• No results found

De Nieuwe Gids. Jaargang 44 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Nieuwe Gids. Jaargang 44 · dbnl"

Copied!
1473
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

De Nieuwe Gids. Jaargang 44. Luctor et emergo, Den Haag 1929

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie002192901_01/colofon.php

© 2017 dbnl

(2)

[De Nieuwe Gids. Jaargang 44. Deel 1]

Belangrijke mededeeling.

Het zal niet alleen de literatuur-beoefenaars, maar het geheele letterlievende publiek verheugen te vernemen, dat wij besloten hebben onzen jaargang van 1929, het jaar, waarin onze hoofdredacteur Willem Kloos zijn zeventigsten geboortedag hoopt te vieren,

EEN JUBILEUM-JAARGANG TE DOEN ZIJN.

In elke maand-aflevering namelijk, zullenbehalve de gewone inhoud, zooals die, door redacteuren en medewerkers, geleverd wordt, artikelen, verslagen, enz. enz.

verschijnen, van algemeen literair-historisch belang, want die de geschiedenis van De Nieuwe Gids in den loop der jaren beter bekend zullen maken, en van

onschatbaar belang zullen blijken en een ruim studiemateriaal geven voor studenten in de letteren in het bizonder en voor elken liefhebber van literatuur in het algemeen.

Wij stellen ons bovendien voor, van de Mei-aflevering een bizonder nummer te maken, waarvan omvang en prijs gelijk zullen zijn aan die van onze historische aflevering (October 1925), en die wij (ter onderscheiding van het Willem

Kloos-nummer van 1919, datgeheel uitverkocht is) zullen noemen:

KROONJAAR WILLEM KLOOS-NUMMER.

Deze bizondere aflevering kost afzonderlijkf 4.50, maar is voor onze abonnés in den jaargangsprijs inbegrepen.

In dit ‘Kroonjaar Willem Kloos-nummer’, zullen onder meer verschijnen:

Lodewijk van Deyssel. Eerste ontmoeting met Willem Kloos.

Hein Boeken. Herinneringen.

F. Erens. Herinnering.

Dr. AE.W. Timmerman. Willem Kloos als vriend.

Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe. Achter de schermen.

Portretten van Willem Kloos.

Een gedicht van Willem Kloos, in zijn verschillende staten van wording.

Willem Kloos' herinneringen aan zijn H.B.S.-tijd, zooals hij die schreef voor het Gedenkboek der eerste H.B.S. te Amsterdam.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(3)

In de overige afleveringen van dezen jaargang zullen achtereenvolgens,behalve de gewone bijdragen, worden gepubliceerd:

Pers-critiek over De Nieuwe Gids vóór zijn verschijnen en gedurende de eerste jaren.

Critiek over de brochure: De onbevoegdheid der Hollandsche literaire critiek, tijdens haar verschijning en daarna, benevens nog de onthulling van een grap van Guido over de Canzonen van Mr. Joan Bohl.

Prospectussen van De Nieuwe Gids van den 1en, 2en en latere jaargangen.

Een reeks Parodieën, vervaardigd op de verzen, die thans ‘de schoonste, ooit in onze taal verschenen’ worden genoemd.

Een reeks dankbetuigingen van oudere letterkundige tijdgenooten, die door De Nieuwe Gidsers heeten miskend.

Notulen der vergaderingen vóór de verschijning van De Nieuwe Gids.

Notulen der vergaderingen gedurende het eerste jaar.

De pers bij Willem Kloos' 50en geboortedag.

De pers bij Willem Kloos' 60en geboortedag.

De pers bij het 25-jarig bestaan van De Nieuwe Gids.

De pers bij het 40-jarig bestaan van De Nieuwe Gids.

Mr. R.H.J. Bakker: Willem Kloos en Frederik van Eeden, een studie met geheel nieuwe inzichten.

Dr. Cohen: Jacques Perk als vertaler.

Khouw Bian Tie. Willem Kloos als ciriticus.

Dr. Alfred A. Haighton. Over Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.

De prijs voor den geheelen jaargang, ondanks den verhoogd belangrijken inhoud, blijft opf 25. - per twaalf afleveringen bepaald; evenwel zullen afzonderlijke

afleveringen dit jaarf 3. - kosten, en zooals gezegd, de Mei-aflevering, het Kroonjaar Willem Kloos-nummer,f 4.50.

DIRECTIE DE NIEUWE GIDS.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(4)

Historische afdeeling.

De Nieuwe Gids.

Prospectus.

AMSTERDAM, 1885.

Op den Eersten October a.s. zal verschijnen de eerste aflevering van een nieuw tijdschrift, genaamd DE NIEUWE GIDS, onder redactie der heeren: Frederik van Eeden, F. van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey.

In den titel ligt de bedoeling der redactie opgesloten. Gelijk nu bijna een halve eeuw geleden, in het jaar 1837,De Gids werd opgericht door eenige jonge letterkundigen, die aan hunne gedachten over het heden en hunne eischen voor de toekomst een eigen orgaan wilden geven, omdat beide van de denkbeelden en de idealen van het oudere geslacht niet onbelangrijk verschilden, meenen de stichters van DE NIEUWE GIDS, dat zij thans op hunne beurt aan een onafhankelijk tijdschrift behoefte hebben.

Men staat voor het feit, dat geheel hun letterkundig streven afwijkt van den weg, dien de gezaghebbende organen zijn ingeslagen, en wenschen te blijven volgen.

Wil men dus het publiek de gelegenheid geven met hunne richting bekend te worden, begeert men met klem de meening uit te spreken, dat groote wijzigingen in onze literatuur dringend noodig zijn, dan is het vestigen van een eigen tijdschrift het eenige middel voor dit doel.

***

De Redactie van DE NIEUWE GIDS stelt zich in de eerste plaats voor, hare beginselen van aesthetische en historische kritiek te ontwikkelen, en ook hare eigene voortbrengselen den lezers aan te bieden.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(5)

Een gedeelte van haar bestek houdt zij beschikbaar voor opstellen over algemeene onderwerpen van wetenschap, kunst en philosophie.

De Redactie begeert de medewerking van allen, van kunstenaars, van

letterkundigen en geleerden, die in vooruitstrevenden zin over hun vak het woord verlangen.

Zij voor zich gevoelt de behoefte aan samenwerking der jongeren. Zij heeft reden te onderstellen dat hare tijdgenooten die behoefte niet miskennen. Zij koestert den wensch het orgaan te worden van het jongere geslacht in de Nederlandsche letterkundige, wetenschappelijke en artistieke wereld. Zij maakt er staat op dat men de door haar verstrekte gelegenheid tot aansluiting zal toonen te waardeeren.

***

In de laatste, schoon niet in de geringste plaats, zal DE NIEUWE GIDS zich bezig houden met de binnen- en buitenlandsche politiek van den dag. Zij zal daarbij en bij de beschouwing der sociale vraagstukken de beginselen voorstaan, die door het voorgaande voldoende aangeduid mogen heeten.

De Redactie ontveinst zich de moeilijkheden niet, die dit programma medebrengt.

Maar evenzeer meent zij te mogen verwachten, dat de ernst van haar streven door hare tijdgenooten zal worden erkend, en dat de keuze der middelen om haar doel te bereiken, haar de noodige medewerking zal doen verwerven.

Met vertrouwen roept de Redactie verder den steun in van het publiek. Het is dikwijls in de laatste jaren gebleken dat de tevredenheid met veel van het bestaande in literatuur, kunst en maatschappij, verre van onvermengd of algemeen was. Alleen die meenen dat wijziging allicht verbetering kan zijn noodigt de Redactie uit van hare pogingen kennis te nemen.

Den steun, haar toegezegd door velen, stelt zij op hoogen prijs; dankbaar erkent zij de aangeboden hulp van enkele ouderen, waarmede een jarenlange vriendschap hen verbindt.

Deze dubbele steun geeft DE NIEUWE GIDS den moed de eerste schrede te doen op een weg, waarop eerlang het jongere Nederland haar moge vergezellen.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(6)

Jacques Perk vertaler door Drs. E. Cohen.

Op pag. 146 van Betsy Perk's bekende biografie van haar neef1)vinden wij een brief aangehaald van de dichter aan zijn tante, die, blijkens een aanwijzing op p. 150, uit 't einde van Oktober 1880 dateert. Bedoelde brief bevat de mededeling, dat Jacques bezig is een Franse roman te vertalen en wel in de woorden:

‘Daarbij danst mij geschreven schrift allerliefst voor de oogen, hetgeen wel te begrijpen is, dunkt mij. Elke week te zorgen voor vijf, zes kolom illustratie.... heet vertalen. Ik ben nu in 't midden van 't tweede deel van den roman “Octor”, idem 500 blz., die 1 Juli a.s. af moet zijn en dan afzonderlijk verschijnt. Ik hoop, dat u kennis zult maken met dezen pupil, een kind is 't bij lange na niet.

Weet u, wat het grootste bezwaar dezer vertaling is? Het is een sensatie-roman, vol moord en doodslag, krankzinnigheid, vergiftiging, veinzerij en misdaden. Zuiver ingekleed en vol mooie plaatsen.’2)

Deze aanhaling stelt ons al dadelik voor moeilikheden. Een zekere duisterheid valt niet te ontkennen. Want wat bedoelt Perk met ‘vijf, zes kolom illustratie’? En wat moeten wij denken van die uiterst vreemde naam ‘Octor’? Het zal dan ook blijken, dat wij er niet in geslaagd zijn, deze naam thuis te brengen. Het denkbeeld van een verlezing door Betsy Perk lag van het begin af voor de hand.3)

1) Betsy Perk, Jacques Perk geschetst voor het jonge Nederland der XXste eeuw. Amsterdam, 1902.

2) Betsy Perk, p. 147.

3) De heer K.R. Gallas, die zo vriendelijk is geweest, zich voor dit vraagstuk in te spannen, heeft gevonden, dat er een roman bestaat, geheeten: ‘Victor, ou l'Enfant de la forêt’ (1796) van Dacray-Duminil. Zie hierover: Alice Killen, Le roman terrifiant ou le roman noir, p. 130. De heer G. vond het echter waarschijnlijker, dat J.P. een contemporaire roman zou hebben vertaald, en ook hebben onze gegevens ons verder niet in deze richting geleid.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(7)

Mej. Perk geeft ons echter nog een tweede aanwijzing, die ons allicht op het spoor zal brengen. Op p. 145 nl. vertelt zij het volgende:

‘en zoo vernam ik - -, dat hem de vertaling van een zeer lijvigen roman was opgedragen, welk werk hem later zwaar woog en deed vaststellen, dat een romanschrijver een onuitsprekelike verantwoordelijkheid op zich laadde, wanneer hij er maar op los fantaseerde! Immers de moord door de Jong dien zomer van '80 bedreven, diezelfde roman had er dezen den weg toe gewezen, en die idee bezwaarde hem.’ ‘Alleen’, zoo voegt mej. Perk er naief aan toe, ‘kon hij, vertaler, zich geen aandeel aan het kwaad gelukkig toerekenen, daar 't niet gezegd was, dat juist de vertaling voor zooveel kwaad den weg had gewezen, maar veeleer het oorspronkelijk werk.’

Bij nazoeking in oude dagbladen bleek het mij, dat er inderdaad verband gezocht werd tussen de beruchte moord-de Jong, die op 23 September 1880 in de duinen bij Scheveningen gepleegd is, en een romanTwee moeders, verschenen van 1 Julie 1878 - 1 Julie 1879 in ‘De Hollandsche Illustratie’. Deze roman is een vertaling naar het Frans van Emile Richebourg (1833-1898):Deux mères (1879, Paris, Le Dentu).

Is dit nu de bedoelde roman?

Er staat nog steeds ‘Octor’. En dan.... Perk schrijft Oktober1880, terwijl de vertaling vanTwee Moeders 1 Julie 1879 al klaar was.

En toch wees Betsy Perk met zekerheid in deze richting.

Het werd nu wel zeer wenselik, het origineel van de bewuste brief onder ogen te krijgen, daar de zaak door de hier aangehaalde mededeling ingewikkelder dan ooit was geworden, en ons vertrouwen in de juiste citering er niet groter door werd.

Hoe echter deze brief te vinden?

Mevr. H. van Deventer-Perk, zuster van de dichter, was mij in deze zaak zeer ter wille en ik ben aan haar de belangrijke bevestiging verschuldigd, dat haar broer inderdaadDeux Mères vertaald heeft. Ook deelde mevr. van Deventer mij mede, dat Jacques Perk vast medewerker aan de ‘Hollandsche Illustratie’ was. Betsy Perk zegt dan ook, dat de uitgever hem de opdracht ‘eenvoudig thuisgestuurd’ had.

Intussen moeten wij ons dit

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(8)

medewerkerschap zó voorstellen, dat Ds. M.A. Perk, de vader van onze dichter, redakteur van de H.I. was. Hij liet dus blijkbaar een belangrijk deel van het werk aan zijn zoon over.1)

Waar zich echter de nalatenschap van mej Perk bevond, wist mevr. van Deventer mij niet te zeggen. Wel was in haar huis een groot dossier met Perk-handschriften bewaard. maar op verlangen van haar beide zusters, was dit dossier verzegeld.2)

Het lag nu voor de hand, eens na te gaan, welke roman in de jaargang 1880-81 van de ‘Hollandsche Illustratie’ was opgenomen, temeer daar de mededeling van Jacques Perk, dat zijn vertaling 1 Julie af moest zijn, om dan afzonderlik te verschijnen, in de richting van de H.I. blijft wijzen, die van 1 Julie tot 1 Julie loopt, en dan zijn roman als premie afzonderlik uitgeeft.

De roman in de jaargang 1880-'81 bleek een uit het Frans vertaalde, getiteldDe dokter.

Dat lijkt op ‘Octor’!

Ja, maar dan toch meer in klank dan op schrift. En is mej. Perk dan zó aan 't knoeien geweest? Zouden er soms twee romans door Jacques Perk vertaald zijn?

Men zou dit allerminst uit de woorden van zijn tante opmaken.

In ieder geval heeft Betsy Perk een fout gemaakt. Laten wij nuDe dokter nog even rusten en trachten wij eerst die fout op te sporen. Er zijn drie mogelikheden:

1. Dat de brief verkeerd ‘gedateerd’ is, d.w.z. dat de aanduiding op p. 150 - ‘bedoeld schrijven1)is een week of zes jonger dan het vorige’ - onjuist is.

2. Dat het verband tussen een vertaling van Perk en de moord de Jong moet verworpen worden.

3. Dat door mej. Perk twee verschillende vertalingen verward worden.

1) Deze mededeeling dank ik aan de heer Binger, zoon van de uitgever van de H.I.

2) Ook Dr. A.C.J.A. Greebe, die het dossier nog bestudeerd had voor zijn bekende dissertatie over de Mathilde-cyclus, kon mij dienaangaande niets meedelen. Een rondvraag aan de Ned.

bibliotheken bleef zonder sukses, evenals korrespondenties met de jeugdvrienden van Perk:

Willem Kloos, Frank v.d. Goes, Dr. H.C. Muller. Hun allen hier mijn dank voor hun vriendelike antwoorden. Wel was Dr. H.C. Muller juist overleden, maar zijn zoon Mr. Joan Muller heeft mij zo omstandig mogelik geantwoord. Ook Dr. Berg, ambtenaar aan de Univ. Bibl. alhier, mijn dank voor de ijver en belangstelling, waarmee hij mij heeft bijgestaan.

1) d.i. de volgende aangehaalde brief, gedateerd 9 December '80.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(9)

1. Verkeerde datering is uitgesloten. De feiten, die in de brief ter sprake komen (o.a.

Perk's kollegelopen, zijn eerste gedichten in de ‘Spectator’) horen in deze tijd thuis.

En ook in de volgende brief, gedateerd 9 December 1880, lezen wij. op p. 152: ‘Is het mogelijk in zulk een toestand - terwijl ik toch nog mijn roman vertaal - veel aan mijn geliefde kunst te doen?’ Tenslotte vinden wij in Vosmaer's voorrede tot de Mathilde-cyclus een aangehaald brieffragment van 30 Desember 1880, met de volgende zinsnede: ‘(ik) vertaal een Franschen roman.’1)

2. Dat de romanTwee Moeders in verband wordt gebracht met de moord-de Jong staat wel vast. Zooals reeds gezegd, wordt deze roman in de dagbladen met name genoemd. Wel wordt de toedracht niet in alle kranten gelijkelik voorgesteld - een krantenverslag is niet altijd even exakt - maar gezócht wórdt het bedoelde verband.

Zo lezen wij in ‘Het nieuws van den dag’ van 24 Des. 1880: ‘Door het lezen van romans is hij op het denkbeeld gekomen om geld te vorderen. Hij las de Holl.

Illustratie, waarin hij de roman lasTwee moeders, handelende over het stelen van een kind door een familie, uit vrees dat haar een erfenis zou ontgaan.’ Dat deze roman door Jacques Perk vertaald is, heeft mevr. van Deventer mij later nog eens met grote beslistheid verzekerd. Zelfs had zij zelf eraan meegeholpen, want Jacques werkte heel wat liever aan zijn sonnetten.

3. Wij weten dus zeker, dat in 1878-'79Deux mères vertaald is door Jacques Perk.

In 1880 spreekt hij opdrie plaatsen van een roman, die hij bezig is te vertalen.

Danmoeten er twee romans door Perk vertaald zijn, die dan door Betsy Perk door elkaar gehaald worden.

En nu wij hier zeker van zijn, en met de andere mogelikheden hebben afgerekend, willen wij weer eens tot die romanDe dokter terugkeren, om deze wat nauwkeuriger te bekijken. Op p. 1 van dit opstel zagen wij Perk enige aanduiding van de inhoud geven: ‘Het is een sensatieroman, vol moord en doodslag, krankzinnigheid, vergiftiging, veinzerij en misdaden. Zuiver ingekleed en vol mooie plaatsen.’

Voorshands hadden wij daar niet veel aan, daar zulke sensatieromans de eigenschap hebben van nogal wat familie

1) Jacques Perk, Gedichten, 2e dr., p. 14.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(10)

trekken te vertonen. En inderdaad gaan die kwalifikaties wel op voorTwee moeders, maar.... als men rekening houdt met Perk's bekende neiging tot overdrijven. Want wel is inTwee moeders sprake van al deze mooie dingen, die een

zichzelf-respekterend sensatie-auteur ten enenmale niet kan ontberen. maar men kan toch niet zeggen, dat het verhaal er zo heel vol van is.

VoorDe dokter echter gaan deze kwalifikaties volkomen, zonder enige overdrijving, op.

Wanneer wij dus weten, dat:

1oJ.P. in '80-'81 een roman vertaald heeft, die nietDeux mères kan zijn;

2oDs. Perk redakteur van de H.I. was; J.P. zelf reeds een roman voor de H.I. had vertaald; ook de termijn 1 Julie en het afzonderlik verschijnen in de richting van de H.I. wijst; en het woord ‘illustratie’ (‘Elke week te zorgen voor vijf, zes kolom illustratie.... heet vertalen’) begrijpelik wordt, wanneer wij het lezen als ‘Illustratie’;

3oDe titelDe dokter veel gelijkenis vertoont met de problematiese naam ‘Octor’;

4oDe door Perk gegeven karakterisering volkomen opgaat voorDe dokter;

5oMej. Perk zeer slordig is, hetgeen hier weer is gebleken, en op verscheidene andere plaatsen in haar boek aan te wijzen is; dan mogen wij met vrij grote zekerheid konkluderen, dat ‘Octor’ een verlezing is voorDe dokter (misschien schreef Perk

‘doctor’), terwijl mej. Perk deze roman verwart metTwee moeders, eveneens een vertaling van haar neef, zonder het anachronisme te bemerken, dat zij neerschreef.1)

Nu een en ander over de inhoud van deze sensatie-romans.

Horen wij eerst naar het oordeel van de vertaler zelf: ‘Zuiver ingekleed en vol mooie plaatsen. Al vertalend moet ik in mijn snipperuurtjes dat alles in mij opnemen, om het met eigen woorden weer te geven. Ik moet het nog eens voelen, en daar ik fijner gevoel dan de botte lezers van zulk soort romans brengt het mij

1) De schrijversnaam wordt niet vermeld. In het ‘Nieuwsblad voor de Boekhandel’ van 1880 was de titel niet te vinden. Ook een zoeken, op goed geluk, in Thieme's ‘Guide’ was vruchteloos.

Mevr. van Deventer wist van deze roman niets af. Dit is echter geen wonder, daar zij in deze jaren 1880-81 maar weinig haar broers werkzaamheden kon volgen doordat zij op kostschool was.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(11)

soms in pijnlijke hartstochtelijkheid. Waar een ander iets akelig vindt gruw ik en al zoo meer.’1)

Deze woorden zeggen eigenlik niet veel. Voor zover zij een gunstig oordeel uitspreken, zou ik mij daarbij willen aansluiten, en wel ten opzichte van beide romans, ofschoon mijTwee moeders minder rijk aan psycholigiese tegenstrijdigheden lijkt danDe dokter. In hun soort zijn deze verhalen werkelik heel goed. De kompositie is voortreffelik. De intriges worden afgesponnen met een regelmaat en een spanning, die ook een meer geletterd lezer geboeid houden. Natuurlik zijn deze romans van de zwart-wit-psychologie, die de menschheid verdeelt in aandoenlik goede en afgrijselik slechte wezens; ademen zij een hoogst idealistiese geest. die niet rust voordat de duivel naar zijn hel is teruggejaagd en de deugd gelauwerd.

Hier volgt een overzichtje van beide romans.

Twee moeders. Het mocht best Drie moeders heeten, want er zijn er drie, twee heel goede en één heel slechte. De twee goede zijn bedoeld. De slechte is Mad.

de Perny, die haar gewetenlooze zoon Sosthène de Perny al te lief heeft. Haar edele en schone dochter Mathilde echter - eente ver van de stam gevallen appel - laat haar koud. Moeder en zoon hebben een begerig oog laten vallen op de markies Edm. de Coulange, schatrijk en van edele inborst. Slechts het eerste interesseert hun. Hij moet de man van Mathilde worden, opdat zijn miljoenen alvast wat dichterbij komen. Door handige manoeuvres weten zij dit huwelijk te bewerken. Maar een groot bezwaar doet zich voor: de markies, die een veelbewogen doordraaiersleven achter de rug heeft, is zwaar ziek geworden, alle dokters geven hem op. En er is nog geen erfgenaam. Zullen de begeerde miljoenen nu toch aan neefjes en achterneefjes vervallen? Dat nooit! De aterlingen weten wel raad: er zal een kind worden te voorschijn getoverd, de erfgenaam der Coulanges! De ‘zaakwaarnemer’

Blaireau zal zich met deze dienst belasten, al zal men hem een douceurtje van 50.000 francs ervoor moeten toestoppen. Hij weet dan een ongelukkig verlaten meisje te verschalken, Gabr. Liénard, dat spoedig een kindje ter wereld zal brengen.

In haar slaap rooft men haar 't wicht en brengt dit over naar het kasteel Coulange.

Moeder en zoon hebben de markiezin

1) Betsy Perk t.a.p., p. 147.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(12)

zó weten te biologeren, dat zij er tenslotte niet meer toe kan komen, haar echtgenoot het afschuwelike geheim mede te delen, hetwelk zij opsluit in haar ziel. De markies had men intussen enige maanden weten weg te werken, naar 't verre Zuiden, om op zijn verhaal te komen. Natuurlijk wordt erop gerekend, dat hij niet terug zal keren, maar de weg zal gaan, door de dokters voorspeld. En het behoeft ook geen betoog, dat de markies desalniettemin springlevend en gezond thuiskomt. De miljoenendroom is in rook vervlogen.

En het ergste: sindsdien voelt Mathilde zich energieker: zij verjaagt haar moeder en broer uit haar huis. Van nu af zint Sosthène op wraak. Wij zullen de vele verdere verwikkelingen, die zich nu nog voordoen, maar niet volgen. Men kan er zeker van zijn, dat de deugd beloond wordt en de misdaad de kous op de kop krijgt. Wel wordt Sosthène de Perny met 200.000 fr. zakgeld naar Amerika gestuurd, en maakt de auteur ons in het laatste hoofdstuk ijselijk bang, dat hij nog van zich zal doen horen, doch dit is slechts uitstel van exekutie (vervolg: ‘De zoon’). Overigens wordt een grondige afrekening gehouden. Mevr. de Perny was al, gelijk een tweede Izebel, uit het raam gegooid, nog wel door haar geliefde zoon, en stierf, onder hartroerend berouw en algehele vergiffenis.

Dank zij de ijverige nasporingen van de zeer rechtschapen agent van politie Morlot, wordt de zeer grootmoedige en fatsoenlike Gabr. Liénard (de eigenlike tweede moeder, Mathilde was de eerste) gevonden, en ontvangt zij haar kind terug van de zéér edele markiezin, die inmiddels echt moeder was geworden. Zelfs Gabrielle's - door een ongelukkige samenloop van omstandigheden - verleider, de zéér edele en diep-voelende graaf van Sisterne, vinden wij terug en in haar nabijheid.

Wij zijn allesbehalve voldaan, dat zij zijn vrouw niet wordt, maar vertrouwen ook in deze op het vervolg. De zéér rechtschapen Morlot (die een voortreffelike vrouw bezit) wordt benoemd tot rentmeester van de markies. Het behoeft geen betoog, dat hij zich in deze post zéér bekwaam en strikt eerlik betoont.

De overeenkomst met de moordzaak-de Jong schijnt niet heel groot. Naar 't getuigenis der kranten is dit een chantage-zaak, die zich aldus heeft toegedragen:

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(13)

Op 23 September 1880 werd de 13-jarige Frederik Marius Bogaardt met een rijtuig afgehaald uit de woning van de onderwijzer G.H. Bouscholte, te Den Haag, en wel door Willem Marianus de Jong, die voorgaf, door Marius' ouders te zijn gestuurd.

Intussen had de Jong een brief aan de vader van Marius verzonden, waarin de heer Bogaardt gelast werd, op een bepaalde plaats f 75.000 te laten brengen, daar zijn zoontje anders het leven zou verliezen. Voordat de Jong echter naar de afgesproken plaats ging, had hij 't kind al vermoord in de duinen, naar hij voor de rechtbank zei, uit vrees, dat Marius hem zou verraden. Door toedoen van een vriend, sergeant Musquetier, is de Jong's schuld uitgekomen.

De enige overeenkomst met de roman schijnt dus het ontvoeren ven een kind om geld machtig te worden. Moet men echter het gerucht geloven dan is de Jong een halfbroer van Marius, en dan zou ook hier kunnen gedacht worden aan jacht op een erfenis. Mogelik is hier een familiegeheim in het spel. Wij zullen daar liever niet in wroeten. Voor ons onderwerp is het ook van weinig belang.

De dokter. Op het marktplein van het stadje Mélun speelt zich een tragische gebeurtenis af. Een man, schuldig verklaard aan moord op en beroving van een zekere Fred. Baltus, wordt terechtgesteld. Er heeft zich echter een ernstig vermoeden genesteld, dat de veroordeelde - een zwijger, die slechts zijn vóórnaam heeft willen noemen - onschuldig is, gelijk hij zelf heeft verklaard en hardnekkig volgehouden.

Op het oogenblik, dat de valbijl neerbliksemt - een rauwe gil uit een der vensters op de markt. 't Is Jeanne Fallandier, de vrouw - ofschoon eigenlik niet wettig gehuwd - van de bankier Maurice de la Rivière. Zij schijnt het vreselik geheim te kennen, dat deze veroordeelde mee in zijn graf neemt. Maar ook zij neemt het helaas mee, en wel in de krankzinnigheid, die sindsdien haar geest houdt gekluisterd.

Er was nóg iemand, die niet zonder ontroering het hoofd des terechtgestelden zag vallen: Fabrice Leclère, neef van de bankier, zich wanend erfgenaam van diens vermogen. En aanstonds wordt het wantrouwen van de lezer tegenover dit personage gewekt. Geen wonder: wij leren hem al gauw verachten als de werkelike moordenaar van Fred. Baltus. En straks zou hij zijn geweten

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(14)

bezwaren met nog meerdere misdaden, als daar zijn moord, diefstal, oplichting etc., indien er niet waren edele en waakzame geesten, die het pad der deugd effenen en de woonstee der gerechtigheid bewaken. Wel beschikt de valsaard over bekwame handlangers, in de personen van de falsaris René Jaucelyn en de giftmenger dr.

Frans Rittner, maar al deze gedrochten heeft de hel slechts gebraakt, opdat wij te meer voldoening zouden smaken over de wrekende hand des Gerichts en ons te harteliker verheugen in het geluk, dat onze deugdhelden ten deel valt. Wij mogen vooral niet verzuimen de brave zeerob Claude Marteau te vermelden, wiens onvermoeide ijver en nooit-falende geslepenheid het Recht doen zegevieren. Dat hij eens uit armoe een brood stal, hebben wij hem dan ook allen van harte vergeven, de brave kerel. De nieuwsgierige, die graag wil weten, waarom de romanDe dokter heet, zij meegedeeld, dat Dr. George Vernier zich zeer verdienstelik inspant om het goede tot de zege te helpen, de krankzinnige geneest, en de allerliefste dochter van de bankier, Edmée, ten huwelik krijgt. Men zij er ook gerust op, dat alle geheimen tenslotte opgehelderd worden en niemand zijn loon of straf misloopt.

Ook in deze roman draait een belangrijk deel der gebeurtenissen om de intriges van Fabrice Leclère ter bemachtiging van de erfenis van de bankier. Ook hij zint op middelen, de dochter van Maurice de la Rivière uit de weg te ruimen. Misschien is uit deze overeenkomst metTwee moeders de verwarring van Betsy Perk te verklaren, indien zij althans de romans gelezen heeft.

Beide vertalingen zijn zeer vlot en zuiver, behoudens enkele kleinigheden. Hier en daar schemeren zelfs literaire kwaliteiten door. Het is echter niet zeker, of zij geheel door Perk voltooid zijn. Ook zagen wij, dat hij medewerking van zijn zuster(s) had.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(15)

Pers-critieken vóór en tijdens de eerste afleveringen.

s-GRAVENHAGE, 17 September 1885.

Dus zal er, blijkens het vóór mij liggend prospectus, een ‘nieuwe Gids’ komen?

Uitstekend. Hoe meer Gidsen, hoe beter; vooral indien ieder van die Gidsen een anderen kant opwijst, want dan bestaat er de grootste kans, dat de wegwijzing behoevende zwerveling al die eigenaangestelde Gidsen wijzen laat, om bij de voorlichting van een hem bekend en vertrouwd deskundige de bouwstoffen tot vorming van een eigen, onafhankelijk oordeel op te doen, dat hem alle Gidsen, goed- of miswijzende, kan doen ontberen. Voor hen, die den weg kennen in de maatschappij, in de kunst, in de letterkunde, is het bestaan van Gidsen van luttel beteekenis; ze hebben niet veel meer waarde dan de naambordjes op de straten voor hen, die de stad hunner inwoning op hun duimpje kennen. Al volvoerde een partijtje stoutmoedige spotvogels de onderneming van in een enkelen nacht die bordjes van alle straten af te rukken en op verkeerde plaatsen weer aan te slaan, meent men dat een enkel Hagenaar den volgenden dag daarom den weg niet zou weten te vinden naar bureau of societeit? of dat deflaneurs en flaneuses van de hofstad in den namiddag zouden gaan pantoffelen in het Lamgroen of het Oog-in-'t-zeil-straatje, omdat bij die nachtelijke verwarring daar de naambordjes waren aangeslagen, die vroeger de Veenestraat en de Spuistraat hadden aangeduid?

Geen mensch, geloof ik eer, zou van de verandering iets bespeuren, en alleen de volslagen vreemdelingen in ons Jeruzalem zouden er door in de war worden gebracht. En gelijk het met de naambordjes op de straten gaat, zoo is het ook gesteld met de Gidsen op het gebied van letterkunde, wetenschap, kunst, politiek, enz. enz.

enz. Maar de Amsterdamsche jongelieden, die thans tot het publiek de oproeping richten om zich door hen den weg te laten wijzen, willen iets nieuws; zij hebben in den doolhof van al die vakken, nevens de bekende oude wegen en paden, nieuwe coupures ontdekt, die zij

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(16)

den volke zullen wijzen. Zij ‘staan voor het feit - gelijk het prospectus van het nieuwe tijdschrift niet zonder grootspraak het uitdrukt - dat geheel hun letterkundig streven afwijkt van den weg, dien de gezaghebbende organen zijn ingeslagen, en wenschen te blijven volgen,’ en willen aan het publiek gelegenheid geven met hunne richting bekend te worden. Dit is alles zeer fraai en eigenlijk gaat het mij persoonlijk in 't geheel niet aan, of deze vijf heeren een eigen richting, een eigen streven en een eigen weg hebben, welke richting, streven en weg zij niet behoorlijk meenen te kunnen volgen zonder een eigen tijdschrift. Maar als een klein onderdeel van het groote publiek, dat dan toch ten slotte dat nieuwe tijdschrift zal moeten lezen, moet ik toch vragen, of dit alles wel heel veel beteekent. Ik herinner mij zeer goed tijdschriften die zoo ongeveer uit dezelfde behoefte heetten voort te komen - laat ik de Banier maar noemen - toen ze goed en wel op slag waren gekomen, bleek het al spoedig dat de redacteurs en schrijvers toch eigenlijk dezelfde richting, streven en weg volgden als hunne voorgangers, en toen ze dan ook na een paar jaren waren uitgepraat, ging het tijdschrift te niet. Zal 't dit nieuwe tijdschrift beter en anders gaan? Wanneer ik in aanmerking neem, wat de oprichters daarvan zooal op letterkundig gebied hebben uitgericht, dan durf ik hier geen bevestigend antwoord geven. De geschriften, artikelen in dagbladen en tijdschriften, waardoor zij zich hebben doen kennen, wijken slechts in zoover van de werken van andere Nederlandsche letterkundigen af, dat zij zich onderscheiden door een drukken, omslachtigen, gekunstelden stijl, een fout, die door belangrijkheid van inhoud niet opgewogen wordt. Zoo zal een der heeren bijvoorbeeld, wanneer hij in eene critiek van eene tooneelvoorstelling zeggen wil, dat menig toeschouwer den neus snoot of ophaalde om opwellende tranen te bedwingen, zich aldus uitdrukken: ‘Menig toeschouwer van het sterkere, minder licht aandoenlijk geslacht bewerkstelligde door eene niet zonder eenige misbaarlijkheid ondernomen luchtdrukbeweging van mechanischen aard, dat de zich in 's mans ooghoekklieren opzamelende droppels, fonkelende juweelen waarin het gemoed den dichter de schatting zijner ontroering te betalen pleegt, in het den mensch zoo nuttig olfactorisch orgaan werden

geabsorbeerd.’ Behoort deze omslachtige, pedante stijl tot de ‘groote wijzigingen in onze literatuur’, welke, volgens het prospectus ‘dringend

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(17)

noodig zijn’, dan zal het niet veel moeite kosten met weinig voorraad van stof ettelijke tijdschriftvellen op te stoppen. Een ander schreef eene ‘satire’, die terecht weinig opgang heeft gemaakt, omdat de humor daarvan was van de allerzwaarste soort en de klaarheid en ongekunsteldheid, welke alleen dergelijk geschrift genietbaar kunnen maken, verre te zoeken. Moeten dergelijke schriften in het nieuwe tijdschrift getuigenis afleggen van der redactie ‘beginselen van aesthetische en historische critiek,’ dan zal de lectuur niet vermakelijk zijn. Een derde schreef een paar tooneelstukken, waarin bewijzen van veel talent en geest aan eene groote mate van onervarenheid en nuchterheid gepaard gingen, en niettemin klom de auteur, door de wierook der pers bedwelmd, met de grootste zelfgenoegzaamheid op een voetstuk, dat hij zich van de gewogen en te licht bevonden werken van hen, die hem op den weg naar het voetlicht waren voorgegaan, had opgebouwd. Een vierde, in een van de ‘gezaghebbende organen’, die de literatuur nu maar eenmaal, tot groote ergernis van deze ‘jongeren’ niet wijzigen willen, - hoe dit zal moeten geschieden, begrijp ik niet best, - leverde daarin een proefje van de verstgaande eenzijdigheid, door veroordeeling op den allerhoogsten toon van nagenoeg onze geheele hedendaagssche poëtenbent, om een enkele hunner braaf in de hoogte te kunnen steken. Indien dit de nieuwe richting verbeeldt, dan beveelt ze zich weinig aan, want dat alles kan men tegenwoordig even goed, al is 't dan ook niet in de

‘gezaghebbende’ organen, vinden.

Dit laatste is ten slotte mijn grootste bezwaar tegen het plan, en de reden waarom ik den ondernemers eene groote teleurstelling voorspel. Er zijn zooveel tijdschriften in ons land, dat heta priori reeds onmogelijk geacht moet worden, dat eene enkele richting opzettelijk uit alle geweerd zou kunnen worden, tenzij dit hetgenre ennuyeux mocht zijn, dat geen enkele redactie gaarne herbergt, al weet het zich soms toch bij haar in te dringen. En in waarheid behoeft men de tijdschriften hier te lande maar na te slaan,Gids en Tijdspiegel, Los en Vast, Nederlandsche Spectator en Lantaarn, of hoe ze meer heeten, om te ontwaren dat er zoowat van alle richtingen en allerlei streven in voorkomt; zelfs behoort de hedendaagsche laborieuze poezie, die er vermaak in schept de taal achterste voren, onderste boven en binnenste buiten te keeren,

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(18)

tot de geliefkoosde voedsterlingen onzer periodieke literatuur. Ik geloof zelfs dat menig bestaand tijdschrift zich volgaarne tot het orgaan van al die onbeschreven nieuwigheden zou willen maken,

Zie, nu heb ik op den 17den September 1885 geschreven en toch geen woord gerept van decause célèbre die hier heden behandeld wordt, de zaak van de

‘gezantmoordenares’. Onder ons gezegd, uwe lezers zullen over deze zaak in de eerste dagen zóóveel te lezen hebben, dat ik er met een gerust geweten van zwijgen kan. Alleen wil ik mededeelen, dat de zaak zelfs in hooge mate de belangstelling van het Haagsch publiek gaande maakt, dat ik heden middag op Buitenhof en Groenmarkt de menschenen file heb zien staan, alleen om den gesloten gevangenwagen te zien voorbijrijden, waarin Jeanne Lorette te vier uur van het Gerechtshof naar het Gevangenhuis zou worden teruggevoerd.

(Arnhemsche Courant’ van 21 Sept. '85).

De nieuwe Gids. - Al vroegen ook wij onwillekeurig toen dit twee-maandelijks tijdschrift werd aangekondigd, of de oude Gids al zóó oud is, dat het tijd wordt haar door een nieuwe te vervangen, en al noemden wij den titel in verband met deze vraag, niet vrij (omdat de moderne Nederlanders althans met de oude Grieken deze enkele eigenschap gemeen hebben, dat ze snakken naar nieuwigheden en gaarne de onbekende goden aanbidden) van verwaandheid en overmoed... zoo moesten wij toch erkennen dat een nieuw tijdschrift, waarin het Jonge Holland zich kon doen hooren, ondanks de geboorte vanDe Lantaarn (die inderdaad lof en aanmoediging verdient), recht van bestaan had. Inderdaad, een beetje overmoed en een weinig meer ondeugendheid dan de oude Gids ons in de laatste jaren opdischte, zou voor sommige magen een niet onwelkome spijze zijn.

Ook wij zagen met verlangen daarnaar uit. Bij voorbaat vergaven wij het jonge volk wat misschien de grenzen van deze en gene opvatting ten onzent mocht te buiten gaan. Speelt maar op, vroolijke en levenslustige speellui! Wij zullen onze ooren wel even dicht houden als uwe tonen soms wat schril zijn. Als ge ons maar amuseert en ons dwingt te glimlachen. Wij kunnen wel tegen een stootje.

De le aflevering ligt voor ons. Welk een teleurstelling. Een onberispelijk en hoogst verdienstelijk stuk van Doorenbos over

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(19)

Hendrik IV en de Prinses Condé; een studie over het Sonnet en de Sonnetten van Shakespeare, van Albert Verwey; een artikel van Dr. Ch.M. van Deventer over De Wet van Berthollet en de moderne scheikunde; een dito van Dr. H. Blink over de Revue Coloniale Internationale... allen in een vorm en stijl en toon, waardoor ze evengoed in de oudeGids hadden kunnen staan als in de nieuwe; artikelen zooals er honderd in een jaar geschreven worden en al of niet gelezen. Resten een soort van kindersprookje, een fabel of wat is 't? van Frederik van Eeden, getiteld: De Jonge Johannes, een paar gedichten van zeer gewoon gehalte en eenige varia.

Voor deze alleen was 't zeer stellig de moeite niet waard een nieuwe Gids te stichten.

Moesten wij de geheele onderneming dus naar deze eerste aflevering beoordeelen, wij zouden moeten zeggen: niet veel zaaks; doch wij willen ons oordeel opschorten.

De ondernemers zijn nog jong.

(N. v.d. D., 7 Oct. '85)

Het eerste nommer is verschenen vanDe Nieuwe Gids, het tijdschrift van eenige jonge letterkundigen, wier streven - gelijk wij van hun programma zeiden - afwijkt van den weg dien de gezaghebbende organen zijn ingeslagen en wenschen te blijven volgen. De inhoud deelden wij reeds mede. Met belangstelling zal het publiek ongetwijfeld het nieuwe tijdschrift openslaan om na te gaan welk streven zich hier kond doet, welke weg hier wordt ingeslagen.

Naast de verschillende artikelen van letterkundigen, economischen, historischen en natuurkundigen aard - men ziet het tijdschrift omvat verschillend gebied - is ook de politiek in 't kader der beschouwingen begrepen. Het tijdschrift blijkt ‘ernstig liberaal’ te zijn en is als zoodanig voorloopig voor uitbreiding van het kiesrecht, tot zoover de tegenwoordige grondwet het toelaat. De grondwet laat uitbreiding van het kiesrecht toe, welnu, men make van de gelegenheid gebruik. Die deze uitbreiding niet willen, behoort men niet langer te rekenen tot de liberale partij. Het zijn de echte, de herborene conservatieven.

Uit hetgeeen volgt blijkt echter dat het algemeen stemrecht tot het ideaal der redactie behoort. Aan de rechtmatigheid van het algemeen stemrecht, als een gevolg der historische wet van

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(20)

den vooruitgang beschouwd, twijfelt zij niet. De nieuwe geschiedenis kent twee tijdvakken: in het eerste regeerde het volk in het geheel niet, en in het tweede gedeeltelijk. Nu komt der derde periode aan de beurt. Wie zal deze orde keeren, wie den stroom dwingen zijn golven bronwaarts te sturen?

(Zwolsche Courant van 3 Oct. '85)

Als een tweede barende berg, waaraan een klem muisje ontsprongen is, mag men ook denieuwe Gids beschouwen. Afgaande althans op het hoog opgeschroefde programma, door de leiders dier jeugdige onderneming vooraf in de wereld gezonden, dat ‘hún letterkundig streven afwijkt van den weg, dien alle gezaghebbende organen ten onzent zijn ingeslagen en blijven volgen’, dat ‘groote wijzigingen in onze litteratuur dringend noodig zijn’; dat vestiging van een eigen tijdschrift het eenig middel is voor [?] dit doel’, enz. enz. -, heeft men niet zonder verbazing van den poveren inhoud der eerste aflevering kennis genomen. Niet onaardig vind ik het loopje, dat een ongenoemd briefschrijver uit Parijs in deLantaarn (sommigen willen weten dat Busken Huet daar achter steekt) met deze nieuwe wegwijzers heeft genomen, door het te doen voorkomen als ware 't eenvoudig eene grappige mystificatie van den kant deroude Gids-redactie, die een negental door haar afgewezen opstellen in een bandje heeft bijeengestoken om aan het publiek het bewijs te geven, dat zij Jong Holland de hand wel wil reiken, maar - haar eigen orgaan daar nochtans te goed voor acht. Spotvogels beweren dan ook, in gelijken geest, dat de ‘dringende behoefte’ aan een eigen tijdschrift eigenlijk alleen deze voor haar papieren kroost elders geen onderkomen kon vinden. Dit staat in elk geval vast, dat zij andere en betere waar ter markt zal moeten brengen, indien zij meent te mogen verwachten dat ‘de ernst van haar streven’ - gelijk er in het programma staat - ‘door hare tijdgenooten zal erkend worden.’ Tot dusver kwam daar nog bitter weinig van aan het licht; allerminst zeker wel, waar het de ontvouwing geldt harer ‘beginselen bij de beschouwing van het sociale vraagstuk.’ Waren wij een half jaar verder, men zou zeer geneigd zijn aan eene April-grap te gelooven. Maar voor boert van zulk allooi zijn die onderwerpen te ernstig. Dáár is jongensachtigheid misplaatst.

Mr. P. Brooshooft, bij Jong Holland gebleven, al behoort hij

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(21)

eigenlijk tot een oudere generatie -, de schrijver van ‘Zijn Meisje komt uit’, is dezer dagen weer met een nieuw blijspel in zee gestoken, dat ditmaal in den schouwburg van v. Lier, maar niet bijzonder vlot, van stapel liep. Was door zijnLina Blond, ten vorigen jare, reeds het peil van zijn dramatisch talent in de oogen van publiek niet aanmerkelijk gestegen bevonden, deze derde proeve schijnt evenmin grooten opgang te hebben gemaakt. De stof was anders niet onaardig gekozen; eene satire op de heerschende manie onzer dagen van het sollen met letterkundige

vermaardheden uit den voortijd. Er waren daar vrij wat gegevens, die voor het grijpen lagen. Maar het schijnt dat de heer Brooshooft van de fijnere hekelkunst tot de platte klucht overhelt. Reeds de namen zijner personages,Wonder, Likkens enz., duiden geen hooge vlucht aan. Ook blijkt hij ze niet de vereischte hoeveelheid leven te kunnen inblazen, waardoor typen zich in den regel van marionetten plegen te onderscheiden, terwijl het hem tevens aan de gaaf schijnt te ontbreken, een dramatisch weefsel te spinnen, belangwekkend genoeg om de toeschouwers vier bedrijven door in spanning te houden. De klimax althans was hier veeleer in omgekeerde rede, wantDirk Govert Klaaszoon schijnt, blijkens de eensluidende mededeelingen der verslaggevers - zeer zeker in strijd met de bedoeling van den auteur - ten slotte, met verlof gezegd, tamelijk wel op zijn plat te zijn gevallen.

Dit is het wat men eigenlijk het tegenwoordige Jonge Holland in 't algemeen zou kunnen ten laste leggen, dat het zich niet genoegzaam rekenschap geeft van den waarlijk niet geringen afstand tusschen willen en - kunnen! In 't onderhavige geval was - als een onzer bladen opmerkte - 'schrijvers onderwerp, met prof. Geel gesproken, eigenlijk meer een ‘bovenwerp’.’ om diezelfde reden ziet men zoo menige, zich coryphee wanende spruit onzer jongere letterkunde eveneens die malle beweging van Dirk Govert Klaaszoon ongelukkigerwijze nadoen. Nu, met vallen en opstaan wordt men wijs - zegt het spreekwoord. De heer Brooshooft heeft nog twee stukken in petto, naarmen zegt. Ik onderschrap deze laatste woorden, omdat aldus de titel luidt van een nieuw blijspel van Justus van Maurik Jr., dat door het Ned.

Tooneel eerstdaags voor het voetlicht zal worden gebracht. Hopen we dat het zich beter zal staande houden.

(Zwolsche Courant van 26 Oct. '85.) (P. Bruin).

(Wordt vervolgd.)

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(22)

Binnengedachten door Willem Kloos.

CD.

Italië... o, hoe heerlijk leek mij 't naadren van Uw zoomen,

Toen nooit-geweetnen zonden, met mijn zwijgend Wee, me op reis.

Daar 'k, diep-verholen, 't reedloos Leven raadde en, schaarsch, vaag Peis Voelend hoog boven 't leedge, duistre warlen, vond gekomen

Me in weemoedsvolle Sferen tusschen Dood en vaag-schoon Droomen, Naar buiten stroef, koel-vlak, maar, diep in 't Hart, fijn-peilend wijs Al Wreedheên dezes smallen, schralen Aanzijns, tot de Zeis, De Oneindge, bijna hieuw terneêr me....

O, dat volzaal'ge stoomen

Door 't Vlak-land van den Po.... Maar wáár was 't Licht der Zon? Kil-grijs Bleek me alles in 't druk-saai Torino.... Doch Milaan: 's volk's stroomen En luchtig vroolijk praten, leek mij lief vaak als Parijs.

En 't wijd Venetië.... eigen voelde ik 't half me als Holland.... loome.

Dreef ik als in verwezenlijkte Wanen opgenomen:

Mijn smalle Gondel op glad water gleed paleis langs na paleis.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(23)

CDI.

O, 't grillig Genuëesch rukkend geroep aan kleur'ge kaden, Waar 't volk vlot roddelt door elkaer in schijnbaar-reedloos Doen Met wagens vol van balen.... 't was me, als steeg gek Visiöen Me op uit legenden, naar wier Zin 'k vergeefs diep-stil bleef raden, Der me in mijn jeugd wel eens verrezene Scheherazade,

Op wier geluid, dat klonk me uit oude boeken, 'k gauw te ontspoên Poogde 't staeg koel-strak huislijk zeuren, onderwijl mijn schoen, Om kinderpootje, raakte poot der tafel; tot Pa's Gade,

Vage Medéa, die schaarsch sprak, slechts wroette steelsch, aan 't woên Sloeg, onverhoeds geroepen door haar eedlen Zoon. (O, 't laden Dier leuke, hoekge scheepjes onder kantge vlagjes!)... Schade Mij broozen, teedren, reeds bereid door de Eignen, wen 'k niet koen Door alles mij had heen geworsteld, willend sterk ook toèn,

Of deed 'k niet zèlf? Zijn ijdle Veêrtjes we op 's Al's Storm's Genade?

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(24)

CDII.

Na 't herrieën dier Havenplaats, wierd 't heerlijk me in Florence, 't Harmonisch-eeuwge, vreedzaam-levende... O 't beleefd gebaar Dier Staatgen, die bedienden me, of 'k een weidsche Vreemdling waar', Met hoflijk buigen, wen 'k wat nam van 't Beste zonder schransen.

't Was me, of er alles rhythmisch ging op breed gedein van stancen:

'k Zag kalme, lichte pleinen, en 'k bedacht mij vaak dan... dáár Kwamen, in slank bewegen, vóór wel zevenhonderd jaar, Bevallig-wilde stoeten, toen nog de aarde schoon was, dansen.

Veel ranke Torens rezen naar 't stil-wijde Oneindge, en klaar Als 't Eeuwige dier Lucht, leek heel de Stad mij, waar geen zwaar Woord klinkt ooit, noch een grove stap dreunt: gladde, stalen lansen Niet worden daar gekruist nu, ja, geen enkel lievend paar

Zie 'k loopen in sublieme extase. Maar subtiele kansen

Vind 'k, stil te droomen zalig weg me in middeleeuwsch gestaar.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(25)

CDIII.

Bologna, lief me op eens weer rijzend als uit donkre Groeven, Gij, lang-geweekne Waan, lijk heel mijn's vroegren Leven's Schijn, Die uit der Al-ziel wit-stil Droomen, zwaar van Eeuwge Pijn,

Thans vreemd door de Aardsche schaarsche Weelde als vage Weedom zoeven Terneer nog naar mijn Geest gaat, met een heerlijk-wreed bedroeven,

Tot in mijn binnenste Achterzalen, waar de vaste Lijn Mijns diep-geheimsten Peinzens dan verzwijmelt plots in fijn Herinnren, van al 't diep-doorleedne, en heilig-wijd herproeven

Van dagen vaag in 't Verst mijn's strengen Stuwens, toen 'k al 't stroeve Van ons stug Hollandsch volk ontweken, wiegde op 't vlot gedein Van meridiönale Mooiheid in al woorden, snel als rein,

Muziek-vol klaar gestijg uit al dier simplen stil behoeven

Aan 't schoonste ook in 't gewoonste. O, 't Bologneesch fijn-klein Babblen, als 'k liep op stiller, enger straatjes kromme lijn.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(26)

CDIV.

Rome! wat is 'r aan Rome voor den binnenkomer? Woelen Van radder lieden warlig stormen, in de lucht 't valies

De eene hoog-houdend sterk, om wien dan andren in een vies Want vaal, gevlekt kostuum zich wringen, met dof-koele Gelaten om scherp-turende oogjes speurend. Buiten spoelen Uit dikke lucht, de straat langs, zie 'k den regen en een bries,

Een nijdge, als in ons Holland, weeft voor de oogen dra me een vlies Kil-nattig van verwarring. Overal zie 'k plassen, poelen.

Is dit wel Rome? vroeg 'k mij zachtjes in 't rumoer, dat wies,

Toen 'k, hossend, door de Stad reed, die banaal scheen. Maar toch kiesch, Want droef door 't denken aan 't Antieke, zweeg 'k. Och, donkre smoelen Zag 'k, als in 't Ghetto, links en rechts tot in 't Hôtel, waar bies,

Vuil-goudene om albasten zuilen, mij bevreemdde. Een zwoele Hitte me omving plots: 't licht viel op verweerde purpren stoelen.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(27)

CDV.

Neen, 't nieuwre Rome is niets: doch diepste Wensch, lijk Droom, bleef dansen, Te ontwaren, 't wijd-zich-breidende wit-stille Vatikaan,

Waar 'k zacht-verwonderd eindlijk langs liep, maar, in 't vreedzaam gaan, Mij vroeg: waarom daar geen Gothiek? Ai, die koel-strakke Renaissance....

Mysterisch-ziend gedenk aan Leo Dertien ging dan dansen

Me in 's Wezen's Diepte: onder kolommen zag 'k hem eenzaam staan In 't Verst dier Reuzenhuizing, dood-eenvoudig, gansch ontdaan Van aardsche glorie, maar met stalen Ziel, die, hoog ten transen Der Menschheid plots verrezen, steeds een Mensch zich wist, belaên Met vrees soms, wen hij zag in 't Diepste: ‘Weet 'k iets wis ooit? Waan

‘Heerscht overal beneên daar. Ja, Ik weet, ik voel 't! O, schansen

‘Van hoogste ontroering hief ik tegen Weifling, en mijn Daên In 't Ondoorgrondbaar Zijnsgeheim mij duiden duidlijk aan,

‘Dat 'k word bestierd, breed-streng, door de Eeuwge Diepte van 't Eén-Gansche.’

Noot. Op blz. 654 regel 10 leze men het laatste woord: gemeden.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(28)

CDVI.

Ik hoopte, hoog, te voelen gaan me als-heilig, heerlijk-rijzend Geleidlijk naar al Heemlen langs veel hellingen, verbreid Rondom, alsof men zelf, tot zelfs in 't Verste, óók steeg: gezeid Was dat mij, heel mijn leven, door mijn kinder-ziel, die wijzend

Groot-mooi steeds bleef mij alles wat Zij wenschte. Ach, schaarsch misprijzend Ging 'k worden dies der Zelfheid vaste Willing, daar vaag-wijd

Zij me aanduidde al wat 'k doen moest in de ellendige Eindigheid, Waar zóóveel daagt, wat wijkt weer, tot op 't deerlijk Eind men deizend

Weg-waast, als Schaduw van 't Eene Eeuwge, in 't IJle. Als knaap, breed peizend Wist 'k in mijn Geest reeds, wat 'k diep wilde en 't wierd dan veelal Feit.

Maar toen 'k 't Helvetisch plaatjesachtig Bergwerk zag, dáár reizend,

Zooals 'k bestreefd had, voelde ik heel geen zin, me omhoog daar hijschend Te dwalen door dat tooneelmaatge Bergwerk, daar 't niet strijdt

Met 's Volk's strak-nuchter Doen, dat kort-af spreekt, steeds droogjes eischend.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(29)

Bij Mozart's Krönungsmesse door Willem de Mérode.

Introïtus.

De knoppen der kastanjes kleven, De struiken schieten kreuklig uit, En 't glimmend rijs, dat nog niet spruit, Staat met gespannen bast te beven.

De sappen stijgen in elk leven, Dat zich voor Uwen drang ontsluit.

Heer, zie Uw dienaar! zie uw bruid!

Bereid, hun vollen bloei te geven.

Bloeien wij, Heer, alleen gelaten Met schaduw en met spiegelbeeld?

Al wat ons pijnigt en verveelt Aanzien zij lustloos en verwaten.

Ach Heer, zijn wij van U gehaten, En laat Gij toe, dat dood ons steelt?

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(30)

Kyrië.

De bloemen dringen om U samen:

De rozen, koninklijk en rein, In roode zijde en wit satijn,

Edel van stam en hoog van namen;

In geur van meidoorn en seringen Der duizendschoonen stijve rij;

En wereldsch in bruingouden pij De muurbloemen, de boetelingen.

Ach Heer, in dit uitbundig leven Heerscht reeds een onbekend gevaar.

Als zij hun zoetste geuren geven Waaien zij vlokkend uitelkaar.

Heer, houd Uw handen opgeheven, Ontvang dit arm verwelken maar.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(31)

Gloria.

Nu is de lucht zoo teeder groen Als 't ritselen der vroege lente.

Knapen plantten hun blanke tenten In schaduw van het forsch plantsoen.

Nu, na den lang genoten dag, Liggen ze stil omhoog te staren En zien de sterren statig varen En zijn vol goedheid en ontzag.

In deze wijde dadenlooze

Dagen is niets door hen verkozen Dan lach en milde heiligheid.

Nu voelen zij de stilte dringen En barsten uit in schallend zingen, Omdat G i j in de stilte zijt.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(32)

Credo.

Uw handen lieten 't leven stuiven, Gelijk een bloem het gulden meel.

En kinderen ontloken, heel Zijïg en rood en zacht als duiven.

Zij moeten langs Uw licht verschuiven Gelijk het schaduwend gespeel Van vingeren, en aller deel

Is, dat de dood hen komt omhuiven.

God, die òns achtloos verder telen, Begaan in wellust en vervelen, Met heilge rust aanziet en duldt, Door Uwen Zoon tot 't eeuwig leven Gekocht, en van Uw Geest gedreven, Hervinden we U uit onze schuld.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(33)

Sanctus.

Gij hebt den geeselenden regen Gedreven door het dorrend lof.

Tot vasten vloer ligt 't mulle stof, Gebonden langs de heete wegen.

Een vogel, uit zijn vleugelveêren, Klappert een kleine zilverbui, Verschikt zijn natte halskraag lui, En fluit verwonderd een paar keeren.

Gij hebt de wereld rein gewasschen.

De velden gonzen; in de plassen Vischt kalm een reiger hoog gebeend.

En zielen, die Gij komt verrassen, Laaien als vlammen uit haar asschen En voelen zich met U vereend.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(34)

Benedictus.

Gezegend, die de rozen doet Onder Uw lach ontluiken Aan de verbolgen struiken In glans van sneeuw en bloed.

Gezegend, die de vogels hoedt, En lokt een schuwen zinger Heel teeder op Uw vinger, En wekt het nestend broed.

Gezegend, die der kindren schal Bij 't spel met bikkel en met bal Ons droeve hart laat raken.

Gezegend, die zich vaak vermomt, Maar in den Naam des Heeren komt, En ons wil zalig maken.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(35)

Agnus deï.

Wij gingen onze ziel belasten, O lam, toen wij uw leven eêl, Vol dartelheid en lief gespeel, Niet hoedden voor ongure gasten.

Er was een hand, die zoekend tastte Over het kloppen van uw keel, En met een snelle snede heel Plotsling uw kleine stem verraste.

Heere, wij hebben méér misdreven Voor U; want Uw onnoozel leven Is door onze eigen hand vermoord.

Heer, die geduldig zijt gestorven, Schoon zelfs ons bidden is bedorven, Hebt Gij vergevend ons gehoord?

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(36)

Benedictie.

Ons is zoo wonderlijk te moede:

Niets kan ons bloeien nu nog keeren, Want om ons is de glans des Heeren En wij zijn vol van Zijnen bloede.

Zijn liefde kwam 't heelal ten goede, En Hij zal ons beminnen leeren.

Wij willen niets en niemand deren, Want wij zijn kindren van den bloede.

De wereld glanst den hemel tegen.

Een merel lacht en wiegelt zich.

De weelderige gouden regen Buigt zich in bloei en spiegelt zich.

Gij komt... het licht wuift blinkend open, En wij gaan stil U tegen loopen.

15-30 Mei 1927.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(37)

Sonnetten door Hélène Swarth.

I. Vader en kind.

Ik was het kind, dat, blij om hemelblauwen, Met Vader zingend loopt door lenteland, Met de éene hand plukt bloemen van den kant En 't ander handje veilig, vol vertrouwen, Geborgen voelt in Vaders groote hand.

En, ruischt de regen kil uit wolkengrauwen, Gedragen, schuilt in Vaders mantelvouwen, Waar Vaders adem vreeze en koû verbant.

Wie dorst mijn hand met driesten greep ontscheuren Die vaderhand? - Neen, 't leek of Hij me ontgleed.

Een vogel riep, belovend lokten geuren.

Bedwelmd, verdoolde ik in woestijn van leed.

Ik was het kind, dat zoeken bleef en treuren, Wijl 't niet den weg weerom naar Vader weet.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(38)

II. Armen?

De geestesarmen laat mij zalig prijzen.

Doch wie is arm, die heeft zijn God gevonden?

Geen stof van boeken hebben zij verslonden, Doch weten meer dan veelgeroemde wijzen.

Als helpende Englen, dalend, godgezonden, Verdwaalde zwervers blij den weg te wijzen Naar 't vroom geluk der vrede-paradijzen,

Waar 't water vloeit, dat spoelt ons rein van zonden.

O moest ook u de felle dood vernielen Of zie ik u het nevelblank bezielen?

U smeekt mijn deemoed: - ‘Wil mij vrede geven!’

In 't bange donker tast ik naar uw handen.

Bevrijd mij uit den doolhof van mijn leven En leid mij veilig naar uw droomwaranden!

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

(39)

III. Reinheid en rust.

Ik zocht alom de reinheid en den rust:

In kinderoogen, van den Hemel blauw, In vrouwenoogen, blank van tranendauw, In grijzenoogen, reeds door dood gebluscht.

Maar 't kind vergeet de hemelsche landouw, De vrouw laaide óp in liefde- en moederlust, De grijze wendt van d'onbekenden kust

Den bangen blik, waarin ik de aarde aanschouw.

Nu toef ik, eenzaam, veilig in mijn cel.

En met beloften lokt mij boek na boek, Wijl duizende andren zochten wat ik zoek, Tot, duizlend van ideëe'- en woordenspel, 'k Mijn enge cel te vlieden mij verkloek En zoek in God de rust- en reinheidswel.

De Nieuwe Gids. Jaargang 44

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En veel noch meer, tot moeder beide knapen, Die, saam in één bed, nu aan 't worstlen gingen Noch eens toedekte; toen werd alles stil Zo langzaam aan en moeder kwam terug In 't

Maar toen Grootvader daarna opeens met het Onze Vader begon - hij kon dat zoo mooi, Dominee Wevers zelf had eens gezegd, dat niemand het Onze Vader zoo plechtig kon uitspreken

Hoe hij had zitten denken, gestadigvoort herhalend in zijn hoofd, wat hij meê hoorde jagen in het rythmend schokken van de wielen: dat hij dood moest, dat hij dood moest, dat hij

levensomstandigheden van haar eigen t'huis. De gewezen paardrijdster koppelt haar, wanneer zij ter nauwernood zestien jaar is, aan een rijken afgeleefden, perversen huisvriend van

De Nieuwe Gids.. dat ze geen onvertogen dingen meer uithaalden. Ze liepen over de schrijftafel, tusschen inktkoker en pullen door, speelden achter de boekenrekken, nestelden zich in

zegt hij en schaart zich aldus onder de vlag van de volstrekste intransigentie uit de kerkgeschiedenis. Het bestaan der XXe eeuw kan hem niet aanbelangen of boeien of bevredigen.

Woordenklanken komen, verklinken en wederom rijzen er reeksen en drommen van klanken, van beelden zonder samenhang, in warrelingen van uren lang. Dan waait de wind uit het Noorden,

Op het einde van Augustus waren de vooruitzichten in de Republiek een weinigje beter geworden, maar de toestand bleef lang nog ernstig en kommervol. De Wilhem schrijft in begin