Rapport Natuurpunt Studie
Natuurinrichtingsproject
Zwarte Beek
Monitoring T = 2
nr 20 I 2017
Natuurpunt Studie contact: studie@natuurpunt.be
Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be
Natuurinrichtingsproject
Zwarte Beek
Monitoring T = 2
OPDRACHTGEVER VLM Regio Oost (Limburg)
Hendrik van Veldekegebouw (VAC Hasselt) Koningin Astridlaan 50
3500 Hasselt
LEIDEND AMBTENAAR Thomas Lemmens
TERREINWERK Camiel Aggenbach (Paludosa research,
bodemtrofie), Ilf Jacobs (Natuurpunt Studie, fauna), Jos Vandeven (libellen), Jon Mensink (Avallo Advies, hydrologie), Roosmarijn Steeman (Natuurpunt Studie, flora)
TEKST Camiel Aggenbach, Ilf Jacobs, Jon Mensink
& Roosmarijn Steeman
EINDREDACTIE Roosmarijn Steeman, Jorg Lambrechts
Wijze van citeren:
Steeman R., Jacobs I., Aggenbach C., Mensink J. & J. Lambrechts 2017. Natuurinrichtings- project Zwarte beek Monitoring = T2. Rapport Natuurpunt Studie 2017/20, Mechelen.
© oktober 2017
3
Inhoudsopgave
1 Inleiding ... 52 Meetnet bodemtrofie ... 6
2.1 Plan van aanpak ... 6
2.2 Resultaten ... 9
2.2.1 Meetgegevens ... 9
2.2.2 Toetsing fosfaat‐variabelen bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes ... 10
2.2.3 Nadere analyse van de fosfaatbeschikbaarheid ... 12
2.2.4 Toetsing totaal stikstof bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes ... 14
2.2.5 Toetsing zuurgraad bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes ... 16
2.2.6 Nadere analyse basenhuishouding ... 18
2.3 Advies voor herinrichting percelen ... 19
2.4 Conclusies bodemtrofie ... 22
3 Hydrologie ... 23
3.1 Gegevens ... 23
3.2 Materiaal ... 24
4 Meetnet vegetatie ... 25
4.1 Methodologie monitoring ... 25
4.2 Verwerking van de resultaten ... 27
4.3 Resultaten vegetatie ... 27
4.3.1 Soortenrijkdom, exoten en Rode‐Lijstsoorten ... 27
4.3.2 Vegetatietypologie ... 28
4.4 Evolutie van de vegetatie ... 33
4.4.1 Vergelijking opnames 2012 – 2017 ... 34
4.4.2 Conclusies vegetatie ... 35
5 Fauna ... 37
5.1 Libellen ... 37
5.1.1 Inleiding ... 37
5.1.2 Methodologie van de monitoring ... 37
5.1.3 Onderzoeksresultaten ... 39
5.1.3.1 Totaal aantal waarnemingen ... 39
5.1.3.2 Waarnemingen van de geselecteerde waterpartijen met vergelijking T‐1 met T2. . 40
5.1.3.3 Bespreking van de beleidsrelevante soorten ... 51
5.1.3.4 Verspreidingskaarten van de beleidsrelevante soorten ... 58
5.1.4 Conclusies libellen ... 59
5.2 Avifauna ... 60
5.2.1 Inleiding ... 60
5.2.2 Methodologie ... 60
5.2.2.1 Verwerking van de gegevens: www.avimap.be ... 61
5.2.2.2 Aanvullende broedvogelgegevens uit www.waarnemingen.be ... 61
5.2.2.3 Historische gegevens Watersnip ... 61
5.2.3 Onderzoeksresultaten ... 64
5.2.3.1 Bespreking zone ‘Zwarte Beek ‐ Oostelijk plot’ ... 64
5.2.3.2 Bespreking zone ‘Zwarte Beek ‐ Westelijk plot’ ... 68
5.2.3.3 Kort en bondige beschrijving van de beleidsrelevante soorten ... 71
5.2.4 Conclusies avifauna ... 88
6 Conclusie ... 90
7 Referenties ... 92
8 Bijlagen ... 95
Bijlage 1: profielbeschrijving van de bodemstaallocaties ... 96
Bijlage 2: Analyseresultaten bodemstalen ... 98
Bijlage 3 – Boor‐ en plaatsbeschrijving van de meetlocaties ... 101
Bijlage 4 – X, Y en Z coördinaten van de geplaatste piëzometers ... 101
Bijlage 5 Overzicht van de Permanente proefvlakken waarin vegetatieopnames gebeurden met foto’s vanuit alle hoeken en coördinaten. ... 101
Bijlage 6 Veldformulieren van de vegetatieopnames ... 101
Bijlage 7 De gegevens van de vegetatieopnames met bijhorende analyses met ASSOCIA ... 101
Bijlage 8 Overzicht van de waargenomen plantensoorten in en rond de proefvlakken met hun Rode‐Lijststatus en herkomst ... 102
Bijlage 9 Overzicht van de waargenomen libellen, het totaal aantal waarnemingen en waargenomen individuen, hun status op de meest recente Rode Lijst en weergave of de soort al dan niet een habitattypische soort is (bron: projectwaarnemingen en www.waarnemingen.be) . 105 Bijlage 10 Verspreidingskaarten van beleidsrelevante libellensoorten die werden waargenomen binnen de zoekzone ... 106
Bijlage 11 Achtergrondinfo over alle beleidsrelevante libellensoorten: de status (Rode Lijst, Habitattypes, Habitatrichtlijn), de belangrijkste kenmerken, de levenscyclus, de meest gebruikte habitats, de vliegtijd, gedrag en mobiliteit. ... 110
Bijlage 12 Territoriumkaarten van de beleidsrelevante soorten in Zwarte Beek –Oostelijk plot bepaald door autoclustering via AVIMAP ... 126
Bijlage 13 Territoriumkaarten van de beleidsrelevante soorten in Zwarte Beek –Westelijk plot bepaald door autoclustering via AVIMAP ... 136
Bijlage 14 Kaarten van losse waarnemingen van beleidsrelevante soorten in bovenloop Zwarte Beek verricht tijdens broedseizoen 2017 (bron: www.waarnemingen.be) ... 141
1 Inleiding
Dit monitoringsrapport behandelt de situatie twee jaar na de uitvoering van de werken die verbonden zijn aan het natuurinrichtingsproject “Zwarte Beek”. Het doel van natuurinrichting is het gebied zo goed mogelijk in te richten met het oog op het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu. In 2001 werd op basis van het haalbaarheidsrapport besloten het natuurinrichtingsproject formeel in te stellen. Vervolgens werd in het projectrapport (VLM, 2004) een analyse van het projectgebied uitgevoerd naar huidige situatie, streefbeelden, knelpunten en gewenste maatregelen. De eerste grote natuurinrichtingswerken werden vanaf 2012 opgestart en uitgevoerd.
Dit herstelplan omvatte in eerste fase kap en ‐ontstronkwerken waarna de hydrologie werd herstelt.
Ook werden enkele percelen heischraal grasland gecreëerd dmv kap‐, plag‐ en afgraafwerken. Een officieel onderdeel van natuurinrichting is het uitvoeren van monitoring om te onderzoeken of de inrichtingsmaatregelen doeltreffend zijn.
Voorliggende opdracht omvat:
Monitoring en rapportering van meetnet bodemtrofie
Bepaling van de nutriëntenstatus van percelen die nog niet verschraald zijn (afgegraven/geplagd) en waarvan de nutriëntenstatus niet gekend is.
Leveren en plaatsen van piëzometers met sensoren voor uitbreiding meetnet hydrologie
Monitoring en rapportering van meetnet vegetatie
Monitoring en rapportering van meetnet fauna
2 Meetnet bodemtrofie
2.1 Plan van aanpak
In een aantal percelen die nog niet verschraald zijn is onderzoek naar de nutriëntenstatus uitgevoerd ten einde te bepalen welke maatregelen zinvol zijn om de nutriëntenrijkdom te verlagen voor het ontwikkelen van schrale natuurtypen. Hiervoor zijn eind augustus 2017 in 7 vakken op 13 locaties bodemstalen genomen. Figuur 1 geeft de ligging van deze locaties en Tabel 2 geeft de gebruikshistorie en de actuele situatie van betreffende vakken en locaties. De staalname vond plaats door op 3 diepten in voormalige akkers en 4 diepten in voormalige graslanden bodemstalen te nemen (zie Tabel 1). Elke staal bestond uit een mengstaal van 5 sublocaties. Vier daarvan bevonden zich op de hoekpunten van een vierkant van 15 bij 15 m en een vijfde in het centrum van dat vierkant. De stalen zijn genomen met steekringen met een diameter van 6.7 cm. Daardoor was het volume van elke mengstaal bekend ten behoeve van bepaling van de bulkdichtheid. Vervolgens zijn de stalen na voorbewerking geanalyseerd op nutriënten andere relevante variabelen. Tabel 1 geeft hiervan een overzicht met de toegepaste analyse methoden. Op basis van bulkdichtheid zijn gehalten per drooggewicht omgerekend naar gehalten per volume eenheid. De fosfaatverzading is berekend uit de ratio van P‐oxa met Fe‐oxa + Al‐oxa en is een maat voor de mate waarin het adsorptiecomplex van ijzer‐ en aluminiumhydroxiden is bezet met fosfaat. Bij een hogere fosfaatverzadiging kan fosfaat makkelijker desorberen.
Op elke staallocaties werd ook het bodemprofiel beschreven tot een diepte van 120 cm onder maaiveld. Dit profiel werd beschreven in het midden van het 15 x 15 m vierkant voor substalen. Het coördinaat van de locaties (midden van het vierkant) is met een hand GPS opgenomen (zie Tabel 2).
Tabel 1: Overzicht van de bodemparameters met voorbewerking en meetmethoden.
Analyse voorbewerking Toegepaste methode
drogen en malen Drogen bij 40°C = Luchtdroog/ Drogen bij
70°C/Vermalen in centrifugaalmolen, maaswijdte 0,5mm
vochtgehalte en bulkdichtheid Drogen bij 105°C
CNS conform lab procedure Koolstof (C) en Stikstof (N): Flash2000 CN-analyzer/
Zwavel (S) : HNO3-destructie, analyse op ICP-OES.
oxalaat Fe, Al, P Op luchtdroog staal conform VITO/VLM
P-olsen op veldvochtig staal Extractie in alkalisch milieu: extractie met 0,5M NaHCO3 oplossing bij pH 8.5.
Pw luchtdroge staal water oplossbaar fosfaat, extractie conform Sissingh
(1971); meting met SFA-laag
totale destructie P, Fe, Ca staal gedroogd 70C P, Ca: op H2SO4-destructie/Fe: op HNO3-destructie pH-H2O, pH-KCl luchtdroge staal Op luchtdroog staal conform ISO10390:2005. ISO
10390:2005 specifies an instrumental method for the routine determination of pH using a glass electrode in a 1:5 (volume fraction) suspension of soil in water (pH in H2O), in 1 mol/l potassium chloride solution (pH in KCl) or in 0,01 mol/l calcium chloride solution (pH in CaCl2).
De meetgegevens worden als volgt geïnterpreteerd:
Toetsing fosfaat‐variabelen bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes.
Nadere analyse van de fosfaatbeschikbaarheid.
Toetsing stikstoftotaal bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes.
Toetsing zuurgraad bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes.
Nadere analyse van de basenhuishouding.
Figuur 1 Ligging van de vakken en staallocaties.
Tabel 2: Overzicht van de meetlocaties met aanduiding van het voormalige landgebruik en het landgebruik en de toestand in augustus 2017.
CD_staal perceel staaldiepten gebruik gedurende afgelopen jaren
toestand perceel in augustus 2017 X
lambert72 Y lambert
72
ZB_1 A 0‐20, 20‐30, 30‐40
voormalige bemeste maisakker
ingezaaid grasland, bloemrijk 217499 198111
ZB_2 A 0‐20, 20‐30, 30‐40
voormalige bemeste maisakker
ingezaaid grasland, bloemrijk 217487 198014
ZB_3 A 0‐20, 20‐30, 30‐40
voormalige bemeste maisakker
ingezaaid grasland, bloemrijk 217561 198012
ZB_4 B 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
begrazing koeien grasland met veel Pitrus, begraasd met schapen en paarden 217120 198284
ZB_6 B 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
begrazing koeien grasland met Gewoon struisgras en Veldzuring 217275 198167
ZB_7 C 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
grasland hooiland van Gestreepte witbol, net gemaaid 217056 197951
ZB_8 C 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
grasland hooiland van Gestreepte witbol, net gemaaid 217028 198081
ZB_10 E 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
verruigd grasland Vegetatie: oud vochtig hooiland met Gewone engelwortel, Grote brandnetel, Gestreepte witbol, Gewone hennepnetel, opslag van Amerikaanse vogelkers en Grauwe wilg 4‐4 m hoog. Met greppels ca. 40 cm diep met onderlinge afstand van ca. 10 m, lang niet gemaaid
216592 198037
ZB_11 E 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
verruigd grasland Vegetatie: grasland van Gewoon struisgras en Gestreepte witbol, sterk vervilt, enkele jaren niet gemaaid
216624 197915
ZB_12 H 0‐20, 20‐30, 30‐40
huidige maisakker
Vegetatie: centrale deel perceel wildakker met Boekweit, Bijvoet, Haver en Rogge. Randen ingezaaid met Rode klaver, Gestreepte witbol, Gewoon knoopkruid, Cichorei
216183 197838
ZB_13 I 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
grasland Vegetatie: in laag deel van perceel beweid grasland met Gestreepte witbol (a), Engels raaigras, Veldbeemdgras, Pitrus
215949 197748
ZB_5 J 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
grasland Vegetatie: productief grasland met Gestreepte witbol (a), Smalle weegbree (a), Gewone paardenbloem, Veldrus. Dit jaar gemaaid en beweid
215323 197206
ZB_14 J 0‐10, 10‐20, 20‐30, 30‐40
grasland Vegetatie: westelijke deel zeer kort gegraasd weiland met paarden, met Gewoon struisgras. Oostelijke deel vrij schraal grasland met Duizendblad (a), Gewoonstruisgras (a), Gestreepte witbol en Veldzuring; wordt gemaaid en beweid
215353 197129
2.2 Resultaten
2.2.1 Meetgegevens
De actuele gebruikssituatie en vegetatie wordt beschreven in Tabel 2. Een beschrijving van de bodemprofielen is opgenomen in bijlage 1. De resultaten van bodemchemische metingen zijn opgenomen in bijlage 2. Deze bijlage bevat naast de directe laboratoriumanalysen (variabelen met
‘LAB’) en afgeleide variabelen (‘CAL’).
2.2.2 Toetsing fosfaat-variabelen bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes
Metingen van P‐totaal, P‐olsen, Pw en de berekende fosfaatverzadingsgraad worden getoetst aan eisen van natuurdoeltypes. Daarbij worden de gehalten per bodemvolume uitgedrukt. Omdat de onderzochte percelen overwegend droge en deels vochtige condities hebben, wordt getoetst aan de eisen van de volgende natuurdoeltypes: Droge heide, Vochtige heide, Heischrale graslanden en Droge zure graslanden. Omdat de bodem overal kalkarm is en in potentie derhalve relatief zuur is, zijn alleen natuurdoeltypes van zure tot zwak zure omstandigheden getoetst of er voldaan is aan de eisen voor de variabelen. Voor P‐totaal, P‐olsen en Pw is gebruik gemaakt van een recent overzicht van referentiewaarden in de studie van Aggenbach et al. (2017). Daarbij is getoetst of de meetwaarden vallen boven, in of onder het bereik van de streefwaarden. De streefwaarde is de range waarbij een natuurdoeltype in referentiesituaties vaak is aangetroffen. Pw kon door gebrek aan referentiewaarden niet getoetst worden aan de eisen van Droge, zure graslanden. Voor de fosfaatverzadiging wordt een grenswaarde gebruikt van 0.14 (mol/mol) die is gebaseerd op onderzoek van Giesen & Geurts (2007). Onder deze grenswaarde is het fosfaatgehalte in het bodemvocht relatief laag en wordt aangenomen dat de fosfaatbeschikbaarheid voor planten ook laag is. Bij waarden onder de grenswaarde wordt daarom aangenomen dat bovengenoemde natuurdoeltypes zouden kunnen voorkomen. Deze indicatie geldt vermoedelijk alleen voor relatief droge bodems waar ijzerhydroxiden in geoxideerde vorm aanwezig zijn en daardoor een grote adsorptiecapaciteit hebben. Onder relatief natte omstandigheden kan fosfaat ook makkelijk beschikbaar zijn bij een zeer lage fosfaatverzadiging. Voor relatief natte locaties met een venige bodem (locatie 13) wordt daarom nog een aanvullende toetsing uitgevoerd aan een grenswaarde voor P‐totaal die indicatief is voor het optreden van P‐limitatie voor moerasvegetatie (Emsens et al.
2017). Bij waarden onder 3.3 mmol/L treedt in moerasvegetaties P‐limitatie op en daarboven niet.
De afwezigheid van P‐limitatie kan onder natte omstandigheden ook optreden bij zeer lage P:Fe ratio’s en dus bij een zeer lage fosfaatverzadiging.
In Tabel 3 staan de resultaten van bovengenoemde toetsingen. Veel stalen hebben voor P‐totaal, P‐
olsen en Pw een hogere waarde dan de streefwaarden van de vier natuurdoeltypen. De locaties 2, 3 (vak A), 11 (vak E), 12 (vak H) zijn ongeschikt voor de vier gewenste natuurdoeltypen tot een diepte van 40 cm. Voor de diepere bodemlaag (vanaf 20 of 30 cm) van locaties 1, 4, 5, 6, 7, 8 10 en 14 zitten de drie fosfaatvariabelen bij een of meerdere natuurdoeltypen in het bereik van de streefwaarde of daaronder. De diepte vanaf waar de P‐totaal en Pw zo laag zijn dat ze in of onder het bereik van schrale natuurdoeltypen vallen, zit vaak dichtbij de onderkant van de organisch stofrijke laag en in sommige gevallen ook bij de onderkant van de bewerkte laag (bouwvoor). Dit betekent dat de organische‐stofrijke toplaag/ bouwvoor vaak te fosfaatrijk is. Voor P‐totaal ligt het gehalte in de diepere bodemlaag op betreffende locaties vaak in of onder het streefbereik van beide heidetypen en heischraalgraslanden, terwijl P‐olsen gehalten vaak nog te hoog zijn. Bij Pw‐gehalten is dat het geval voor beide heidetypen. Het P‐olsen gehalte voldoet vaak eerder aan het streefbereik of zit daaronder voor Droge, zure graslanden. Bij Pw is dat het geval voor Heischrale graslanden. Een lage fosfaatverzadigingsgraad vertoont grotendeels hetzelfde patroon als voldoende lage P‐olsen gehalten voor Droge, zure graslanden en voldoende lage Pw gehalten voor Heischraalgraslanden.
Locatie 13 heeft een vochtige/natte venige bodem en wijkt daarom af van alle andere locaties die een zandbodem hebben. Zoals de meeste veenbodems in de Zwarte Beekvallei is het ijzer‐ en fosfaatgehalte zeer hoog. Een zeer lage fosfaatverzadiging, en lage P‐olsen en Pw gehalten duiden er op de dat de bodem op gering diepte geschikt zou zijn voor schrale natuurdoeltypen. Een toetsing aan de grenswaarde voor P‐totaal van Emsens et al. (2017) laat zien dat de fosfaatbeschikbaarheid hier echter niet beperkend is voor de productiviteit van de vegetatie.
meetwaarde Vochtige heide Droge heide Heischraalgras‐landen Droge, zure graslanden meetwaarde Vochtige heide Droge heide Heischraalgras‐landen Droge, zure graslanden meetwaarde Vochtige heide Droge heide Heischraalgras‐landen Droge, zure graslanden meetwaarde lage beschikbaarheid P meetwaarde
Ondergrens streefwaarde 3.5 4.2 3.8 4.4 188 125 181 475 21.2 10.1 39.3 #N/A
Bovengrens streefwaarde 5.5 6.7 6.8 5.5 438 235 317 1047 28.2 14.5 89.1 #N/A 0.14 3.3
1 0 20 24.4 H H H H 1775 H H H H 227 H H H 0.39 H 24.4
1 20 30 23.3 H H H H 2015 H H H H 198 H H H 0.36 H 23.3
1 30 40 4.8 OK OK OK OK 623 H H H OK 70 H H OK 0.19 H 4.8
2 0 20 39.9 H H H H 2757 H H H H 342 H H H 0.40 H 39.9
2 20 30 27.4 H H H H 2322 H H H H 300 H H H 0.36 H 27.4
2 30 40 21.7 H H H H 1979 H H H H 198 H H H 0.30 H 21.7
3 0 20 28.0 H H H H 2011 H H H H 307 H H H 0.43 H 28.0
3 20 30 29.1 H H H H 2192 H H H H 296 H H H 0.44 H 29.1
3 30 40 25.2 H H H H 1680 H H H H 183 H H H 0.32 H 25.2
4 0 10 31.1 H H H H 1324 H H H H 195 H H H 0.24 H 31.1
4 10 20 10.3 H H H H 828 H H H OK 27 OK H L 0.10 OK 10.3
4 20 30 2.8 L L L L 234 OK OK OK L 10 L L L 0.03 OK 2.8
4 30 40 2.2 L L L L 119 L L L L 4 L L L 0.03 OK 2.2
5 0 10 24.0 H H H H 662 H H H OK 54 H H OK 0.08 OK 24.0
5 10 20 39.0 H H H H 612 H H H OK 16 L H L 0.05 OK 39.0
5 20 30 24.3 H H H H 647 H H H OK 15 L H L 0.06 OK 24.3
5 30 40 4.9 OK OK OK OK 157 L OK L L 7 L L L 0.04 OK 4.9
6 0 10 28.6 H H H H 1098 H H H H 125 H H H 0.20 H 28.6
6 10 20 15.6 H H H H 750 H H H OK 54 H H OK 0.16 H 15.6
6 20 30 4.2 OK OK OK L 479 H H H OK 35 H H L 0.10 OK 4.2
6 30 40 4.6 OK OK OK OK 539 H H H OK 37 H H L 0.08 OK 4.6
7 0 10 21.2 H H H H 1684 H H H H 185 H H H 0.24 H 21.2
7 10 20 18.4 H H H H 2445 H H H H 120 H H H 0.20 H 18.4
7 20 30 13.4 H H H H 2081 H H H H 86 H H OK 0.15 H 13.4
7 30 40 5.2 OK OK OK OK 823 H H H OK 37 H H L 0.10 OK 5.2
8 0 10 30.0 H H H H 1342 H H H H 142 H H H 0.19 H 30.0
8 10 20 31.6 H H H H 1825 H H H H 95 H H H 0.18 H 31.6
8 20 30 7.7 H H H H 1341 H H H H 75 H H OK 0.14 OK 7.7
8 30 40 3.2 L L L L 591 H H H OK 22 OK H L 0.06 OK 3.2
10 0 10 25.9 H H H H 2118 H H H H 292 H H H 0.26 H 25.9
10 10 20 31.4 H H H H 2280 H H H H 153 H H H 0.24 H 31.4
10 20 30 4.6 OK OK OK OK 540 H H H OK 32 H H L 0.12 OK 4.6
10 30 40 2.2 L L L L 160 L OK L L 6 L L L 0.03 OK 2.2
11 0 10 8.1 H H H H 674 H H H OK 139 H H H 0.20 H 8.1
11 10 20 10.1 H H H H 1068 H H H H 126 H H H 0.22 H 10.1
11 20 30 6.3 H OK OK H 719 H H H OK 84 H H OK 0.20 H 6.3
11 30 40 6.8 H H H H 1762 H H H H 215 H H H 0.27 H 6.8
12 0 20 25.6 H H H H 1941 H H H H 361 H H H 0.53 H 25.6
12 20 30 29.4 H H H H 2588 H H H H 401 H H H 0.50 H 29.4
12 30 40 26.4 H H H H 3042 H H H H 375 H H H 0.33 H 26.4
13 0 10 52.2 H H H H 584 H H H OK 32 H H L 0.03 OK 52.2 H
13 10 20 53.0 H H H H 301 OK H OK L 8 L L L 0.01 OK 53.0 H
13 20 30 27.6 H H H H 149 L OK L L 1 L L L 0.02 OK 27.6 H
13 30 40 9.8 H H H H 25 L L L L 1 L L L 0.01 OK 9.8 H
14 0 10 57.5 H H H H 1992 H H H H 174 H H H 0.15 H 57.5
14 10 20 34.2 H H H H 1558 H H H H 63 H H OK 0.09 OK 34.2
14 20 30 18.0 H H H H 836 H H H OK 37 H H L 0.08 OK 18.0
14 30 40 3.6 OK L L L 198 OK OK OK L 20 L H L 0.05 OK 3.6
grenswaarde schrale doelvegetatietypen P‐totaal (mmol/L)
Locatie bovenkant staal (cm‐mv) onderkant staal (cm‐mv) P‐olsen (µmol/L) Pw (µmol/L) P‐totaal (mmol/L) grenswaarde
fosfaatverz.
(mol/mol)
grenswaarde P‐
limitatie natte
Tabel 3: Resultaten van de toetsing van gemeten gehalten van P-totaal, P-olsen en Pw aan de eisen van natuurdoeltypes, de toetsing van de fosfaatverzadiging aan de grenswaarde voor een relatief lage fosfaatbeschikbaarheid en de toetsing van P-totaal aan een grenswaarde voor P-limitatie in moerasvegetaties. Rood = hoger dan streefwaarde/ grenswaarde, groen = in het bereik van de streefwaarde, lichtblauw = lager dan de streefwaarde.
2.2.3 Nadere analyse van de fosfaatbeschikbaarheid
De fosfaatvariabelen die een maat zijn voor de voorraad (P‐tot en P‐oxa) zijn sterk positief gecorreleerd met het C‐tot en N‐tot gehalten, dus met het organisch‐stofgehalte. Dit patroon is aanwezig omdat de toplaag de meeste fosfaat heeft geaccumuleerd en doorgaans rijker is aan organische stof dan de diepere bodemlagen. Fosfaatvariabelen die een maat zijn voor fosfaatbeschikbaarheid, P‐olsen en Pw, zijn respectievelijk matig en nauwelijks gecorreleerd met betreffende organische‐stof variabelen. P‐tot en P‐oxa zijn sterk met elkaar gecorreleerd. Dit komt omdat een groot deel van de P‐totaal voorraad bestaat uit oxalaat extraheerbaar fosfaat (voor 0‐20 cm diepte gemiddeld 64%, 20‐30 cm 70% en 30‐40 cm 61%). P‐tot heeft een hoge positieve correlatie met Fe‐oxa en Al‐oxa. Voor P‐oxa is deze correlatie matig. P‐olsen is sterker met P‐oxa (hoog; Figuur 2 linksboven) dan met P‐totaal (matig) gecorreleerd. Pw heeft respectievelijk een lage en matige (Figuur 2 rechtsboven) correlatie met deze twee voorraadvariabelen. Zowel P‐olsen als Pw hebben sterke positieve correlatie met de fosfaat‐verzadiging (figuur 2). Die van Pw is het sterkst.
Conclusie:
- Anorganisch fosfaat is voor een aanzienlijk deel aanwezig in de vorm van fosfaat dat gebonden is aan reduceerbare ijzer en aluminiumhydroxiden.
- De beschikbaarheid van fosfaat voor de vegetatie hangt sterk samen met de anorganische voorraad en de fosfaatverzadiging van ijzer‐ en aluminiumhydroxiden.
Tabel 4: Correlatiematrix (Spearman r) van gehalten in bodem op basis van alle metingen. r-waarden in blauw zijn hoog (> 0.70), die in oranje matig (0.30-0.70) en in zwart laag (<0.30). Groen gearceerd heeft een p-waarde <0.05.
C‐tot N‐tot Ca tot Fe tot Fe oxa Al oxa P tot P oxa P Olsen Pw C‐tot
N‐tot 0.98
Ca tot 0.86 0.89
Fe tot 0.67 0.69 0.58
Fe oxa 0.86 0.86 0.77 0.87
Al oxa 0.70 0.71 0.71 0.57 0.59
P tot 0.85 0.89 0.92 0.62 0.79 0.79
P oxa 0.72 0.75 0.82 0.45 0.64 0.70 0.92
P Olsen 0.34 0.36 0.39 ‐0.01 0.17 0.44 0.54 0.72
Pw 0.07 0.08 0.21 ‐0.34 ‐0.14 0.11 0.30 0.52 0.88
fosfaat‐verzadiging ‐0.02 ‐0.01 0.12 ‐0.46 ‐0.23 ‐0.01 0.17 0.40 0.79 0.96
Figuur 2: Relatie van P-olsen en Pw met P-oxa en de fosfaatverzadiging met onderscheid voor diepte van de stalen.
0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500
0 10 20 30 40
P‐olsen (µmol/L
P‐oxa (mmol/L) 0‐20 cm
20‐30 cm 30‐40 cm
0 50 100 150 200 250 300 350 400 450
0 10 20 30 40
Pw (µmol/L
P‐oxa (mmol/L) 0‐20 cm
20‐30 cm 30‐40 cm
0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500
0 0.2 0.4 0.6
P‐olsen (µmol/L
fosfaatverzadiging (mol/mol) 0‐20 cm
20‐30 cm 30‐40 cm
0 50 100 150 200 250 300 350 400 450
0 0.2 0.4 0.6
Pw (µmol/L
fosfaatverzadiging (mol/mol) 0‐20 cm
20‐30 cm 30‐40 cm
2.2.4 Toetsing totaal stikstof bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes
Het gemeten N‐totaal gehalte ligt in veel van de stalen in het streefbereik van die van de vier schrale natuurdoeltypen of daaronder (zie Tabel 5). Op de meeste locaties heeft de bovenste 10 tot 20 cm echter nog een te hoge waarde. De venige bodem van locatie 13 wijkt wederom af en heeft in de bovenste 40 cm van het profiel te hoge N‐gehalten.
meetwaarde Vochtige heide Droge heide Heischraalgras‐landen Droge, zure graslanden
Ondergrens streefwaarde 67 39 158 46 Bovengrens streefwaarde 186 108 279 88
1 0 20 97 OK OK L H
1 20 30 84 OK OK L OK
1 30 40 15 L L L L
2 0 20 112 OK H L H
2 20 30 76 OK OK L OK
2 30 40 56 L OK L OK
3 0 20 79 OK OK L OK
3 20 30 70 OK OK L OK
3 30 40 64 L OK L OK
4 0 10 236 H H OK H
4 10 20 91 OK OK L H
4 20 30 24 L L L L
4 30 40 11 L L L L
5 0 10 278 H H OK H
5 10 20 206 H H OK H
5 20 30 91 OK OK L H
5 30 40 6 L L L L
6 0 10 320 H H H H
6 10 20 96 OK OK L H
6 20 30 28 L L L L
6 30 40 29 L L L L
7 0 10 245 H H OK H
7 10 20 87 OK OK L OK
7 20 30 66 L OK L OK
7 30 40 29 L L L L
8 0 10 306 H H H H
8 10 20 204 H H OK H
8 20 30 36 L L L L
8 30 40 16 L L L L
10 0 10 251 H H OK H
10 10 20 113 OK H L H
10 20 30 18 L L L L
10 30 40 14 L L L L
11 0 10 120 OK H L H
11 10 20 67 L OK L OK
11 20 30 34 L L L L
11 30 40 13 L L L L
12 0 20 68 OK OK L OK
12 20 30 68 OK OK L OK
12 30 40 12 L L L L
13 0 10 480 H H H H
13 10 20 559 H H H H
13 20 30 592 H H H H
13 30 40 752 H H H H
14 0 10 291 H H H H
14 10 20 136 OK H L H
14 20 30 64 L OK L OK
14 30 40 5 L L L L
N (mmol/kg) Locatie bovenkant staal (cm‐mv) onderkant staal (cm‐mv)
grenswaarde schrale doelvegetatietypen
Tabel 5: Resultaten van de toetsing van gemeten gehalten van N-totaal. Rood = hoger dan streefwaarde/ grenswaarde, groen = in het bereik van de streefwaarde, lichtblauw = lager dan de streefwaarde.
2.2.5 Toetsing zuurgraad bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes
De bodemzuurgraad is naast nutriëntenrijkdom een belangrijke factor voor het voorkomen van vegetatietypen. In Tabel 6 staat de toetsing van gemeten waarden van pH‐H2O en pH‐KCl aan het streefbereik van de natuurdoeltypen Droge heide, Vochtige heide, Heischrale graslanden en Droge zure graslanden. In de meeste stalen is de pH te hoog voor beide heidentypen. Voor Vochtige heide wordt in de toplaag van enkele locaties wel voldaan. De meeste locaties voldoen wel aan de pH‐eisen van Heischrale graslanden en Droge, zure graslanden. Dat is niet het geval op de recent intensief gebruikte locaties 1, 2, 3 en 12, waar de pH relatief hoog is. Dit is vermoedelijk een gevolg van bekalking.