• No results found

Vallei van de Zwarte Beek: ecohydrologische atlas

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vallei van de Zwarte Beek: ecohydrologische atlas"

Copied!
105
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ecohydrologische Atlas

(2)

TEL: 02/558.18.14

Vallei van de Zwarte beek

Ecohydrologische Atlas

Piet De Becker & Willy Huybrechts

Instituut voor Natuurbehoud

Kliniekstraat 25

1070 Brussel

IN.R.2000.16

(3)

Inleiding... 1

Methodiek... 2

Hydrologie... 3

Vegetatie... 5

(4)

Inleiding

In de “Vallei van de Zwarte Beek", verder in de tekst en de figuren verkort aangeduid met “Zwarte Beek”, wordt sinds 1996 ecohydrologisch onderzoek uitgevoerd door het Instituut voor Natuurbehoud. Het onderzoek werd uitgevoerd met de steun van het Vlaams Impulsprogramma voor Natuurontwikkeling (VLINA). Er wordt vooral aandacht besteed aan de dynamiek en de chemie van ondiep grondwater, aan de vegetatie en aan het verband tussen beide. Het studiegebied werd gedurende drie jaar, van 1996 tot 1999, intensief bemeten met behulp van een netwerk van piezometers. Een aantal piëzometers werden in 1992 geïnstalleerd en opgemeten, terwijl in 1996 een verkennend onderzoek werd aangevat door De Wilde (1997). Daarvoor werd er in dit gebied reeds heel wat onderzoek gedaan (zie o.a. van der Hoek, 1984; Aggenbach et al. 1990). De evolutie van het grondwaterpeil werd gevolgd en het netwerk liet toe het grondwater chemisch te analyseren. De aanwezige plantensoorten en vegetaties, en hun ruimtelijke spreiding werden bestudeerd. Het doel van deze ecohydrologische atlas is het samenbrengen van de biotische en abiotische basisinformatie die tijdens het onderzoek werden verzameld. Bovendien zal het ecosysteem van de Zwarte Beek op korte en middellange termijn verder evolueren onder invloed van de abiotische, vooral hydrologische, randvoorwaarden en het uitgeoefende beheer. Om de vegetatie-ontwikkelingen en het gevoerde beheer op een degelijke manier te kunnen evalueren in de toekomst, is het belangrijk de huidige toestand van het gebied, de uitgangssituatie, in een kaartenbundel vast te leggen.

De vallei van de Zwarte Beek is gesitueerd op het grondgebied van de gemeente Koersel, een deelgemeente van Beringen. De Zwarte Beek ontspringt in Helchteren op de waterscheiding tussen het bekken van de Schelde en de Maas op een hoogte van 70 meter TAW. De vallei is hoofdzakelijk NOO-ZWW georiënteerd en is ingesneden in de westrand van het Kempens plateau. Het bestudeerde deelgebied beslaat ongeveer 26 ha en ligt aan de westgrens van het militaire domein “het kamp van Beverlo” en juist ten noorden van Koersel-Fonteintje (NGI kaartbladen 25-3/4 & 17-7/8) (Kaart 1). Het beslaat een kort valleitraject van één kilometer lengte in de bovenloop van de rivier. Het is gelegen tussen 52 en 56 m TAW en is een zeer goed bewaard voorbeeld van een Kempens beekdal, met nog een groot aandeel graslanden en ruigten.

Fytogeografisch is het gebied gelegen in het Kempens district. Het maakt integraal deel uit van een 1200 ha groot privaat natuurreservaat beheerd door Natuurreservaten vzw. Algemeen kan gesteld worden dat het gebied niet zozeer opvalt door het hoge aantal plantensoorten, maar wel door het uiterst volledige soortenpalet van standplaatsen uit de oligo- tot mesotrofe sfeer. Bovendien ligt er in het gebied nauwelijks storende infrastructuur (een mijnverzakkingsgebied niet te na gesproken) en is de ontwatering vrij beperkt gebleven. Nagenoeg de volledige vallei wordt reeds honderden jaren gebruikt als grasland, naast turfsteken en ijzererstwinning. Dat leverde grote, aaneengesloten oppervlakten venige graslanden op. De laatste decennia echter (sinds ca. 1950) worden deze meer en meer verlaten en werd sterker gedraineerd. Dat leidde tot een voortschrijdende verruiging en verbossing van het gebied. Toch is het gebied nog van uitzonderlijk belang voor het Vlaamse en het Europese natuurbehoud. Vrijwel alle aanwezige vegetatietypen behoren tot de belangrijke natuurlijke en halfnatuurlijke habitat uit de Habitat-richtlijn (94/43/EEC) waaronder de bossen op venige bodems die als prioritair te beschermen typen worden aangeduid . Bovendien werd de volledige vallei van de Zwarte Beek inclusief het aanpalende militaire domein aangeduid als Vogel- richtlijngebied (89/409/EEC).

(5)

Methodiek

De informatie in verband met de dynamiek en de chemie van het grondwater werd verzameld in een hydrologisch meetnet (kaart 2). In totaal werden 74 piezometers geplaatst op 68 locaties (ca. 3/ha). De grondwaterpeilen werden twee wekelijks opgevolgd tussen 1 april 1997 en 31 maart 1999. Tijdens vier campagnes werd het grondwater bemonsterd en chemisch geanalyseerd. De analysen werden uitgevoerd in de laboratoria van het Departement Biologie van de Universitaire Instelling Antwerpen en van het Instituut voor Natuurbehoud. De gevolgde methoden en procedures staan beschreven in Huybrechts & De Becker (1997). De waamemingspunten hebben een min of meer homogene ruimtelijke verspreiding over het gebied. De ruimtelijke patronen van de hydrologische kwantiteits- en kwaliteitsvariabelen van het ondiepe grondwater, worden in isolijnenkaarten voorgesteld (kaarten 4 tot 8) betrouwbaarheid van de isolijnenpatronen worden bepaald door het oorspronkelijke waarnemingsnet. Ze moeten geïnterpreteerd worden in functie van de verspreiding van de piezometers, hun dichtheid en de aanwezige gradiënten. Nabij de grenzen van het studiegebied zijn de interpolaties minder betrouwbaar.

Uit de metingen werden 5 variabelen afgeleid die de dynamiek van het ondiep grondwater beschrijven: de stijghoogte, de minimale, de gemiddelde en de maximale diepte, en tenslotte de maximale schommeling van het waterpeil in de bestudeerde periode. Daarnaast leveren 13 chemische variabelen informatie over de chemische karakteristieken van het ondiep grondwater.

De kaarten met de chemische variabelen werden gemaakt op basis van de gemiddelde concentraties in de ondiepe piezometers over de vier waamemingsperioden juli 1997, maart 1998, juli 1998 en maart 1999. Hierbij werden enkel die analyses gebruikt die op basis van de electroneutraliteitstest, als betrouwbaar konden worden beschouwd. De afwijking van de electroneutraliteit mag daarvoor niet groter dan ±10% te zijn.

(6)

Hydrologie

De topografische hoogte in het studiegebied (kaart 3) daalt gemiddeld van ongeveer 55.5 m meter en meer in het oosten naar 52 meter in het westen. Centraal in het studiegebied ligt een vrij vlak terreingedeelte op 53.5 m hoogte. De Zwarte beek stroomt tegen een vrij steile noordelijke valleiflank, terwijl de zuidelijke valleiflank geleidelijk oploopt naar Koersel Fonteintje. De stijghoogte van het ondiep grondwater (kaart 4) volgt nagenoeg perfect de topografie en helt eveneens af naar het westen. Het verhang van de freatische watertafel is regelmatig en neemt af in westelijke richting. Er is een gemiddelde helling van 13 cm per 100 meter. In het lijnenpatroon is nog wel het centrale plateau te herkennen.

Uit de gemiddelde diepte (kaart 5) van het waterpeil blijkt dat de vallei van de Zwarte beek een uiterst vochtig gebied is. In 90% van het bestudeerde gebied staat het freatische grondwater minder dan 20 cm onder het maaiveld. Op iets meer dan de helft van de oppervlakte staat dit peil 10 centimeter of minder onder het maaiveld. Bij de laagste grondwaterstand in de zomer (kaart 6), blijft het hele centrale deel van het studiegebied zeer nat. De grondwatertafel zakt er niet dieper dan 40 cm onder het maaiveld. Alleen aan de zuidrand is een zone van 50 tot lokaal 100 meter breed, waar diepten tot een halve meter en meer worden bereikt. De minimale grondwaterwaterstanden tijdens het winterhalfjaar ‘98/’99 leveren een beeld op waarbij 80 % van de oppervlakte een grondwaterstand kent die gelijk of een paar centimeters boven het maaiveld staat.

Over het algemeen kan gesteld worden dat het gebied erg uniform is op het vlak van grondwaterdynamiek. Enkel de valleiflanken geven afwijkende omstandigheden te zien voor de grondwaterdynamiek. Dit beeld geldt eveneens in grote lijnen voor de hydrochemie. De hydrochemische variatie is erg beperkt. De belangrijkste gradiënten situeren zich op de randen noordelijke en zuidelijke valleiranden maar ook (in mindere mate) langs de stroomopwaarste (oostelijke) rand van het studiegebied. In het grote centrale gebied komen uitgesproken uniforme en doorgaans lage concentraties voor.

De pH waarden schommelen tussen 6 en 6.5 en dalen een weinig naar de valleiflanken toe. De elektrische conductiviteit schommelt tussen 100 en 150 pS/cm in het grootste deel van het gebied en loopt op tot uitzonderlijk 250 pS/cm langs de zuidelijke valleirand. Bicarbonaatgehalten variëren tussen de 60 en 100 ppm, met enkele kleine pieken tot 150 ppm. Calcium heeft een gelijkaardig patroon met lage concentraties tussen 10 en 20 ppm. De sulfaatconcentraties zijn doorgaans lager dan 10 ppm. Ze lopen enkel op tot een maximum van 60 ppm langsheen de zuidrand. Kalium en magnesium treden eveneens op in lage concentraties, doorgaans lager dan respectievelijk 2 en 3 ppm.

Natrium en chloride leveren een iets complexer beeld op. Ze nemen af van respectievelijk 30 en 14 ppm in het zuiden en oosten tot 10 en 6 ppm in het noorden en westen. Totaal ijzer heeft overal concentratie van ca. 10 ppm op één enkele piek van 40 ppm na, gelegen tegen de linkeroever van de Zwarte beek. Ammonium en nitraat zijn verwaarloosbaar in het grondwater van de Zwarte Beek maar fosfaat (H2P04) heeft overal licht verhoogde concentraties.

Op basis van een clusteranalyse, waarin de hydrochemie van andere studiegebieden, met name Vorsdonkbos en Doode Bernde, met elkaar worden vergeleken, en waarin een aantal grondwatertypen worden afgeleid, behoren de grote meerderheid van de bemonsterde locaties in de Zwarte Beek uniform tot eenzelfde grondwatertype (kaart 22). Figuur 1 geeft de relatieve verhoudingen tussen de belangrijkste ionen weer in een Maucha-diagram. De ionenconcentraties die hier werden gebruikt zijn de gemiddelden over de piëzometers die tot deze bepaalde clustergroep la en lb zijn sterk gelijkend. De ionensamenstelling geeft een vrij evenwichtige >04 2'H C 0 32" en Cl', terwijl Ca2+ iets sterker is vertegenwoordigd. Het verschil tussen beide typen manifesteert zich op het vlak van de pH die gemiddeld 2 eenheden hoger is voor behoren. Watertypen

(7)
(8)

Vegetatie

Gedurende het de zomer van 1996 en het voorjaar en de zomer van 1997 werd in het natuurreservaat “de Vallei van de Zwarte Beek” een kartering uitgevoerd van 148 soorten hogere planten en 30 mossoorten (Tabel 1). Een aantal aanvullingen werden gemaakt in het voorjaar van 1998. In kaarten 23 tot 173 wordt de ruimtelijke verspreiding van deze soorten weergegeven. Uit deze kartering werd met behulp van TWINSPAN (Hill 1979) vegetatietypen geselecteerd. Zeven typen werden onderscheiden. Het ruimtelijk verspreidingspatroon is weergegeven in kaart 174.

De eerste splitsing voor dit studiegebied gebeurt op basis van graslandsoorten en ruigtesoorten. De vegetatietypen 1 tot en met 5 worden gekarakteriseerd door het voorkomen van typische “ruigte”- soorten: Lysimachia vulgaris, Lycopus europaeus en Rubus spec. De vegetatietypen 1 en 2 daarentegen worden gekenmerkt door een uitgesproken aanwezigheid van typische graslandsoorten, met name Anthoxantum odoratum, Ranunculus repens, Cerastium fontanum, Festuca pratensis, Trifolium repens, Trifolium pratensis, Festuca rubra, Carex ovalis, Rumex acetosa, Ranunculus acris en Cardamine pratensis.

De graslanden-groep

De graslanden-groep wordt vervolgens verder opgesplitst in een groep van graslanden voornamelijk verspreid langs de zuidrand. Vooreerst zijn er de graslanden die nauw verwant zijn met Dottergraslanden (Type 1) maar die in de vallei van de Zwarte Beek veel soorten uit het verbond van Kleine zeggen bevatten. Daarom wordt er naar verwezen als een overgang van Dottergrasland naar Kleine Zeggevegetaties (Calthion-Caricion) omdat ze vegetatiekundig het midden houden tussen deze twee verbonden. Zij sluiten het best aan bij wat in de literatuur omschreven wordt als de Veldrus-associatie (Crepido-Juncetum acutiflorï) maar de twee traditionele kensoorten daarvoor, met name Juncus acutiflorus en Scutellaria minor, groeien hier zeker niet optimaal. Het optimum van deze twee soorten ligt voor de vallei van de Zwarte Beek duidelijk op andere standplaatsen. Het zijn gemaaide of zeer extensief begraasde terreinen die het hoogste soortenaantal scoren voor dit studiegebied. Ze worden getypeerd door de aanwezigheid van Angelica sylvestris, Galium palustris en G. uliginosus, Achillea ptarmica, Filipendula ulmaria, Lysimachia vulgaris, Molinia caerulea, Equisetum fluviatile en E. palustris en Lotus uliginosus.

Vegetatietype 2 omvat een vochtige variant van de Kamgraslanden {Lolio cynosuretum-Lotetosum uliginosi). De aanwezigheid van Cynosurus cristatus is kenmerkend voor dit type, een soort die duidelijk het gevolg is van begrazing.

De ruigten-groep

Hierin wordt als eerste een kleine groep (vegetatietype 3) afgesplitst die letterlijk en figuurlijk marginaal is voor de dataset. Het zijn kleine fragmenten beekbegeleidend bos die onder te brengen zijn in de groep van Eiken-Beukenbossen (.Fago-Quercetum) maar die in de rest van de bespreking buiten beschouwing wordt gelaten omwille van het kleine aantal cellen (16) waarin dit type voorkomt. In de grote overblijvende groep wordt vervolgens een opsplitsing gemaakt op basis van langs de ene kant een groep van vrij soortenarme vegetaties met een nitrofiel karakter en langs de andere kant een soortenrijke, niet nitrofiele vegetaties.

(9)

tegenhangers in andere terreinen zoals de Doode Bernde, Vorsdonkbos of de Snoekengracht. Het gaat hier om een soortenarme variant. Typische soorten zijn Angelica sylvestris, Galium aparine, Urtica dioica, Holcus lanatus, Juncus acutiflorus en Molinia caerulea. Het zijn vegetatietypen die zich hier ontwikkelden onder populieraanplantingen die eveneens enkele decennia geleden werden ingeplant op voormalige hooilanden. Gedeeltelijk zijn deze aanplantingen gerooid in het nabije verleden, deels zijn de populieren nog aanwezig maar kaprijp en degraderend.

De tweede, duidelijk soortenrijkere groep is te vinden op de venige en voedselarme (niet nitrofiele) standplaatsen. De opsplitsing binnen deze groep gebeurt naar alle waarschijnlijkheid op basis van de waterhuishouding.

(10)

Tabel 1: Gekarteerde soorten in "de Vallei van de Zwarte Beek" (nomenclatuur naar De Lange et al. 1988)

H o g e r e p la n t e n

1 Achillea millefolium Duizendblad

2 Achillea ptarmica Wilde Bertram

3 Agrostis canina Kruipend struisgras

4 Agrostis tenuis Gewoon struisgras

5 Ajuga reptans Kruipend zenegroen

6 Alisma plantago-aquatica Grote waterweegbree

7 Allium vineale Kraailook

8 Alopecurus geniculatus Geknikte vossestaart

9 Alopecurus pratensis Grote vossestaart

10 Angelica sylvestris Gewone engelwortel

11 Anthoxantum odoratum Reukgras

12 Arrhenatherum elatior Glanshaver

13 Athyrium filix-femina Wijlj esvaren

14 Bellis perennis Madelieve

15 Bromus mollis Zachte dravik

16 Bromus racemosus Trosdravik

17 Bidens tripartita Gevleugeld tandzaad

18 Calamagrostis canescens Hennegras

19 Calla palustris Slangewortel

20 Caltha palustris Dotterbloem

21 Cardamine pratensis Pinksterbloem

22 Carex acuta Scherpe zegge

23 Carex curta Zompzegge

24 Carex disticha Tweerijïge zegge

25 Carex elongata Elzenzegge

26 Carex hirta Ruige zegge

27 Carex nigra Zwarte zegge

28 Carex ovalis Hazezegge

29 Carex panicea Blauwe zegge

30 Carex paniculata Pluimzegge

31 Carex remota Ijle zegge

32 Carex rostrata Snavelzegge

33 Centaurea jacea Knoopkruid

34 Cerastium fontanum Gewone hoombloem

35 Chrysanthemum leucanthemum Margriet

36 Cirsium arvense Akkerdistel

37 Cirsium palustre Kale jonker

38 Cirsium vulgaris Speerdistel

(11)
(12)
(13)

1 3 6 Urtica dioica Grote brandnetel 1 3 7 Valeriana officinalis Echte valeriaan

1 3 8 Veronica montana Bos-ereprijs

1 3 9 Veronica scuttelata Schild-ereprijs 1 4 0 Veronica serphyllifolia Tijm-ereprijs

1 4 1 Vicia cracca Vogel wikke

1 4 2 Vicia sativa Voederwikke

1 4 3 Viola palustris Moerasviooltje

1 4 4 Viola spec. Bosviooltje

m o s s e n

1 4 5 Calliergon cordifolium Hartbladig puntmos

1 4 6 Calliergon gigantea Groot puntmos

1 4 7 Calliergon stramineum Sliertig puntmus

1 4 8 Polytrichum commune Gewoon haarmos

1 4 9 Sphagnum fimbriatum Gewimperd veenmos

(14)

Kaarten

Kaart 1: Situering van "de Vallei van de Zwarte Beek " 12

Kaart 2: Hydrologisch meetnet, perceel- en vegetatiegrenzen in "de Zwarte Beek" 13

Kaart 3: Detailtopografie 13

Kaart 4: Gemiddelde stijghoogte van het ondiep grondwater (1996-1998) 14

Kaart 5: Gemiddelde diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) 14

Kaart 6: Maximale diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) 15

Kaart 7: Minimale diepte van het ondiep grondwater onder maaiveld (in m) (1996-1998) 15

Kaart 8: Maximale schommeling van het ondiep grondwater (in m) (1996-1998) 16

Kaart 9: pH 17

Kaart 10: Elektrische Concuctiviteit (pS/cm) 17

Klaart 11 : Bicarbonaat (ppm) 18 Kaart 12: Calcium (ppm) 18 Kaart 13: Sulfaat (ppm) 19 Kaart 14: Kalium (ppm) 19 Kaart 15: Magnesium (ppm) 20 Kaart 16: Natrium (ppm) 20 Kaart 17: Chloride (ppm) 21 Kaart 18: IJzer (ppm) 21 Kaart 19: Ammonium (ppm) 22 Kaart 20: Nitraat (ppm) 22 Kaart 21: Ortho-fosfaat (ppm) 23

Kaart 22: Grondwatertypen in "de Zwarte Beek" 23

Kaarten 23 tot 172: Verspreiding en abundantie van de 163 plantensoorten, alfabetisch 25-99 gerangschikt

Kaart 173: Vegetatietypen in "de Zwarte Beek" 100

(15)

Frankrijk Wallonie : ;• \ -r^1«. «■ ; ■ ; . ; , - . >‘-r * * \K* * J y • - * •, ■ ' * V‘ - * » v^e <^. ]: ’4 é ëN | %: à i v>. '- k ■a - ■**■■*- » -w * ~ *\ V * - ‘v- ';|v -L - v ■" i - , - • . ' > ., ■• ■-■ ' - V- ■*><• « - v v ; - .' • - p :-\ ' • V . \ r , b . . . ' I • • \ , ■■ ■ ! : ■ ■{ ; .. ^ e c i i . t 0.1 S ' e •’• ' . ~ V ..v ' V ' ' .7' ••' '*Vr-- ' , / ;*><*•,l ,.,;-'JA' !, ‘ - M arSh^X .*.• '; . _'.. ’'Vy ' T^r.-* ' 1 ■ * *, Or-w^T ' } 1 . s . ..-> :■* ■" I , HschteiSÉ Htsiue J: : I- ' ■ •? \ :d e.. "■ ... .* • ✓ 'Y _ '. . •»(« &* ■r 'v;., V V - '• ■— . y* y << :■ >■ , ^ J • ./.ƒƒ. £ •. '< f.' v y r lY. 'Ü—< r iv v - Y ^ / [. *?•-• ; v ' •• • « ’- r - * “ — “ r— -■*■ — ^ j-' v - y , % „' - f ■• "î-î"' T T ^ ' r * f* - ."• S '•* ■' Yï j f ; ;• V. A ^ • ■■/' '■ W V ^ -v 1"' ' y ' ' >yv "i •_ — V. I pf i bUuq,' nT" t. . ' i '’* ■’ ( ’ . ., * - ■ .. 7 , " . . . ï . ] * ' :. . , •>. -r ■ -:- --' ; ; ’ <c . ’» • •• : *vi:. w-., ' - '• l:V-:; . X T y" V- ■ ... ••■.“ s..’, ^ NÏ,:^>C . -:■■<■ > • v a'« ,-. ■ * . .• •••✓.••> ■— , ? „ • .- .’-V n , • ' ' ■• ... < V', . A ' ■ . •■ ‘f ... . ! ... Vi • • 1-!. ..i *rf Tst j , */, / >• . / •.(. - • » V V. > / •f' ■-'•r. .■■■' - : • -s • y- . • ’ /

V Y;/- —■'*. ' „*y;l»er ri%. X'-' , - ' ""H'\ {-• ') ■

N

O 50 100 150 200 Meiers

c i

r

i

i

(16)

P e r c e le n O f ' T -■ L _id ï • 9 P ie z o m e t e r i»

I—■— R V e a e t a t ie o o n a m e « <1 w O 1 » ? - » V9 ; : 9 c► 3 9 Ç ii © ; 9

n i a 9 <i «? c w <1> 1 1 fl 'H w IR ■ r*1 r m • « > O <• Bi «. 1 » ■ » • © • r W € r i 1 9 © m. • In

/1

1

u

o

© 0 40 80 120 160 200 m

Kaart 2: Hydrologisch meetnet, raster voor vegetatieopnamen en terreingrenzen in het studiegebied.

(17)

Kaart 4: Gemiddelde stijghoogte van het ondiep grondwater in meter TAW (1997-1999).

(18)

Kaart 6: Maximum diepte van het ondiep grondwater in meter onder maaiveld (1997-1999)

(19)
(20)

Kaart 9: pH

(21)

Kaart 11: Bicarbonaat (ppm)

(22)

Kaart 13: Sulfaat (ppm)

(23)

Kaart 15: Magnesium (ppm)

Kaart 16: Natrium (ppm)

\

(24)

Kaart 17: Chloride (ppm)

(25)

Kaart 19: Ammonium (ppm)

(26)

Kaart 21: Ortho-fosfaat (ppm) W ate rtype • 1a 1b ■ 2 ▲ 3

r '

I

B

HEI

0 50 100 150 200

(27)

Watertype la DH 4. El C o n d 371/. o n Watertype 1 b pH 8 El.Cona c . - f/S/crr Watertype 2 f)H ,',.23 E lO m d 162 ;jS/cir> Watertype 3 DH ó 7 Ei,C o n d 4öó i wem Watertype 4 pH 6.5 EIC o n d 8 6 7 u S ,a n

(28)

Kaart 23 Achillea millefolium Duizendblad

, <20%

[J T

J 20-40 %

] 40-60 %

: i

t

..1

60-80 %

B 80-100 %

1

__1îtwezig

1

...

/1

LE L.

u

l. . . L__I

au îuu îou

I

I

zou rvierer

)

Kaart 24

(29)

Kaart 25 Kaart 26 Agrostis tenuis Gewoon struisgras L _ < 20 % i .. . 20-40 % 40-60 % ...... L_ 60-80 % - -.... -I ÖU-1UU Vo afwezig r . — -. . i T ■ " ... j : " .... - I ~ 0 . .... .1 Meter I -/1 .

(30)
(31)

Kaart 29 Allium vineale Kraailook i < 20 % 20-40 % " Z 40-60 % i ÖU-ÖU Vo -_ ] Ö0-1UÜ % j afwezig -! - _ L /1 0 50 100 150 200 250 Meter (— ~ i— z n :_ - [ _____i___ z i Kaart 30 Alopecurus geniculatus

Geknikte vo sse sta a rt

(32)

Kaart 31 Alopecurus pratensis Grote vossestaart r i <20% f_ 'j 20-40% 1 40-60 % 60-80 % 1 BH ÖU-1UU Yo ï « i___ J<atwezig

-P

1 „ / » 1

u luu iöu z u u z o u Meier

Kaart 32

(33)
(34)
(35)

Kaart 37 Bromus mollis Zachte dravik 1 J < 2 0 % [ 1 20-40 % i J 40-60 % -i. b U - Ö U 7o [—4 ÖU-lU U /o aiwezig

-ii

- t' ~

(36)
(37)

Kaart 41

Calla palustris

Kaart 42

Caltha palustris

(38)

Kaart 43

Kaart 44

(39)

Kaart 45

(40)
(41)
(42)
(43)
(44)
(45)
(46)

Kaart 59 Kaart 60 Cirsium vulgaris Speerdistel

J

< 2 0 %

1

20-40 % 40-60 % 60-80 %

1

bU-1 Uü Vo

_

, afwezig

--

-I

t

1

/1

j

1

(47)
(48)
(49)
(50)
(51)
(52)
(53)
(54)
(55)
(56)

Kaart 79

Kaart 80

(57)
(58)
(59)

Kaart 85

Galium palustris

M o e ra sw a ls t ro

(60)

Kaart 87 Geranium robertianum R o b e rtsk ru id j < 2 0 % : : j >0-40 % 10-60 % T T l ! ■ <30-80 % 1 80-100 % _; afwezig - -/ï

u ou luu iou a j v zou ivieier i___ i — r ~ i_____ i — n Kaart 88 Glechoma hederacea H o n d s d ra f

1

_ <20%

. j 20-40 %

1

1

1

40-60 %

...

1 60-80 %

8U-1ÜO %

afwezig

n

1

_

]

j

!

1

n

-1

T

f_L

ii

u ou ïuu

iöu

zuu zou M

erer

(61)
(62)

Kaart 91 Hedera helix Klimop r i20-40 < 2 0 %

%

10-60 % T T

'

60-80 % [Ü’Ih] 80-100 %

-i

arwezig

1

/1

.4

u

öu

luu ïou

zuu zou

Meier

(63)

Kaart 93

Kaart 94

(64)
(65)
(66)
(67)
(68)

Kaart 103 Juncus filiformis Draadrus < 20 % _ 1 20-40 % 40-60 % ' : ■ 1 30-80 % - i 1 8 0-100 % j atw ezig ... ..

I

_ i

J

i 1

1

i ....

r

/

.1 0 50 100 150 200 250 Meter (---i--- r r ~ ___i Kaart 104 Leontodon autumnalis Herfstleeuwetand r ■ <20 % j 20-40 % ' ; 40-60 % 1 60-80 % 80-100 % alw ezig -/ '

k

t 1 i i T

(69)
(70)
(71)

Kaart 109

Kaart 110

(72)

Kaart 111 Lythrum salicaria «attest aart Kaart 112 Luzula campestris Gewone veldbies L _ 1 < 20 % , 20-40 % 40-60 % 60-80 % H 8U-1U0 % ] afwezig -/ 1. 1 i

(73)
(74)

Kaart 115

Kaart 116

(75)
(76)
(77)
(78)
(79)
(80)

Kaart 127 Prunella vulgaris Brunei < 20 % 20-40 % 40-60 % 60-80 % 1 80 -100 % afwezig -ï I I X T

1 “ I

u

I

ou ïuu ïou zuu zou Meier

J_____ L ____ I_____ J_____ !

(81)

Kaart 129 Pteridium aquilinum Adelaarsvaren L J < 2 0 % " " 1— 20-40 % { I : ' 40-60% 60-80 % 1 bU-1 UU 7o L 1 afwezig r i -/1

c . u [. bu i__ i luu i . ____ — ilou A iu zöu Meier

(82)
(83)

Kaart 133

Kaart 134

(84)
(85)
(86)

Kaart 139

(87)

Kaart 141 Senecio jacobea Jacobskruiskruid J ÎÎ < 20 % 20-40 % 10-60 % 1 Ö U - Ö U Vo ] Ö U - l U U 7o afwezig . ... ■ L j i /

L

i

/ \

u bu ïuu ibü zuu zbü Meter r r i i i : i i

(88)
(89)
(90)

Kaart 147

Sparaganium erectum

(91)
(92)
(93)
(94)

Kaart 155

Kaart 156

(95)
(96)
(97)
(98)
(99)
(100)
(101)
(102)
(103)

Kaart 173: Lokale vegetatietypen in de Vallei van de Zwarte beek

1 Weine Zeggevegetatte-Qofterg rostand -I Catthlon-Carlctan

___ Kb mg rostand

1_ _ I

LoSo-cynosuretum totetosum uliginosae

□ Elken-BeukenbosFago-Quercelum

____ Mesotraaf Elzenbroek

[fl_J Cartel etongcrtae - Alnefum glutinosae P__ Moerasspirearulgte

I___ ! Fillpendulion

verruigde Weine Zeggevegstatte Cartcton cuto-nlgrae

I----1 Weine Zeggevegetatle

(104)

Referenties

Aggenbach,C.;Kolkman,S.;Vegter,U.;Bokeloh,D. 1990. Hydro-ecologie van de Zwarte Beek Vallei: een mesotroof veen in de Belgische Kempen. Laagland bekenproject, 21. Instituut voor

Natuurbehoud, Hasselt. 81 pp.

Batelaan, O. & De Smedt F. 1994. Regionale grondwaterstroming rond een aantal kwelafhankelijke natuurgebieden. V.U. Brussel. 74 pp.

De Becker P. & Huybrechts W. 1997. Het Walenbos, ecohydrologische atlas. Rapport Instituut voor natuurbehoud, 97/03. 76 pp.

De Langhe, J. E.;Delvosalle,L.;Duvigneaud,J.;Lambinon,J.;Vanden Berghen,C. 1988. Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden

(Pteridofyten en Spermatofyten). 2de herziene druk. Nationale Plantentuin van België, Bouchout. 972 pp.

De Wilde M. 1997. Ecohydrologische studie van een aantal grondwaterafhankelijke vegetaties in de vallei van de Zwarte Beek. Niet gepubliceerd eindverhandeling Bio-ingenieur in het Land- en Bosbeheer. K.U. Leuven. 140 pp. + bijlagen.

Huybrechts W. & De Becker P. 1997. Dynamische en chemische kenmerken van ondiep grondwater in kwelsysternen: Het Walenbos. Mededelingen van het Instituut voor natuurbehoud, 5:1-97.

Huybrechts W. & De Becker P. 2000. Vorsdonkbos-Turfputten, ecohydrologische atlas. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2000/14

Huybrechts W ., Batelaan O., De Becker P, Joris L, van Rossum P. 2000. Ecohydrologisch onderzoek Waterrijke Vallei-Ecosystemen. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2000/12 Vorsdonkbos-Turfputten, ecohydrologische atlas. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2000/14 Hill, M. 1979. TWINSPAN: A FORTRAN program for arranging multivariate data in an ordered two-way table by classification of individuals and attributes. Cornell univesity, Ithaca, New York. 90pp.

Londo G. 1988. Nederlandse freatofyten. Pudoc Wageningen. 107 pp.

(105)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de meest zuidelijk gelegen depressie (buizen ZWAP189 &amp; ZWAP190) zijn zeer goede mogelijkheden aanwezig voor het creeëren van een grondwatergevoed ven, inclusief open water

Het aantal ijsvo- gels en blauwborsten in de vallei van de Zwarte Beek schom- melt, terwijl deze soorten in Vlaanderen een gevoelige uitbrei- ding kennen.Ten slotte vormden de

Een streefwaarde van Olsen-P 10 mg / kg DG komt ongeveer overeen met een fosfaatverzadigingsindex van maximum 0,07 (optimale toestand voor soortenrijk heischraal grasland). Op

Op locatie 16 zijn, net als bij de Olsen-P concentraties, de hoogste totaal-P concentraties gemeten met 14,7 mmol/l verse bodem in de toplaag (0-10 cm) en deze blijven rond de

In het zuiden van het gebied (Oude Kuil) zou kwel kunnen optreden (volgens het Vlaams Grondwatermodel, De Smedt et al. 2007) maar in deze zone zijn geen

Een grondig inzicht in de (toekomstig te verwachten) invloed van de nutriëntenbelasting op de realisatie van de gestelde natuurdoelen, zowel voor de omgeving van het

In augustus 2010 kwam daar verandering in door een langdurige neerslagperiode, waardoor het beekpeil terug steeg (figuur 8, laatste meting). De voorlopige gegevens duiden

Op die manier kunnen zones aangeduid worden waar met een minimum aan inspanning (dikwijls zelfs gewoon niets meer doen) bijzonder soortenrijke bosgemeenschappen