• No results found

Natuurinrichtingsproject Zwarte beek Monitoring = T2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuurinrichtingsproject Zwarte beek Monitoring = T2"

Copied!
148
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rapport Natuurpunt Studie

Natuurinrichtingsproject

Zwarte Beek

Monitoring T = 2

nr 20 I 2017

(2)
(3)

   

Natuurpunt Studie contact: studie@natuurpunt.be

Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be

   

 

Natuurinrichtingsproject

Zwarte Beek

         

Monitoring T = 2

 

(4)

   

 

 

OPDRACHTGEVER VLM Regio Oost (Limburg)

Hendrik van Veldekegebouw (VAC Hasselt) Koningin Astridlaan 50

3500 Hasselt  

 

LEIDEND AMBTENAAR Thomas Lemmens

TERREINWERK Camiel Aggenbach (Paludosa research,

bodemtrofie), Ilf Jacobs (Natuurpunt Studie, fauna), Jos Vandeven (libellen), Jon Mensink (Avallo Advies, hydrologie), Roosmarijn Steeman (Natuurpunt Studie, flora)

TEKST Camiel Aggenbach, Ilf Jacobs, Jon Mensink

& Roosmarijn Steeman

EINDREDACTIE Roosmarijn Steeman, Jorg Lambrechts

Wijze van citeren:

Steeman R., Jacobs I., Aggenbach C., Mensink J. & J. Lambrechts 2017. Natuurinrichtings- project Zwarte beek Monitoring = T2. Rapport Natuurpunt Studie 2017/20, Mechelen.

© oktober 2017

(5)

    3 

Inhoudsopgave

    1  Inleiding ... 5 

2  Meetnet bodemtrofie ... 6 

2.1  Plan van aanpak ... 6 

2.2  Resultaten ... 9 

2.2.1  Meetgegevens ... 9 

2.2.2  Toetsing fosfaat‐variabelen bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes ... 10 

2.2.3  Nadere analyse van de fosfaatbeschikbaarheid ... 12 

2.2.4  Toetsing totaal stikstof bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes ... 14 

2.2.5  Toetsing zuurgraad bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes ... 16 

2.2.6  Nadere analyse basenhuishouding ... 18 

2.3  Advies voor herinrichting percelen ... 19 

2.4  Conclusies bodemtrofie ... 22 

3  Hydrologie ... 23 

3.1  Gegevens ... 23 

3.2  Materiaal ... 24 

4  Meetnet vegetatie ... 25 

4.1  Methodologie monitoring ... 25 

4.2  Verwerking van de resultaten ... 27 

4.3  Resultaten vegetatie ... 27 

4.3.1  Soortenrijkdom, exoten en Rode‐Lijstsoorten ... 27 

4.3.2  Vegetatietypologie ... 28 

4.4  Evolutie van de vegetatie ... 33 

4.4.1  Vergelijking opnames 2012 – 2017 ... 34 

4.4.2  Conclusies vegetatie ... 35 

5  Fauna ... 37 

5.1  Libellen ... 37 

5.1.1  Inleiding ... 37 

5.1.2  Methodologie van de monitoring ... 37 

5.1.3  Onderzoeksresultaten ... 39 

5.1.3.1  Totaal aantal waarnemingen ... 39 

5.1.3.2  Waarnemingen van de geselecteerde waterpartijen met vergelijking T‐1 met T2. . 40 

5.1.3.3  Bespreking van de beleidsrelevante soorten ... 51 

5.1.3.4  Verspreidingskaarten van de beleidsrelevante soorten ... 58 

5.1.4  Conclusies libellen ... 59 

5.2  Avifauna ... 60 

(6)

5.2.1  Inleiding ... 60 

5.2.2  Methodologie ... 60 

5.2.2.1  Verwerking van de gegevens: www.avimap.be ... 61 

5.2.2.2  Aanvullende broedvogelgegevens uit www.waarnemingen.be ... 61 

5.2.2.3  Historische gegevens Watersnip ... 61 

5.2.3  Onderzoeksresultaten ... 64 

5.2.3.1  Bespreking zone ‘Zwarte Beek ‐ Oostelijk plot’ ... 64 

5.2.3.2  Bespreking zone ‘Zwarte Beek ‐ Westelijk plot’ ... 68 

5.2.3.3  Kort en bondige beschrijving van de beleidsrelevante soorten ... 71 

5.2.4  Conclusies avifauna ... 88 

6  Conclusie ... 90 

7  Referenties ... 92 

8  Bijlagen ... 95 

Bijlage 1: profielbeschrijving van de bodemstaallocaties ... 96 

Bijlage 2: Analyseresultaten bodemstalen ... 98 

Bijlage 3 – Boor‐ en plaatsbeschrijving van de meetlocaties ... 101 

Bijlage 4 – X, Y en Z coördinaten van de geplaatste piëzometers ... 101 

Bijlage  5   Overzicht van de Permanente proefvlakken waarin vegetatieopnames gebeurden met  foto’s vanuit alle hoeken en coördinaten. ... 101 

Bijlage 6  Veldformulieren van de vegetatieopnames ... 101 

Bijlage 7 De gegevens van de vegetatieopnames met bijhorende analyses met ASSOCIA ... 101 

Bijlage 8 Overzicht van de waargenomen plantensoorten in en rond de proefvlakken met hun  Rode‐Lijststatus en herkomst ... 102 

Bijlage 9 Overzicht van de waargenomen libellen, het totaal aantal waarnemingen en  waargenomen individuen, hun status op de meest recente Rode Lijst en weergave of de soort al  dan niet een habitattypische soort is (bron: projectwaarnemingen en www.waarnemingen.be) . 105  Bijlage 10 Verspreidingskaarten van beleidsrelevante libellensoorten die werden waargenomen  binnen de zoekzone ... 106 

Bijlage 11 Achtergrondinfo over alle beleidsrelevante libellensoorten: de status (Rode Lijst,  Habitattypes, Habitatrichtlijn), de belangrijkste kenmerken, de levenscyclus, de meest gebruikte  habitats, de vliegtijd, gedrag en mobiliteit. ... 110 

Bijlage 12 Territoriumkaarten van de beleidsrelevante soorten in Zwarte Beek –Oostelijk plot  bepaald door autoclustering via AVIMAP ... 126 

Bijlage 13 Territoriumkaarten van de beleidsrelevante soorten in Zwarte Beek –Westelijk plot  bepaald door autoclustering via AVIMAP ... 136 

Bijlage 14 Kaarten van losse waarnemingen van beleidsrelevante soorten in bovenloop Zwarte  Beek verricht tijdens broedseizoen 2017 (bron: www.waarnemingen.be) ... 141   

(7)

1 Inleiding

Dit  monitoringsrapport  behandelt  de  situatie  twee  jaar  na  de  uitvoering  van  de  werken  die  verbonden zijn aan het natuurinrichtingsproject “Zwarte Beek”. Het doel van natuurinrichting is het  gebied zo goed mogelijk in te richten met het oog op het behoud, het herstel of de ontwikkeling van  de natuur en het natuurlijk milieu. In 2001 werd op basis van het haalbaarheidsrapport besloten het  natuurinrichtingsproject  formeel  in  te  stellen.  Vervolgens  werd  in  het  projectrapport  (VLM,  2004)  een  analyse  van  het  projectgebied  uitgevoerd  naar  huidige  situatie,  streefbeelden,  knelpunten  en  gewenste  maatregelen.  De  eerste  grote  natuurinrichtingswerken  werden  vanaf  2012  opgestart  en  uitgevoerd.  

Dit herstelplan omvatte in eerste fase kap en ‐ontstronkwerken waarna de hydrologie werd herstelt. 

Ook  werden  enkele  percelen  heischraal  grasland  gecreëerd  dmv  kap‐,  plag‐  en  afgraafwerken.  Een  officieel  onderdeel  van  natuurinrichting  is  het  uitvoeren  van  monitoring  om  te  onderzoeken  of  de  inrichtingsmaatregelen doeltreffend zijn.  

 

Voorliggende opdracht omvat: 

 Monitoring en rapportering van meetnet bodemtrofie 

 Bepaling  van  de  nutriëntenstatus  van  percelen  die  nog  niet  verschraald  zijn  (afgegraven/geplagd) en waarvan de nutriëntenstatus niet gekend is.  

 Leveren en plaatsen van piëzometers met sensoren voor uitbreiding meetnet hydrologie 

 Monitoring en rapportering van meetnet vegetatie 

 Monitoring en rapportering van meetnet fauna   

(8)

2 Meetnet bodemtrofie

2.1 Plan van aanpak 

In een aantal percelen die nog niet verschraald zijn is onderzoek naar de nutriëntenstatus uitgevoerd  ten  einde  te  bepalen  welke  maatregelen  zinvol  zijn  om  de  nutriëntenrijkdom  te  verlagen  voor  het  ontwikkelen  van  schrale  natuurtypen.  Hiervoor  zijn  eind  augustus  2017  in  7  vakken  op  13  locaties  bodemstalen  genomen.  Figuur  1  geeft  de  ligging  van  deze  locaties  en  Tabel  2  geeft  de  gebruikshistorie en de actuele situatie van betreffende vakken en locaties. De staalname vond plaats  door  op  3  diepten  in  voormalige  akkers  en  4  diepten  in  voormalige  graslanden  bodemstalen  te  nemen (zie Tabel 1). Elke staal bestond uit een mengstaal van 5 sublocaties. Vier daarvan bevonden  zich  op  de  hoekpunten  van  een  vierkant  van  15  bij  15  m  en  een  vijfde  in  het  centrum  van  dat  vierkant. De stalen zijn genomen met steekringen met een diameter van 6.7 cm. Daardoor was het  volume van elke mengstaal bekend ten behoeve van bepaling van de bulkdichtheid. Vervolgens zijn  de stalen na voorbewerking geanalyseerd op nutriënten andere relevante variabelen. Tabel 1 geeft  hiervan een overzicht met de toegepaste analyse methoden. Op basis van bulkdichtheid zijn gehalten  per drooggewicht omgerekend naar gehalten per volume eenheid. De fosfaatverzading is berekend  uit de ratio van P‐oxa met Fe‐oxa + Al‐oxa en is een maat voor de mate waarin het adsorptiecomplex  van ijzer‐ en aluminiumhydroxiden is bezet met fosfaat. Bij een hogere fosfaatverzadiging kan fosfaat  makkelijker desorberen. 

 

Op  elke  staallocaties  werd  ook  het  bodemprofiel  beschreven  tot  een  diepte  van  120  cm  onder  maaiveld. Dit profiel werd beschreven in het midden van het 15 x 15 m vierkant voor substalen. Het  coördinaat van de locaties (midden van het vierkant) is met een hand GPS opgenomen (zie Tabel 2). 

Tabel 1: Overzicht van de bodemparameters met voorbewerking en meetmethoden. 

           

   

Analyse voorbewerking Toegepaste methode

drogen en malen Drogen bij 40°C = Luchtdroog/ Drogen bij

70°C/Vermalen in centrifugaalmolen, maaswijdte 0,5mm

vochtgehalte en bulkdichtheid Drogen bij 105°C

CNS conform lab procedure Koolstof (C) en Stikstof (N): Flash2000 CN-analyzer/

Zwavel (S) : HNO3-destructie, analyse op ICP-OES.

oxalaat Fe, Al, P Op luchtdroog staal conform VITO/VLM

P-olsen op veldvochtig staal Extractie in alkalisch milieu: extractie met 0,5M NaHCO3 oplossing bij pH 8.5.

Pw luchtdroge staal water oplossbaar fosfaat, extractie conform Sissingh

(1971); meting met SFA-laag

totale destructie P, Fe, Ca staal gedroogd 70C P, Ca: op H2SO4-destructie/Fe: op HNO3-destructie pH-H2O, pH-KCl luchtdroge staal Op luchtdroog staal conform ISO10390:2005. ISO

10390:2005 specifies an instrumental method for the routine determination of pH using a glass electrode in a 1:5 (volume fraction) suspension of soil in water (pH in H2O), in 1 mol/l potassium chloride solution (pH in KCl) or in 0,01 mol/l calcium chloride solution (pH in CaCl2).

(9)

 

De meetgegevens worden als volgt geïnterpreteerd: 

 Toetsing fosfaat‐variabelen bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes. 

 Nadere analyse van de fosfaatbeschikbaarheid. 

 Toetsing stikstoftotaal bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes. 

 Toetsing zuurgraad bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes. 

 Nadere analyse van de basenhuishouding. 

 

Figuur 1 Ligging van de vakken en staallocaties.

(10)

Tabel 2: Overzicht van de meetlocaties met aanduiding van het voormalige landgebruik en het landgebruik en de toestand in augustus 2017.

CD_staal  perceel  staaldiepten  gebruik  gedurende  afgelopen jaren 

toestand perceel in augustus 2017

lambert72 Y lambert 

72 

ZB_1  0‐20, 20‐30,  30‐40 

voormalige  bemeste  maisakker 

ingezaaid grasland, bloemrijk 217499 198111

ZB_2  0‐20, 20‐30,  30‐40 

voormalige  bemeste  maisakker 

ingezaaid grasland, bloemrijk 217487 198014

ZB_3  0‐20, 20‐30,  30‐40 

voormalige  bemeste  maisakker 

ingezaaid grasland, bloemrijk 217561 198012

ZB_4  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

begrazing koeien grasland met veel Pitrus, begraasd met schapen en paarden  217120 198284

ZB_6  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

begrazing koeien grasland met Gewoon struisgras en Veldzuring 217275 198167

ZB_7  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

grasland  hooiland van Gestreepte witbol, net gemaaid 217056 197951

ZB_8  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

grasland  hooiland van Gestreepte witbol, net gemaaid 217028 198081

ZB_10  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

verruigd grasland Vegetatie: oud vochtig hooiland met Gewone engelwortel,  Grote brandnetel, Gestreepte witbol, Gewone hennepnetel,  opslag van Amerikaanse vogelkers en Grauwe wilg 4‐4 m  hoog. Met greppels ca. 40 cm diep met onderlinge afstand  van ca. 10 m, lang niet gemaaid 

216592 198037

ZB_11  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

verruigd grasland Vegetatie: grasland van Gewoon struisgras en Gestreepte  witbol, sterk vervilt, enkele jaren niet gemaaid 

216624 197915

ZB_12  0‐20, 20‐30,  30‐40 

huidige  maisakker 

Vegetatie: centrale deel perceel wildakker met Boekweit,  Bijvoet, Haver en Rogge. Randen ingezaaid met Rode klaver,   Gestreepte witbol, Gewoon knoopkruid, Cichorei 

216183 197838

ZB_13  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

grasland  Vegetatie: in laag deel van perceel beweid grasland met  Gestreepte witbol (a), Engels raaigras, Veldbeemdgras,  Pitrus 

215949 197748

ZB_5  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

grasland  Vegetatie: productief grasland met Gestreepte witbol (a),  Smalle weegbree (a), Gewone paardenbloem, Veldrus. Dit  jaar gemaaid en beweid 

215323 197206

ZB_14  0‐10, 10‐20,  20‐30, 30‐40 

grasland  Vegetatie: westelijke deel zeer kort gegraasd weiland met  paarden, met Gewoon struisgras. Oostelijke deel vrij schraal  grasland met Duizendblad (a), Gewoonstruisgras (a),  Gestreepte witbol en Veldzuring; wordt gemaaid en beweid 

215353 197129

(11)

2.2 Resultaten 

2.2.1 Meetgegevens

De  actuele  gebruikssituatie  en  vegetatie  wordt  beschreven  in  Tabel  2.  Een  beschrijving  van  de  bodemprofielen  is  opgenomen  in  bijlage  1.  De  resultaten  van  bodemchemische  metingen  zijn  opgenomen  in  bijlage  2.  Deze  bijlage  bevat  naast  de  directe  laboratoriumanalysen  (variabelen  met 

‘LAB’) en afgeleide variabelen (‘CAL’). 

 

(12)

2.2.2 Toetsing fosfaat-variabelen bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes

Metingen  van  P‐totaal,  P‐olsen,  Pw  en  de  berekende  fosfaatverzadingsgraad  worden  getoetst  aan  eisen  van  natuurdoeltypes.  Daarbij  worden  de  gehalten  per  bodemvolume  uitgedrukt.  Omdat  de  onderzochte percelen overwegend droge en deels vochtige condities hebben, wordt getoetst aan de  eisen  van  de  volgende  natuurdoeltypes:  Droge  heide,  Vochtige  heide,  Heischrale  graslanden  en  Droge zure graslanden. Omdat de bodem overal kalkarm is en in potentie derhalve relatief zuur is,  zijn alleen natuurdoeltypes van zure tot zwak zure omstandigheden getoetst of er voldaan is aan de  eisen voor de variabelen. Voor P‐totaal, P‐olsen en Pw is gebruik gemaakt van een recent overzicht  van  referentiewaarden  in  de  studie  van  Aggenbach  et  al.  (2017).  Daarbij  is  getoetst  of  de  meetwaarden  vallen  boven,  in  of  onder  het  bereik  van  de  streefwaarden.  De  streefwaarde  is  de  range  waarbij  een  natuurdoeltype  in  referentiesituaties  vaak  is  aangetroffen.  Pw  kon  door  gebrek  aan  referentiewaarden  niet  getoetst  worden  aan  de  eisen  van  Droge,  zure  graslanden.  Voor  de  fosfaatverzadiging  wordt  een  grenswaarde  gebruikt  van  0.14  (mol/mol)  die  is  gebaseerd  op  onderzoek  van  Giesen  &  Geurts  (2007).  Onder  deze  grenswaarde  is  het  fosfaatgehalte  in  het  bodemvocht relatief laag en wordt aangenomen dat de fosfaatbeschikbaarheid voor planten ook laag  is.  Bij  waarden  onder  de  grenswaarde  wordt  daarom  aangenomen  dat  bovengenoemde  natuurdoeltypes  zouden  kunnen  voorkomen.  Deze  indicatie  geldt  vermoedelijk  alleen  voor  relatief  droge  bodems  waar  ijzerhydroxiden  in  geoxideerde  vorm  aanwezig  zijn  en  daardoor  een  grote  adsorptiecapaciteit  hebben.  Onder  relatief  natte  omstandigheden  kan  fosfaat  ook  makkelijk  beschikbaar  zijn  bij  een  zeer  lage  fosfaatverzadiging.  Voor  relatief  natte  locaties  met  een  venige  bodem  (locatie  13)  wordt  daarom  nog  een  aanvullende  toetsing  uitgevoerd  aan  een  grenswaarde  voor P‐totaal die indicatief is voor het optreden van P‐limitatie voor moerasvegetatie (Emsens et al. 

2017).  Bij  waarden  onder  3.3  mmol/L  treedt  in  moerasvegetaties  P‐limitatie  op  en  daarboven  niet. 

De  afwezigheid  van  P‐limitatie  kan  onder  natte  omstandigheden  ook  optreden  bij  zeer  lage  P:Fe  ratio’s en dus bij een zeer lage fosfaatverzadiging. 

 

In Tabel 3 staan de resultaten van bovengenoemde toetsingen. Veel stalen hebben voor P‐totaal, P‐

olsen en Pw een hogere waarde dan de streefwaarden van de vier natuurdoeltypen. De locaties 2, 3  (vak A), 11 (vak E), 12 (vak H) zijn ongeschikt voor de vier gewenste natuurdoeltypen tot een diepte  van 40 cm. Voor de diepere bodemlaag (vanaf 20 of 30 cm) van locaties 1, 4, 5, 6, 7, 8 10 en 14 zitten  de drie fosfaatvariabelen bij een of meerdere natuurdoeltypen in het bereik van de streefwaarde of  daaronder.  De  diepte  vanaf  waar  de  P‐totaal  en  Pw  zo  laag  zijn  dat  ze  in  of  onder  het  bereik  van  schrale  natuurdoeltypen  vallen,  zit  vaak  dichtbij  de  onderkant  van  de  organisch  stofrijke  laag  en  in  sommige  gevallen  ook  bij  de  onderkant  van  de  bewerkte  laag  (bouwvoor).  Dit  betekent  dat  de  organische‐stofrijke  toplaag/  bouwvoor  vaak  te  fosfaatrijk  is.  Voor  P‐totaal  ligt  het  gehalte  in  de  diepere bodemlaag op betreffende locaties vaak in of onder het streefbereik van beide heidetypen  en  heischraalgraslanden,  terwijl  P‐olsen  gehalten  vaak  nog  te  hoog  zijn.  Bij  Pw‐gehalten  is  dat  het  geval  voor  beide  heidetypen.  Het  P‐olsen  gehalte  voldoet  vaak  eerder  aan  het  streefbereik  of  zit  daaronder voor Droge, zure graslanden. Bij Pw is dat het geval voor Heischrale graslanden. Een lage  fosfaatverzadigingsgraad  vertoont  grotendeels  hetzelfde  patroon  als    voldoende  lage  P‐olsen  gehalten voor Droge, zure graslanden en voldoende lage Pw gehalten voor Heischraalgraslanden. 

 

Locatie  13  heeft  een  vochtige/natte  venige  bodem  en  wijkt  daarom  af  van  alle  andere  locaties  die  een  zandbodem  hebben.  Zoals  de  meeste  veenbodems  in  de  Zwarte  Beekvallei  is  het  ijzer‐  en  fosfaatgehalte zeer hoog. Een zeer lage fosfaatverzadiging, en lage P‐olsen en Pw gehalten duiden er  op  de  dat  de  bodem  op  gering  diepte  geschikt  zou  zijn  voor  schrale  natuurdoeltypen.  Een  toetsing  aan de grenswaarde voor P‐totaal van Emsens et al. (2017) laat zien dat de fosfaatbeschikbaarheid  hier echter niet beperkend is voor de productiviteit van de vegetatie. 

 

   

(13)

 

meetwaarde Vochtige heide Droge heide Heischraalgraslanden Droge, zure graslanden meetwaarde Vochtige heide Droge heide Heischraalgraslanden Droge, zure graslanden meetwaarde Vochtige heide Droge heide Heischraalgraslanden Droge, zure graslanden meetwaarde lage beschikbaarheid P meetwaarde

Ondergrens streefwaarde 3.5 4.2 3.8 4.4 188 125 181 475 21.2 10.1 39.3 #N/A

Bovengrens streefwaarde 5.5 6.7 6.8 5.5 438 235 317 1047 28.2 14.5 89.1 #N/A 0.14 3.3

1 0 20 24.4 H H H H 1775 H H H H 227 H H H 0.39 H 24.4

1 20 30 23.3 H H H H 2015 H H H H 198 H H H 0.36 H 23.3

1 30 40 4.8 OK OK OK OK 623 H H H OK 70 H H OK 0.19 H 4.8

2 0 20 39.9 H H H H 2757 H H H H 342 H H H 0.40 H 39.9

2 20 30 27.4 H H H H 2322 H H H H 300 H H H 0.36 H 27.4

2 30 40 21.7 H H H H 1979 H H H H 198 H H H 0.30 H 21.7

3 0 20 28.0 H H H H 2011 H H H H 307 H H H 0.43 H 28.0

3 20 30 29.1 H H H H 2192 H H H H 296 H H H 0.44 H 29.1

3 30 40 25.2 H H H H 1680 H H H H 183 H H H 0.32 H 25.2

4 0 10 31.1 H H H H 1324 H H H H 195 H H H 0.24 H 31.1

4 10 20 10.3 H H H H 828 H H H OK 27 OK H L 0.10 OK 10.3

4 20 30 2.8 L L L L 234 OK OK OK L 10 L L L 0.03 OK 2.8

4 30 40 2.2 L L L L 119 L L L L 4 L L L 0.03 OK 2.2

5 0 10 24.0 H H H H 662 H H H OK 54 H H OK 0.08 OK 24.0

5 10 20 39.0 H H H H 612 H H H OK 16 L H L 0.05 OK 39.0

5 20 30 24.3 H H H H 647 H H H OK 15 L H L 0.06 OK 24.3

5 30 40 4.9 OK OK OK OK 157 L OK L L 7 L L L 0.04 OK 4.9

6 0 10 28.6 H H H H 1098 H H H H 125 H H H 0.20 H 28.6

6 10 20 15.6 H H H H 750 H H H OK 54 H H OK 0.16 H 15.6

6 20 30 4.2 OK OK OK L 479 H H H OK 35 H H L 0.10 OK 4.2

6 30 40 4.6 OK OK OK OK 539 H H H OK 37 H H L 0.08 OK 4.6

7 0 10 21.2 H H H H 1684 H H H H 185 H H H 0.24 H 21.2

7 10 20 18.4 H H H H 2445 H H H H 120 H H H 0.20 H 18.4

7 20 30 13.4 H H H H 2081 H H H H 86 H H OK 0.15 H 13.4

7 30 40 5.2 OK OK OK OK 823 H H H OK 37 H H L 0.10 OK 5.2

8 0 10 30.0 H H H H 1342 H H H H 142 H H H 0.19 H 30.0

8 10 20 31.6 H H H H 1825 H H H H 95 H H H 0.18 H 31.6

8 20 30 7.7 H H H H 1341 H H H H 75 H H OK 0.14 OK 7.7

8 30 40 3.2 L L L L 591 H H H OK 22 OK H L 0.06 OK 3.2

10 0 10 25.9 H H H H 2118 H H H H 292 H H H 0.26 H 25.9

10 10 20 31.4 H H H H 2280 H H H H 153 H H H 0.24 H 31.4

10 20 30 4.6 OK OK OK OK 540 H H H OK 32 H H L 0.12 OK 4.6

10 30 40 2.2 L L L L 160 L OK L L 6 L L L 0.03 OK 2.2

11 0 10 8.1 H H H H 674 H H H OK 139 H H H 0.20 H 8.1

11 10 20 10.1 H H H H 1068 H H H H 126 H H H 0.22 H 10.1

11 20 30 6.3 H OK OK H 719 H H H OK 84 H H OK 0.20 H 6.3

11 30 40 6.8 H H H H 1762 H H H H 215 H H H 0.27 H 6.8

12 0 20 25.6 H H H H 1941 H H H H 361 H H H 0.53 H 25.6

12 20 30 29.4 H H H H 2588 H H H H 401 H H H 0.50 H 29.4

12 30 40 26.4 H H H H 3042 H H H H 375 H H H 0.33 H 26.4

13 0 10 52.2 H H H H 584 H H H OK 32 H H L 0.03 OK 52.2 H

13 10 20 53.0 H H H H 301 OK H OK L 8 L L L 0.01 OK 53.0 H

13 20 30 27.6 H H H H 149 L OK L L 1 L L L 0.02 OK 27.6 H

13 30 40 9.8 H H H H 25 L L L L 1 L L L 0.01 OK 9.8 H

14 0 10 57.5 H H H H 1992 H H H H 174 H H H 0.15 H 57.5

14 10 20 34.2 H H H H 1558 H H H H 63 H H OK 0.09 OK 34.2

14 20 30 18.0 H H H H 836 H H H OK 37 H H L 0.08 OK 18.0

14 30 40 3.6 OK L L L 198 OK OK OK L 20 L H L 0.05 OK 3.6

grenswaarde schrale doelvegetatietypen P‐totaal (mmol/L)

Locatie bovenkant staal (cmmv) onderkant staal (cmmv) P‐olsen (µmol/L) Pw (µmol/L) P‐totaal (mmol/L) grenswaarde 

fosfaatverz. 

(mol/mol)

grenswaarde P‐

limitatie natte 

Tabel 3: Resultaten van de toetsing van gemeten gehalten van P-totaal, P-olsen en Pw aan de eisen van natuurdoeltypes, de toetsing van de fosfaatverzadiging aan de grenswaarde voor een relatief lage fosfaatbeschikbaarheid en de toetsing van P-totaal aan een grenswaarde voor P-limitatie in moerasvegetaties. Rood = hoger dan streefwaarde/ grenswaarde, groen = in het bereik van de streefwaarde, lichtblauw = lager dan de streefwaarde.

(14)

2.2.3 Nadere analyse van de fosfaatbeschikbaarheid

De  fosfaatvariabelen  die  een  maat  zijn  voor  de  voorraad  (P‐tot  en  P‐oxa)  zijn  sterk  positief  gecorreleerd  met  het  C‐tot  en  N‐tot  gehalten,  dus  met  het  organisch‐stofgehalte.  Dit  patroon  is  aanwezig  omdat  de  toplaag  de  meeste  fosfaat  heeft  geaccumuleerd  en  doorgaans  rijker  is  aan  organische  stof  dan  de  diepere  bodemlagen.  Fosfaatvariabelen  die  een  maat  zijn  voor  fosfaatbeschikbaarheid,  P‐olsen  en  Pw,  zijn  respectievelijk  matig  en  nauwelijks  gecorreleerd  met  betreffende  organische‐stof  variabelen.  P‐tot  en  P‐oxa  zijn  sterk  met  elkaar  gecorreleerd.  Dit  komt  omdat een groot deel van de P‐totaal voorraad bestaat uit oxalaat extraheerbaar fosfaat (voor 0‐20  cm diepte gemiddeld 64%, 20‐30 cm 70% en 30‐40 cm 61%). P‐tot heeft een hoge positieve correlatie  met Fe‐oxa en Al‐oxa. Voor P‐oxa is deze correlatie matig. P‐olsen is sterker met P‐oxa (hoog; Figuur  2  linksboven)  dan  met  P‐totaal  (matig)  gecorreleerd.  Pw  heeft  respectievelijk  een  lage  en  matige  (Figuur  2  rechtsboven)  correlatie  met  deze  twee  voorraadvariabelen.  Zowel  P‐olsen  als  Pw  hebben  sterke positieve correlatie met de fosfaat‐verzadiging (figuur 2). Die van Pw is het sterkst. 

 

Conclusie: 

-  Anorganisch fosfaat is voor een aanzienlijk deel aanwezig in de vorm van fosfaat dat  gebonden is aan reduceerbare ijzer en aluminiumhydroxiden. 

- De beschikbaarheid van fosfaat voor de vegetatie hangt sterk samen met de anorganische  voorraad en de fosfaatverzadiging van ijzer‐ en aluminiumhydroxiden. 

 

Tabel 4: Correlatiematrix (Spearman r) van gehalten in bodem op basis van alle metingen. r-waarden in blauw zijn hoog (> 0.70), die in oranje matig (0.30-0.70) en in zwart laag (<0.30). Groen gearceerd heeft een p-waarde <0.05.

C‐tot N‐tot Ca tot Fe tot Fe oxa Al oxa P tot P oxa P Olsen Pw C‐tot

N‐tot 0.98

Ca tot 0.86 0.89

Fe tot 0.67 0.69 0.58

Fe oxa 0.86 0.86 0.77 0.87

Al oxa 0.70 0.71 0.71 0.57 0.59

P tot 0.85 0.89 0.92 0.62 0.79 0.79

P oxa 0.72 0.75 0.82 0.45 0.64 0.70 0.92

P Olsen 0.34 0.36 0.39 ‐0.01 0.17 0.44 0.54 0.72

Pw 0.07 0.08 0.21 ‐0.34 ‐0.14 0.11 0.30 0.52 0.88

fosfaat‐verzadiging ‐0.02 ‐0.01 0.12 ‐0.46 ‐0.23 ‐0.01 0.17 0.40 0.79 0.96

(15)

Figuur 2: Relatie van P-olsen en Pw met P-oxa en de fosfaatverzadiging met onderscheid voor diepte van de stalen.

0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500

0 10 20 30 40

P‐olsen (µmol/L

P‐oxa (mmol/L) 0‐20 cm

20‐30 cm 30‐40 cm

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450

0 10 20 30 40

Pw (µmol/L

P‐oxa (mmol/L) 0‐20 cm

20‐30 cm 30‐40 cm

0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500

0 0.2 0.4 0.6

P‐olsen (µmol/L

fosfaatverzadiging  (mol/mol) 0‐20 cm

20‐30 cm 30‐40 cm

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450

0 0.2 0.4 0.6

Pw (µmol/L

fosfaatverzadiging (mol/mol) 0‐20 cm

20‐30 cm 30‐40 cm

(16)

2.2.4 Toetsing totaal stikstof bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes

Het gemeten N‐totaal gehalte ligt in veel van de stalen in het streefbereik van die van de vier schrale  natuurdoeltypen of daaronder (zie Tabel 5). Op de meeste locaties heeft de bovenste 10 tot 20 cm  echter  nog  een  te  hoge  waarde.  De  venige  bodem  van  locatie  13  wijkt  wederom  af  en  heeft  in  de  bovenste 40 cm van het profiel te hoge N‐gehalten. 

   

(17)

meetwaarde Vochtige heide Droge heide Heischraalgraslanden Droge, zure graslanden

Ondergrens streefwaarde 67 39 158 46 Bovengrens streefwaarde 186 108 279 88

1 0 20 97 OK OK L H

1 20 30 84 OK OK L OK

1 30 40 15 L L L L

2 0 20 112 OK H L H

2 20 30 76 OK OK L OK

2 30 40 56 L OK L OK

3 0 20 79 OK OK L OK

3 20 30 70 OK OK L OK

3 30 40 64 L OK L OK

4 0 10 236 H H OK H

4 10 20 91 OK OK L H

4 20 30 24 L L L L

4 30 40 11 L L L L

5 0 10 278 H H OK H

5 10 20 206 H H OK H

5 20 30 91 OK OK L H

5 30 40 6 L L L L

6 0 10 320 H H H H

6 10 20 96 OK OK L H

6 20 30 28 L L L L

6 30 40 29 L L L L

7 0 10 245 H H OK H

7 10 20 87 OK OK L OK

7 20 30 66 L OK L OK

7 30 40 29 L L L L

8 0 10 306 H H H H

8 10 20 204 H H OK H

8 20 30 36 L L L L

8 30 40 16 L L L L

10 0 10 251 H H OK H

10 10 20 113 OK H L H

10 20 30 18 L L L L

10 30 40 14 L L L L

11 0 10 120 OK H L H

11 10 20 67 L OK L OK

11 20 30 34 L L L L

11 30 40 13 L L L L

12 0 20 68 OK OK L OK

12 20 30 68 OK OK L OK

12 30 40 12 L L L L

13 0 10 480 H H H H

13 10 20 559 H H H H

13 20 30 592 H H H H

13 30 40 752 H H H H

14 0 10 291 H H H H

14 10 20 136 OK H L H

14 20 30 64 L OK L OK

14 30 40 5 L L L L

N (mmol/kg) Locatie bovenkant staal (cmmv) onderkant staal (cmmv)

grenswaarde schrale  doelvegetatietypen

Tabel 5: Resultaten van de toetsing van gemeten gehalten van N-totaal. Rood = hoger dan streefwaarde/ grenswaarde, groen = in het bereik van de streefwaarde, lichtblauw = lager dan de streefwaarde.

(18)

2.2.5 Toetsing zuurgraad bodem aan randvoorwaarden natuurdoeltypes

De  bodemzuurgraad  is  naast  nutriëntenrijkdom  een  belangrijke  factor  voor  het  voorkomen  van  vegetatietypen.  In  Tabel  6  staat  de  toetsing  van  gemeten  waarden  van  pH‐H2O  en  pH‐KCl  aan  het  streefbereik  van  de  natuurdoeltypen  Droge  heide,  Vochtige  heide,  Heischrale  graslanden  en  Droge  zure graslanden. In de meeste stalen is de pH te hoog voor beide heidentypen. Voor Vochtige heide  wordt in de toplaag van enkele locaties wel voldaan. De meeste locaties voldoen wel aan de pH‐eisen  van  Heischrale  graslanden  en  Droge,  zure  graslanden.  Dat  is  niet  het  geval  op  de  recent  intensief  gebruikte  locaties  1,  2,  3  en  12,  waar  de  pH  relatief  hoog  is.  Dit  is  vermoedelijk  een  gevolg  van  bekalking.  

 

   

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het aantal ijsvo- gels en blauwborsten in de vallei van de Zwarte Beek schom- melt, terwijl deze soorten in Vlaanderen een gevoelige uitbrei- ding kennen.Ten slotte vormden de

Zij sluiten het best aan bij wat in de literatuur omschreven wordt als de Veldrus-associatie (Crepido-Juncetum acutiflorï) maar de twee traditionele kensoorten

Vier ribben, vijf rugvelden waarvan het tweede een lederen titelveld is met in goudstempeling (JOIS GERS ON/ OPUSCULAIOPUSCULA VARIA! ALOST 1 473) Elk rugveld heeft boven en

p 11 De gemeten tijd is te lang, want het geluid heeft enige tijd nodig om de.. waarnemers

Dit vangneteffect wordt met name problematisch na vernatting van het verdroogde en ingeklonken veen: onder droge en zuurstofrijke omstandigheden is de binding van fosfor

Bijna alle soorten zijn geregistreerd via deze camera’s: enkel een aantal (spits)muizen en kleinste marterachtigen werden niet door de cameravallen maar wel met de andere

[r]

Alex heeft goed praten,’ ging hij voort, ‘die heeft maar 'n tante, waar hij heelemaal niet bang voor is.. Maar bij mij is