• No results found

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara · dbnl"

Copied!
342
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

hart. Houten Clara

Hendrik Conscience

bron

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara. J. Lebègue, Brussel z.j. [1912]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cons001voll28_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

Moeder Job

I

Wispelbeke is een bevallig dorp. Ik heb het gezien in den Herfst, wanneer de boomen rondom zijne hoeven en hutten onder het gewicht van blozende vruchten zich buigen;

wanneer het loover met bonte tonen en de lucht met purperen wasem zich sieren;

wanneer het gebladerte begint te vallen, en dit treurig voorteeken van den komenden natuurslaap den dichter mijmeren doet... Ik heb het gezien in den Winter, als zijne velden onder het glinsterend sneeuwkleed zijn verborgen; als de kinderen voor de schole op de gladde ijsbaan slibberen; als de lucht hergalmt onder den slag der dorschvlegels en onder den knal der jachtgeweren... Ik heb het insgelijks gezien gedu-

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(3)

rende de zoete Lente, wanneer de nachtegalen de jeugd der natuur bezingen, wanneer boomen en kruiden zich tooien in het teederste groen; wanneer in al wat leeft het gevoel der samenneiging en der vriendschap frisch en mild ontstaat...

Nu is het Zomer. De aarde, door het zweet des menschen bevrucht, zal haast zijnen arbeid beloonen. Over de velden, - uit welker schoot het lieve dorp zich verheft als een eiland, rustend te midden eener wijde korenzee, - blaakt de middagzonne met rijp-makenden gloed. Geen windje verroert de gebogene aren: alles is beweegloos en zwijgend. De vogelen hebben zich verdoken en zitten hijgend onder het loover;

zelfs de kleine kerfdiertjes, die anders zoo gaarne in het zonnevuur zich baden, ontvluchten nu op koeler plaatsen de dorre en zengende lucht...

Eene plechtige stilte schijnt mijlen verre over het dorp neergezakt. De eenzaamheid is volledig: geen voet betreedt de wegeltjes, die - als de stralen van een onmeetbaar rad - uit heide, bosch en gehucht slingerend door het koren heendringen, om zich te vereenigen aan den voet van het ootmoedig kerkje, de plaats, waar aller vaderen rusten, waar aller leven begint en eindigt, waar op dit oogenblik aller hoop en aller dankbaarheid in eenen broederlijken samenzang ten hemel stijgen...

Inderdaad, het is Zondag, de dag der rust en des gebeds. De dorpelingen zijn tempelwaarts gegaan om het Lof bij te wonen... En, terwijl zij met saamgevoegde handen God om eenen rijken oogst bidden, geeft de goede Vader aan zijne zonne de blakende kracht, die het brood van armen en rijken met levensvoedsel bezwangeren moet!

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(4)

Maar welhaast zal de laatste toon van het lofgezang onder den beuk van het kerkje verzwonden zijn; dan, na vervulling van den heiligen plicht, zal het vreugde worden:

het dorp zal hergalmen van blijde kreten, en op de stilte des gebeds zal het luide feestgeschal volgen...

Zie, daar stroomt de menigte den tempel uit. Het is een bonte zwerm van vrouwen met kanten mutsen en roode halsdoeken, van mannen met blauwe kielen, van kinderen met blonde kroezelkoppen en blozende wangen...

Een zenuwschok treft de wemelende schaar; op elks aangezicht glanst een lach van geluk: de trommel heeft geklonken!

Daar loopt de knaap van St.-Sebastiaansgilde roffelende rondom de kerk; hij heft de gespierde armen boven het hoofd en laat ze met zooveel kracht nedervallen, als wilde hij het donderend ezelsvel aan stukken slaan. - De man is wel zonderling uitgedoscht: op zijn hoofd staat een wondergroote vouwhoed, waarboven eene roode veder met groenen top heen- en wederwappert; zijne kleederen zijn met gele boordsels afgezet; hij heeft witte kousen, boven zijne knieën met banden van klatergoud bevestigd; hemelsblauwe linten versieren zijne schoenen. Gansch zijne borst en een gedeelte van zijnen rug zijn met zilveren voorwerpen behangen; het voornaamste dezer is eene plaat, waarop het beeld van St.-Sebastiaan gedreven is; daar rondom glinsteren eerepenningen, zilveren lepels, drinkbekers, ja zelfs eene peperbus en twee suikertangen. Het zijn de prijzen, welke het Gilde sedert zijn bestaan op andere dorpen met den edelen handboog heeft behaald;

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(5)

deze gedenkteekenen der gemeenschappelijke overwinningen maken deel van het plechtgewaad des Gildeknaaps, en hij zal ze blijven dragen, al moest hij, bij meerdere zegepraal des gezelschaps, er eenmaal onder bezwijken.

Terwijl hij den luidruchtigen oproep der schutters naar al de uiteinden der gemeente stuurt en dat de kinderen juichend voor hem heendansen, keert een gedeelte der dorpelingen huiswaarts; de overige begeven zich door eene lindedreve tot voor eene groote herberg, welker gevel met bloemen en loof-kransen is gesierd, en uit welker zoldervenster de driekleurige vlag nederhangt.

Men toont elkander een jaarschrift, dat zijne roode en zwarte letteren boven de deur ontvouwt; de oude lieden tellen op de vingeren, of de koster zich in het opstellen van het jaarschrift niet heeft misgrepen; eenige jongelingen lachen om de aardige verzen, die er onder te lezen staan:

L

ANG

L

E

V

E BARON

X

A

V

ER

IV

S

V

AN

C

E

LL

E

,

ONZE N

I

E

W

E HOOF

DM

AN

! Hij heeft het Gilde eene zilveren tabaksdoos gegeven om voor prijs te schieten;

Zoo hij honderd jaar gelukkig leefde, wie zou er van verschieten?

De koster-schoolmeester heeft in aller haast zijn kerkgewaad afgelegd en komt nu naar de herberg geloopen; onderweg wrijft hij zich de handen van vreugd en hoogmoed, daar hij zoovele lieden in bewondering voor zijn werk ziet staan.

‘Welnu, Studiosus, wat zegt gij er van?’ roept hij reeds van verre tot den zoon des burgemeesters. ‘Worden de vrije kunsten niet met eere in Wispel-

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(6)

beke beoefend? Tel maar op, altezamen, gij zult er geene Jota op te verbeteren vinden!’

‘Tel maar,’ herhaalde de student lachend, ‘ik geloof het wel, als gij de letteren, die u hinderen, wegmoffelt! Zoo is het gemakkelijk, jaarschriften te maken. Gij hadt vijf jaren te veel in uwe rekening, en

Terwijl hij den luidruchtigen oproep der schutters naar al. (Bladz. 8).

daarom liet gij de U uit nieuwe door uwe vingeren vallen.’

Al de omstaande boeren aanschouwden gapend den beschaamden koster; het scheen hun niet mogelijk, dat de alweter van het dorp zich kon hebben misgrepen.

Deze herstelde zich echter onmiddellijk

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(7)

en antwoordde met eene trotsche vastheid, die hem in de oogen der boeren de zegepraal verzekerde:

‘Het is de laatste nieuwe spelling. Te Wispelbeke gaat het onderwijs vooruit met de beste schrijvers.’

‘De laatste nieuwe spelling?’ herhaalde de student. ‘Mogelijk; maar zij is toch niet aangenomen.’

‘Wel, indien ze aangenomen was, zou ze niet meer nieuw zijn.’

‘Dit begrijp ik niet.’

‘Ik geloof het wel; gij zijt immers geen taalgeleerde? Het is de natuur onzer moedertaal: in de veranderlijkheid de voortgang.’

De boeren, ofschoon zij des kosters reden niet begrepen, knikten bevestigend met het hoofd; de student liet het vraagpunt steken en zeide schertsend:

‘Nu, dit zijn schoolmeesterszaken: gij hebt misschien gelijk. Op uwe verzen weet ik toch iets af te wijzen. Zij zijn veel te kort.’

‘Hoe? te kort?’

‘Ja, te kort. Het zou beter geweest zijn, dat gij ze aan de deur van de kerk haddet begonnen, en ze zoo lang haddet gemaakt, dat het rijm eerst onder het uithangbord van den Gulden Arend te vinden ware geweest; dan hadde men ze al wandelende kunnen lezen...’

De koster meende op dezen spot te antwoorden en riep reeds luid, dat de langste verzen de beste zijn; doch nu kwam de knaap van het Gilde, vergezeld van eene bende schutters, al trommelende naar de herberg en dwong de aanschouwers van het jaarschrift

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(8)

om uiteen te gaan. Allen volgden den trommelaar en zijne gezellen binnen den Gulden Arend.

Terwijl het bepaalde uur voor de plechtige prijsschieting naderde, en er al meer en meer schutters en aanschouwers ter herberg zich begaven, kwam van het ander einde des dorps een huisgezin langzaam aangestapt, om insgelijks het feest bij te wonen.

Vooraan, met den boog in de linkerhand, trad de brouwer baas Job, gansch onder ernstige of droeve gepeinzen gebogen; want al gaande schouwde hij in het zand der baan en maakte met de rechterhand korte, spijtige gebaren, Zijne wezenstrekken waren eenigszins onvriendelijk, zijne oogen klein en zijne lippen dun. Hij had gansch het voorkomen van een hardvochtig of grammoedig man; maar wat nog het

opmerkelijkst aan hem was, alhoewel brouwer, was hij echter mager en dor van lichaam.

Op twee of drie stappen achter hem kwam moeder Job, zijne echtgenoote, eene struische vrouw, wie het naderende vijftigste jaar den blos der gezondheid nog niet van de wangen had geveegd. Hare oogen glinsterden van zoete levensvreugd en van vertrouwen; om haren mond speelde bestendig een lach der vriendelijkheid; alhoewel van eene opmerkelijk lange gestalte, ging zij met het hoofd recht op hare schouders.

Hare gebaren waren zeldzaam: in gansch haren persoon was iets statigs, dat eene sterke, moedige en goede vrouw aanduidde.

Met de rechterhand hield zij een dik en bloemig jongsken van omtrent tien jaar, dat al dansende aan hare zijde huppelde en haar poogde voort te trekken, om des te spoediger bij de trommel te zijn, welker aardig geroffel nog door het geboomte galmde.

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(9)

Aan hare andere zijde stapte Hugo, haar oudste zoon, de lieveling en de hoogmoed haars harten. Deze kon wel zijn zeven en twintigste jaar bereikt hebben; want de kalmte en de ernst van den mannelijken ouderdom overschaduwde reeds zijn nog frisch en nog jeugdig gelaat. Hij bewoonde het vaderlijk dorp niet meer; sedert eenige jaren had hij zich naar de stad begeven om er geluk in den handel te zoeken. Zijne ouders hadden eenige hunner goederen met renten belast om hem een kapitaal te bezorgen; hij had zich in gemeenschap vereenigd met eenen ervaren koopmansklerk, en te zamen hadden zij een klein handelshuis opgericht, welks betrekkingen allengs zich hadden uitgebreid en nu op eenen gelukkigen voet stonden.

Zijn handelsgenoot, M. Walter, kwam achteraan, op twee of drie stappen; hij had het voorkomen van een treffelijk man, was met zorg gekleed en had eenen gang en gebaren, die van zekere gemaaktheid of van kiesche beleefdheid getuigden. Rosina, Hugo's schoone en bevallige zuster, stapte nevens zijne zijde. De maagd luisterde met gretigheid en vreugd op de fijne, steedsche taal van M. Walter, die alles zoo fraai wist te zeggen, dat het een wonder was. Misschien dat de bestendige glimlach op Rosina's mond en de aandacht harer groote blauwe oogen slechts uit plichtsgevoel ontstonden; - want was M. Walter de handelsgenoot haars broeders niet? En moest zij hem niet eeren en vriendelijk zijn, hem, wiens naam haar broeder slechts met lof en dankbaarheid uitsprak?

Gaande en koutende, schenen al deze personen, behalve de brouwer, zeer met het kind bemoeid. Het was ook zulk lief en aardig jongsken, en moeder Job

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(10)

scheen zich zoozeer te verheugen in al de loftuitingen, die men haar toestuurde over des kinds schoonheid en zoet gelaat. Men kon bemerken, dat zij het met voorliefde had gekleed en zijne blonde haren zorglijk had gekruld.

Terwijl zij het kind minzaam bestrafte over zijne al te groote haast om bij den trommelaar te zijn, had Hugo met nadenken het oog op zijnen vader gericht gehouden, en met zekere spijt zijne ongeduldige gebaren bemerkt. - De rede zijner moeder onderbrekende, zeide hij:

‘Vader ziet er zoo grimmig uit. Het is toch maar droevig, voor éénen dag, dien ik te huis somwijlen kan doorbrengen, dat er altijd iets aan schort!’

‘Het zijn vlagen, Hugo; gij weet het wel,’ antwoordde de vrouw glimlachend.

‘Laat u daaraan niet gelegen: uw vader is misschien blijder dan ik, dat gij gekomen zijt; maar het ligt in zijnen aard, altijd iets in het hoofd te hebben om in schijn er tegen te kunnen knorren. Het is niet gemeend; straks, als hij aan het schieten is en dat het hem goed vergaat, zal hij vroolijk en wel te moede zijn.’

Baas Job keerde zich om, stampte in het zand der baan, dat het hem rondom de knieën stoof, en riep met slecht bedwongene spijtigheid:

‘Gaat gij nu komen? Die vrouwen, zij kruipen over den weg gelijk slakken! Nu, spoedt u wat, om Gods wil, of ik kom mijn schot te laat. Men zou er, op mijn woord, ginder blij genoeg om zijn. Het is waarlijk, alsof gij mijne vijanden tegen mij wildet helpen; maar ik zal ze leeren, die nijdigaards!’

‘Heer Walter, neem het niet kwalijk,’ zeide moeder Job, het hoofd omwendende,

‘wij zullen

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(11)

wat spoediger gaan.’ - En zij zelve verhaaste den stap om haren knorrigen man te believen.

Hugo, wien het woord vijanden zonderling in het oor geklonken had, was tot zijnen vader geloopen, en, hem den arm nemende, vroeg hij hem:

‘Maar vader, is er iemand in het dorp, die u verdriet aandoet? Gij hebt nooit vijanden gehad, ten minste niet dat ik wete.’

‘Nu heb ik er toch,’ morde de brouwer, als vergramd. ‘Dat zij dezen boog in mijne hand konden doen barsten, zij zouden het niet laten. Ongelukkiglijk ben ik vandaag niet in mijn schot; anders zou ik hun eens laten zien, hoe baas Job zich wreekt op die hem benijden!’

‘Maar van wie spreekt gij toch?’

‘Ten eerste van den notaris.’

‘Van Gabriëls vader?’

‘Ja, van dien fijnaard! Ten tweede van pachter Wyns, ten derde van den secretaris, ten vierde van boer Daems en van nog al anderen.’

‘Wel, vader, gij noemt uwe oudste vrienden; en zoo ik mij niet bedrieg, de beste schutters van het dorp?’

‘Ik ben de beste schutter,’ riep de brouwer, ‘en iedereen weet het!’

‘Inderdaad, weinigen kunnen op de doelen tegen u staan; maar dit bewijst geenszins, dunkt mij, dat de vrienden uit het St.-Sebastiaansgilde uwe vijanden geworden zijn.

Hebben zij u waarlijk iets misdaan?’

‘Zij hebben mij uitgelachen dezen morgen. Zie, Hugo, toen de hoogmis uit was, ben ik naar de doelen gegaan om eenige proefschoten te doen. Op de tien schoten maar ééne roos en tweemaal buiten

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(12)

het wit! Het is mij in geene zes maanden gebeurd. Ik wist het toch van in den vroegen morgen; bij het opstaan uit het bed stiet ik de lamp van de nacht-tafel, ik trok mijne schoenen aan eenen verkeerden voet, en bij het openen der deur trapte ik de kat op haar lijf, dat zij jankte. Altemaal voorteekenen van ongeluk!’

‘Ik begrijp, dat u deze teekenen verontrusten, vader; maar uwe vrienden hebben er immers geene schuld aan; en als zij bij geval uit het wit schieten, lacht gij dan niet, gelijk al de Gildebroeders?’

‘Ja, ja; maar de zilveren tabaksdoos!’ mompelde baas Job met eenen zwaren zucht.

‘Ik ben betooverd; het is altijd hetzelfde; alles valt mij tegen! Is er wel een ongelukkiger mensch dan ik?’

‘Vader, vader, gij meent het immers niet?’ sprak de jongeling op eenen toon van zoet verwijt. ‘Wij zijn altemaal gezond; uwe brouwerij behoudt haren ouden roem in de omstreken; mijne handelszaken verbeteren dagelijks; onze Rosina gaat een voordeelig huwelijk doen; moeder is de vroolijkheid zelve. De lieden des dorps noemen ons de gelukkigen; en tot overmaat van zegen, iedereen bemint ons; wij worden door niemand gehaat of benijd. Zijn wij God geene dankbaarheid voor dit alles verschuldigd?’

Hugo's stemme was bij deze laatste aanroeping zoo indringend en zoo teeder geworden, dat de vader zich ontroerd gevoelde.

‘Gij hebt gelijk, Hugo; wij moeten God dankbaar zijn,’ antwoordde hij... ‘Maar de tabaksdooze! de tabaksdooze! Zij komt mij toe, en ik zal ze door een ander moeten zien winnen: het is om ziek te worden van spijt!’

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(13)

‘Wat is toch eene zilveren tabaksdooze? Verlangt gij er waarlijk eene? Ik zal ze u met blijdschap zenden.’

‘Och, het is niet om de dooze; ik kan er immers eene koopen, als ik wil? Maar mijne eer van schutter? Mijne reputatie! Een geheel jaar voor eenen kruk moeten doorgaan en uitgelachen worden in het Gilde? Als ik mij niet weerhield, ik sloeg mijnen boog tegen dien boom aan stukken; dan zou ik toch niet overwonnen zijn!’

‘Gij kunt het niet weten, vader; misschien zult gij beter schieten dan gij meent.

En gebeurde het nu eens, dat de dooze door een ander Gildebroeder werd gewonnen, morgen zal het immers beter gaan?’

‘Ja, ja, dit hebt gij van uwe moeder geleerd: na lijden komt verblijden; als het regent, zal schoon weer volgen; zoolang er leven is, is er hoop... en zoo voorts, altijd hetzelfde liedeken. Uwe moeder laat zich aan niets gelegen; ik geloof, indien de toren van de kerk haar op het lijf viel, dat zij nog zou roepen: 't zal morgen wel beter gaan!... Maar, zie, de koets van mijnheer den baron staat voor de deur van den Gulden Arend; de raad van het Gilde moet hem ontvangen. O schande, ik ben de eenige, die er niet tegenwoordig zal zijn. Vrouw, vrouw, dit is uwe schuld!’

En de vuist spijtig tot moeder Job uitstekend, liep hij naar de plaats, waar hij uit de verte de boeren met hunne mutsen in de hoogte zag wemelen, om den nieuwen hoofdman van St.-Sebastiaansgilde te verwelkomen.

Baas Job kwam waarlijk te laat; want bij zijne nadering verdween de juichende menigte binnen de

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(14)

herberg, en de koets des barons werd door den livreikoetsier in de baan naar het kasteel omgewend.

Eenige oogenblikken later zat moeder Job nevens haarhuisgezin op den achterhof van den Gulden Arend, met haar klein jongsken aan de zijde, en sprekende met haren zoon Hugo over zijnen handel in de stad. M. Walter had zich nevens Rosina gezet en ging voort met onverpoosd vriendelijke en beleefde woorden tot haar te richten, dan eens haar inlichtingen vragende over het feest van het Gilde, dan weder haar vermakelijke geschiedenissen van boogschutters en van jagers vertellende; want M.

Walter had een rijk en inschikkelijk geheugen. Wel is waar dat Rosina nu bij poozen zeer aandachteloos werd en, met hare oogen in het rond te slaan, iemand scheen te zoeken; evenwel, men kon bemerken, dat zij over deze verstrooidheid zich schaamde, en geweld deed om ze voor den handelsgenoot haars broeders te verbergen.

De gansche achterhof was vervuld met lieden, die luidop spraken en lachten. Naar de zijde, waar moeder Job zich bevond, zaten de vrouwen, - meest pachteressen en boerinnen - met dochters en kinderen. Velen hielden den blik naar moeder Job gericht en wisselden onder elkander eenige stille woorden.

‘Ja, Katrien, dien schoonen mijnheer met zijnen witten hoed,’ zeide eene oude boerinne, ‘dien heb ik wat dikwijls op de armen gedragen!’

‘Hugo van den brouwer?’

‘Ja, ja. Nu is hij rijk, en hij doet koopmanschap in de stad.’

‘Die moeder Job, het is eene vrouw met verstand, dit is zeker; maar, zeg wat ge wilt, waar het geluk is,

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(15)

wil het zijn en blijven. Zij heeft al wat haar hart kan verlangen.’

‘Geld genoeg.’

‘Gezondheid te koop.’

‘De schoonste dochter uit het dorp.’

‘Een kind als eene roos, zoo lief en zoo bloemig en zoo dik!’

‘Een zoon, die haar nog op een kasteel zal zetten.’

‘Eene dochter, die zal trouwen met Gabriël van onzen notaris... en daar liggen ook schijven in de kas.’

‘Dat is te zeggen, er zijn acht kinderen.’

‘Het is gelijk; de Jobs zijn de gelukkigste menschen van de wereld. Indien de brouwer maar zulke grommelpot niet was...’

‘Zie, daar komt hij geloopen! In wat doorn heeft hij nu weder getrapt?’

Baas Job naderde tot zijne vrouw en zeide verstoord:

‘Ze zijn ginder weer aan het talmen en zagen, dat iemand er de koorts van zou krijgen! Reeds tienmaal hebben ze de namen opgeroepen, en nog zijn ze niet klaar.

- Gij hebt geenen drank voor het gezelschap? Ik geloof dat gij altemaal zit te droomen!’

Tot den voorbijgaanden knecht riep hij:

‘Eh, luiaard, waarom komt gij hier niet vragen, wat ons belieft? Eene kan bier!

Loop dan! Ziet, de schelm laat zijne voeten slepen om mij te tergen; maar ik zal hem vinden!’

‘Kom, kom,’ lachte moeder Job, ‘de arme jongen heeft zijnen voet verstuikt: gij weet het immers wel?’

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(16)

Toen de knecht wedergekeerd was en de glazen ingeschonken had, viel de brouwer in gramschap tegen hem uit, beweerde, dat het bier zuur was, en wilde den waard geroepen hebben, om daarover te klagen; - maar nu hoorde hij den eersten pijl door de doelbaan snorren, en daarop het woord Roos! met luider stemme schreeuwen.

Eene zenuwrilling van spijt schokte zijne leden, en hij liep mompelend van zijn huisgezin weg, om te gaan zien, wie de gelukkige was, die bij zijn eerste schot reeds de Roze had getroffen.

‘De brouwer is schrikkelijk kort van stof,’ zeide Katrien tot de boerinne, die nevens haar zat. ‘Sedert dertig jaar dat ik hem ken, heb ik hem nog nooit anders hooren doen dan kijven en knorren, alsof de wereld tegen zijnen dank stond. Nog al goed, dat iedereen weet, dat er geen erg in bestaat, en dat hij eene vrouw heeft, die het geduld zelf is. Ik zou het zeker niet kunnen verdragen, dat eeuwig zuur zien!’

‘En St.-Job op den mesthoop is zijn patroon! Dit heeft zijn peter zeker om te spotten gedaan, alsof hij kon voorzien wat opvliegende man het kind eens zou worden?’

‘Neen, neen, Job is zijn van.’

‘Ja, maar zijn voornaam is ook Job.’

‘Zoo? dan heet hij Job Job.’

‘Wist gij het niet? Onze Kobe lacht er dagelijks mede; en als hij van onzen kijfachtigen brouwer spreekt, noemt hij hem altijd den dubbelen St.-Job, omdat hij zoo verduldig is!’

‘Ja, Trees, het komt van de zwarte gal, kind; de man kan er niet aan doen, dat hij zoo geboren werd.’

‘Zeker, zeker, ik weet het wel, Katrien, want

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(17)

baas Job geeft veel aan de arme menschen; en als hij iemand helpen kan, zal hij met al zijn geknor het toch niet laten. Verleden jaar scheen hij schrikkelijk op ons verbitterd, omdat mijn man, zonder het te weten, in zijne haag gereden had. Er was zelfs veel gekijf tusschen hen geweest. Eene maand later geraakten wij, door het sterven van onzen eigenaar, in eenen zeer moeilijken toestand. Baas Job, die het had vernomen, kwam zelf, zonder gevraagd te zijn, ons de noodige hulp brengen en ons redden. Dat wij nog op onze vaderlijke hoeve zitten, Katrien, dit mogen wij dank wijten aan dengene, die onze vijand scheen, aan baas Job...’

De prijsschieting had aanvang genomen; de eene helft der Gildebroeders deed hare eerste zeven schoten; daarna zou de tweede helft insgelijks in het strijdperk treden; dan weder de eerste bende en insgelijks nog eens de tweede. Wie in deze beide beurten het meeste rozen zou hebben geschoten, zou als overwinnaar uit de handen van M. den baron de schoone zilveren tabaksdooze ontvangen.

Vele aanschouwers hielden zich bij de doelen en leunden op het latwerk, waarmede de pijlbaan afgesloten was; tusschen dezen, en met het oog op het wit gevestigd, stond baas Job, de brouwer, die tot de tweede bende behoorde en met zichtbaar ongeduld zijne beurt afwachtte. Schoot een der behendigste Gildebroeders wat verre van den middelring, dan rees er eene twijfelachtige uitdrukking van vreugd over des brouwers gelaat; maar kondigde de roep rrroos! het treffen van het middelpunt aan, dan neep hij de lippen met spijt te zamen en trappelde verstoord in het zand.

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(18)

Op een twintigtal stappen van de doelen stond een hoop boeren, eenigen met den boog in de hand, anderen met ontdekten hoofde; doch allen aanmerkelijk stil en ingetogen voor zulken blijden dag. Zij vormden eenen kring rondom M. den baron, die met eene sigaar in den mond, een livreiknecht aan de zijde en eenen jachthond tusschen de beenen, nu en dan eenen welwillenden glimlach ronddeelde aan degenen, die stout genoeg waren om hem eene gelukwensching over zijne benoeming tot hoofdman of eene vleierij over zijn geschenk aan het Gilde toe te zwaaien. De koster-schoolmeester herhaalde twintigmaal in verschillende bewoordingen de verzekering, dat het een zegen voor de gemeente was, zulken baron te hebben, dat het Gilde onfeilbaar onder de schaduw van zijnen doorluchtigen naam tot het hoogste toppunt van glorie en voorspoed opklimmen zou, en zoo voorts. De boeren, die met de muts in de handen stonden en, gestadig met het hoofd knikkend, bij elke vleierij uitriepen: ‘Zeker, Mijnheer de baron; het is waar, Mijnheer de baron; God zij dank, Mijnheer de baron,’ waren ongetwijfeld zijne eigene pachters; want er waren ook dorpelingen, die met eenen halfschertsenden glimlach op de lippen en met gedekten hoofde alles naluisterden. Gewis zaten dezen op hun eigen goed of huurden van eigenaars, die het dorp niet bewoonden. Zij zagen zich uit dien hoofde aan als vrije lieden, en toonden het genoeg door de losse stoutheid hunner houding.

De schoolmeester was juist bezig met den baron in hoogdravende stadhuiswoorden te bewijzen, dat zijne doorluchtige tegenwoordigheid voor het dorp en het Gilde even weldadig en vruchtbaar was als de

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(19)

dauw des hemels, die na eenen kruid- en boomver-schroeienden zomerdag op het smachtend aardrijk nederzakt, de natuur laaft, de gewassen drenkt en de menschen verblijdt... toen de stem des knaaps uit volle kracht eenen oproep deed hergalmen:

‘Mannen van het tweede plotton

(1)

, maakt u gereed! Mannen van het tweede plotton, komt bij!’

Deze roep verloste den baron van den schoolmeester en van sommige anderen zijner vleiers; hij meende zelfs eenige stappen vooruit te doen, doch even ras zag hij zich opnieuw omringd door de afgeloste schutters, die hem nu op hunne beurt met vele buigingen en streelende woorden kwamen rekening geven over het getal rozen, door elk der mannen van het eerste pelotton al of niet geschoten. Hetzij de baron vermaak nam in de hulde, welke hem werd toegebracht, hetzij hij uit toegevendheid zich aan de vereerende pogingen der boeren leende, hij liet ze begaan, glimlachte mild en schonk ieder op zijne beurt een vriendelijk woord.

Terwijl de prijsschieting tamelijk langzaam vorderde, en het gerucht op den hof van St.-Sebastiaan, onder den invloed der pinten bier, meer en meer begon toe te nemen, stond er een jongeling gansch eenzaam achter de beukenhaag, die de doelbaan van den dieperen moestuin der herberg afsloot.

Zijne steedsche kleederen, zijne fijne wezenstrekken en tengere leden zouden hebben kunnen doen vermoeden, dat hij hier vreemdeling was en slechts door het geval ter dezer plaatse was geleid geworden. Eene diepe droefheid was op zijn gelaat te lezen;

(1) Pelotton, bende, ploeg.

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(20)

meesttijds hield hij het hoofd gebogen en den blik ter aarde gericht; maar bij poozen toch richtte hij zich op en schouwde met glinsterende oogen door eene kleine opening der beukenhaag naar de plaats, waar de vrouwen der Gildebroeders rondom vele tafels zaten te kouten en te lachen. Dan speelde iets koortsigs rondom zijne bevende lippen; zijn aangezicht verbleekte, en hij hield den hals in vergetelheid uitgerekt naar het voorwerp, dat hem scheen te tergen; zijne vuisten wrongen zich tegen zijn lichaam en heesche zuchten ontsnapten zijner borst, totdat de zenuwschok weder in hem bedaarde en hij, als bezwijkend onder eene pletterende overtuiging, weder met mismoed het hoofd op de borst liet vallen.

Wijl hij dus, beweegloos en in stilte, verslonden scheen in de beschouwing van de reden zijner smart, keerde een jonge boer achter den hoek der haag en naderde ongemerkt den lijdenden droomer. Hem de hand op den schouder leggende, sprak hij op deeine-menden toon:

‘Gabriël, als ik in uwe plaats was, ik zette er eene goede pint op. Heb ik het u van voor zes maanden niet gezegd, dat die steedsche beslagmaker met zijne knevels u nog bitter bier zou brouwen? Het is schande! Zoo, in het midden van het geheele dorp, hare ooren naar den praat van eenen vreemdeling laten hangen!’

Gabriël aanschouwde den spreker met vochtige oogen, wijl een pijnlijke zucht uit zijnen boezem opklom. - De andere hernam:

‘De smid had het goed voor, toen hij voor drie maanden zeide, dat die M. Walter u den voet zou lichten. Weet gij wat hij nu staande houdt? -

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(21)

Dat er een huwelijk geflikt wordt tusschen hem en Rosina.’

Een scherpe grimlach van ongeloof rees over Gabriëls gelaat en hij hief den elleboog dreigend op, als wilde hij het folterend vermoeden van zich afstooten.

‘Kom, kom, toon dat gij man zijt,’ zeide de andere, ‘het is immers zichtbaar genoeg, dat er iets gaande is? Is die M. Walter sedert de laatste maanden niet bijna alle Zondagen in Wispelbeke? En verbergt Rosina hare hoop, dat zij, evenals haar broeder Hugo, eens in de stad zal wonen? Is die Walter geen wonder van edelmoed, van beleefdheid en van wijsheid in hare oogen, en spreekt zij niet van hem, alsof hij een voorbeeld van verstand en van alle deugden ware?’

Wanhopig en lijdend schudde de jongeling het hoofd.

‘Men zal u niet afwijzen, Gabriël, dan wanneer alles geklikt is; maar in uwe plaats zou ik hun den tijd niet geven om mij te bespotten: ik liet ze loopen en vermaakte mij ter dege met de vrienden, om te doen zien dat ik mij aan hare valschheid niet veel gelegen laat. Kom, kom, en blijf zoo niet alleen staan dubben. De smid heeft u gezien en is bij de doelen al bezig met u uit te lachen. Kom, en houd u recht als een man!’

Gabriël volgde zwijgend en met gebogen hoofde den jongen boer, die nog al gaande herhaalde:

‘Zet er eene pint of drie op, en laat de steedsche juffer loopen waar ze goed voor is.’

Rosina, die, zonder het te weten, van achter de haag met zulke koortsige aandacht was bespied

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(22)

geworden, zat nog altijd nevens den handelsgenoot haars broeders. Allengs was er eene onuitlegbare treurnis haar in het hart gezonken, en deze gemoedsstemming was M. Walter niet ontsnapt. Als wilde hij uit beleefdheid hare droefgeestigheid

eerbiedigen, waarvan hij vruchteloos de reden had pogen te doorgronden, had hij sedert eene wijl de samenspraak onderbroken en hield het oog met schijnbare belangstelling naar de doelen en de prijsschieting gericht.

‘Waarom zijt gij zoo treurig, Rosina?’ vroeg moeder Job. ‘Ik weet niet; maar gij en uw vader en nog al anderen zijt toch zonderlinge menschen. Wij zijn hier op een feest om ons te vermaken, en gij trekt gezichten, alsof wij ongelukkig waren en redenen hadden om verdriet te hebben.’

‘Waar mag Gabriel toch zijn? Hij weet, dat wij hier zouden komen,’ suisde de maagd.

‘Ik meen, dat ik hem ginder van verre zie.’

‘Dat gij hem ziet, moeder?’ herhaalde Rosina met heldere blijdschap.

‘Daar, achter M. den baron; hij staat met den rug tot ons gekeerd en spreekt met den boer Adriaenszoon.’

‘En hij komt ons niet eens groeten! Het is toch niet wel gedaan van hem. Gabriël is een goede jongen, moeder; maar hij heeft dikwijls zulke vreemde gedachten in het hoofd. Wat mag er nu weder aan schelen? Wees zeker, hij is kwaad op mij. Waarom?

Dat weet God. Het is toch droevig!... Ah! hij keert zich om: hij ziet mij!’

De naam ‘Gabriël’ ontsnapte haren lippen, en, rechtstaande, wenkte zij hem met de hand.

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(23)

‘Ach, moeder,’ zuchtte zij, ‘hij gaat weg; zijn oogslag is zoo wreed!’

‘Waar gij u toch om bekreunt, Rosina,’ lachte moeder Job, ‘de hemel is zoo hoog, en toch drijven er al eens wolken in... Stel het uit uw hoofd. - Zie, daar is vader; hij ziet er ook al verstoord uit!’

Baas Job verliet op dit oogenblik de doelen om tot zijn huisgezin te naderen. Reeds uit de verte kon men zien aan zijne gebaren en aan de scherpe uitdrukking zijner lippen, dat hij ontevreden was over den uitslag der schieting.

‘Heb ik het niet gezegd, dat ik betooverd was?’ riep hij uit. ‘Drie rozen in acht schoten! Ik wed tegen den beste, voor eene halve ton bier, dat ik er morgen vijf achtereen schiet! Maar vandaag! Het zou mij niet verwonderen, dat ik mijnen pijl in de houten blinden aan stukken schoot!’

‘En wie heeft de zilveren tabaksdooze gewonnen?’ vroeg moeder Job.

‘Gewonnen, gewonnen! Er is nog niemendal gewonnen. Wij moeten elk nog zeven schoten doen.’

‘En welk is het meeste getal geschoten rozen?’

‘De notaris heeft er wel vier!’

‘En gij, Job, gij hebt er toch drie. Met één gelukkig schot kunt gij den notaris inhalen; en, schiet hij wat minder goed, gij kunt de tabaksdooze nog winnen en primus zijn.’

Ondertusschen had de brouwer in aller haast een paar glazen bier gedronken, en antwoordde nu met ongeduld:

‘Dat ik niet geboren was om ongelukkig te zijn, ja, dan zou niemand anders de dooze krijgen: maar

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(24)

nu? Ik zal in de tweede beurt nog slechter schieten, gij zult het zien!’

‘Zit een oogenbliksken neder bij ons,’ zeide moeder Job op vriendelijken toon,

‘en wees toch wel te moede: wees zeker, het zal straks wel beter gaan.’

‘Och, met die eeuwige zaag van 't zal wel beter gaan; ik zeg u, dat het niet beter zal gaan, slechter zal het gaan!’

‘Nu, mensch lief, wees toch op mij niet verstoord,’ sprak moeder Job, ‘als het niet beter wil gaan, ik kan er niet aan doen. Er moet toch iemand winnen: en in alle geval, er zullen geene armen of beenen aan gebroken zijn.’

‘Ik weet wel, dat gij er niet veel zoudt om geven, al moest ik van schaamte uit den Gulden Arend gaan loopen!’ snauwde baas Job haar toe. ‘Rosina, waarom zit gij daar te dubben en te monken?’ vroeg hij zijne dochter. ‘Is dit zuur zien? M. Walter zit in een vermakelijk gezelschap! Hugo loopt weg en rookt sigaren met den baron, en gij keert schier den rug naar onzen genoodigde. Het is beleefd!’

Hugo's handelsgenoot wilde eenige woorden spreken om Rosina te

verontschuldigen; doch baas Job scheen hem niet te hooren en vroeg, wijl hij den blik op het kind gevestigd hield:

‘Engelbertje is zoo bleek! Waarom laat gij het kind zoo onaangesproken zitten?

Het is ziek.’

‘Ach, gij meent altijd het ergste,’ antwoordde zijne vrouw. ‘Hij heeft te veel rijstepap gegeten, de kleine gulzigaard. Het zal wel overgaan; laat Engelbertje nu maar gerust.’

Ongetwijfeld hadde de brouwer langer door knor-

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(25)

rige verwijten aan zijn misnoegen lucht gegeven; maar nu riep de knaap van het Gilde uit de verte:

‘Mannen van het tweede plotton, maakt u gereed!’

En baas Job spande in aller haast zijnen boog, waarna hij, zonder verder acht op zijn gezelschap te geven, tot de doelen liep.

Rosina, uit een gevoel van wellevendheid, begon eene samenspraak met M. Walter over de eenvoudige vreugd der boeren en de vrijheid van het landleven; moeder Job koutte luid met pachteresse Katrien over de kinderen en over de roode koorts, die in het dorp heerschte, maar nu gelukkiglijk scheen af te nemen. Hugo sprak nog altijd met den baron over den waarschijnlijken marktprijs der granen na den oogst.

Na eene lange wijle tijds ontstond er eensklaps een hevig handgeklap bij de doelen;

en al de dorpelingen liepen naar het eene einde van den hof in eenen dichten hoop te zamen. Uit nieuwsgierigheid stonden de vrouwen insgelijks recht... De dooze was gewonnen! Maar wie mocht de gelukkige zijn?

Rosina, die op haren stoel gesprongen was en zeker beter zag dan de anderen wat er geschiedde, begon eensklaps te roepen, daar zij, in volle vergetelheid harer treurnis, de handen met kinderlijke vreugd te zamen sloeg:

‘Moeder, moeder, ach, vader heeft gewonnen! Zie, zie, M. de baron geeft hem de zilveren dooze!’

‘Is het waar?’ vroeg moeder Job, haar zoontje met blijde ontsteltenis in de hoogte heffende.

‘Zeker, zeker, hoor, daar roepen ze reeds: leve, leve baas Job!’

En inderdaad, deze gelukwensch galmde nu boven

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(26)

den dooreenvlottenden hoop, waarbinnen de baron bezig was met den prijs aan den overwinnaar te behandigen.

‘God zij dank!’ juichte moeder Job. ‘Nu ten minste zal hij tevreden zijn.’, Rosina bemerkte op dit oogenblik, dat Gabriël van achter de haag trad en tot de Gildebroeders naderde. Zij sprong van den stoel en sprak:

‘Moeder, moeder, ik zal eens gaan zien; oh, dit moet schoon zijn, M. de baron, die tot vader spreekt en hem alle vriendelijke dingen zegt!’

Bij deze woorden begaf zij zich vooruit naar de vergaderde menigte; de handelsgenoot haars broeders stond insgelijks op, klaarblijkend om haar uit beleefdheid te vergezellen.

De maagd was hem echter vooruit en scheen met een bijzonder doel achter den juichenden hoop der dorpelingen te keeren; en waarlijk, zij stond plotseling voor Gabriël, met droeven blik hem aanschouwende, wijl hare zoete stem fluisterend vroeg:

‘Gabriël, waarom zijt gij kwaad op mij?’

De jongeling beefde eerst en verbleekte van verrassing; maar even ras verscheen een stille glimlach van geluk op zijnen mond... Nu echter had M. Walter de dochter des brouwers ingehaald en stelde zich aan hare zijde, als ware hij haar geleider.

Eensklaps verkrampte het gelaat van Gabriël tot eene spotgrijns; hij keerde zich om met somber gemor, verwijderde zich nevens de herberg en verdween uit de oogen der verstomde maagd.

Twee tranen vielen op Rosina's wangen; maar zij bedwong hare smart uit een gevoel van schaamte en drong stoutelijk door de vergaderde mannen heen,

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(27)

om door deze daad hare pijnlijke ontsteltenis te verbergen.

Moeder Job zag eindelijk, hoe haar man, met de zilveren tabaksdoos in de hand, uit de menigte kwam gedrongen en worstelde om zich te verlossen van de dorpelingen, welke niet ophielden van hem geluk te wenschen en ‘leve baas Job!’ te schreeuwen.

Eenigen riepen zelfs luid, dat er eene halve ton bier op af kon; - en men bemerkte aan de beweging hunner lippen, dat zij zich reeds de kostelooze teugen in den mond waanden.

De brouwer zag er toch niet vroolijker uit dan te voren, en snauwde iedereen als verbitterd toe:

‘Laat mij gerust; het is de moeite niet waard; ik ben kwaad tegen mij zelven. De ton bier zal ik Zondag geven. Gaat weg met al dit geschreeuw!’

‘Proficiat! Proficiat!’ riep moeder Job, ‘heb ik het niet gezegd, dat het beter zou gaan? Kom, Job, drink nu een glaasken met ons op den goeden uitslag.’

Hugo en Walter grepen hunne glazen en hieven ze, evenals eenige andere vrienden, in de hoogte.

‘Dat gaat ter eere van baas Job!’ riep men.

‘Op de gezondheid van ons altezamen,’ morde de brouwer.

‘Neen, neen, ter eere van den gelukkigen overwinnaar!’ riep M. Walter.

‘Ja, ja, op de gezondheid van den gelukkigen overwinnaar!’ herhaalden de boeren.

‘Ik drink zulke gezondheid niet,’ zeide baas Job. ‘Gelukkig? ah, dat heet gij gelukkig?’

‘Wat ontbreekt er nu nog aan?’ vroeg zijne vrouw met verwondering. ‘Zijt gij niet tevreden?’

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(28)

‘Tevreden?’ viel de brouwer als in gramschap uit. ‘Tevreden? Ik ben beschaamd.

Zeven rozen in vijftien schoten! Dat ik niet ongelukkig was, ik hadde er tien geschoten!’

‘Och,’ mompelde moeder Job in zich zelve, ‘die man is maar blij, als hij kan knorren. Ieder zijn gebrek...’

‘Komt, komt,’ beval de brouwer met ongeduld. ‘Laat ons naar huis gaan; dit geschreeuw verveelt mij. Zoudt gij niet zeggen, dat ik eenen gouden berg heb gewonnen? Zeven rozen in vijftien schoten! Komt, zeg ik, of ik vertrek alleen!’

Dewijl de schieting nu was afgeloopen, waren de meeste vrouwen opgestaan om den Gulden Arend te verlaten. Moeder Job en haar huisgezin gehoorzaamden stilzwijgend aan het bevel van den knorrigen man en volgden hem naar den uitgang van den hof. Rosina zag nog met droeven oogslag in het rond, doch bespeurde Gabriël niet meer...

Dienzelfden avond wandelde een jongeling met langzame en onderbroken stappen nevens den boord der groote kerkbaan.

Nadat de zonne zich achter de westerkimme had verborgen, waren er allengs mistige wolken opgerezen; de lucht was merkelijk verkoeld en eene zoo dikke duisternis overdekte velden en bosschen, dat men den dwalenden jongeling slechts van zeer nabij als eene zwarte schaduw zou hebben kunnen ontwaren.

Bijwijlen bleef hij staan, kruiste zich de armen op de borst, morde zonderlinge woorden van liefde, van nijd en van wanhoop; dan weder sprong hij vooruit, als door eene akelige gedachte voortgezweept, of ver-

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(29)

traagde plotseling zijnen stap, om, met het hoofd gebogen, in diepe mijmering weg te zinken.

Ten einde der kerkbaan keerde hij rechts en trad in de groote dreve, die zich tot aan het kasteel des barons verlengde. Groote beukeboomen verhieven zich van wederzijde der baan en vereenigden hunne kruinen om van deze wandelplaats een schaduwrijk priëel te kunnen maken, waar gedurende den dag koelte en des avonds geheimzinnige duisternis heerschte.

De jongeling naderde wankelend tot eenen der beuken; hij scheen op de vlakke schors des booms met de bevende hand naar zekere ingesnedene teekenen te zoeken;

en, deze gevonden hebbende, legde hij zijn brandend hoofd er tegen, als meende hij dat deze aanraking van het gedenkschrift eener zoete belofte hem verlossen kon van zijne folterende smarten.

Na eene wijl der volledigste stilte begon zijn overstelpte boezem pijnlijk te zwoegen; onderdrukte klachten en zware asemingen ontsnapten zijnen mond. Hij weende...

‘Oh, de getrouwheid des harten is eene doodelijke plaag!’ zuchtte hij. ‘Kon ik ook, gelijk zij, mijn vorig leven vergeten en den wortel van het miskende gevoel mij uit den boezem rukken! Onze liefde moest langer duren dan de teekens, welke daar in de schors van den boom zijn vergroeid... en zij, zij stelt hare zinnen op eenen vreemdeling; zij lacht hem toe met bewondering; zij ziet hem de woorden uit den mond; zij gaat met hem trouwen... onder mijn gezicht en met kommerloos geluk, alsof ik niet op de wereld ware!.... Maar het is niet mogelik! Rosina kan toch

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(30)

in éénen dag niet wreed, niet onmeedoogend worden. Indien hare genegenheid voor mij ware verminderd of vergaan, zij zou toch medelijden met den armen Gabriël hebben... maar wie weet? Zij denkt misschien, dat ik haar even gemakkelijk zal vergeten? Haar vergeten!’

Hij wrong de handen wanhopig te zamen en sprak klagend:

‘Rosina, Rosina, wat hebt gij gedaan? Wist gij, hoe uw verraad mij het hart verscheurd! Oh, waarom heeft God de vrouw met schoonheid begiftigd en haar tevens de standvastigheid geweigerd?’

Waarschijnlijk ware Gabriël nog lang in zijne droeve verzuchtingen voortgevaren;

maar nu scheen een ver gerucht zijne ooren te hebben getroffen. Wat het ook ware, het moest eenen machtigen indruk op zijn gemoed gedaan hebben; want hij sprong weg van den boom, kromde zich tot bij den grond, om zoo door de duisternis op te zien, en bleef sidderend staan.

‘Rosina! Walter!’ morde hij met heesche stem, wijl hij onder den slag eener doodelijke ontsteltenis de knieën boog en ten gronde zakte... Evenwel hij stond weder op en kroop voort tot achter den boom, van waar hij met onzeglijke spanning het vlammend oog op de naderende personen hield gericht.

Welhaast meende hij overtuigd te mogen zijn van het ongeluk, dat hij vreesde;

een onduidelijke schreeuw bonsde uit zijnen verscheurden boezem op, en hij vluchtte met het hoofd vooruit, als een zinnelooze tusschen de boomen weg...

Eenige kreten van angst of van verrassing antwoord-

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(31)

den op zijne stem; vier of vijf personen, waaronder drie mannen en eene jonge maagd, kwamen toege-loopen en poogden de plaats te ontdekken, van waar het hun toescheen, dat iemand in gevaar om hulp geroepen had.

‘Wel, dit is al wonder!’ mompelde baas Job. ‘Hier aan dezen boom was het, zeg ik u.’

‘Ik dacht dat er een ongeluk gebeurde,’ zuchtte Hugo gansch ontsteld. ‘Mij dunkt, ik heb van mijn leven zoo niet verschoten!’

‘Kom, kom,’ bemerkte M. Walter, ‘het zal een grappenmaker geweest zijn; de boeren op de dorpen hebben soms eene aardige manier om geestig te zijn.’

‘Langs daar is hij geloopen!’ zeide Rosina op smartelijken toon, wijl zij de richting aanwees, die de jongeling in zijne vlucht had gevolgd.

‘Rosina, Rosina, kom hier!’ riep moeder Job met benauwdheid.

Nog eene korte wijl bleef de brouwer met zijn huisgezin ter plaatse staan, om af te luisteren of er nog eenig gerucht zich vernemen liet; dan, op aandringen der moeder, die beweerde dat de avondwandeling nu lang genoeg had geduurd, begaven allen zich huiswaarts.

Onderweg bracht Rosina haar hoofd bij den schouder harer moeder en zuchtte met tranen in de stem:

‘Moeder, moeder, het was Gabriël!’

‘Och, wat zijn dit nu voor gedachten?’ kreeg zij tot antwoord, ‘sedert dezen middag droomt gij van niets anders dan van Gabriël. Wat zou hij hier komen doen in de duisternis? Ik zou het hem niet

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(32)

gemakkelijk vergeven, indien hij zulke zotte grappen aanving om ons vervaard te maken.’

Rosina boog het hoofd en volgde lijdzaam, in zwijgende treurnis, totdat de deur der brouwerij zich voor allen had geopend.

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(33)

II

De brouwerij van baas Job was tevens eene uitgestrekte boerderij. Aan de straat, onder de schaduwe van hooge linden, stond het woonhuis met zijne groene

geschilderde vensterramen; daarachter verlengden zich aan de eene zijde de stallingen, waarin tien schoone koeien en drie paarden zich bevonden, als ook de wijde schuur, die welhaast den nieuwen oogst zou ontvangen. Langs den anderen kant was de achterhof afgesloten door de eigenlijke brouwerij met hare bergplaatsen, waarbij eene hooge pomp stond om het water uit den bornput in de ketels te heffen. Een weinig verder, veldwaarts in, tusschen velerlei bloeiende heesters en sierlijke gebosschen, verhief zich een lustpriëel, dat met de liefelijke ranken van het Geitenblad was overdekt. Men kon aan de uitgestrektheid van den grond, die hier als bloementuin enkel tot vermaak en uitspanning was bestemd, genoegzaam bemerken, dat het huisgezin der Jobs welvarend was en een onbekommerd leven genoot.

Eenige dagen na de prijsschieting in den Gulden Arend was Jan, de knecht, op den achterhof der brouwerij bezig met pompen; zijne bewegingen waren bijwijlen

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(34)

zeer langzaam, en wel eens onderbrak hij zijnen arbeid, als hadde eene aangrijpende gedachte hem weggerukt. Dan bleef hij, met het oog op de houten goot gericht, - waarin het water bruisend heenvloot, - mijmerend staan, totdat het ophouden van het geruisch hem uit zijne verstrooidheid deed opspringen, en hij weder den zwaren arm der pomp in de hoogte hief.

Op eenige stappen van daar rolde een oude kuiper de tonnen, welke hij dien dag hersteld of gezuiverd had, naar de poort der brouwerij. - Geen ander wezen was er op den breeden achterhof te bemerken.

Alhoewel de laatste stralen der avondzonne hunne purpertonen over de gebouwen wierpen en liefelijk tusschen het loover van den huiswijngaard tintelden, heerschte er eene ongewone en droeve stilte, slechts onderbroken door het scherp gekrijsch der pomp en door het eentonige geruisch van het vlietend water.

De koemeid Lina vertoonde zich aan de deur van den stal en stapte met

geheimzinnige gebaren naar de pomp; Jan liet zijnen arbeid steken en zag de meid vragend te gemoet, wijl de kuiper met evenveel nieuwsgierigheid naderde.

‘De dokter is in huis!’ fluisterde de meid.

‘En wat zegt hij?’ vroeg Jan.

‘Is het de roode koorts?’ voegde de kuiper er bij.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde Lina. ‘Hij is in de kamer gegaan, waar het kind in zijn bed ligt. Men heeft de deur gesloten; de sleutel steekt langs binnen; ik kan door het slot niemendal zien of hooren.’

‘Als het de roode koorts eens was, Lina!’ zuchtte Jan.

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(35)

‘Ach, God, ons arm Engelbertje! Maar het zal de roode koorts immers niet zijn?’

De oude kuiper bracht den vinger aan zijn oog en antwoordde met een treurigen zucht:

‘Wie kan het weten? - Voor acht dagen is het Mieken van onze. Trees ook aan de roode koorts bezweken. Het kind zag mij zoo gaarne; als het den geest gaf, hield het nog zijne brekende oogkens op mij; zijne lippekens verroerden, en mij dacht dat het wilde zeggen: grootvader lief... Sedert ben ik er maar half meer, Lina; zoo ik wist, dat ik morgen moest sterven, ik zou zonder verdriet mijn hoofd neerleggen; - want indien God mij genadig was, zou ik ons Mieken daarboven nog kunnen zien!....’

Eene poos der diepste stilte volgde op deze droeve klacht.

‘Och, kuiper,’ sprak Lina troostend, ‘gij moogt den moed zoo niet laten zinken;

denk dat wij altemaal eens moeten sterven.’

‘Ja, ja, Lina,’ zeide de kuiper, ‘zoo is het, kind. Ik ben bijna zeventig jaar. Zou ik niet weten, wat het woord dood beteekent? Ik heb mijnen vader en mijne moeder begraven, drie broeders, twee zusters en vijf eigen kinderen; en daarenboven heb ik bij het graf gestaan van allen, die leefden, toen ik jong was: nog getienen schieten wij er over. Maar het hart verslijt zoo gauw niet als het lichaam. Ons Mieken, och arme! Ik liet mij gaarne den linkerarm afkappen, dat ik het nog mocht in het leven zien!’

‘Die roode koorts,’ morde de knecht, ‘het is toch eene venijnige ziekte. Er zijn al zeven kinderen in het dorp dood sedert Sint-Peter.’

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(36)

‘Negen, negen, Jan. Gij vergeet zeker de twee meiskens van den turfsteker uit de Moeren.’

‘Zijn de twee kinderen van Sus, den turfsteker, dood?’

‘Zij worden morgen begraven.’

‘Wat zal baas Job nu zeggen, als hij te huis komt? Hij, die ons Engelbertje zoodanig gaarne ziet, dat het niet om te zeggen is: als het kind maar eens hoestte, dan was hij zoo verdrietig en zoo kwaad, dat de heele brouwerij er van overhoop stond.’

‘Hij is naar het Hageland

(1)

om een paard te koopen; maar het Hageland is groot;

en Kobe, dien onze bazinne met den postwagen heeft doen vertrekken om hem te zoeken, zou hem wel kunnen missen.’

‘Och,’ sprak Jan, ‘ik geloof dat het beter ware, dat hij hem niet vond. Onze goede bazinne heeft al verdriet genoeg. Want, zeg het liever zelf, wat zal baas Job anders doen dan knorren, kijven en kwaad zijn? Daar zal het kind niet door genezen.’

‘Ja, maar hij is toch de vader; en als er eens iets ergs gebeurde? - als Engelbertje eens... God, en hij zou het koud vinden, als hij te huis komt!’

‘Wat blijft de dokter lang in huis!’ zuchtte Lina.

‘Ja, ik geloof het wel,’ antwoordde de oude kuiper, ‘het is in het eerst zoo gemakkelijk niet, te zeggen of het kind de roode koorts heeft of wat anders.’

‘En waaraan is dit te zien? - Gisteren wilde ons Engelbertje niet eten; het was stil en het kroop weg in eenen hoek om alleen te zijn, en het klaagde van pijn in de keel.’

(1) Omstreken van St-Truiden en Tienen, in België.

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(37)

‘Zoo begint de roode koorts; maar er zijn nog andere kinderziekten, die zoo beginnen.’

‘Dezen middag was zijn hoofdeken zoo heet als vuur; het wilde altijd drinken.’

‘Maar had het geenen rooden uitslag op zijn lichaam?’

‘Ja, aan den hals. Onze Heer lief, het zou dus de roode koorts zijn!’

‘Heeft Engelbertje de mazelen al gehad?’

‘Neen, nog niet.’

‘Dan zullen het zeker de mazelen zijn; het kind van den wever hierachter ligt ook met de mazelen.’

‘Hemel!’ riep de meid eensklaps de armen boven het hoofd heffende, ‘daar is onze juffrouw! De tranen springen uit hare oogen: er is zeker een ongeluk gebeurd!’

De twee dienstboden en de kuiper gingen de treurende juffer met medelijdende nieuwsgierigheid te gemoet.

‘Ach, vrienden, vrienden, beklaagt mijne arme moeder!’ kreet Rosina. ‘Het is de ziekte!’

‘De roode koorts?’ vroeg Lina verschrikt.

‘Ja, de roode koorts,’ herhaalde de maagd. ‘Ach, het onnoozel schaapken!’

‘Juffer Rosina,’ zeide de oude kuiper, ‘gij moogt het zoo erg niet opnemen, kind.

Van de vier, die de ziekte krijgen, sterft er toch maar één; God zal uw lief broerken toch wel sparen.’

‘Dank om de goede woorden,’ murmelde Rosina.

‘Ja, God zal het sparen; want, vrienden, moeder zal het niet zeggen, daar haar het hart van pijn vergaat; maar zijt zeker, als ons Engelbertje moest varen gelijk uw arm Mieken, moeder zou ook het hoofd

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(38)

laten vallen, en... dan zouden wij altemaal nog ongelukkig op de wereld zijn.... En vader, als hij te huis komt, ach, hij zal zinneloos worden van verdriet!’

Lina de koemeid bracht het voorschoot voor de

De twee dienstboden en de kuiper gingen de treurende juffer met medelijdende nieuwsgierigheid te gemoet. (Bladz. 40.)

oogen en begon uit medegevoel te weenen; Jan schudde het hoofd en beet op zijne lippen; de oude kuiper alleen hield zich recht en herhaalde op troostenden toon:

‘Neen, neen, zoo erg zal het niet zijn; als men

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(39)

het kind warm houdt, dan zal de dokter het wel genezen.’

‘Maar wat heeft de dokter gezegd?’ snikte de meid. ‘Hij moet toch wel weten, of het zal genezen of niet!’

‘De dokter is nog bij het kind,’ antwoordde Rosina. ‘Men heeft mij doen weggaan.’

Een oogenblik bleven allen stilzwijgend en als neergedrukt onder de droeve aankondiging.

Rosina deed eenige stappen om zich te verwijderen en sprak tot de meid, wijl zij zich langzaam naar den ingang van den tuin richtte:

‘Lina, kom mij roepen, als de dokter heengaat; ik kan schier op mijne beenen niet meer staan. Mijn ongelukkig broerken, och arme!’

De maagd, in pijnlijke overdenking weggezonken, trad met wankelende stappen in het voetpad van den bloemhof, en liet zich eindelijk op de bank van het priëel nederzakken. Na eene wijl stil en roerloos de tranen over hare wangen te hebben laten vlieten, voegde zij de handen te zamen en hief de oogen ten hemel, ongetwijfeld om door eene vurige verzuchting tot God genade voor haar lijdend broerken en voor hare goede moeder af te smeeken.

De zonne ging achter de westerkim verdwijnen; maar zij zond nog in roosvervige tonen de natuur haren blijden avondgroet. Het priëel, onder welks doorschijnend loover Rosina hare innige bede murmelde, scheen overgoten met purper en met goud;

haar omringde eene wolk van zoete en frissche geuren, die uit al het gebloemte in verkwikkende walmen zich verhieven; de vogelen, voordat zij zouden slapen gaan, dartelden nog tusschen het gebladerte, en som-

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(40)

mige wierpen de parelende klanken hunner stem het verzwakkende daglicht tegen...

Rosina had eindelijk, zonder het te weten, haar hoofd op de borst laten zakken.

Zooals zij nu, met den beweegloozen blik in de ruimte, door eenen diepen droom scheen overheerscht, was het zichtbaar genoeg, dat hare gedachten verre van het zieke kind en van hare moeder waren weggedwaald. Bijwijlen schudde zij het hoofd in twijfel, of eene siddering greep haar aan, of een stille droeve grimlach bewoog hare lippen.

Eensklaps schoot zij uit hare verstrooidheid op, bracht de hand aan het voorhoofd en murmelde met bijna onhoorbare stemme:

‘Gabriël, Gabriël!... Mijn arme vader, hoe zal hij verschrikken! Zijn Engelbertje, het licht zijner oogen! Ach, ware Gabriël hier, hij zou ons troosten. Wanneer hij welgemoed is, kan hij zoo schoon en gevoelig spreken! En moeder zou hem gelooven.

Maar, eilaas, hij is naar Brussel. Waarom? De menschen zijn toch zonderling. Gabriël was verstoord op mij: hij vluchtte weg uit de Gulden Arend, toen ik hem naderde.

Des anderendaags is hij met het krieken van den dag vertrokken, zonder dat ik het wist. Wat mag het beteekenen? Zijne moeder zegt dat hij om eene haastige zaak door zijnen vader naar Brussel is gezonden; maar de tranen stonden in hare oogen. Zou de notaris tegenspoed hebben?... En die angstschreeuw in de kasteeldreve? Was het Gabriëls stemme? Ach, ik beef. Het is mij, alsof vele ongelukken ons bedreigden!...

Zoo mijn broederken maar kon genezen! Zoo Godin zijne goedheid mijnen armen

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(41)

ouders dien ijselijken slag maar geliefde te sparen...’

Een gerucht van stappen onderbrak hare smartelijke overweging; zij hief het hoofd op en zag in het pad des tuins Philomena, de dochter des burgemeesters, naderen, die geheimzinnig en met den vinger op den mond tot haar kwam. Rosina verschrikte.

Wat mocht hare vriendin haar te melden hebben? Een ongeluk?

Zich op de bank nederzettende, sprak Philomena met ingehoudene stemme:

‘Maar, Rosina, zeg, wat gaat er om met Gabriël en met u?

‘Ach, Mina lief,’ snikte Rosina, ‘ons Engelbertje heeft de roode koorts!’

‘Lina heeft het mij gezegd; maar ik ben gekomen om u van iets anders te spreken.

Rosina, weet gij waar Gabriël is?’

‘Naar Brussel om haastige zaken.’

‘Gij bedriegt u.’

‘Zijne moeder zelve heeft het mij gezegd.’

‘Zijne moeder weet het niet en zijn vader ook niet.’

Rosina begon zichtbaar te beven: want nu schoot de herinnering aan den angstschreeuw in de kasteeldreve beteekenend in haar geheugen op.

‘Waar, waar zou Gabriël zijn?’ vroeg zij met benauwheid.

‘Niemand weet het,’ was het antwoord, ‘dan gij alleen misschien, Rosina.’

‘Ik? Ik weet niets. God, wat zal ons geschieden! Maar, Mina lief, zeg mij toch zulke dingen niet; gij bedriegt u. Hij is door zijnen vader naar Brussel gezonden.’

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(42)

‘Luister, ik zal u zeggen wat ik weet. Den Maandag's morgens ging Gabriëls moeder naar boven om hem te roepen, wijl het ontbijt op de tafel stond, en hij tegen zijne gewoonte nog niet beneden vas. Zij vond Gabriëls bed onaangeroerd, en eenen brief op de tafel, waarin hij zijne ouders vaarwel zegt...’

Een gil klom op uit Rosina's borst; hare leden begonnen ijselijk te sidderen, en zij scheen onder den slag te zullen bezwijken; evenwel, zij kon niet gelooven wat zij hoorde, en putte uit haren twijfel de kracht om tusschen eenen tranenvloed te zeggen:

‘Oh, het is niet waar; het kan niet zijn! Gabriël is toch niet zinneloos geworden!

Welke reden tot zulke vlucht?’

‘Ja, Rosina, ik weet het niet. Misschien heeft de meid van den notaris verkeerd begrepen; wat zij zegt, hangt zoo slecht aaneen. Ik zou het wel wenschen, Rosina;

want het ware toch ongelukkig voor u, dat uw huwelijk zoo onverwachts moest worden verbroken... En als men iemand zoo gaarne ziet, niet waar? - Gabriël, bij al dat hij een goede jongen is, heeft altijd vreemde kuren gehad; hij is te diepzinnig en zijn hoofd steekt vol droomen. Maar, al ware hij inderdaad gaan loopen, binnen eenige dagen zal hij toch wel van zelf wederkeeren.’

‘Maar de oorzaak? de reden?’ kreet Rosina.

‘Weet ge wat de meid denkt? Sedert eenige weken was Gabriël altijd verstrooid;

en, als zijn vader hem eenige dingen te schrijven gaf, zat hij uren lang met het hoofd in de handen te dubben en te mijmeren, en hij bedierf niet zelden het gewichtigste werk. Zaterdag is daarover groot gekijf bij den notaris geweest; en de meid beweert, dat Gabriël van verdriet en wan-

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(43)

hoop in gaan loopen. Zijne ouders hebben het verzwegen uit schaamte; en zij zeiden in het dorp, dat Gabriël naar Brussel was, omdat zij inderdaad meenden, dat hij naar zijnen oom was gegaan. Zijn vader is hem al spoedig met den ijzeren weg

achternagetrokken; hij heeft eenen ganschen dag in Brussel rondgezocht bij al zijne vrienden en bekenden. Daar straks is hij teruggekomen. Gabriël is niet te vinden; en de meid zegt, dat de notaris en zijne vrouw in hunne tranen vergaan en zich de haren uit het hoofd trekken van wanhoop...’

Rosina had zich het aangezicht in de twee handen verborgen en liet hare vriendin zonder eenig teeken der aandacht in hare verklaring voortgaan. Allerlei akelige beelden spookten dreigend voor de oogen der ongelukkige maagd; de nachtelijke angstschreeuw klonk schrikwekkend in haar oor.

‘In uwe plaats, Rosina, zou ik daar zoo droef niet om zijn,’ zeide de andere. ‘Gabriël is toch uit de wereld niet; en vandaag of morgen keert hij ongetwijfeld weder. Maar gij moogt er aan niemand iets van zeggen, hoort gij? Ook aan uwe moeder niet;

anders zou de meid, die mij met halve woorden de zaak vertelde, worden weggejaagd...’

Lina, de dienstmaagd, riep van verre uit het voetpad:

‘Rosina, juffer Rosina, moeder roept u!’

En daar Rosina zich beweegloos hield, alsof zij de stem der meid niet hoorde, kwam deze nader, greep den arm harer bedroefde juffer en dwong haar op te staan, wijl zij met blijdschap zeide:

‘Rosina, de doktor heeft gezegd, dat Engelbertje zal genezen! Kom, dietranen zullen er niets aan doen.

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(44)

Heb nu maar goede hoop; de dokter moet het toch wel weten. En als Engelbertje genezen is, dan zullen wij weder blij en vroolijk zijn. Kom, kom, het is zoo erg niet als wij meenden.’

En bij deze woorden leidde zij de zwijgende en ontroostbare maagd door het pad des tuins.

Op den achterhof verliet Philomena hare vriendinne.

‘Nu, Rosina,’ sprak zij, ‘tot morgen vroeg. Houd u kloek, maar zeg niets; - en als ik wat naders over de zaak kan vernemen, zal ik het u komen zeggen.’

Rosina, zonder op deze woorden acht te geven, volgde lijdzaam de meid tot binnen het huis; en even gevoelloos in schijn, trad zij in de kamer harer moeder, waar zij zich als verpletterd op eenen stoel vallen liet.

Moeder Job, die verder bij het bed van haar lijdend kind gezeten was, naderde tot hare dochter. In de meening, dat Rosina dus om de ziekte van haar arm broederken treurde, vatte zij haar de hand en zeide op zoeten toon:

‘Rosina, ween toch zoo niet; ons Engeltje zal wel genezen. De roode koorts, ziet gij, is wel eene kwade ziekte voor arme schaapkens van kinderen, die gebrek aan zorgen hebben; maar wij zullen ons Engelbertje zoo goed oppassen, dat de lucht het niet zal kunnen raken. Wees maar welgemoed.’

De maagd antwoordde niet; het eenig uitwerksel van de troostende woorden harer moeder was een heviger snikken.

‘Denk toch een beetje aan Gods barmhartigheid. Rosina,’ hernam moeder Job.

‘Gij moet betrouwen

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(45)

hebben in zijne goedheid... Daarbij, de dokter zegt, dat de brand goed uitkomt en dat wij niet mogen vrezen...’

‘Ach, ach, mijne keel! Drinken, drinken!’ kreet het lijdende kind met schorre, ratelende stem.

De vrouw sprong tot het bed, bood het wicht den verkwikkenden drank en keerde dan tot hare dochter weder.

‘Als gij mij zoo gerust ziet, Rosina, mij, die toch zijne moeder ben,’ zuchtte zij,

‘waarom zoudt gij dan wanhopen en treuren, alsof ons reeds een ijselijk ongeluk geschied ware? Kom, kom, troost u maar; het zal wel beter gaan. Binnen eenige dagen zal Engelbertje weder in den hof spelen gelijk te voren; dan zal ons verdriet vergeten zijn... Spreek toch, Rosina; gij beeft, dunkt mij? Hebt gij den dokter zien uitgaan?’

De maagd sloeg de armen met eenen angstkreet aan den hals harer moeder en snikte bijna onverstaanbaar:

‘Oh, moeder lief, Gabriël is weg... gaan vluchten... men vindt hem niet... reeds drie dagen... zijn vader en zijne moeder vergaan in tranen... De hulpschreeuw in de kasteeldreve, het was zijne stem!’

Moeder Job, door eene onweerstaanbare verrassing geslagen, week eenen stap achteruit, aanschouwde hare dochter en riep verbaasd:

‘Hoe? wat zegt gij? Ik begrijp u niet.’

‘Hemel, Hemel!’ gilde Rosina. ‘Indien boosdoeners hem daar in den nacht, in de duisternis hadden aangerand en... Eilaas, de arme jongen, hij riep om hulp... maar het was, het was te laat!’

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(46)

Weder liet zij zich op den stoel terugvallen met gebaren der uiterste vertwijfeling.

Het zieke kind schoot in een koortsigen hoest en scheen in de zenuwachtige keelverkramping te zullen stikken.

Moeder Job stond een oogenblik in pijnlijken twijfel, wien zij ter hulp zou vliegen, of hare dochter, die in bezwijming van haren stoel dreigde te storten, of het kind, dat in hevig lijden lag te spartelen en tusschen den hoest klagend om lafenis kermde. Zij wierp eenen biddenden blik ten hemel en liep tot haar kind, wiens hoofdje zij in den arm nam en het rechtop hield; - hare oogen nogtans waren tot hare dochter gekeerd.

De hoest des kinds bedaarde...

Er klonk eene vrouwestem in de voorkamer van het huis. Rosina sprong recht en riep op blijden toon:

‘Ach, God dank, het is Gabriëls moeder!’

Met de handen vooruit naar de deur stappende, hield zij zich gereed om zich aan den hals der intredende te werpen; doch niet zoohaast verscheen Gabriëls moeder voor de oogen der maagd, of deze deinsde verschrikt achteruit en zonk, met de handen voor de oogen, op haren zetel.

Eene tamelijk bejaarde vrouw had de deur der kamer met kracht opengestooten;

hare oogen, alhoewel rood geweend, schoten gensters van toorn; het was met de uitdrukking van bitter verwijt, ja, van misprijzen, dat zij de bevende Rosina in het aangezicht had gezien.

Moeder Job scheen verwonderd; doch zij herstelde zich onmiddellijk, schoof eenen stoel bij en zeide:

‘Zit neer, vrouw Styns. Zou het waar zijn,

Hendrik Conscience, Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hendrik Conscience, Volledige werken 26.. zal zij door uitmuntende gereedschappen en doelmatige bewerkingen het goud bij hoopen vergaderen. Iedereen, die wil, kan aandeelhebber

Mij ging het volgens deze natuurwet: allengs verzwakte in mij deze pijnlijke herinnering, en kwam het beeld mijner moeder nog veeltijds voor mijne oogen zweven, ik zag haar niet in

‘Gij bedriegt u, heer’, was het antwoord. ‘Jacobus Halewijn is te fijn en te listig, om zonder nut den argwaan der lieden op te wekken. Hij heeft zijne nicht naar de

Het is wel der moeite waard om eenen vriend te verraden en zijn leven voor altijd te vergiftigen, niet waar, mijnheer Raphaël Banks?’.. ‘Ik begrijp u niet; gij zijt

Hendrik Conscience, Volledige werken 39. Hlodwig en Clothildis.. ‘Vooronderstel echter, dat de koningskroon mij ontsnapte,’ schertste Hlodwig met bitteren lach, ‘de vrouw toch zou

Hendrik Conscience, Volledige werken 40. De kerels van Vlaanderen.. gevoeld, ik heb het gedroomd... maar indien mijne smart en mijn schrik eene andere bron hebben dan de liefde tot

De Hopman scheen te weifelen; het gezicht zijner Aleidis, die akelig kermde en de lucht met hare droeve gillen vervulde, beroofde zijn gemoed van de noodige kracht, om deze

De heer Van Heetvelde waagde het - in zijnen eigen naam ongetwijfeld te zeggen, dat het Brusselsche volk weinig genegenheid voor zijne vorsten gevoelt en wel zeker met