voordoet’. Zo noemden zij de beperkte onderwijsmogelijkheden, het ontbreken van

een wettelijk kader voor hun grondenrechten en door de politiek nauwelijks te worden

gekend, als

(14)

determinanten voor uitsluiting van hun etnische groep (Bakboord 2009: 159). Het benadrukken van de achtergesteldheid van deze etnische groep via onder andere de muziek kan wellicht bijdragen aan een rechtvaardig Suriname voor alle Surinamers.

Karinha Lovers

Duidelijk is het dat de respondenten via hun muziekproducten het recht op de eigen etnische (en culturele) identiteit nadrukkelijk tot uiting brengen, waarmee zij hun sociaal-maatschappclijke positie duiden. Tegelijkertijd doorbreken zij de etnische grenzen en accentueren zij hun gemeenschappelijke deler - het Surinaams-zijn - en geven zij de nationale identiteit vorm. Zij leveren kritiek op de onzorgvuldige manier waarop de Surinaamse bevolking en haar regering met het milieu, de natuurlijke hulpbronnen en hun (mede)burgers omgaan. Ondanks de soms zorgwekkende sociaal-maatschappelijke en politieke omstandigheden, laten deze jonge musici zich niet leiden door negatieve gebeurtenissen. Hun liefde voor muziek, gaat samen met hun liefde voor Suriname. Of zij alleen bun sani (positieve dingen) naar voren brengen, of dat zij verkiezen de vinger op de zere plek te leggen, in beide gevallen is het hen onomstotelijk te doen om het I Love SU gevoel.

Muziek en religie zijn een mooie blend voor mij

Sommige van de respondenten brengen in hun muziek naast hun I Love Su ideologie ook hun liefde voor God tot uiting. love U so, een remix van de jonge rapper Asgar Koster, is een ode aan ‘onze Lieve Heer en God’, zoals Asgar dat zelf verwoordt.

Zowel hij als de jonge gospelzan-

(15)

geres Shanice Redan, winnares van de Suritalentshow, geven stem aan hun religieuze identiteit en maken gebruik van gospelmuziek om hun evangelische boodschappen aan het publiek over te brengen. Kerk en muziek zijn altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden. Omdat religieuze gemeenten jongeren doelbewust stimuleren muziek te maken en hen daarvoor een podium bieden in de kerk, leveren jonge musici een niet onbelangrijke bijdrage aan de verspreiding van het Woord. Pater Esteban Kross van het Rooms-Katholieke bisdom, zelf een zanger van formaat, is één van de geestelijken die actief met jonge musici hezig is. Gospelmuziek is veel te horen is in de

Pinkstergemeenten, op radio, TV en via digitale media, en is, net als de jonge gospelmusici tegenwoordig heel populair. Deze toenemende zichtbaarheid in de publieke ruimte is een signaal van jonge christenen die hun plek daarbinnen opeisen, waarbij jonge musici een steeds belangrijkere rol spelen. Muziek en worshipping die aan elkaar verbonden worden, is voor hen de drijfveer om de juiste keuzes in het leven te maken. Zo vertelt de negentienjarige Shanice Redan:

Die combinatie muziek en christelijk religie is een mooie blend voor mij.

Omdat ik er kracht uit kan putten die ik nodig heb in moeilijke tijden, maar ook in rijden dat ik blij ben. Ik kan dan zeggen ah, prijs de Heer (zij klapt in haar handen) pak er een instrument bij, want ook bij de laatste psalm staat; prijs de Heer met alle instrumenten die er bestaan. [...] Ik gebruik dan mijn stem als instrument, mijn piano erbij en die maken het heel gezellig [...].

Shanice en haar jonge collegae gospelmuzikanten delen deze positieve ervaringen met hun leeftijdsgenoten via hun muziekproducten en roepen hen op te leven volgens het christelijke waarden- en normenpatroon. Door ook rap, andere popgenres en blues- en jazzakkoorden te integreren in de gospelmuziek, bieden zij een alternatief voor mainstream artiesten en trekken zij niet alleen christelijke jongeren, maar ook jongeren die geen of een andere geloofsovertuiging aanhangen. Zo stelt Luhr (2005;

206) dat muziek ingezet kan worden ‘om een dialoog aan te gaan met een seculiere cultuur, terwijl je jongeren probeert aan te trekken voor het geloof’. En omdat jongeren regelmatig te maken hebben met allerlei frustraties, kan het evangelie voor hen een antwoord geven op de vele problemen en anticiperen jonge gospelmusici hierop.

Voor een groot aantal jongeren is het moeilijk de juiste keuze te maken. Zo behoren

opgelegde traditionele genderrollen, geweld, seksualiteit, liefdesrelaties en relaties

met ouderen tot de meest voorkomende problemen van jongeren en geven enkele

jonge musici aan dat zij peer pressure als hun vijand nummer één beschouwen. Kelita

Gallant, de eenentwintigjarige musicus, laat zich niet door anderen beïnvloeden. Met

haar onlangs uitgegeven album Here I am, zet zij haar persoonlijkheid

(16)

neer. ‘Aan de hand van mijn songs presenteer ik mezelf, mijn stijl, wie ik ben en wat ik kan’, vertelt ze. Vervolgens benadrukt zij:

Je moet bij je nuchtere verstand blijven om als jongere hetzelfde te moeten zijn als anderen en toch jezelf te blijven. Omdat de omgeving je dwingt te zijn zoals zij, krijgen ze jou ook in die greep. [...] Omdat iedereen het zo doet, lijkt het normaal [...]. Als je niet meedoet ben jij de doorsnee idioot [...]. Je moet je mannetje kunnen staan en proberen niet mee te gaan.

DJ Jemaya Vianen

Door zichzelf via haar muziek uitdrukkelijk zelfstandig te presenteren, wijst zij jongeren er op niet mee te gaan met de stroom. Jemaya Vianen ( DJ Maya) neemt evenals Kelita een duidelijk standpunt in. Zij ervaart heel wat tegenstand omdat zij zich in een door mannen gedomineerd domein begeeft, maar laat zich er niet van weerhouden DJ te zijn. Heel zelfverzekerd zegt zij hierover:

[...] Hoe ik de enige ben heb je jongens en mannen die zeggen dat ik het niet ga halen, omdat ik een vrouw ben. Ik ben een keer naar Zsa Zsa Zsu gegaan en gewoon heeft die manager aan me gezegd; ‘je bent heel erg zwak, zomaar ben je DJ komen spelen terwijl je niets kan’. En ik had zoiets van, jij gaat me niet breken [...]. Ik [..] dacht bij mezelf, boy jullie gaan straks van me horen wanneer ik de grootste professionele vrouwelijke DJ

van Suriname ben geworden. (Ze lacht) Ze kijken met een blik van, kan je het wel? Natuurlijk kan ik het. Als een man het kan, kan ik het ook. [...]

Daarom heb ik ervoor gekozen om ze te laten zien dat wat jongens en

mannen kunnen, kunnen vrouwen ook.

(17)

Peer pressure kan maken dat jongeren bijvoorbeeld hun carrière aan zich voorbij laten gaan, gewelddadig gedrag vertonen of seksueel actief worden terwijl zij daar zelf nog niet klaar voor zijn. Zij bezwijken onder de peer pressure om te voorkomen uitgesloten te worden. Asgar Koster, een jonge professionele gospelmuzikant en arrangeur, wees mij tijdens het onderzoek op een videoclip waarop twee kinderen te zien zin die door de menigte worden opgezweept erotisch met elkaar te dansen. Deze seksueel getinte dans roept wellicht gevoelens op bij deze kinderen en omstanders en kan zich uiten in agressief gedrag wanneer deze gevoelens niet beantwoord worden.

Hij uit zijn bezorgdheid via zijn facebook-pagina en christelijke muziekteksten.

Evenals zijn niet-christelijke collegae musici, roept hij kinderen, jongeren, ouderen en ook musici op, jongeren te leren niet te vroeg seksueel actief te zijn.

Muziek en seksuele expressie

Dat jongeren tegenwoordig vroeg rijp zijn en dat seksualiteit al op jonge leeftijd een belangrijke plaats in hun leven inneemt, zijn enkele uitkomsten uit een studie verricht in 2008 in district Sipaliwini (Guicherit, Bakboord & Schmeitz 2008). Dat seksualiteit inderdaad significant is voor jongeren, blijkt wel uit de seksuele expressie van de respondenten en hun fans. Maar seksuele expressie is niet iets van jonge musici van nu. Ook muzikanten uit de vorige eeuw, zoals Lieve Hugo met zijn punta want kiri mi.

4

, lieten ons dansen op en luisteren naar hun seksueel getinte muziekteksten. De dubbelzinnige teksten en toespelingen op seks maakten hem voor de preutsen en kerkgezinden onder de bevolking een omstreden figuur. Volgens Wegman heeft het westen altijd een ambivalente houding laten zien als het ging om muziek en

seksualiteit. Waarschuwingen over de verderfelijke invloed van muziek, dat het lusten zou opwekken, verlies van zelfbeheersing zou teweegbrengen en zelfs tot gewelddadigheid zou kunnen leiden, zijn volgens hem sinds de filosoof Plato steeds te horen

5

. De muziekdocenten in dit onderzoek gaven aan dat Surmamers ooit, en enkelen wellicht nog, een ambivalente houding ten opzichte van kaseko muziek hadden. Vroeger mochten sommigen er niet naar luisteren, maar in de eenentwintigste eeuw schijnt de kasekoinuziek een opleving door te maken. Zo is er de kaseko-jazz die ook door zeer talentvolle jonge musici wordt gespeeld, zoals de Creoolse saxofonist Gordon Brandon, en de bassisten Jason Eduard, die van Saramaccaanse afkomst is en Astra Slooten, die van gemengde afkomst is. Deze drie musici hebben de muziekschool doorlopen; Gordon en Jason zitten nu op het Conservatorium Suriname.

4 Punta wan kiri mi. een vagina wil mij vermoorden.

5 http://www.tekstencultuur.nl/Vertalingen/tekst%20Wegman.html verkregen op 17 november

2011.

(18)

Muziekformaties die kaseko spelen worden evenzeer op evenementen van de diverse buitenlandse ambassades in Suriname uitgenodigd en laten zodoende de buitenlandse gasten met ‘erotische’ bewegingen op de kasekomuziek dansen. Liesbeth Peroti, muziekpedagoog tevens podiumkunstbeoefenaar, legt uit dat alle teksten die mensen schrijven een reflectie zijn van wat in hen omgaat en dat muziek een bepaalde kracht kan hebben die mensen dwingt tot erotische gevoelens. Zij zegt:

Er is een stijl die de laatste tijd zichtbaar is geworden omdat je overal ter wereld muziek hebt die mensen stimuleert tof overdreven seksueel gedrag.

En altijd erotisch. Je middenrif gebruiken, erotische bewegingen maken en daar is niets nieuws aan. Zo heb je Bollywood. Daar wordt er ook met de heupen bewogen en je hebt ook de Marron banambadans.

Echter niet alle dansbewegingen met het middenrif en het onderlichaam hebben een erotische boodschap. Volgens de zanger Michael Deira van de zeer populaire muziekformatie Aptijt, een professionele muziekformatie wier publiek voornamelijk uit jongeren bestaat, geven mensen hun eigen interpretatie aan de muziek. Zo staat Aptijt, afgeleid van het Franse woord apetite voor trek hebben in iets: ‘en de mensen mogen zelf bepalen waar zij trek in hebben. In dit geval is het kasekomuziek’, zegt Deira. Een fragment uit het nummer Boeke, dat zeer populair is zowel bij jongeren als ouderen, bevat de volgende zinnen:

[...] saka na gogo, [...] moro ay [...]

Dan wi e lolo na baka, [...], dan wi e sa ka na gogo, Toosi go toosi go ná puu gau ná puu gau.

Sabi taki a switi na ondro hey.. Aptijt [...]

[...] Zak naar beneden [...], verder ja...

Dan draai je je billen [...] en zak naar onderen, Duw het naar binnen, haal het er niet snel uit.

6

Weet dat het onderin lekker is... hé

De tekst is ambigu. Volgens Deira geeft het publiek er zelf een seksuele interpretatie

aan. Dat is niet de boodschap die hij wil overbrengen. Hij zegt echter dat hij over

een dansstijl zingt en het publiek richtlijnen geeft welke bewegingen zij moeten

maken bij het dansen. Deira benadrukt dat de teksten gewoon meezingers zijn, een

marketingstrategie, waarmee

(19)

Aptijt haar publiek entertainment wil bieden. Het zijn volgens hem niet de muziek en de muziekteksten die de mensen erotisch opzwepen, maar het overmatige gebruik van alcohol tijdens de feesten.

Dat muziekteksten voor meerdere interpretaties vatbaar zijn, zien we ook bij Hindostaanse liederen. Zo kunnen kabīrs, tweeregelige liedjes, als stichtelijk én als obsceen worden opgevat. Een bijzonder type vormt de gālī-liederen, die vaak een openlijk seksueel thema bezingen en met duidelijke gebaren worden begeleid, maar die evengoed een vaste plaats in religieuze ceremonies innemen als onderdeel van de vruchtbaarheidsritus (Van Kempen 2002: 289-291). Van Kempen schets ook een belangrijk genre van volksmuziek, de baithak gáná. die ontwikkeld is door de tweede generatie Surinaamse Hindostanen, Was de baithak gáná uitsluitend een

mannenaangelegenheid, vanaf de jaren zestig deden ook Hindostaanse vrouwen hun intrede in de groepen die deze soort muziek spelen. In de laatste decennia van de twintigste eeuw deden een heroriëntatie op het eigen cultuurgoed, en impulsen vanuit baithak gáná-groepen in Nederland, dit genre herleven. Dit ging samen met teksten, zoals ‘o wat kraakt het bed/ laat me op de grond liggen/schoonpa ligt in het kamertje naast/hij zou wakker kunnen worden van mijn enkelbelletjes’ (Van Kempen 2002:

297-298). Surinaamse Hindi-vrouwengroepen nemen ook nu nog baithak

gáná-muziekstijl op in hun repertoire. Hun teksten zijn tamelijk dubbelzinnig en vaak nemen ze daarbij de andere sekse op de korrel.

Eeuwenlang zijn vrouwen bezongen door mannen met teksten die zowel een liefdevolle als respectloze inbond hadden. In de Surinaamse muziek is dit niet alleen een van de aspecten van de kasekomuziek maar ook van de andere muziekstijlen.

Hoewel steeds meer vrouwen via hun muziek mannen hierop antwoord geven, worden vrouwen ook nu nog in de muziek geëtaleerd als seks- en lustobjecten, waardoor tevens de traditionele heteroseksuele genderstereotypen in stand worden gehouden.

Doorbreken van homonegativiteit

Heteroseksualiteit wordt door veel musici via hun muziek producten (zichtbaar en hoorbaar) als norm geconstrueerd. Alles wat daarvan afwijkt wordt niet of

onvoldoende geaccepteerd. Dit geldt ook voor het maatschappelijke en politieke domein. Zo zijn er in de afgelopen maanden publieke debatten gevoerd rondom homoseksualiteit. Aanleiding hiertoe waren uitspraken in 2011 van de parlementariër Ronny Asabina dat homoseksuelen een ziekte dan wel afwijking zouden hebben.

Deze negatieve houding ten opzichte van homoseksuele mannen en vrouwen en gedrag noem ik, in navolging van Wright (2000), ‘homonegativiteit’. De term verwijst naar negatieve houdingen, meningen, gedachtes en opvattingen over homoseksualiteit.

De houding kan betrekking hebben op juridische, morele en sociale gebieden

(Worthington et al. 2005). De

(20)

negatieve uitspraken van dit parlementslid vinden hun weerspiegeling in de muziek.

Zo vertelt de zanger Ordy B Kwame dat hij vroeger homoseksuele mannen en vrouwen afkeurde in zijn liederen, omdat hij tegen hun gedrag was. In het lied I and I zingt hij: Disi na mi èn tru na so mi o tan ay...Gado meki mi leki wan man so taki mi sa de wan man (Dit hen ik en ik zal echt zo blijven. God heeft mij als man geschapen en dan zal ik mij ook als man gedragen). Met deze tekst wilde hij de

‘boelers’

7

zoals hij homoseksuelen noemt, duidelijk maken dat God een man heeft geschapen om ook man te zijn. Van Ordy B Kwame moesten mannen alleen met vrouwen intieme relaties aangaan. Daardoor blijven zij mannen. De boodschap die hij hiermee aan homoseksuelen doorgaf was dat zij niet zouden bestaan als hun ouders homoseksueel waren geweest. Ordy B Kwame zegt nu hierover:

Vroeger had ik echt het gevoel dat zij [homoseksuelen, CB] het niet goed deden in de samenleving. We speelden toen reggae en reggae artiesten zijn tegen homoseksuelen. En ja, ik deed ze gewoon na. Maar ik wilde mezelf zijn, mijn eigen mening uiten en geen anderen na doen. Toen ben ik gaan beseffen, dat je mensen niet kunt veranderen. Laten mensen precies zijn zoals zij zijn. Men hoeft gewoon niet leuk te vinden wat jij leuk vindt.

Als jij het niet goed vindt dan doe jij het gewoon niet.

Ordy B Kwame geeft toe dat hij zich vereenzelvigde met de ‘missie’ van

reggaeartiesten, zoals Buju Banton, die het nummer Boom byebye begint met de woorden ‘world's in trouble/anytime Buju Banton comes/Batty boy get up and run/

ah gunshot in ah head man/Rude Bwoy no promote the nasty/them haffi dead’. 8 Deze boodschappen hebben hem in de eerste fase van zijn carrière behoorlijk beïnvloed;

via zijn muziekproducten heeft hij deze homohaat overgedragen aan zijn jongere

publiek. Wellicht is hij onder peer pressure bezweken. Hij heeft zijn eigen keuze

kunnen maken en een duidelijk positief standpunt ingenomen ten aanzien van

homoseksualiteit. Zijn muziekteksten en boodschappen zijn hierdoor veranderd. Zijn

muziekstijl niet. Hij roept zijn publiek op elkaars mening te respecteren en hun

verantwoordelijkheid op zich te nemen.

(21)

Tot slot

De respondenten zijn zich bewust van het spanningsveld waarin jongeren verkeren.

Enerzijds moeten zij zich conformeren aan hun peers en anderzijds willen zij zichzelf blijven. Hierdoor kunnen zij moeilijk eigen keuzes maken. Seksualiteit en religie blijken niet onbelangrijke thema's voor de respondenten te zijn, zoals blijkt uit hun muzikale expressie en boodschappen. Zo staan deze jongeren bloot aan negatieve gender en seksuele beeldvorming. Onder druk van hun lotgenoten laten zij zich vaak meeslepen. Hoewel ook zij peer pressure ervaren, proberen, zij in hun

muziekproducten en in hun boodschappen niet met de stroom mee te gaan. Zij nemen een eigen standpunt in en proberen verandering in die beeldvorming aan te brengen.

Door I Love SU als product op de nationale en internationale muziekmarkt te brengen, willen zij Suriname positief op de kaart zetten. Hoewel ook zij uitsluiting en ontkenning op basis van etniciteit en gender ervaren, en dit via hun muziek kritisch aan de orde te stellen, is het niettemin opvallend dat de liefde voor muziek een positieve invloed heeft op deze jonge musici. Zij laten zich niet leiden door het negatieve. Deze jonge muzikanten zetten dit met de kracht van hun liefde voor Suriname, voor God en zichzelf om in muziekteksten en beeld, erop gericht om het positieve over te dragen aan het grote publiek via diverse media.

Literatuur

Anderson, B., 1995

Verbeelde gemeenschappen; Bespiegeling over de oorsprong en verspreiding van het nationalisme. Vertaald door P. Syrier. Amsterdam: Jan Mets. [Orig.

1991]|

Bakboord, C., 2009

‘Omdat wij Indianen zijn; Burgerschap en nationale verbondenheid in de Surinaams Inheemse Periferie.’ In: Y. van der Pijl, D. Raven, L. Brouwer & B.

Oude Breuil (red.), Antropologische vergezichten; Mondialisering, migratie en multiculturaliteit. Amsterdam: Aksant, pp. 151-167.

Bakboord, C., 2011

CARICOM-UN WOMEN Project Caribbean Artists UNiTE-ing Against Gender Based Violence Regional Workshop. Paramaribo, Suriname, 18-20 Judy 2011;

Final Report of the Consultant Gender, Edutainment and Media Production.

Paramaribo: Equality & Equity.

Baumann, G., 1999

The multicultural riddle; Rethinking national, ethnic and religious identities.

Londen: Routledge.

Bourdieu, P., 1990

The logic of practice. Stanford: Stanford University Press.

(22)

Duits, L., 2009

‘Ondersteboven van Jezus op de EO-jongerendag.’ In: M. Aerts & M. van den Haak (red,), Popvirus; Popularisering van religie en cultuur. Amsterdam:

Aksant, pp. 14-33.

Eriksen, T.H., 1998 Common denominators; Ethnicity, nation-building and compromise in Mauritius. Oxford: Berg.

Eriksen, T.H., 2002

Ethnicity and nationalism; anthropological perspectives. London: Pluto Press.

Guicherit, H., C. Bakboord & M. Schmeitz, 2008

Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van jongeren in het district Sipaliwini; Een survey gehouden onder jongeren in Kwamalasamutu, de Boven Suriname, West Suriname en de Tapanahony. Paramaribo: GOS / EC / UNFPA Joint Programme for Reproductive Health.

Jaffe, R. & Jill Sanderse, 2010

‘Surinamese Maroons as reggae artistes; Music, marginality and urban space.’

Ethnic and Racial Studies (33) 9: 1561-1579.

Jenkins, R., 1994

Rethinking ethnicity; Arguments and explorations. London: Sage.

Kempen, M. van, 2002

Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Paramaribo: Okopipi. [Deel 2.]

Luhr, L., 2005

‘Metal missionaries to the nation; Christian heavy metal music, “family values”, and youth culture, 1984-1994.’ American Quarterly 57 (1): 103-128.

Nilep, C., 2006

‘Code switching’ in sociocultural linguistics. [Colorado Research in Linguistics, 19]. Boulder: University of Colorado.

Overgauw, C., 2006

‘Grutto's en geile maagden; Simone en Shouf Habibi!; Een constructie van de Nederlandse identiteit? Proefschrift Universiteit Utrecht.

Wright, R., 2000

Redefining homophobia; One point along a continuum of attitudes toward lesbians and gay men. Alameda, CA: California School of Professional Psychology.

Worthington et al., 2005

‘Development, reliability and validity of the lesbian, gay, and bisexual

knowledge and attitude scale for heterosexuals (lgb-kash).’ Journal of

Counselling Psychology. 52 (1): 104-118.

(23)

Carla Bakboord is in Suriname werkzaam als cultureel antropoloog en

genderspecialist. Momenteel doceert zij als parttimer de vakken Filosofie en Gender,

macht en cultuur aan het Instituut voor de Opleiding voor Leraren ( LOI ). Zij is een

actieve bepleiter van vrouwen-, kinder- en LGBT -rechten die al dertig jaar haar

bijzondere aandacht hebben. Als voorzitter van Women's Rights Centre levert zij

sinds 2004 maandelijks een bijdrage aan de rubriek Genderoptiek in het dagblad De

Ware Tijd. Sinds haar jeugd zingt zij en bespeelt verschillende instrumenten. Zij

heeft onder andere meegedaan aan Suripop, het componisten festival. Momenteel

speelt zij tenorsax in het Eddie Snijders Orkest. Recentelijk bracht zij twee van haar

composities op CD uit waarvan Promise Me de tweede plaats behaalde op de hitparade

van Radio Apintie.

(24)

Frank Bovenkerk

De opmerkelijk lage jeugddelinquentie in Suriname

Hoe gaat het met de jeugd van Suriname? En in het bijzonder: hoe groot is de criminaliteit van de jeugd en in welke mate geeft zij zich over aan riskante gewoonten zoals het drinken van alcohol en drugsgebruik?

Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de criminaliteit in Suriname in het algemeen en dus ook het niveau van de jeugddelinquentie hoog moet liggen. Ik wil er om wedden dat criminologen in het algemeen op grond van de volgende kleine reeks theoretische overwegingen zullen voorspellen dat er veel criminaliteit in Suriname voorkomt. In demografisch opzicht zijn de omstandigheden in Suriname criminaliteits-bevorderend. De meeste (meer dan 50 à 60 procent) van de criminaliteit komt altijd en overal op de wereld voor rekening van jongemannen in de

leeftijdscategorie van twaalf tot ongeveer drieëntwintig jaar. Suriname heeft een uitgesproken jonge bevolking en alleen al daarom mogen we een hoge uitslag aan delinquentie verwachten. In economisch opzicht is eveneens veel criminaliteit te verwachten. Vroeger dachten we dat armoede (absolute deprivatie) tot

(vermogens)criminaliteit leidde, maar daar zijn criminologen vanaf gestapt. De mate van sociale en economische ongelijkheid blijkt een betere ‘voorspeller’. Suriname kent een groot verschil tussen arm en rijk (Schalkwijk & De Bruijne 1999) en de relatieve deprivatie moet aanzienlijk zijn. Het land kent een omvangrijke informele sector in de economie en geldt als knooppunt van internationale drugshandel van Colombia naar de Verenigde Staten en Europa. De ostentatieve rijkdom die een aantal drugshandelaren tentoonspreidt moet op veel jongeren een onweerstaanbare

aantrekkingskracht uitoefenen. Suriname is een land met één dominerende hoofdplaats die een flinke urbanisatie doormaakt. Dit brengt gemakkelijk maatschappelijke ontworteling met zich mee van de nieuwkomers en talrijk zijn de verhalen van kinderen die in Suriname opgroeien zonder effectief ouderlijk toezicht. De trek naar de stad geldt als een van de grootste risicofactoren voor criminaliteit in alle

ontwikkelingslanden. Een even belangrijke risicofactor wordt gevormd door politieke

instabiliteit en (burger)oorlog, Suriname

(25)

heeft een militaire coup (1980), een reeks politieke moorden (1982) en (tussen 1986 en 1992) een binnenlandse oorlog doorstaan waarvan de destructieve gevolgen nog tot in de volgende generatie merkbaar zullen zijn. In moreel opzicht bestaat in Suriname een opmerkelijke tolerantie voor criminaliteit. Op grond van de uitslag van de laatste verkiezingen stelt G. Wekker de wrange vraag: ‘Hebben we niet meer zelfrespect en verbeeldingskracht dan moordenaars, dealers en geboefte aan de macht te helpen?’ (Wekker 2010: 173). Het land scoort een 3 op de op de schaal van 10 (waarbij 10 staat voor volledige integriteit) waarmee corruptie door de organisatie Transparancy International wordt gemeten.

Volgens gangbare maatstaven in de wetenschap van de criminologie zou de criminaliteit in dit land hoog moeten scoren. Hoe hoog zij echt is weten we echter niet goed. En dat geldt dus ook voor de kans dat de jeugd zich inlaat met criminaliteit en slechte gewoonten. Wie een antwoord probeert te vinden op de vraag naar de precieze aard en omvang van de criminaliteit, treft in de cijfers van de Surinaamse politie en justitie niet veel meer dan fragmentarische informatie. Voor de enige poging om een allesomvattend overzicht te geven van de criminaliteit in Suriname moeten we terug naar 1962 toen B. Pronk zijn proefschrift Verkenningen op het gebied van criminaliteit in Suriname publiceerde en ook daar was het cijfermateriaal beperkt en lacuneus. Het bevatte geen cijfers die specifiek betrekking hadden op de jeugd. Het ontbreken van goede informatie betekent allerminst dat er niets aan de hand is - integendeel, over de jeugd wordt veelvuldig en zorgelijk gesproken - maar er is geen statistiek en de opinies over de zonden van de jeugd kunnen tot nu toe niet anders dan met anekdotes worden toegelicht.

Een tweede moeilijkheid bij het formuleren van een antwoord op de vraag naar de criminaliteit bestaat eruit dat de wijze waarop de vraag wordt gesteld enige vorm van vergelijking veronderstelt. Is de criminaliteit in Suriname thans ernstiger dan voorheen? Antwoord: dat weten we dus niet. Hoe brengt Suriname het eraf wanneer we het land met andere vergelijken? Met welke landen zouden we dan moeten vergelijken? Met de buurlanden Guyana, Brazilië en Frans Guyana? Met Curaçao, Aruba, St. Maarten? Met andere landen in het Caraïbisch gebied met een vergelijkbare sociaal economische structuur? Trinidad? Nog afgezien van de omstandigheid dat die landen ook nauwelijks systematisch misdaadstatistieken bijhouden, lopen we nu tegen het probleem aan dat misdrijven in verschillende landen strafrechtelijk (een beetje) anders worden gedefinieerd en vooral dat de ‘criminele politiek’ (het

strafrechtelijk beleid) per land nogal verschilt. Zo'n vergelijking loopt de kans eerder

de verschillen russen het optreden van de strafrechtelijke autoriteiten in verschillende

landen te meten dan de ‘werkelijke’ verschillen in delinquentie.

(26)

International self-report delinquency study

Het is de verdienste van de Nederlandse criminologe J. Junger-Tas dat er in de loop van de jaren tachtig van de vorige eeuw een methode van onderzoek is ontwikkeld die een vergelijking van de aard en omvang van de jeugddelinquentie tussen verschillende landen mogelijk maakt die onafhankelijk is van de wijze waarop misdaad in verschillende landen officieel wordt gedefinieerd en geregistreerd. Deze methode heet self-report survey en meet wat de groep jeugdige potentiële

wetsovertreders - onder belofte van anonimiteit - zelf opgeeft. Kinderen geven antwoord op vragen zoals: ‘Heb je ooit in een auto ingebroken?’, ‘Heb je het afgelopen jaar drugs gebruikt?’ Onder haar leiding is in 1989 en 1990 met behulp van een vaste lijst vragen onderzocht hoe de aard en omvang van de criminaliteit in 13 uiteenlopende landen (van Spanje tot Zwitserland en van Nieuw Zeeland tot Portugal) varieerde.

Dit onderzoeksproject heet ISRD -1. Die afkorting staat voor International Self-Report Delinquency Study. De 1 is er later aan vastgeplakt nadat was besloten het onderzoek iedere paar jaar te herhalen. Daardoor zou in de toekomst ook vergelijking met eerdere metingen mogelijk worden. De resultaten zijn gepubliceerd in alle landen afzonderlijk, maar ook in een gemeenschappelijke publicatie (Junger-Tas & Terlouw 1994). Later heeft men alle gegevens uit de deelnemende landen nog eens samengevoegd om te onderzoeken of er algemene regelmatigheden over jeugddelinquentie te vinden zijn die voor de criminologische theorievorming van belang zijn: (Junger-Tas,

Haen-Marshall, Ribeaud 2003). In Nederland trokken die cijfers de aandacht. Het land scoorde vergelijkenderwijs wat hoger dan gemiddeld (een kleine 40 procent van de Nederlandse schoolkinderen pleegt wel eens een delict) en dat kwam echt niet alleen omdat er zoveel fietsen waren gestolen. Er werden trouwens wel minder drugs gebruikt dan in de meeste andere landen en dat is weer opmerkelijk in een land met een liberale benadering van het probleem van verdovende middelengebruik. In zo'n internationale vergelijking wordt het nationale criminaliteitsprofiel heel mooi zichtbaar.

Met deze enquêtemethode kan enkel veelvoorkomende en daardoor ook alleen

kleine criminaliteit worden gemeten. Je kunt jongeren natuurlijk niet vragen of ze

een moord hebben gepleegd. Moord en doodslag vinden zo weinig plaats dat de kans

klein is dat z'n respondent in de steekproef zou vallen en bovendien is de kans groot

dat de betrokkene de vraag niet naar waarheid invult. Maar zo'n survey gaat wel heel

goed als je wilt weten hoeveel kinderen zich schuldig hebben gemaakt aan vandalisme

of winkeldiefstal. Wat sterk voor deze methode pleit is dat de jeugdcriminaliteit op

deze manier gemeten in alle landen die aan het onderzoek hebben meegedaan,

aanzienlijk veel hogere uitslagen oplevert dan de cijfers die de politie registreert. Er

bestaat ook in landen waar de politiestatistiek wel op orde is een enorm verschil

tussen het aantal

(27)

misdrijven dat ‘ter kennis van de politie is gekomen’ en het werkelijk gepleegde aantal wetsovertredingen. We moeten bedenken dat de politie zelf maar heel zelden direct waarneemt dat een misdrijf wordt gepleegd. Om criminaliteit te registreren is zij afhankelijk van de bereidwilligheid van slachtoffers of toeschouwers om aangifte te doen. Politiecijfers meten daarom behalve de omvang van de misdaad vooral de aangiftebereidheid van burgers. Self-report-gegevens trekken zich daarvan niets aan en komen daarom veel dichter bij de werkelijkheid dan politiecijfers.

Er is op deze methode wel kritiek uitgeoefend: hoeveel herinneren kinderen zich precies wat ze hebben gedaan (bijvoorbeeld over het afgelopen jaar)? Liegen ze niet bij de beantwoording van vragen? Wanneer we er echter vanuit gaan (en toegegeven:

dit is een enigszins omstreden aanname) dat kinderen in verschillende landen in gelijke mate onnauwkeurig antwoorden, dan is vergelijking zinvol. Bovendien zijn vergelijkingen met vorige toetsingsuitslagen in hetzelfde land in ieder geval

betrouwbaar. Bij het meten van aard en omvang van de jeugdcriminaliteit geldt deze methode thans als superieur (Van Dijk et al. 2006).

Na dit eerste experiment van internationale standaardisatie is tien jaar later en weer door dezelfde initiatiefnemers, maar aangevuld met andere criminologen en een methodoloog, een tweede International Self-Report Delinquency Study opgezet, die ISRD -2 heet. Daarin zijn allerlei lessen die tijdens het eerste onderzoek waren geleerd over steekproeftrekking en standaardiseren van de vragenlijst, verdisconteerd.

Er deden nu niet minder dan 30 landen mee, waaronder heel veel nieuwe lidstaten van de Europese Unie zoals Tsjechië, Estland en Cyprus. Om een vergelijking mogelijk te maken is de uitvoering tamelijk strak georganiseerd. Alle kinderen in at random uitgekozen schoolklassen worden gevraagd mee te doen. Hierbij is het uitgangspunt dat alle kinderen nog leerplichtig zijn en je kunt een dwarsdoorsnede van de jeugd ondervragen omdat iedereen op school wordt bereikt. Er worden bij deze twee ronde bovendien meer vragen gesteld dan bij de eerste over zaken die met criminaliteit samen hangen (levensstijl, geslacht, hechting aan de ouders etc.) zodat het achteraf beter mogelijk is om criminologische theorieën op hun houdbaarheid te toetsen. Met ISRD -2 deden mee: Armenië, België, Bosnië-Herzegovina, Canada, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Frankrijk, Finland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Oostenrijk, Noord-lerland, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Rusland, Schotland, Slovenië, Spanje, Tsjechië, Venezuela, de Verenigde Staten, IJsland, Zweden en Zwitserland.

Op het laatste moment hebben het Willem Pompe Instituut voor

Strafrechtswetenschappen van de Universiteit Utrecht samen met de Anton de Kom

Universiteit (Adek) in Paramaribo, nog aansluiting kunnen vinden en dat geldt ook

voor de universiteiten van de (toenmalige) Nederlandse Antillen en Aruba. Het

onderzoek in Suriname is in 2006 en 2007 onder mijn leiding en die van Ton Wolf

(toenmalige onderdirecteur van het

(28)

Instituut Opleiding Leraren ( IOL ) in Paramaribo) uitgevoerd door een groep van Surinaamse en Nederlandse studenten: Carolien Acar, Ajay Debie, Nailah van Dijk, Migrion Dougle, Minke Dijkstra, Karlijn Eppink, Nancy Hardjopawwiro, Ditza van Hazel, Ebu Jones, Monique Pierau en Wil van der Schans, Verder deed Gretchen Partiman (Adek) mee. Zij schrijft thans een boek over het onderzoek dat hopelijk zal dienen om als proefschrift te verdedigen. In oktober 2008 hebben de onderzoekers het rapport tijdens een internationale conferentie over problemen van de jeugd in Paramaribo, officieel aangeboden aan de toenmalige minister van Politie en Justitie C. Santokhi. Aan alle meer dan honderd scholen die aan het onderzoek hadden meegedaan, is op dezelfde dag het onderzoeksrapport ter hand gesteld. Ton Wolf en ik hebben het materiaal bewerkt en er een artikel over geschreven in de eerste bundel van ISRD -2, die in 2010 onder redactie van J. Junger-Tas et al is gepubliceerd. In datzelfde boek wordt door T. Boekhout van Solinge en anderen verslag gedaan van het overeenkomstige onderzoek op de Antillen en in Aruba. De onderzoeksresultaten van Suriname zijn gevoegd bij die van de andere landen om bewerkingen op het gehele bestand mogelijk te maken. De resultaten zijn theoretisch uitgewerkt in een studie van Junger-Tas et al in 2012. Het hele bestand is per 1 januari 2012 openbaar beschikbaar op het internet. Wie wil kan zijn gang gaan.

Methodologie

We willen uitspraken doen over alle meer dan 25.000 kinderen tussen de twaalf en

vijftien jaar die Suriname rijk is. Daartoe trekken we een steekproef van ongeveer

10 procent. We gaan er vanuit dat deze kinderen te vinden zijn in de eerste drie

klassen van het voortgezet onderwijs. In heel Suriname zijn 112 scholen waar aan

deze doelgroep les wordt gegeven en die zijn verdeeld over 1054 klassen. Suriname

kent een verbluffend ingewikkeld systeem van onderwijs. Het voortgezet onderwijs

wordt gegeven aan het atheneum en op de MULO . Daarnaast is er het LBGO (lager

beroepsgericht onderwijs), de LTS (lager technisch onderwijs)/ ets (eenvoudig

technisch onderwijs)/ LNO (lager nijverheidsonderwijs) en verder het elementair

beroepsgericht onderwijs ( EBO ). De grootste school ( LTS 1 in de stad) heeft 36 klassen,

de kleinste in Apoera die ten tijde van het onderzoek net van start was gegaan, heeft

er één. Om deze kinderen te bereiken trekken we een random steekproef van één op

iedere acht schoolklassen. Dat worden er 113. Achteraf controleren we of de bekende

verdelingen van het totaal aantal kinderen naar geslacht, klassenniveau en het district

waarin de scholen staan, overeen komt met de verdeling van dezelfde kenmerken in

de steekproef. In onderstaande tabel is de verdeling van schoolklassen in totaal en

in de steekproef vergeleken in de tien districten waarin Suriname administratief

verdeeld is. De mate van overeenkomst is bevredigend, de steekproef is representatief.

(29)

Tabel 1: Klassen en leerlingen per district

leerlingen klassen

District

% populatie

% respons

% populatie

63,2 15533

61,1 69

63,8 672

Paramaribo

15,6 3838

11,5 13

13,9 147

Wanica

3,1 771

3,5 4

3,0 32

Para

4,6 1143

6,2 7

4,5 47

Commewijne

2,7 669

3,5 4

3,6 38

Saramacca

7,2 1777

8,0 9

7,0 74

Nickerie

0,7 167

2,7 3

1,5 16

Coronie

1,8 438

1,8 2

1,6 17

Marowijne

0,2 46

0,9 1

0,2 2

Sipaliwini

0,8 208

0,9 1

0,9 9

Brokopondo

100,0 24590

100,0 113

100,0 1054

Totaal

% respons

District

61,1 1480

Paramaribo

13,8 335

Wanica

3,3 80

Para

6,5 158

Commewijne

2,8 69

Saramacca

8,4 204

Nickerie

0,4 9

Coronie

1,6 39

Marowijne

1,2 29

Sipaliwini

0,8 19

Brokopondo

100,0 Totaal 2422

Bij het uitveteren van deze statistische operatie duikt nochtans één ernstig probleem

op. Anders dan bij de ‘ontwikkelde landen’ waar de onderzoeksmethode is ontwikkeld,

correspondeert de leeftijdscategorie slechts bij benadering met de leeftijdsverdeling

over de klassen. In een land van ongelijke ontwikkeling zoals Suriname is, zijn veel

kinderen die het voorrgezet onderwijs volgen te oud (onder andere als gevolg van

meermalen doubleren). Bovendien gaat een deel van de kinderen helemaal niet meer

naar school - Suriname kent slechts een leerplicht van 7 tot 12 jaar. Dit laatste aantal

- kinderen van 12 tot 14 jaar die niet naar school gaan - bedraagt zo berekenen we,

(30)

zijn bijvoorbeeld ook meisjes bij in de districten die (zwanger of niet) thuis worden gehouden. De oudere kinderen in de klas leveren waarschijnlijk qua criminaliteit een oververtegenwoordiging op, de absente kinderen misschien een

ondervertegenwoordiging. Het ligt in het voornemen om de 15 procent op te zoeken en deze ook de vragenlijst voor te leggen. Vooralsnog gaan we er vanuit dat onze steekproef resultaten geeft die extern valide zijn voor de criminaliteit en riskante gewoonten van de jeugd.

De kinderen krijgen een vragenlijst aangeboden die is vertaald in ‘Surinaams

Nederlands’ van de Engelse ‘moederlijst’ die bestaat uit 67 vragen. Daar zijn twee

vragen aan toegevoegd die je in een ander land

(31)

nooit zou vragen, maar in de relatief harmonieuze multiculturele samenleving die Suriname is, wel kunnen: ‘Tot welke etnische groep reken jij jezelf?’en ‘Welke is jouw godsdienst?’ Er zijn ook vragen bij die alleen maar om redenen van

internationale vergelijkbaarheid worden gesteld. De mate van gezinsstabiliteir wordt bijvoorbeeld gemeten met de vraag of de leerling iedere dag met de hele familie samen de hoofdrnaaltijd nuttigt. Er is in Suriname in veel gezinnen geen hoofdmaaltijd en het is lang niet altijd gebruikelijk om samen te eten. Zulke vragen doen dus niets.

Maar de meeste wel. De hele vragenlijst laat zich beantwoorden binnen het bestek van één lesuur. Er zijn steeds twee onderzoekers aanwezig om onduidelijkheden bij de leerlingen op te helderen.

Er gebeurt nog iets dat de onderzoekers uit westerse landen niet kennen: de non-respons is 0! De onderzoekers in bijvoorbeeld Nederland zijn al blij wanneer 40 procent van de kinderen meedoet - zie liet gehannes dat nodig is om hier voldoende respondenten bij elkaar te krijgen in Junger-Tas et al. (2008: 27). Scholen,

onderwijzers en individuele kinderen zijn in Amerika en Europa al zo vaak in onderzoek ondervraagd dat men hier spreekt van weigeren wegens

onderzoeksmoeheid. Hoe anders is dat in Suriname. Hier blijkt al iets van een verklaring voor het feit dat de op school gemeten jeugdcriminaliteit zo laag is. In Suriname overheerst in het intermenselijk verkeer en vooral tegenover de jeugd een

‘bevelshuishouding’. Vanaf het moment dat de verantwoordelijke minster ons toezei:

‘Suriname doet mee’, was het niet meer moeilijk om het onderzoek te organiseren.

Het kwam bovendien bij de leerlingen niet op om te weigeren de vragenlijst in te vullen, ook al werd hen volgens het protocol door de onderzoekers uitdrukkelijk meegedeeld dat deelname vrijwillig was. De discipline op scholen is voor Nederlandse begrippen onwaarschijnlijk groot. De schooldag begint als de kinderen zich in hun schooluniformen verzamelen op de binnenplaats waar de Surinaamse vlag wordt gehesen. Daarna gaan ze naar hun klas die door een meester of juf streng wordt geleid. Op de technische scholen in de stad was de sfeer relatief ongebonden, maar vooral de kinderen in de klassen van de districtsscholen maakten op mij een dociele indruk, die me terug deed denken aan mijn eigen jeugd op de lagere school in Nederland kort na de Tweede Wereldoorlog in de jaren vijftig van de vorige eeuw.

het was bepaald opmerkelijk hoe rustig de leerlingen zich het hele lesuur waarin zij de lijst moesten invullen, hielden. De verhalen over de sfeer in de schoolklassen van de onderzoekers op Curaçao deden veel meer aan het vrijgevochten Nederland denken.

Het spreekt vanzelf dat deze persoonlijke indruk niets zegt over de kwaliteit van het

pedagogisch klimaat in Suriname. Alle onderzoekers hebben de indruk dat de meeste

kinderen met plezier en ook naar waarheid hun vragenformulieren hadden ingevuld.

(32)

Resultaten

De resultaten bestaan uit een omvangrijke brij aan cijfers. Deze zal ik de lezer besparen. In het nu volgende geef ik enkel de belangrijkste algemene bevindingen weer.

Om te beginnen vinden we in de Surinaamse resultaten een aantal universele constanten in de criminaliteit terug. Jongens zijn veel vaker delinquent dan meisjes.

Vanaf het twaalfde levensjaar neemt de criminaliteit toe. Kinderen in de stad vertonen hogere uitslagen in delinquentie, slachtofferschap en riskant gedrag dan in de districten. De drie risicofactoren hangen nauw samen: criminele jongens zijn vaker zelf slachtoffer en ze gebruiken meer middelen. Over samenhang met de

sociaaleconomische positie (gewoonlijk is de jeugddelinquentie hoog in de lagere sociaaleconomische klasse) is op grond van dit onderzoek weinig te zeggen omdat dit onbeholpen is gemeten. Het gaat hier om een project van onderzoek ‘in uitvoering’

en de volgende keer zullen we een goede vraag toevoegen. Wat komt er uit van de voorspelling van hoge criminaliteitscijfers zoals in de inleiding is beredeneerd? Het belangrijkste resultaat van het onderzoek is wel dat de leerlingen van Suriname van alle gemeten landen - op Venezuela na - het laagste scoorden op de vraag of ze ‘ooit’

één van de in de vragenlijst genoemde wetsovertredingen hadden begaan en dat gold ook voor het antwoord op de vraag of ze deze ‘het afgelopen jaar’ nog hadden gedaan.

Het soort gedragingen waaraan zij zich schuldig hebben gemaakt is bovendien relatief minder ernstig. 22 procent zegt ooit illegaal muziek en films te hebben gedownload;

17 procent is ooit betrokken geweest hij een vechtpartij; 15 procent draagt een wapen (inclusief messen); 10 procent zegt ooit winkeldiefstal te hebben gepleegd. De cijfers voor vandalisme, diefstal van een auto, diefstal uit een auto, inbreken en zakkenrollen zijn eveneens laag. Het aantal drugdealers is bovendien in verhouding laag: 3,3 procent van de kinderen in Paramaribo heeft dit wel eens gedaan en 1,5 procent van de kinderen buiten Paramaribo. Generaliserend: van alle landen die aan het onderzoek hebben deelgenomen blijkt de mate van zelfbeheersing (dit slaat op de criminologische theorie van self-control) in Suriname het hoogste te zijn (Marshall & Enzmann 2011:

300).

Jongeren zijn wel slachtoffers van straatroof, geweldpleging en diefstal, maar ook

niet meer dan in andere landen. Afgaande op de bevinding dat Surinaamse slachtoffers

meer dan in andere landen aangifte doen van wat hen is overkomen, moeten we

concluderen dat het vertrouwen in politie en justitie relatief groot is. Hoe staat het

met riskante gewoonten? De cijfers laten zien dat Surinaamse scholieren wel alcohol

hebben gebruikt en ook (soft)drugs, maar meer dan elders is dat bij niet meer dan

één of enkele keren gebleven. Het verschijnsel dat jongeren hun hele leven rond hun

verslaving aan deze middelen organiseren, komt in Suriname althans op deze leeftijd

heel weinig voor. Dat geldt zeker wanneer we dat verge-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

sloot algemeen kiesrecht niet uit, maar de beslissing op welk tijdstip dit algemeen kiesrecht zou moeten worden ingevoerd werd aan Suriname zelf overgelaten.. Vooralsnog wilden

We kunnen dan wel eens de indruk hebben dat het Europese sprookje zijn invloed heeft doen gelden op die vertellingen, met prinsessen, met het Vrouw Holle-type, en soms is dat ook wel

Eveneens komt het voor dat gerechten worden bereid die mogelijk favoriete gerechten zijn (geweest) van de persoon ter ere van wie de slametan wordt gehouden en die niet per se

Niet alleen omdat de moderniteit van het huis zichtbaarder wordt, maar ook omdat de ruimte die onder het huis ontstaat voor een deel gebruikt kan worden om de was te drogen in

Opmerkelijk is dat Herlein nu in één hoofdstuk van zijn boek namen van apen bij elkaar heeft gezel die bij Van Berkel nog over twee delen verspreid waren. Het meest opvallend is

Het onderzoek leverde in totaal 85 woonoorden op, waarvan 23 slechts tijdelijk (maximaal 10 jaar) werden bewoond en een additioneel getal van 25 dorpen die na langere tijd

haantjes-toren-kerk onder aanvoering van dominee Sjewiet (!): ‘De man sprak in net zulke raadselen als die ik in zijn kerk had opgevangen, en in het algemeen spraken de mensen, zodra

Deze catalogus bevat de titelbeschrijvingen van boeken, kaarten, brochures en tijdschriften en een aantal overdrukken en pamfletten, die handelen over Suriname of die geschreven