• No results found

I N H O U D De notionele interestaftrek : optimalisaties en aandachtspunten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I N H O U D De notionele interestaftrek : optimalisaties en aandachtspunten"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 Afgiftekantoor 9000 Gent X Tweewekelijks Verschijnt niet in juli

Onze vernieuwde website www.bibf.be is sedert 15 maart online, met een nieuwe presentatie en nieuwe functionaliteiten, ontworpen om u nog sneller te helpen bij uw zoektocht naar adequate informatie.

Bedrijfsmiddelen verworven in de hoedanigheid van niet-belastingplichtige

Recente rechtspraak van het Europees Hof van Justitie heeft beslist dat wanneer een natuurlijke persoon of rechts- persoon een goed heeft gekocht in de hoedanigheid van niet-belastingplichtige en hij vervolgens de hoedanigheid van belastingplichtige verkrijgt en dit goed als bedrijfsmiddel voor zijn economische activiteit gebruikt, het hem niet is toegestaan om de belasting geheven van de aankoop van dit goed volledig of gedeeltelijk in aftrek te bren- gen. Dit heeft als gevolg dat de beslissing nr. E.T.18.235 van 10 november 1976, die een belastingplichtige de mogelijkheid bood om een gedeelte in aftrek te brengen van de belasting geheven van de verkrijging van een be- drijfsmiddel van toen hij nog niet de hoedanigheid van belastingplichtige had, vanaf 1 juli 2005 is ingetrokken.

We wijzen er nog op dat deze huidige beslissing niets te maken heeft met de situatie waarin een persoon die, hoewel hij nog niet voor de BTW is geïdentificeerd, kosten maakt in het kader van handelingen die onmis- kenbaar ter voorbereiding zijn van de uitoefening van een economische activiteit. In dergelijke veronderstelling heeft deze persoon wegens deze voorbereidende handelingen de hoedanigheid van BTW-belastingplichtige en mag hij bijgevolg de belasting geheven van de verkregen goederen en diensten in aftrek brengen, zelfs indien deze handelingen zijn BTW-identificatie voorafgaan.

Bron : Beslissing nr. E.T.110.412 dd. 20 december 2005

FLASH

Voor een uitgebreide bespreking van het systeem van de notionele interestaftrek (NIA) verwijzen we naar Pacioli nr. 191. In dit artikel lichten we enkele aandachtspunten van de notionele interestaftrek nader toe, meer bepaald op- timalisatie door een sale and lease back constructie alsook via kapitaalvermindering en dividenduitkering door doch- terondernemingen.

Een nieuwigheid m.b.t. de notionele interestaftrek is dat de onaantastbaarheidsvoorwaarde vanaf aanslagjaar 2007 ge- schrapt is door de Wet betreffende het generatiepact. Ook zijn de tarieven voor aanslagjaar 2007 bekendgemaakt. Vennoot- schappen genieten van een belastingaftrek voor risicokapitaal (notionele interestaftrek) van 3,442 %. Voor kleine vennoot- schappen (gedefinieerd volgens artikel 15 W. Venn.) wordt het tarief met 0,5 percentpunt verhoogd tot 3,942 %.

De notionele interestaftrek : optimalisaties en aandachtspunten

I N H O U D

Flash 1

De notionele interestaftrek :

optimalisaties en aandachtspunten 1 De zwanenzang van de effecten aan

toonder 4

De wijziging van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen

(omvangcriteria) 6

Terbeschikkingstelling van ruimte voor het aanbrengen van reclame of

reclameborden 7

Elektronische indiening van de jaarlijkse lijst van de BTW-belastingplichtige

afnemers voortaan mogelijk 8

(2)

1. De NIA en Sale and lease (rent) back constructies

Belangrijk voor deze bespreking is om nader in te gaan op de volgende begrippen :

gecorrigeerd eigen vermogen

art. 63 KB 30 januari 2001

art. 47 WIB 1992

a. Het gecorrigeerd eigen vermogen

De NIA wordt berekend op het gecorrigeerd eigen ver- mogen van het voorgaande boekjaar zoals blijkt uit de balans die deel uitmaakt van de jaarrekening die vastge- steld wordt overeenkomstig de boekhoudwetgeving.

b. Sale and lease (rent) back

Het is een techniek waarbij de vennootschap een materi- eel vast actief eerst verkoopt aan een leasingmaatschappij en vervolgens terug in leasing neemt of huurt van deze maatschappij.

Het economisch voordeel is te vinden in het feit dat op die manier afgeschreven activa cash genereren voor de vennootschap.

Er zijn hierbij verschillende mogelijkheden :

Financiële leasing met een koopoptie van maximum 15 % is een balansoperatie die beantwoordt aan arti- kel 95 van het KB van 30 januari 2001. Het (terug) verworven actief wordt geactiveerd op de balans van de leasingnemer en hiertegenover staat er een schuld op het passief. Het actief wordt normaal afgeschreven.

Financiële leasing met een koopoptie van meer dan 15 % is een off-balansoperatie die niet beantwoordt aan artikel 95 van het KB van 30 januari 2001. De maandelijks betaalde bedragen worden rechtstreeks als kost in het resultaat geboekt.

Operationele leasing : hierbij wordt het verkochte goed terug gehuurd en worden de huurbedragen rechtstreeks in kosten geboekt.

c. Toepassing van art. 63 van het KB van 30 januari 2001

Het zou natuurlijk schitterend zijn mochten de meer- waarden die uit dergelijke operatie voortkomen zorgen voor een verhoging van het eigen vermogen dat in aan- merking komt voor de NIA.

Hier botsen we echter op het bovenvernoemd artikel dat stelt : «De meer- of minderwaarde die wordt vastgesteld bij de overdracht van een afschrijfbaar materieel vast actief met

afsluiting door de cedent van een leasingovereenkomst die op hetzelfde goed slaat, wordt opgenomen in de overlopende rekeningen en wordt elk jaar in resultaat genomen naar verhouding van de afschrijving van dit geleasde vast actief voor het betrokken jaar.».

Concreet komt dit erop neer dat dergelijke meerwaarde slechts gespreid in de resultatenrekening terecht komt en dus slechts voor NIA in aanmerking komt naargelang de afschrijvingsduur van het geleasde actief.

d. Artikel 47 WIB 1992

Artikel 47 WIB 1992 is soepeler omdat de vrijstellingsvoor- waarden bij overdracht van onroerende & roerende goede- ren een wederbeleggingstermijn worden vastgelegd. Er wordt voorzien in een wederbeleggingstermijn van in principe drie jaar en het is bovendien mogelijk om te wederbeleggen in een ander activum dan het in leasing genomen goed, even- tueel zelfs met een langere afschrijvingsduur.

Dit zou dus betekenen dat men de meerwaarde in fiscale winst zou kunnen nemen overeenkomstig het (sneller) afschrijvingsritme van een ander activum.

Zonder hier echter veel verder dieper op in te gaan zal deze piste ons weinig voordeel opleveren gezien de NIA wordt berekend op het boekhoudkundig eigen vermogen (met toepassing van art. 63).

Besluit

1. Sale and lease back met een koopoptie van maximum 15 % is in het kader van de NIA niet interessant.

2. Bij een sale and lease back met een koopoptie van meer dan 15 % evenals bij een sale and rent back operatie dienen de meerwaarden direct in resultaat geboekt te worden. Dit zorgt uiteraard voor een verhoging van het boekhoudkundig eigen vermogen en is interessant in het kader van een optimalisatie van de NIA Betekent dit dat men sale and lease back constructies in de toekomst moet vermijden ?

Wij denken het niet. Simulaties wijzen uit dat zelfs bij toepassing van deze techniek er op basis van een geactu- aliseerd rendement nog redelijke fiscale winsten kunnen worden gegenereerd.

In groepsconstructies zou men trouwens kunnen over- wegen om de lease back te laten doen door een andere onderneming uit de groep. Hierdoor valt de meerwaarde bij de verkopende onderneming wel direct volledig in het boekhoudkundig eigen vermogen en kan er optimaal geprofiteerd worden van de NIA.

(3)

Een ander probleem stelt zich in geval van onroerende goederen. Wij worden hier geconfronteerd met de regi- stratierechten van 10 % wat enorm zal drukken op het eventueel rendement van de operatie. Hier zal wat crea- tiever moeten omgesprongen worden met andere rechts- vormen zoals bijvoorbeeld een vestiging van een recht van erfpacht (registratierechten : 0,20 %).

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat elke optimali- satie binnen een vennootschap maatwerk zal zijn waarbij de beroepsbeoefenaar de nodige creativiteit en intelligen- tie aan de dag zal moeten leggen teneinde een passende oplossing aan zijn klant te kunnen voorleggen.

Hierbij geldt steeds als gouden raad : hou steeds rekening met artikel 344 § 1 WIB 1992 zeker als men met ver- schillende aktes begint te werken.

2. De NIA en de kapitaalvermindering en dividenduitkering door dochterondernemingen 2.1. De kapitaalvermindering

Wanneer een dochteronderneming overgaat tot kapitaal- vermindering zal dit bij de moeder voor gevolg hebben dat het bedrag aan financiële vaste activa zal dalen.

Aangezien de NIA wordt berekend op het gecorrigeerd boekhoudkundig eigen vermogen (GBEV) en één van deze correcties het in mindering brengen van FVA be- treft, wordt deze laatste post kleiner en stijgt dus het GBEV met eenzelfde bedrag. Dit heeft een positief effect op de berekening van de NIA.

Dit effect wordt zelfs nog groter in de mate dat het be- drag van de kapitaalvermindering de boekwaarde van de aandelen bij de moeder overtreft. Dit positief verschil dient direct in resultaat te worden geboekt, wat op zijn beurt zorgt voor een (uitgestelde – zie verder) verhoging van het GBEV.

Let wel op : dit positieve verschil wordt niet beschouwd als een DBI en zal belast worden bij de ontvangende vennootschap.

2.2. De dividenduitkering

Ook hier is het duidelijk : door een ontvangst van divi- denden van de dochter stijgt het resultaat van de moeder en dus ook het gecorrigeerd eigen vermogen op het einde van het jaar.

Ook hier dus een positieve impact op de berekening van de NIA.

Hou echter wel rekening met de kwalitatieve en kwan- titatieve voorwaarden van artikel 202 en 203 WIB 1992 teneinde te kunnen genieten van de DBI-aftrek.

Problematiek : Wanneer een dochteronderneming een dividenduitkering doet aan haar moederonderneming dan daalt het boekhoudkundig eigen vermogen van deze dochter op balansdatum terwijl dit bij de moeder in re- sultaat wordt geboekt en pas per einde boekjaar verschijnt in het eigen vermogen op het moment van de betaling.

Voorbeeld

Dochteronderneming A sluit af op 31 december 2005 en decreteert in mei naar aanleiding van de jaarlijkse algeme- ne vergadering, een dividenduitkering aan de moeder B.

Bij A heeft dit voor gevolg dat dit bedrag verdwijnt uit haar eigen vermogen per 31 december 2005 en dus niet meer in aanmerking komt voor de berekening van de NIA in 2006. Voor B betekent dit dat dit bedrag dient opgenomen te worden in het resultaat van 2006 aange- zien de beslissing slechts genomen is in 2006 en dat dit pas zal doorwerken naar de NIA vanaf 2007.

We hebben hier dus duidelijk te maken met een tijds- probleem.

Teneinde dit tijdsprobleem op te lossen kunnen we twee technieken toepassen :

toekenning interimdividend;

toekenning tussentijds dividend.

Toekenning van een interimdividend

Hiertoe kan slechts worden besloten door de raad van bestuur van een NV of een Comm. VA met inachtne- ming van de regels van artikel 618 W. Venn.

Boekhoudkundig zal een dergelijke uitkering geboekt worden op het ogenblik van de beslissing van uitkering.

Voor de berekening van de NIA volgens het gewogen ge- middelde pas vanaf de maand volgend op deze boeking.

Een belangrijke beperking van deze techniek is dat men deze pas kan toepassen na de periode van zes maanden na afsluiting van het boekjaar.

Toekenning van een tussentijds dividend

Aangezien de rechten verbonden aan de aandelen ge- wijzigd zijn, dient een bijzondere algemene vergadering samengeroepen te worden die kan overgaan tot een divi- denduitkering uit de beschikbare reserves.

Aangezien we bij de uitkering niet passeren via het re- sultaat, zal de boeking enkel een balanseffect hebben en

(4)

zoals bij de toekenning van een interimdividend slechts spelen op de berekening van de NIA vanaf de maand volgend op de boeking.

Welke techniek van uitkering we ook gebruiken, steeds zul- len we bij de moedermaatschappij geconfronteerd worden met het probleem dat het dividend in resultaat komt.

De vraag is dan ook : hoe kunnen we dit vermijden of toch tenminste beperken.

Hiervoor moeten we teruggrijpen naar het CBN-advies 151/2 in verband met de terugbetaling van kapitaal en uitkering van reserves.

Naast de traditionele manier van boeken, zoals hierboven beschreven, voorziet de CBN in dit advies in een alter- natieve manier van boeken.

Een tweede benadering gaat ervan uit dat er in boekhoud- kundig opzicht, ten aanzien van de aandeelhouder en on- verminderd de fiscale kwalificatie van de betrokken uitke- ring, sprake is van :

– inkomsten die in de resultatenrekening moeten worden geboekt, voor zover het gecumuleerde bedrag van de om welke reden ook ontvangen sommen per aandeel sinds de verwerving van de betrokken aandelen door de aan- deelhouder, de gecumuleerde netto-winst per aandeel die door de betrokken vennootschap is gerealiseerd sinds de datum waarop de onderneming-aandeelhouder de be- trokken aandelen heeft verworven, niet overstijgt;

– een vermindering van de investering die moet worden afgetrokken van de aanschaffingswaarde van de betrok- ken aandelen bij elke uitkering, om welke reden ook, die

samen met de vorige uitkeringen die sinds de verwerving gebeurden, meer zou belopen dan het gecumuleerde be- drag van de winst per aandeel die is gerealiseerd sinds de datum waarop de betrokken aandelen zijn verworven.

...

In de tweede benadering zouden de ontvangen dividenden die niet zijn onttrokken aan na de verwerving van de aan- delen gerealiseerde winst, niet in resultaat worden genomen maar ten belope van hun bruto-bedrag afgetrokken van de aanschaffingswaarde van de deelneming.

Indien men deze techniek volgt en men gaat ervan uit dat de dividenden die uitgekeerd worden betrekking hebben op winsten/reserves die bestonden op het ogenblik dat de moedermaatschappij deze aandelen verwierf, mogen deze afgeboekt worden op de balans en heeft men direct een positieve impact op de berekening van de NIA

Alternatief : inkoop eigen aandelen

Uiteraard kan men er ook steeds voor opteren om de dochtervennootschap een inkoop eigen aandelen te laten doen gevolgd door een vernietiging van de aandelen.

Concreet zal dit leiden tot een vermindering van het GBEV bij de dochter op het ogenblik van de vernietiging.

Bij de moeder zullen de besmette activa echter vermin- derd worden op het ogenblik van de inkoop.

Rudi MATTHEUS Erkend boekhouder-fiscalist

De zwanenzang van de effecten aan toonder

1. Doelstellingen van de wetgever

De Wet van 14 december 2005 (B.S. 23 december 2005) regelt de geleidelijke afschaffing van onze zo vertrouwde, om niet te zeggen diep beminde «toondereffecten».

Met deze nieuwe wet beoogt de wetgever de misbruiken te verhinderen die worden gemaakt van de anonimiteit van deze effecten. Volgens de memorie van toelichting zijn deze misbruiken te situeren op het vlak van het wit- wassen van kapitaal, de fiscale fraude, geknoei met de erfrechtelijke reserve en zelfs op het vlak van de finan- ciering van het terrorisme.

Daarnaast beoogt deze wet het Belgische effectenrecht te moderniseren, aangezien de effecten aan toonder weinig

zijn aangepast aan de moderne noden inzake effecten.

Naast het risico op verlies en diefstal, zijn de vereisten in- zake de bewaring van effecten aan toonder en de inning van coupons zwaar en duur. Er werd dan ook gewezen op de voordelen van gedematerialiseerde effecten : gemak van transacties via eenvoudige bewegingen op rekening, rationalisering in termen van beheer, verbetering van de veiligheid en vermindering van de kosten.

2. Toepassingsgebied

De wet is van toepassing op alle effecten aan toonder die zijn uitgegeven door een Belgische emittent :

– alle vennootschapseffecten : aandelen, winstbewijzen, obligaties, warrants en certificaten aan toonder, uitge- geven door vennootschappen naar Belgisch recht;

(5)

– publieke schuldeffecten : effecten van schulden van de openbare sector;

– alle andere effecten, uitgegeven door een persoon naar Belgisch recht en die een financiële schuldvordering op de emittent belichamen : kasbons, thesaurie- en depositobewijzen, vastgoedcertificaten en bepaalde rechten van deelneming.

Let op ! De Wet van 14 december 2005 is niet van toe- passing op :

– handelseffecten : wisselbrieven, orderbriefjes, warrants, cheques, enz.;

– obligaties aan toonder die door Belgische vennoot- schappen uitsluitend in het buitenland worden uitge- geven, of beheerst worden door het buitenlands recht, behalve wat het verbod tot feitelijke aflevering betreft vanaf 1 januari 2008;

Wij richten onze aandacht hieronder vooral op de ven- nootschapseffecten.

3. Stapsgewijze afschaffing

De afschaffing van de effecten aan toonder gebeurt staps- gewijs.

3.1. Eerste fase : geen creatie van nieuwe effecten aan toonder vanaf 1 januari 2008

De eerste scharnierdatum is 1 januari 2008. Vanaf dat ogenblik mogen geen nieuwe effecten aan toonder worden uitgegeven. Ook effecten aan toonder die op die datum op een effectenrekening zijn ingeschreven, mogen vanaf die datum niet meer in fysieke vorm worden afgeleverd.

Bepaalde effecten aan toonder, zoals deze van beursgeno- teerde vennootschappen, worden op 1 januari 2008 van rechtswege omgezet in gedematerialiseerde effecten.

3.2. Tweede fase : overgangsperiode voor vrijwillige omzetting

De houders van effecten aan toonder die niet van rechts- wege werden omgezet, beschikken vanaf 1 januari 2008 over een overgangsperiode waarin zij hun toondereffecten kunnen omzetten in effecten op naam of in gedemateri- aliseerde effecten.

Voor de bepaling van de overgangsperiode wordt een onderscheid gemaakt naargelang de effecten aan toonder werden uitgegeven vóór of na de bekendmaking van de wet, d.i. op 23 december 2005. Indien de effecten aan toonder voordien werden uitgegeven, dan loopt de over-

gangsperiode tot 31 december 2013. Indien de effecten werden uitgegeven na de bekendmaking, loopt de over- gangsperiode tot 31 december 2012.

De statuten van de vennootschap kunnen deze keuzemo- gelijkheid wel beperken. Indien de statuten bijvoorbeeld bepalen dat alle aandelen op naam of aan toonder zijn, kunnen de houders van aandelen aan toonder niet de om- zetting vragen in gedematerialiseerde aandelen omdat de gedematerialiseerde aandelen statutair niet zijn voorzien.

Voor publiekrechtelijke emittenten kan de keuze beperkt zijn door het publiekrechtelijk kader van de uitgifte.

De omzetting in effecten op naam wordt aangevraagd bij de emittent (de vennootschap) en gebeurt door de overhandiging van de effecten aan toonder, gevolgd door de inschrijving ervan in het register van de effecten op naam. De omzetting in gedematerialiseerde effecten wordt aangevraagd bij een erkende rekeninghouder of bij de aangewezen vereffeningsinstelling, opnieuw mits afgifte van de om te zetten effecten en door de inschrij- ving van de effecten op een rekening.

3.3. Derde fase : omzetting van rechtswege

Na het verstrijken van de genoemde overgangsperiode(s) worden de resterende effecten aan toonder van rechts- wege omgezet in gedematerialiseerde effecten en inge- schreven op een effectenrekening, tenzij de emittent (de vennootschap) beslist dat zij worden omgezet in effecten op naam en ingeschreven op diens naam.

Voor de betrokken vennootschappen brengt dit dus de ver- plichting mee om vóór het verstrijken van de overgangspe- riode hun statuten aan te passen, hetzij om het bestaan van gedematerialiseerde effecten mogelijk te maken, hetzij door over te gaan tot omzetting in effecten op naam van de emit- tent (indien de statuten deze vorm nog niet voorzien).

Let op ! De inschrijving van de effecten op naam van de emittent, verleent de emittent niet de hoedanigheid van eigenaar. De uitoefening van elk recht verbonden aan een effect aan toonder waarvan de omzetting niet werd aangevraagd in overeenstemming met de wet, wordt op- geschort tot de eigenaar zijn inschrijving verkrijgt in hoe- danigheid van rechthebbende van de effecten.

3.4. Vierde fase : verkoop van niet opgeëiste effecten Indien de titularis van de effecten op 1 januari 2015 nog steeds onbekend is, zullen zijn effecten door de emittent worden verkocht. Deze bepaling maakt meteen het laatste kruis over de aandelen die «in de mist» zijn gebleven.

(6)

De nadere regels van de verkoop worden bepaald door de Koning, maar daar is uiteraard nog even de tijd voor.

De opbrengst van de verkoop zal, na aftrek van kosten, worden gestort bij de Deposito- en Consignatiekas en dat tot de rechthebbende komt opdagen. De sommen worden evenwel niet eeuwig ter beschikking gehouden.

Vanaf 31 december 2015 zal de persoon die de terug- gave vraagt van deze bedragen een administratieve boete verschuldigd zijn. Deze is gelijk aan 10 % van het bedrag per jaar dat men zich te laat aandient.

4. Andere wijzigingen

De wet voorziet ook in de modernisering van het regime van de effecten op naam door te voorzien dat het register van de effecten op naam in de NV voortaan in elektro- nische vorm kan worden gehouden.

De wet bevat tal van technische aanpassingen van het Wet- boek van Vennootschappen teneinde de verwijzingen naar effecten aan toonder te schrappen. Zolang effecten aan toonder blijven bestaan (d.w.z. uiterlijk t.e.m. 31 december 2013) blijven deze bepalingen uiteraard nodig. De aanpas- singen treden dan ook pas in werking op 1 januari 2014.

5. Besluit

Het hoeft geen betoog dat het verdwijnen van de toon- dereffecten het aandelenlandschap ingrijpend zal wijzigen, niet in het minst in de vele familiale ondernemingen.

De praktijk waarbij men de aandelen «in de mist» hield en op algemene vergaderingen slechts met een beperkt aantal aandelen verscheen, zal definitief tot het verleden behoren.

Ook de vormvrije overdracht van aandelen aan toonder door middel van een handgift zal niet meer mogelijk zijn.

De identiteit van alle aandeelhouders zal met andere woorden gekend zijn, zodat ook de bijeenroepingen via de pers hun nut zullen verliezen.

Een volgende stap naar een vermogenskadaster en dito belasting lijkt gezet.

Luc STOLLE Meritius advocaten Lid stagecommissie BIBF

De wijziging van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen (omvangcriteria)

Bij de coördinatie van het Wetboek van Vennootschap- pen werden de teksten betreffende de criteria voor het bepalen van de grootte van de vennootschappen en de groepen van vennootschappen, die vroeger in de Wet van 17 juli 1975 en het uitvoeringsbesluit van 6 maart 1990 voorkwamen, in het Wetboek van Vennootschappen op- genomen.

Artikel 16 van het Wetboek van Vennootschappen, dat de criteria voor de grootte van groepen vaststelt, is een woordelijke weergave van de oude bepalingen. Artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen daarentegen, dat de criteria voor de grootte van vennootschappen vaststelt, werd anders geformuleerd.

In Periodieke Berichten nr. 3/2004, schreef het Instituut der Bedrijfsrevisoren reeds : «Artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen, dat artikel 64 § 2 van de Geco- ordineerde Wetten op de handelsvennootschappen heeft overgenomen, is niet gemakkelijk aan te wenden. De hui- dige formulering van de wettelijke tekst geeft aanleiding

tot verwarring. Immers, zowel in de eerste als de tweede paragraaf wordt er verwezen naar het vorig boekjaar.

Het Instituut der Bedrijfsrevisoren is van mening dat de wetgever in werkelijkheid de situatie die de bovenhand had vóór het Wetboek van Vennootschappen niet heeft willen wijzigen. Op dezelfde wijze kan men zich niet voorstellen dat hij in het bijzonder afstand heeft willen nemen van de juiste omzetting van de Europese Vierde Vennootschapsrichtlijn die hij tevoren had uitgewerkt.

Een reparatiewet van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen zou niettemin welkom zijn.»

De Wet van 23 december 2005 houdende diverse bepa- lingen, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 de- cember 2005, 2de editie, heeft de nodige wijzigingen aan- gebracht. Artikel 3 van deze wet voert nog een andere formulering in, dan deze die gold vóór het Wetboek van Vennootschappen. In de nieuwe versie bepaalt artikel 15

§ 1 van het Wetboek van Vennootschappen zeer duide- lijk : «Kleine vennootschappen zijn deze vennootschap-

(7)

pen met rechtspersoonlijkheid die voor het laatst en het voorlaatst afgesloten boekjaar, niet meer dan één der vol- gende criteria overschrijden :

– jaargemiddelde van het personeelsbestand : 50;

– jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde : 7 300 000 EUR;

– balanstotaal : 3 650 000 EUR;

tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt».

In § 2 van artikel 15 worden het tweede en het derde lid opgeheven.

Deze nieuwe tekst voert een nieuwe werkwijze in voor de overgang van een grote naar een kleine vennootschap en omgekeerd. De nieuwe bepaling kan als volgt worden samengevat : een vennootschap is groot, tenzij ze voor de twee laatste boekjaren de in artikel 15 vermelde criteria niet overschrijdt.

We illustreren dat aan de hand van een voorbeeld :

Oude tekst art. 15 Nieuwe tekst art. 15 Jaar 2003 : kleine vennootschap

Jaar 2004 : kleine vennootschap

Jaar 2005 : overschrijdt 2 criteria Kleine vennootschap Kleine vennootschap Jaar 2006 : overschrijdt slechts 1 criterium Grote vennootschap Grote vennootschap Jaar 2007 : overschrijdt 2 criteria Kleine vennootschap Grote vennootschap Jaar 2008 : overschrijdt slechts 1 criterium Grote vennootschap Grote vennootschap Jaar 2009 : overschrijdt slechts 1 criterium Kleine vennootschap Grote vennootschap Jaar 2010 : overschrijdt 2 criteria Kleine vennootschap Kleine vennootschap Jaar 2011 : overschrijdt slechts 1 criterium Grote vennootschap Grote vennootschap Aan de hand van dit voorbeeld kunnen we vaststellen dat

de vennootschap voor de jaren 2007 en 2009, volgens de nieuwe tekst, als groot wordt beschouwd, terwijl ze volgens de oude tekst klein was.

De criteria voor het bepalen van de grootte van vennoot- schappen die met één of meer andere vennootschappen verbonden zijn, moeten net als voorheen op geconsoli- deerde basis worden berekend (art. 15 § 5 W. Venn.).

De definitie van artikel 15 heeft in het vennootschaps- recht onder meer gevolgen op het jaarrekeningsschema

dat moet worden gebruikt en op de verplichting tot het opstellen van een jaarverslag met een door het wetboek voorgeschreven minimuminhoud.

De groottecriteria, hoewel anders berekend, dienen ook om de vennootschappen aan te wijzen die verplicht zijn om een commissaris te benoemen.

Jean-Pierre VINCKE Bedrijfsrevisor

Terbeschikkingstelling van ruimte voor het aanbrengen van reclame of reclameborden

Volgens de rechtspraak omvat het begrip reclame alle diensten die bijdragen tot de verspreiding van een bood- schap die tot doel heeft de consument over het bestaan en de kwaliteit van een product of dienst te informeren ten einde de verkoop ervan te bevorderen.

Hoewel de verspreiding van die boodschap gewoonlijk mondeling, schriftelijk en/of door middel van illustraties door de pers, de radio en/of televisie kan plaatsvinden, kan zij eveneens geheel of gedeeltelijk door andere midde-

len geschieden zoals de terbeschikkingstelling van ruimte voor het aanbrengen van reclame of reclameborden.

Zonder onderscheid naargelang de terbeschikking gestel- de ruimte voor het aanbrengen van reclame of van een reclamebord betrekking heeft op een lichamelijk roerend of onroerend goed dan wel de plaats voor het aanbren- gen van die reclame bepaald of onbepaald is, wordt die terbeschikkingstelling door een persoon wiens economi- sche activiteit er hoofdzakelijk (b.v. reclamebureau) of

(8)

bijkomstig (b.v. sportclub) in bestaat reclame te voeren of te laten voeren overeenkomstig artikel 21, § 3, 7°, c), van het BTW-wetboek als een dienst inzake reclame aan- gemerkt.

Voornoemde interpretatie vloeit voort uit de op 17 no- vember 1993 door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gewezen arresten (arresten C-68/92 Commissie/Franse Republiek; C-69/92 Commissie/

Groothertogdom Luxemburg; C-73/92 Commissie/Ko- ninkrijk Spanje – zie BTW-revue nr. 109, blz. 767 e.v.) waaruit blijkt dat het begrip «diensten op het gebied van de reclame» voor de toepassing van artikel 9, tweede lid, e, tweede streepje, van de Zesde Richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 (zie BTW-wetboek artikel 21, § 3, 7°, c)) ruim moet worden geïnterpreteerd.

Daardoor vervalt de beslissing van 21 december 1970, nr. T.1912 (zie BTW-revue nr. 1, blz. 107-108).

Tevens vervalt het antwoord op de parlementaire vraag nr. 203 van 4 oktober 1992 van Senator Peeters (Vr.

& Antw., Senaat, 1981-1982, nr. 6, blz. 156-157 – zie BTW-revue nr. 56, blz. 54).

Bron : Beslissing van 10 mei 1999, nr. E.T. 77.024.

Eddy SOENEN Lid van de Stagecommissie BIBF

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de be- trouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F.

– Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail: info@bibf.be, URL: http://www.bibf.be. Redactie: Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad: Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

Elektronische indiening van de jaarlijkse

lijst van de BTW-belastingplichtige afnemers voortaan mogelijk

In het kader van de vereenvoudiging van de admini- stratieve procedures gaat de Federale Overheidsdienst Financiën steeds verder in het ontwikkelen van nieuwe toepassingen die de loutere elektronische indiening van formulieren en opgaven mogelijk maken.

In aanvulling op de reeds langer voor de ondernemin- gen opengestelde procedures van elektronische indiening van de periodieke BTW-aangiften (EDIVAT) en van de kwartaal- en jaaropgaven van de vrijgestelde intracom- munautaire leveringen (VAT INTRA) heeft de Admini- stratie nu een bijkomende toepassing ontwikkeld, die de BTW-belastingplichtigen moet toelaten om de jaarlijkse lijst van de BTW-belastingplichtige afnemers elektro- nisch in te dienen.

Deze nieuwe toepassing (VAT LIST) is vandaag opera- tioneel.

Vanaf heden wordt de belastingplichtigen die dit wen- sen, mits een positief verloop van de technische testen en het aansluitend erop ondertekenen van een protocol met de Administratie, dan ook de mogelijkheid geboden om hun jaarlijkse lijsten van de BTW-plichtige afnemers elektronisch in te dienen.

De hiervoor opgezette procedure is, behoudens voor wat betreft het elektronisch berichtformaat (nu XML in plaats van EDIFACT), volledig analoog aan die inzake EDIVAT.

Meer gedetailleerde informatie terzake kan worden ge- raadpleegd via de site http://www.minfin.fgov.be en het opeenvolgend aanklikken van «Portaalsite van de FOD Financiën», «E-diensten», en, onder de rubriek «E-aangif- ten via X-400», tot slot «VAT LIST – Jaarlijkse lijst van de BTW-belastingplichtige afnemers».

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We stellen vast dat er een belastbare meerwaarde kan zijn omdat de verkoop gebeurt binnen de drie jaar na de schenking en dat de begiftigde het goed verkoopt binnen de acht

Wanneer ten gevolge van geleden verlies het netto-actief gedaald is tot minder dan de helft van het maatschap- pelijk kapitaal, moet de algemene vergadering, behou- dens

De vennootschappen uit een lidstaat van de Europese Unie die door hun nationaal recht verplicht zijn hun geconsoli- deerde jaarrekening in hun land van herkomst openbaar te

De vergoeding die de franchisenemer verkrijgt als compen- satie voor het verlies aan cliënteel, wordt daarentegen door- gaans als een gedwongen meerwaarde in de zin van

en in de Comm.V zijn de besluiten inzake de wijze van vereffening en de benoeming van de veref- fenaars slechts geldig indien zij worden genomen door de helft van de vennoten, in

Maatstaf van heffing van één vijftiende per jaar Wanneer op het einde van de verbouwingswerken het gebouw voor de toepassing van de BTW als nieuw dient te worden beschouwd,

Onder de «negatieve beslissingen» zijn onder meer deze dossiers opgenomen waarbij om onbeperkt uitstel wordt verzocht voor belastingen waarop deze maatregel niet van

Voor een vereniging die opgericht wordt is het beginver- mogen de middelen waarmee ze start en die haar door de oprichters ter beschikking worden gesteld, hetzij in