• No results found

Notionele interestaftrek of investeringsaftrek ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Notionele interestaftrek of investeringsaftrek ?"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Notionele interestaftrek of investeringsaftrek ?

p. 4/ De verkoop van een verbouwd onroerend goed door een

beroepsoprichter : is er sprake van een optie voor de toepassing van het btw-stelsel ?

p. 8/ Tax shelter voor startende vennoot- schappen: publicatie modelattest

Notionele interestaftrek of investeringsaftrek ?

De notionele interestaftrek (officieel genaamd de aftrek voor risicokapitaal) en de investeringsaftrek zijn maatregelen die reeds langer dan vandaag be- staan, maar waar de laatste jaren zeer veel bewe- ging in zit. Waar ooit de notionele interestaftrek een zeer populaire gunstmaatregel was voor ven- nootschappen, blijkt het tij nu te keren door het steeds dalende tarief hiervan. Daar tegenover staat de investeringsaftrek die de regering nieuw leven heeft ingeblazen. Ze werd dan wel op nul gezet van- af aanslagjaar 2007; investeringen die in 2014 en 2015 gedaan werden, konden weer genieten van een tijdelijke eenmalige investeringsaftrek van 4 %. Deze eenmalige gewone investeringsaftrek werd sinds 1 januari 2016 definitief en permanent ingevoerd, bovendien werd ze ook nog eens ver- hoogd tot 8 % voor kleine vennootschappen. Hoe- wel definitief natuurlijk een illusie is in ons fiscale landschap, maar daarover later meer.

Aftrek voor risicokapitaal 

De notionele interestaftrek is oorspronkelijk in- gevoerd om de discriminatie tussen de fiscale be- handeling van vreemd vermogen en eigen vermo- gen weg te werken. Zoals u weet zijn interesten op leningen in principe aftrekbaar in de vennoot- schapsbelasting. Vennootschappen die investerin-

gen deden met eigen vermogen werden hierdoor benadeeld doordat ze geen aftrekbare interestkos- ten hadden. De uitkering van rendement op de in- vestering van de aandeelhouders, die kapitaal in de vennootschap hebben gestoken, gebeurt middels een dividend dat niet aftrekbaar is.

Rendement op eigen vermogen werd fiscaal dus afgestraft ten opzichte van rendement op vreemd vermogen. Met die reden heeft de wetgever een dik decennium geleden de aftrek voor risicokapitaal ingevoerd. Waar deze aftrek oorspronkelijk een fis- caal gunstig tarief had van 3,442 % resp. 3,942 % (voor kleine vennootschappen), blijft er van dit ta- rief slechts minder dan de helft over voor aanslag- jaar 2017, namelijk 1,131 % voor grote vennoot- schappen en 1,631 % voor kleine vennootschappen.

Dit komt omdat het tarief van de notionele interes- taftrek rechtstreeks gekoppeld is aan de 10-jarige OLO-rentevoet die uiteraard op dit ogenblik ook zeer laag staat.

Dit percentage mag dan fiscaal worden toegepast op het eigen vermogen, waardoor we de notionele interestaftrek verkrijgen, welke van de belastbare basis mag worden afgetrokken. Bovendien moet het eigen vermogen fiscaal nog eens gecorrigeerd worden door enkele «besmette activa» uit het eigen

(2)

vermogen te weren. Zo hebben we bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, aandelen die als financieel vast actief aangemerkt worden of die voor de DBI- aftrek in aanmerking komen, de door bedrijfsleider gebruikte onroerende goederen, maar evengoed activa waarvan de kosten de beroepsbehoeften op onredelijke wijze overtreffen. Dit kan soms leiden tot een magere aftrek. Daarnaast is de notionele interestaftrek sinds de regering Di Rupo niet meer overdraagbaar zoals dat voordien gedurende 7 ja- ren wel mocht worden overgedragen.

Alternatief : investeringsaftrek 

De (gewone) eenmalige investeringsaftrek is een aftrek die toegepast kan worden op investeringen in materiële en immateriële vaste activa ongeacht hun aard. De investeringsaftrek bestaat al gerui- me tijd en in verschillende vormen. Zo is er de ge- wone investeringsaftrek, die voor kmo’s opnieuw 8 % bedraagt, maar evengoed is er de verhoogde of gespreide investeringsaftrek. Elk met hun eigen specifieke voorwaarden en tarieven.

In deze uiteenzetting beperken we ons tot de gewone eenmalige investeringsaftrek van 8 % voor kleine vennootschappen conform artikel 15 van het W.Venn.

De gewone investeringsaftrek bedraagt dus 8 % van de aanschaffings- of vervaardigingswaarde van het actief in het boekjaar waarin de investe- ring gedaan wordt. Enkel kleine vennootschappen volgens artikel 15 van het W.Venn. kunnen van dit tarief genieten. Voor grote vennootschappen is het tarief van de gewone eenmalige investeringsaftrek gelijk aan 0 %. In tegenstelling tot de notionele in- terestaftrek is de gewone investeringsaftrek wel overdraagbaar, hetzij beperkt tot het eerstvolgend belastbaar tijdperk.

Om te kunnen genieten van de investeringsaftrek, dient de kleine vennootschap wel te voldoen aan volgende voorwaarden :

– de vaste activa waarin de vennootschap inves- teert dienen in België voor een bestaande of ge- plande beroepswerkzaamheid gebruikt te wor- den ;

– de investeringen moeten gebeuren in afschrijf- bare materiële en immateriële vaste activa ; – de activa moeten in nieuwe staat zijn verkregen

of tot stand zijn gebracht ;

– de afschrijvingen moeten minstens over drie be- lastbare tijdperken worden gespreid.

Een eerste groep van activa die uitgesloten wordt van de investeringsaftrek zijn de activa die niet enkel en alleen voor de beroepswerkzaamheid ge- bruikt worden. Dit betekent dat deze activa steeds betrekking moeten hebben op de werkelijke activi- teit van de vennootschap. Wanneer deze vennoot- schap een investering doet die te verantwoorden valt middels haar statuten maar geen verband houdt met de activiteit die zij werkelijk uitoefent, is het niet toegelaten de investeringsaftrek toe te passen. Bovendien moet de investering een rede- lijke kost hebben. Investeringen met kosten op on- redelijke wijze komen niet in aanmerking voor de investeringsaftrek. De investeringsaftrek kan ook niet toegepast worden op investeringen waarvan er privégebruik is. Daarom is het belangrijk om bij gemengd gebruik het beroepsgedeelte zeer duide- lijk af te scheiden en de investeringsaftrek enkel voor het beroepsgedeelte in mindering te brengen.

Bovendien komen activa waarvan het gebruiks- recht wordt afgestaan aan derden (via verhuur, leasing, zakelijke rechten, ... niet in aanmerking, alsook activa die voor de toepassing van de notio- nele interestaftrek worden uitgesloten uit het ei- gen vermogen.

Tot slot worden investeringen in personenauto’s en auto’s voor dubbel gebruik en investeringen in ge- bouwen met de intentie ze te wederverkopen uitge- sloten van de investeringsaftrek. Ook bijkomende kosten van de investering komen niet in aanmer- king voor de investeringsaftrek indien deze niet samen met de geïnvesteerde activa worden afge- schreven.

Combinatie ? 

De combinatie is wettelijk uitgesloten. In de wets- artikels van de investeringsaftrek staat dat indien de investeringsaftrek wordt toegepast, de belas- tingplichtige onherroepelijk verzaakt aan de toe- passing van de notionele interestaftrek. Deze keu- ze moet jaarlijks worden gemaakt.

De investeringsreserve bestaat ook nog steeds en kan zelfs gecombineerd worden, maar weet dat in- dien een belastingplichtige kiest voor het aanleg- gen van een investeringsreserve, hij voor 3  jaar moet verzaken aan de toepassing van de notionele interestaftrek. Vandaar dat de investeringsreserve nog zelden wordt toegepast.

(3)

Analyse : notionele interestaftrek vs. investeringsaftrek 

Zowel de notionele interestaftrek als de investe- ringsaftrek zijn initieel ingevoerd met de reden een fiscale aftrek aan te bieden aan (kleine) ven- nootschappen, maar wat is tegenwoordig de meest interessante ? Om dit te kunnen verduidelijken, werken wij een cijfervoorbeeld uit.

Een kleine IT-consultancy vennootschap beslist om tijdens het boekjaar 2016 te investeren in materi- eel vast actief, zoals laptops en computers, voor een bedrag van 100 000 euro. Het eigen vermogen be- draagt 250 000 euro bij afsluiting van het boekjaar op 31 december 2015. Welke aftrek is nu de meest interessante als deze vennootschap haar aangifte voor aanslagjaar 2017 invult ?

In de veronderstelling dat er geen mutaties heb- ben plaatsgevonden in het eigen vermogen en de eindtoestand gelijk is aan de begintoestand, kan de onderneming in IT-consultancy een notionele inte- restaftrek toepassen van 4 077,50 euro (1,1631 % van 250 000 euro eigen vermogen).

Kiest deze vennootschap ervoor om de investe- ringsaftrek toe te passen, levert dit een fiscaal voordeel op van 8 000 euro (8 % van 100 000 euro aan investering).

Dit betekent dat in deze situatie de vennootschap een groter voordeel opdoet door gebruik te maken van de investeringsaftrek in plaats van de notione- le interestaftrek. Dit voorbeeld gaat echter niet op als de vennootschap fiscaal overdraagbare verlie- zen heeft en deze in aftrek kan nemen. Bovendien zijn deze verliezen onbeperkt in de tijd overdraag- baar naar volgende belastbare tijdperken. Omdat de notionele interestaftrek en de overgedragen verliezen fiscale bewerkingen zijn vóór de inves- teringsaftrek, is het niet altijd voordeliger om de investeringsaftrek toe te passen.

Een voorbeeld ter illustratie :

De IT-consultancy vennootschap heeft in het ver- leden fiscale verliezen ter waarde van 15 000 euro opgebouwd maar maakt sinds boekjaar 2016 op- nieuw winst. Het belastbaar resultaat vóór fiscale aftrekken bedraagt 10 000 euro. Dit betekent het IT-consultancy bedrijf nog steeds een notionele in- terestaftrek van 4 077,50 euro kan toepassen. Het

resterende bedrag van 5 922,50 euro (10 000 euro - 4 077,50 euro) kan dan volledig in mindering ge- bracht worden van de belastbare basis door de af- trek van vorige verliezen om het belastbaar resul- taat volledig te kunnen neutraliseren. Dit betekent dat de vennootschap nog 9 077,50 euro overhoudt aan overgedragen verliezen. Indien de IT-consul- tancy onderneming niet zou opteren voor de noti- onele interestaftrek heeft dit als gevolg dat zij wel kan kiezen om de overgedragen verliezen in aftrek te nemen ter waarde van het volledige belastbaar resultaat, nl. 10 000 euro. Er rest dan geen belast- baar resultaat meer om de gewone investeringsaf- trek toe te passen. Aangezien fiscale verliezen on- beperkt overdraagbaar zijn, raden wij daarom aan om in dit geval wel gebruik te maken van de noti- onele interestaftrek. De vennootschap zou in het eerste geval 9  077,50  euro overhouden aan over- gedragen verliezen ten opzichte van 5 000 euro in het tweede geval.

Wat brengt de toekomst ? 

Dit artikel betreft een analyse van de huidige re- gels omtrent de notionele interstaftrek en de inves- teringsaftrek. Zoals u allicht reeds heeft vernomen in kranten en andere media, is de huidige regering druk in onderhandeling over de nieuwe begroting waarin een aantal zaken reeds op tafel liggen. Zo spreekt men van een daling van de vennootschaps- belasting met als compenserende maatregel de af- schaffing van de notionele interestaftrek. Ook de investeringsaftrek zou geleidelijk terug naar 0 worden herleid om daarna af te schaffen.

Dit zijn echter nog steeds voorstellen zonder defini- tieve (op het moment van redactie) teksten gezien te hebben.

Samengevat 

Zoals we zien in het eerste voorbeeld kan de gewo- ne investeringsaftrek van 8 % zeer interessant zijn wanneer een kleine vennootschap nieuwe inves- teringen doet. In sommige gevallen, bij een klein eigen vermogen, zelfs interessanter dan de toepas- sing van de notionele interestaftrek waarvan het tarief over de jaren heen blijft dalen. Toch dient de afweging voor iedere individuele situatie apart gemaakt te worden.

Roel VAN HEMELEN Moore Stephens

(4)

De verkoop van een verbouwd onroerend goed door een

beroepsoprichter : is er sprake van een optie voor de toepassing van het btw-stelsel ?

Situering

Beroepsoprichters die nieuwe gebouwen oprichten en verkopen beschikken niet over de mogelijkheid registratierechten toe te passen bij de verkoop er- van. Het betreft immers nieuwe gebouwen die als het ware voorraadgoederen uitmaken voor de be- roepsoprichter. Vermits de verkoop van gebou- wen tot diens economische activiteit behoort kan er geen sprake zijn van toevallige belastingplicht (met de hieraan gekoppelde optie). Hetzelfde geldt voor de vestiging, overdracht of wederoverdracht van zakelijke rechten op deze nieuwe gebouwen door beroepsoprichters.

Maar wat indien het gaat om verbouwde onroeren- de goederen waarbij de verbouwingen belangrijk zijn geweest ? Vanaf wanneer is er dan sprake van een nieuw gebouw ? En moet er dan verkocht wor- den onder het btw-stelsel of is dit enkel een moge- lijkheid ?

Onderscheid tussen het bouwen en de omvorming of verbouwing

1

Werk in onroerende staat dat de omvorming van een woning tot voorwerp heeft, is, indien alle an- dere voorwaarden zijn vervuld, onderworpen aan het tarief van 6 %.

Onder «omvorming» wordt verstaan de verbou- wing zowel aan de buitenkant (en inzonderheid de rehabilitatie) als aan de binnenkant van het gebouw of de vergroting door toevoeging2 van nieuwe ver- trekken en de uitbreiding van bestaande vertrek- ken.

1 Aanschr. Nr. 6/1986, nrs. 29 t.e.m. 33, fisconetplus.

2 Zie oppervlaktenorm hierna.

Evenzo wordt het bestaan van een verbouwing niet bekritiseerd wanneer de renovatiewerken op een relevante wijze steunen op oude dragende muren (inzonderheid de buitenmuren) en, meer algemeen, op de wezenlijke elementen van de structuur van het te renoveren gebouw.

Daarentegen dient als een bouwwerkzaamheid die bijdraagt tot de oprichting van een nieuw gebouw te worden aangemerkt :

1° het herbouwen van een gebouw na afbraak, zelfs in geval van behoud der funderingen en kelders van het oude gebouw of van bijkomende elemen- ten van zijn structuur (bv. alleen de voorgevel aan de straatzijde behouden omwille van de in- tegratie in het stedelijk kader);

2° in geval van de bouw van een of meer bijkomen- de appartementen in een appartementsgebouw door bovenbouw of op een andere wijze, wanneer deze nieuwe appartementen, onder toepassing van het stelsel van mede-eigendom, vervreemd- baar zijn met toepassing van de btw ;

3° ingeval de eigenaar een gebouw aan het zijne aanbouwt, indien deze aanbouw geen vergro- ting is van het eerste gebouw, maar een nieuw gebouw dat op zichzelf vatbaar is voor vervreem- ding onder het stelsel van de btw, daar het on- derscheiden is van het oude gebouw ;

In deze situatie, waarbij de omvorming wordt ge- lijkgesteld met een oprichting, is het tarief van 21 % toepasselijk, met uitsluiting van het verlaagd tarief.

Het herbouwen van een woning wordt gelijkge- steld met het bouwen telkens als, gelet op de om- vang van de vernieling of van de afbraak van het gebouw, de werken in feite bijdragen tot de oprich- ting van een nieuw gebouw.

(5)

Anders is de situatie in het geval van gedeeltelij- ke vernieling, indien de werken zelfs belangrijke herstellingen tot voorwerp hebben, met het oog op het opnieuw in goede staat brengen van het gebouw. Indien alle andere voorwaarden zijn ver- vuld, is in dergelijk geval het tarief van 6 % van toepassing.

Verbouwde onroerende goederen

Verbouwde oude gebouwen kunnen afhankelijk van de aard of het belang van de verbouwingen in bepaalde gevallen worden aangemerkt als nieuwe gebouwen waarvan de overdracht aan de belasting over de toegevoegde waarde kan worden onder- worpen.

In de geest van de tekst van artikel 44, § 3, 1° van het WBTW, dient immers niet alleen een pas op- gericht gebouw als een nieuw gebouw te worden aangemerkt, doch ook een reeds vroeger opgericht gebouw, dat op zodanige wijze werd verbouwd dat het hierdoor de kenmerken verkrijgt van een nieuw gebouw.

De verkoop door een beroepsoprichter van gebou- wen die verbouwd werden kan worden verricht on- der het stelsel van de registratierechten indien de verbouwingswerken van het gebouw niet volkomen de aard en de structuur ervan wijzigen.

A contrario, indien de verbouwingswerken volko- men de aard en structuur van het gebouw wijzigen, moet de verkoop van de gebouwen (en de bijhoren- de grond) worden verricht onder het btw-stelsel3.

De verbouwingswerken kunnen bovendien genie- ten van een verlaagd tarief indien de toepassings- voorwaarden uit KB nr. 20 hiervoor vervuld zijn4. De bestemming van het gebouw dient ter zake be- oordeeld te worden op het tijdstip na de beëindi- ging van de werken.

Eerste geval : ingrijpende wijziging in de wezenlijke elementen van zijn structuur

Wegens de in het oude gebouw uitgevoerde wer- ken heeft dit een ingrijpende wijziging in zijn we- zenlijke elementen van zijn structuur ondergaan

3 Voorafgaande beslissing nr. 2015.114 dd. 10 maart 2015.

4 Voorafgaande beslissing nr. 2015.171 dd. 13 mei 2015.

(draagmuren, vloeren, traphallen, liftkoker, …), namelijk in zijn aard, zijn structuur en, in voorko- mend geval, in zijn bestemming5.

In die onderstelling gaat het ontegensprekelijk om een nieuw gebouw, welke overigens ook de kostprijs is van de werken die werden uitgevoerd om deze wijziging tot stand te brengen in verge- lijking met de waarde van het gebouw vóór deze wijziging.

Wat wordt begrepen met «ingrijpende wijziging» in het kader van het eerste geval ?

In wezen mogen de verbouwingswerken niet vol- komen de aard en de structuur van het gebouw wijzigen. Voor een toepassing van deze principes verwijzen we naar de punten 5 tot 8 van de vooraf- gaande beslissing nr. 2015.114 dd. 10 maart 2015.

In de situatie waar de verbouwingswerken niet ra- ken aan de dragende muren noch aan de draag- vloeren waaruit het gebouw bestaat waardoor noch het volume noch de structuur van het gebouw ge- wijzigd worden kan men beschouwen dat het ge- bouw geen «ingrijpende wijziging» in zijn essenti- ele elementen heeft ondergaan6.

In deze omstandigheden is de 60 %-regel relevant om te bepalen of het gebouw al dan niet «nieuw» is geworden (zie geval 3 hieronder).

Tweede geval : werken in het kader van de instandhouding en/of het comfort te verbeteren

De werken die aan het oude gebouw werden uit- gevoerd hebben het gebouw niet in zijn wezenlij- ke elementen gewijzigd, zoals in het eerste geval hierboven, maar hadden tot doel, hetzij de instand- houding van het gebouw te verzekeren, hetzij het comfort ervan te verbeteren, zoals dit het geval is bij het plaatsen van centrale verwarming, het in- richten van een badkamer, het vernieuwen van de dakbedekking, ...

In die onderstelling gaat het niet om een gebouw dat in zijn wezenlijke elementen wijzigingen heeft ondergaan. De doorverkoop van dit gebouw of van een gedeelte van dit gebouw en bijhorend ter-

5 Verg. aanschr. nr. 16/1973, van 28 juni 1973, nr. 10, 3°.

6 Voorafgaande beslissing nr. 2015.171 dd. 13 mei 2015, punt 41.

(6)

rein of de vestiging, overdracht en de wederover- dracht van zakelijke rechten, andere dan het ei- gendomsrecht, die slaan op een dergelijk gebouw, gedeelte van gebouw en het bijhorend terrein na de uitvoering van de werken, kan dus in principe niet aan de btw worden onderworpen, zelfs niet wanneer het kadastraal inkomen van het goed werd verhoogd en de kosten van de uitgevoerde werken zeer hoog oplopen in vergelijking met de waarde van het goed in de staat waarin het zich bevond vóór de aanvang van de werken.

Voorbeeld

Het volledige dak van een fermette (240 m2 be- woonbaar) wordt vernieuwd.

Er wordt dubbel glas geplaatst en een (nieuwe) centrale verwarming.

Er wordt een stuk bijgebouwd (60 m²).

Inzake het bijbouwen verwijzen we naar de opper- vlaktenorm (z. infra).

Derde geval : Kostprijs werken, excl. btw > 60 % x verkoopwaarde gebouw, excl. btw en grond

Gelet op het feit dat, wanneer de uitgevoerde wer- ken van die aard zijn dat ze een belangrijke wijzi- ging aan het gebouw met zich brengen, het meestal moeilijk is te bepalen of het gebouw een ingrijpende wijziging in zijn wezenlijke elementen heeft onder- gaan, zoals bedoeld in het bovengenoemde eerste geval, kan evenwel worden aanvaard dat het gaat om een nieuw gebouw wanneer de kostprijs, exclu- sief btw, van de door de eigenaar of door derden voor zijn rekening uitgevoerde werken aan het ge- bouw zelf, ten minste 60 % bereikt van de verkoop- waarde van het gebouw waaraan de werken werden uitgevoerd, de grond buiten beschouwing gelaten, op het tijdstip van de voltooiing van die werken.

Dit derde geval houdt enerzijds rekening met de waarde van de aan het gebouw zelf uitgevoerde materiële werken (in het bijzonder met uitslui- ting van intellectueel werk, zoals de erelonen van een architect of van een veiligheidscoördinator) met inbegrip van noodzakelijke afbraakwerken en anderzijds met de verkoopwaarde van het af- gewerkte gebouw, bepaald rekening houdend met artikel 32, eerste lid en artikel 36 van het WBTW.

Voorbeeld 1

Een appartement aan de kust wordt verbouwd en gerenoveerd.

Kostprijs van de werken : 100 000 euro, excl. btw Geschatte waarde appartement : 300  000  euro, excl. btw

100 000 euro > ( ?) 60 % x 300 000 euro, excl. btw en grond

100  000  euro is lager dan 180  000  euro. Het ge- bouw dient dus verkocht te worden met registratie- rechten en kan niet onder btw-stelsel vallen.

Als de werken meer dan 180  000  euro, excl. btw zou het om een nieuw gebouw gaan waar de be- roepsoprichter het btw-stelsel zou kunnen voor toepassen.

Voorbeeld 2

Een woning (150 m²) wordt verbouwd en vergroot tot 350 m².

De kostprijs van de werken bedragen : 100 000 euro, excl. btw.

De waarde van de woning bedraagt : 300 000 euro, excl. btw en excl. grond.

Er is niet voldaan aan de oppervlaktenorm maar wel aan de waardenorm.

Inzake de oppervlaktenorm is er meer dan 150 m² uitgebreid. Het betreft dus een nieuwbouw die aan 21 % btw onderhevig is.

De beroepsoprichter moet de verkoop dus onder btw-stelsel laten gebeuren. Er kan niet verkocht worden met toepassing van het verkooprecht.

Het derde geval is een optiestelsel voor de beroepsoprichter

In punt 14 van de voorafgaande beslissing nr. 2015.114 dd. 10 maart 2015 wordt duidelijk ge- steld dat het bovenstaande geval 3 een mogelijkheid is doch geen verplichting voor de beroepsoprichter.

De beroepsoprichter bedoeld in art. 12, §2 WBTW is dus niet verplicht om het gebouw dat belang- rijke verbouwingen heeft ondergaan als nieuw te beschouwen voor de toepassing van de btw en mag dus het registratierecht toepassen.

Dit standpunt wordt bevestigd in punt 47 van de voorafgaande beslissing nr. 2015.171 dd. 13  mei 2015.

De btw-handleiding neemt in punt 152/2 echter het standpunt in dat er een verplichte verkoop is on- der btw-stelsel in de mate dat er sprake is van een nieuw gebouw. We dienen dus te concluderen dat het keuzerecht voor de beroepsoprichter een admi- nistratieve tolerantie betreft.

(7)

Opmerking inzake de drie gevallen

In de drie voornoemde gevallen dient elke eenheid af- zonderlijk te worden beschouwd zoals zij zal bestaan na de uitvoering van de werken. Onder afzonderlij- ke eenheid wordt begrepen een volledige wooneen- heid op zich die volledig zelfstandig functioneert en afzonderlijk kan worden verhuurd of overgedragen.

Bovendien is het zonder belang dat in de waarde van de aldus uitgevoerde werken de waarde van de werken die het comfort verhogen, begrepen is.

Overigens kan het aldus te verbouwen gebouw als nieuw, in de zin van wat hiervoor werd gezegd, worden beschouwd zonder de daadwerkelijke uit- voering van de werken af te wachten, voor zover de omvang ervan, evenals de wijziging van het kadas- traal inkomen vaststaan.

Opdat de handeling met betrekking tot dit verbouw- de gebouw in het bovengenoemde eerste en derde ge- val een levering uitmaakt die aan de belasting kan worden onderworpen, is er daarenboven nog vereist : a) dat de uitgevoerde verbouwing de aanleiding is

tot de wijziging van het kadastraal inkomen dat aan het gebouw was toegekend vóór de aanvang van de werken ;

b) dat de beoogde handeling plaatsheeft, binnen de termijn bepaald in artikel 44, § 3, 1° van het WBTW ;

c) dat de persoon in wiens hoofde de btw opeisbaar is ten opzichte van de administratie het belang van de uitgevoerde werken aantoont. Teneinde eventuele moeilijkheden bij de bewijsvoering te voorkomen, is het in dit opzicht raadzaam de vergunning waarbij de gemeentelijke overheid de toelating tot het uitvoeren van de bedoelde werken heeft verleend, voor te leggen, wanneer het afleveren van zulke vergunning ingevolge de van kracht zijnde stedenbouwkundige regle- mentering verplicht is1.

De verbouwingswerken uitgevoerd aan een oud ge- bouw, waarvan de verkoop of de verkoop van een gedeelte evenals het bijhorend terrein belastbaar is met btw omdat dit gebouw een nieuw gebouw is geworden in de zin van het bovengenoemde eerste of derde geval, kunnen het verlaagd tarief van 6 %

1 Btw-revue nr. 28, blz. 29, nr. 595.

genieten voor zover aan al de andere voorwaarden voorzien door rubriek XXXI van tabel A van de bij- lage bij het koninklijk besluit nr. 20 is voldaan2.

Wat bij wijziging van de

bestemming van het gebouw ?

Indien de bestemming van een gebouw wijzigt zal dit niet steeds aanleiding geven tot een nieuw gebouw waarbij het btw-stelsel van toepassing zal zijn voor de beroepsoprichter. Ook de wijzigingen in de aard en structuur van het gebouw per eenheid beschouwd zullen in aanmerking dienen te worden genomen.

Voorbeelden

– Een oude schuur wordt omgebouwd tot woning.

– Een fabrieksgebouw wordt omgebouwd tot lofts.

De verbouwingswerken kunnen desgevallend wel van een verlaagd btw-tarief genieten. Ook de afwer- king van het gebouw door de koper kan mits voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van het verlaagd btw-tarief genieten. Het is de uiteindelijke bestem- ming van het gebouw na de werken die relevant is3.

En de oppervlaktenorm ?

In dat verband wordt er aan herinnerd4 dat de toepas- sing van het tarief van 6 % op de uitbreidingswerken aan een woningcomplex niet vereist dat het nieuw gebouwd gedeelte zich bevindt onder hetzelfde dak als het oude gedeelte. De bouw van een nieuwe afzon- derlijke vleugel kan worden beschouwd als een om- vorming in de zin van de rubriek XXXI voornoemd.

De toepassing van het verlaagd tarief van 6 % ver- eist daarentegen, mits alle overige voorwaarden vervuld zijn, dat :

– de oppervlakte van het oude gedeelte beteke- nisvol blijft in vergelijking met het nieuwe ge- deelte, dit wil zeggen dat de oppervlakte van het oude gedeelte groter is dan de helft van de totale oppervlakte van het woningcomplex na de uit- voering van de werken ;

– het nieuwe gedeelte (de nieuwbouw) niet onaf- hankelijk van het oude gedeelte kan functione- ren maar dat het er integendeel een coherent en complementair geheel mee vormt.

2 z. Parl. Vr. nr. 53 van 26.11.1990 van de Clippele, Btw-revue nr. 93, blz. 85-90.

3 Cass., 27 maart 2015.

4 Beslissing nr. E.T.106.933/2 dd. 29 maart 2006.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.

be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

Indien, rekening houdend met hetgeen voorafgaat, de vergroting of meer algemeen de verbouwing van een woning of woningcomplex niet kan worden aan- gemerkt als een omvorming voor de toepassing van het btw-tarief van 6 % op grond van rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20, kunnen alle daaropvolgende – binnen de 15

jaar – onroerende handelingen met betrekking tot dat gebouw uiteraard evenmin het verlaagd tarief van 6 % genieten op grond van deze rubriek.

Stefan RUYSSCHAERT FOD Financiën – UGent en Fiscale Hogeschool

Tax shelter voor startende vennoot- schappen: publicatie modelattest

Wie instapt in het kapitaal van een startende onder- neming kan sinds het aanslagjaar 2016 genieten van een belastingvermindering. Om die belasting- vermindering te kunnen krijgen (en behouden), moeten de investeerders documenten ter beschik- king houden van de belastingadministratie. De startende vennootschap moet deze documenten op- stellen en aan de investeerders bezorgen.

De belastingadministratie heeft een modelattest gepubliceerd dat de startende vennootschappen hiervoor vrijblijvend kunnen gebruiken. De model- attesten zijn gepubliceerd in het Belgisch Staats- blad van 16 september 2016.

Belastingvermindering

De belastingvermindering bedraagt 30% voor wie investeert in een kleine vennootschap en 45% voor wie investeert in een microvennootschap. Ook particulieren die instappen via een erkend star- tersfonds kunnen van deze vermindering genie- ten.

De belastingvermindering wordt slechts toegekend tot een aandelenparticipatie van 100.000 euro per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk. Ze is expliciet gekoppeld aan de betaling in geld voor nieuwe aandelen op naam van de startende onder- neming die worden uitgegeven vanaf 1 juli 2015.

Ze is slechts definitief verworven als de investeer- der de aandelen 4 jaar in portefeuille houdt. Een bedrijfsleider die aandelen verwerft in zijn eigen

vennootschap komt niet in aanmerking voor de be- lastingvermindering.

Documenten op te stellen door startende vennootschap

De startende vennootschap moet volgende docu- menten opstellen (art. 145(26), § 4 t.e.m. § 6, WIB 1992 en art. 63(12/1), KB/WIB 1992):

– een document voor het jaar van verwerving van de aandelen;

– een document voor elk van de 4 jaren die volgen op het jaar van verwerving;

– een document voor het jaar van vervreemding van de aandelen als de investeerder de aandelen vervreemdt binnen de 48 maanden na de verwer- ving ervan. In dit geval zal de belastingvermin- dering gedeeltelijk worden teruggenomen.

Documenten bezorgen vóór 31 maart

De startende vennootschap moet de documenten aan de investeerder bezorgen vóór 31  maart van het jaar dat volgt op het jaar van de verwerving van de volledig volstorte aandelen en van de 4 daaropvolgende jaren.

De vennootschappen moesten de bewijsstukken met betrekking tot de volledig volstorte aande- len die van 1 juli 2015 tot 31 december 2015 zijn verworven, al vóór 1 juni 2016 opstellen, en vóór diezelfde datum aan de inschrijver overhandigen (art. 2, KB van 1 april 2016).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo kunnen leraren hun professionele ruimte weer benutten om leerlingen en zichzelf te laten groeien, door zoveel mogelijk aan te sluiten bij wat nodig is voor de individuele

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Gemotiveerde bezwaarschriften kunnen gedurende 6 weken na de dag van verzending van de vergunning worden ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van Velsen

Jongeren die zijn gezakt voor één of twee vakken vmbo-tl en die heel gemotiveerd zijn om naar het mbo te gaan, kunnen in het programma ’Alvast Stude- ren in