4 Meetnet vegetatie
4.3 Resultaten vegetatie
4.3.2 Vegetatietypologie
Bij de analyse door het programma Associa in Turboveg is de eerst vermelde associatie door Associa niet noodzakelijk de beste. Tabel 8 geeft de door ons geselecteerde resultaten van Associa weer.
Voor de nummering en naamgeving van de syntaxa verwijzen we naar De Vegetatie van Nederland (Schaminée et al., 1995‐1999). Voor de uitgebreide resultaten wordt verwezen naar bijlage 5.
In tabel 8 wordt ook per proefvlak de uitgevoerde werken met het jaartal, het huidige beheer en de doelvegetatie toegevoegd.
We bespreken eerst kort de verschillende vegetatietypes uit Tabel 8 met referentie naar de proefvlakken waarin dit vegetatietype aanwezig is.
8BC02B: Associatie van Scherpe zegge, subassociatie comaretosum (19)
Deze associatie is gebonden aan eutrofe, basenrijke standplaatsen binnen het overstromingsbereik van stilstaand of langzaam stromend water. In dit geval is de associatie te vinden langs sloten in veenweidegebied. In de winter staat de groeiplaats onder water, in de zomer zakt het water niet verder dan tot enkele decimeters onder het maaiveld. Constante soorten van deze subassociatie zijn Grote kattenstaart en Gewone dotterbloem, indicators voor een meso‐eutroof milieu in beekdalen en laagveengebieden. Deze associatie kan zowel ontstaan uit met slib opgehoogde rietvegetaties als na kappen van broekbos. Bij voortgaande slib‐ en strooiselafzetting gaat deze associatie over in een ruigte. Wordt deze associatie in de zomer jaarlijks gemaaid dan wordt de ontwikkeling afgebogen naar Dottergrasland.
9AA03A: Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge, subassociatie typicum (19 – opname 2012)
Kenmerkende soorten voor deze kleine zeggenvegetatie zijn Zomp‐, Ster‐, Snavel‐ en Zwarte zegge, Zeegroene muur, Draadrus, Veenpluis, Schildereprijs, Holpijp en Waterdrieblad. In de vegetatie komen nogal wat Molinietalia‐soorten voor zoals Dotterbloem en Veldrus. Binnen de Klasse van de Kleine zeggenvegetaties bereiken Moerasstruisgras, Veenpluis en Zwarte zegge in deze associatie hun optimum.
10DG01: Derivaatgemeenschap van Pitrus (15)
Tot deze derivaatgemeenschap behoren soortenarme begroeiingen van Pitrus met een bijna aaneengesloten laag van veenmos. Deze komt voor in verzuurde en met stikstof en fosfaat geëutrofieerde vennen, venoevers of gestoorde randen van veenmosdrijftillen. In het grasland waar proefvlak 15 werd opgenomen hebben we te maken met bodemverdichting als oorzaak voor de dominantie van Pitrus. In 2005 was hier nog een aanplant van Blauwe bes. Het klepelen van deze aanplant in 2006 had bodemverdichting tot gevolg. Na jaarlijkse maaibeurt en hydrologisch herstel zal de pitrus terug verdwijnen.
11RG02: Rompgemeenschap van Pijpenstrootje (3 ‐ opname 2012, 4 opname 2012)
In deze rompgemeenschap, ontstaan uit natte heide of uit hoogveen, treden naast het dominante Pijpenstrootje, ook Gewone dopheide en Sporkehout op. De rompgemeenschap 11RG02 komt voor
op plaatsen met een sterk wisselende waterstand of in permanent uitgedroogd terrein. Op plaatsen met enige storing of aanrijking komen ook Pitrus, Zwarte zegge en Moerasstruisgras voor.
Tabel 8: Resultaten van Turboveg/Associa, waarbij per opname de best passende vegetatietypologie werd geselecteerd. Voor de opnames die een herhaling zijn van opnames uit 2012 werd ook de typologie van de eerste opname bijgevoegd.
Nr PQ Nummer
Afgraven 20 – 30 cm 2015 Pioniervegetatie Droge heide, heischraal
Plaggen 2015 Natte heide
3
Afgraven 20 – 30 cm 2015 Pioniervegetatie 5 11RG02 RG Molinia caerulea‐[Oxycocco‐Sphagnetea] Bosfrezen, plaggen 2015 Natte heide 6 41RG03 RG Pteridium aquilinum‐[Dicrano‐Pinion] Bosfrezen, plaggen 2015 Kapvlakte
7 16AB05 Scirpetum sylvatici Rooien bos 2015 Matig voedselrijk
Grasland
Kleine
zeggevegetatie
8 16RG04 RG Juncus effusus‐[Molinietalia/Lolio‐Potentillion] Rooien bos
9 08BD02 Caricetum paniculatae Rooien bos 2014 Rietmoeras
10 16RG04 RG Juncus effusus‐[Molinietalia/Lolio‐Potentillion] Geen Matig voedselrijk grasland
11 16AB05 Scirpetum sylvatici Rooien bos 2014
12 16AB05 Scirpetum sylvatici Rooien bos
13 41RG03 RG Pteridium aquilinum‐[Dicrano‐Pinion] Bos rooien, bosfrezen, plaggen, gelijk trekken rabatten.
2016 Kapvlakte Natte heide
14 28AA01B Cicendietum filiformis juncetosum Pioniervegetatie
15 10DG01 DG Juncus effusus‐Sphagnum‐[Scheuchzerietea] Rooien blauwbesplantage, dempen grachten
2015 Laagveenmoeras Kleine
zeggevegetatie
16 16RG04 RG Juncus effusus‐[Molinietalia/Lolio‐Potentillion] Matig voedselrijk grasland
17 40AA01C Erico‐Betuletum inops Geen Berkenbroekbos
18 40AA02A Carici curtae‐Betuletum peucedanetosum Geen Berkenbroekbos
19 21 16RG04 RG Juncus effusus‐[Molinietalia/Lolio‐Potentillion] Rooien bos Matig voedselrijk grasland
22 39AA02E Carici elongatae‐Alnetum caricetosum curate Geen Elzenbroekbos
23 39AA02A Carici elongatae‐Alnetum typicum Geen Elzenbroekbos
14AA01A: Associatie van Buntgras en heidespurrie, subassociatie inops (3)
Het gaat hier om een pioniergemeenschap van binnenlandse zandverstuivingen. Deze vegetatie ontstaat door overbegrazing of door plaggen van de pleistocene zandgronden. De aanwezigheid van korstmossen is een belangrijk kenmerk van deze associatie.
De subassociatie inops wordt gekenmerkt door het ontbreken van differentiërende soorten.
Varianten met aanwezigheid van haarmos, zoals hier het geval, zullen gemakkelijker evolueren naar
De rompgemeenschap 16RG02 kan tal van soorten bevatten: Ruige en Zwarte zegge, Holpijp, Moerasspirea, Moeraswalstro, Veldrus, Grote wederik, Pijpenstrootje, Grote kattestaart, Moerasvergeet‐mij‐nietje, Rietgras, Grote vossenstaart, Veldbeemdgras, Waterpeper en Egel‐ en Kruipende boterbloem, Grote brandnetel en Gestreepte witbol.
16RG04: Rompgemeenschap van Pitrus (8, 10, 16, 21, 20 – opname 2012))
In deze rompgemeenschap die onder een zekere invloed van bemesting staat of gestaan heeft en kenmerkend is voor een instabiele waterhuishouding, domineert Pitrus. Tussen de dichte pollen van pitrus komt echter een veel lagere vegetatie voor met soms zelfs nog heel wat soorten in, zoals Gestreepte en Gladde witbol, Echte koekoeksbloem, Ruw walstro, Kamgras, Gewone hoornbloem, Veldzuring, Kruipende boterbloem, Kale jonker, Wilde bertram, Dotterbloem, Veldrus, Moeraswalstro, Grasmuur, Moerasvergeet‐mij‐nietje, Egelboterbloem, Grote kattenstaart, Gewoon en Moeras‐struisgras, Reukgras, Zwarte zegge, Holpijp en Moerasspirea.
16AB05: Bosbies‐associatie (7, 11, 12)
Deze associatie is gebonden aan beekdalen. Deze soortenarme associatie treedt vleksgewijs op in kwelgebonden dotterbloemassociaties en bronbeekbegroeiingen. Typerend is de dominantie van Bosbies, gecombineerd met Moerasspirea en Echte valeriaan. Indien het maaibeheer achterwege wordt gelaten zal deze vegetatie zich op termijn ontwikkelen tot broekbos. en Schapenzuring. De plantengemeenschap onder deze associatie wordt waargenomen langs vochtige zandwegen. Deze associatie kan slecht tegen beschaduwing. Lichte bemesting en betreding
De kenmerkende soorten voor deze subassociatie zijn Knolrus, Moerasstruisgras, Egelboterbloem, Waterpostelein en Bleekgele droogbloem. Ook Kleine zonnedauw kan hier in lage presentie aanwezig zijn. Dwergrus en Wijdbloeiende rus hebben hier hun optimum. Deze subassociatie komt voor op periodiek droogvallende, mesotrofe plagplekken. Deze gemeenschap heeft een duidelijk pionier‐
karakter. Wanneer ze niet wordt opengehouden, groeit ze snel dicht. Het voorkomen van deze associatie is dan ook beperkt tot natuurgebieden waar door middel van plaggen of het schonen van vennen de vegetatie wordt open gehouden.
29AA01: Associatie van Waterpeper en tandzaad (20)
Deze associatie is een pioniergemeenschap van natte, matig tot zeer voedselrijke, zure tot neutrale bodems. Ze is te vinden als een zoom langs sloten en beekjes, in greppels, drassige bospaden en droogvallende vennen. In van oorsprong voedselarme heide‐ en veengebieden is dit een indicatie voor eutrofiëring.
39AA02A: Elzenzegge‐Elzenbroek, subassociatie typicum (23)
In het studiegebied ontbreken de meeste kenmerkende soorten van dit typische broekbos van beekdalen, o.m. Elzenzegge, Zwarte bes, Stijve zegge. Kenmerkende is de afwisseling van bulten die Wateraardbei. Dit zijn vrij soortenarme broekbossen met Zwarte els en Zachte berk waarin ruigtekruiden nagenoeg ontbreken en verschillende veenmossen optreden. Deze subassociatie komt voor in relatief voedselarm milieu, op venige plaatsen in beekdalen. Als de waterstand niet wordt verlaagd vormt deze associatie het eindstadium van de successie.
40Aa01C: Dophei‐berkenbroekassociatie, subassociatie inops (17)
Deze associatie van sterk zuur milieu is gebonden aan veengronden. Deze gemeenschap komt tot ontwikkeling op plaatsen waar geen invloed is van oppervlaktewater of grondwater. Deze begroeiing bevindt zich tussen de oligotrofe veenbegroeiingen van hoogvenen en de meer eutrofe, natte struwelen van Grauwe en Geoorde wilg en elzenbroekbossen. Bij verdroging gaat deze gemeenschap dat voedselrijkdom in het bovenste deel van de bodem afneemt en verzuring door regenwater optreedt. Deze gemeenschap vertoont verwantschap met elzenbroek waaruit het door successie is ontstaan.
Door het wegvallen van hooilandbeheer op deze drijftillen is spontane opslag van Grauwe wilg en Zwarte els. Bij verdere verzuring wordt Zwarte els (die zich bij een PH lager dan 5 niet meer kan handhaven) vervangen door Zachte berk.
41RG03: Rompgemeenschap van Adelaarsvaren (6,13)
Binnen aangeplante lichte naaldbossen kan Adelaarsvaren tot hoge bedekking komen. Het gaat dan vooral om begroeiingen die ontstaan uit een ‘slapend rizoom’. In dit geval werd de naaldhoutaanplant gekapt en werd er geplagd. Dichte matten van Adelaarsvaren kunnen zich zeer lang handhaven.