• No results found

Vraag nr. 2 van 2 oktober 2001 van mevrouw PATRICIA CEYSENS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 2 van 2 oktober 2001 van mevrouw PATRICIA CEYSENS"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 2

van 2 oktober 2001

van mevrouw PATRICIA CEYSENS Gemengd onderwijs – Onderzoek

Uit diverse onderzoeken blijkt dat jongens opval-lend minder goed presteren op school dan meisjes. Volgens de studie van professor Jan Van Damme van de Katholieke Universiteit Leuven (KU Leu-ven) halen slechts 28 % van de jongens een A S O-d i p l o m a , tegen 42 % van de meisjes (ASO : algemeen secundair onderwijs).

Een en ander wordt op een rijtje gezet in het op-hefmakende artikel "Zonen zijn een ramp" in De Standaard van 7 september 2001. Ik citeer : " M e i s-jes zouden sneller leren praten en lezen, w a a r d o o r ze over een grotere woordenschat beschikken dan j o n g e n s. Door deze taalvoorsprong presteren ze vanaf de start veel beter op school dan jongens. Hierdoor gaan jongens zich onzekerder voelen en revancheren met storend gedrag ... Daar het ge-mengd onderwijs vooral een vrouwenzaak is, v i n-den de jongens geen rolmodellen meer. In het hele middelbaar onderwijs zijn intussen al 56 % vrou-welijke leerkrachten. Vrouvrou-welijke leerkrachten vestigen ook een vrouwelijke leercultuur."

Verder worden ook ernstige kanttekeningen ge-maakt bij het gemengd onderwijs. Het artikel maakt melding van het feit dat op de internationa-le scène werk wordt gemaakt van homogene vak-klassen.

1. Is de minister op de hoogte van deze alarmeren-de berichten ?

2. Hoe speelt zij op deze tendensen in ?

3. Wanneer start Vlaanderen eventueel met een experiment van homogene vakklassen ?

Antwoord

Eerst wil ik hier ingaan op het alarmerende stuk dat voor de Vlaamse volksvertegenwoordiger aan-leiding was om te verzoeken dat dringende maatre-gelen genomen worden.

Mijn diensten volgen het maatschappelijk debat over de verschillen tussen de prestaties van jongens en meisjes op school en de vakliteratuur terzake inderdaad van nabij voor mij op. De resultaten van het longitudinale LOSO-onderzoek door prof. Ja n Van Damme in opdracht van het departement

On-derwijs waarnaar verwezen wordt, zijn mij uiter-aard bekend (LOSO : Longitudinaal Onderzo e k Secundair Onderwijs – red.). Deze lijvige rappor-ten tonen duidelijk aan dat jongens minder goed presteren op school dan meisjes. Dat lijkt een veel voorkomende trend in westerse landen te zijn, a l zijn er ook landen waar internationaal vergelijkend onderzoek andere sekseverschillen oplevert. De paragraaf die de Vlaamse volksvertegenwoor-diger integraal aanhaalt uit het artikel in De Stan-daard Magazine, is echter geen citaat van V l a a m s e o n d e r z o e k e r s. Het is het resultaat van een persoon-lijke mix van de journalist op basis van lectuur over het thema. Hij baseert zich daarbij hoofdzakelijk op Angelsaksische auteurs, zowel van academische publicaties als van vulgariserende/journalistieke werken.

Een centraal argument in het bewuste artikel luidt dat de studieresultaten van jongens gestaag achter-u i t g a a n , en dat dat niet alleen zo is in de Ve r e n i g d e S t a t e n , C a n a d a , Engeland en Au s t r a l i ë . De gege-vens voor Vlaanderen wijzen echter uit dat de stu-dieresultaten van jongens niet verslechteren. D a t lijkt alleen maar zo : jongens zaten vroeger met grotere aantallen dan meisjes in A S O - r i c h t i n g e n b i j v o o r b e e l d . Meisjes hebben hun achterstand in onderwijsparticipatie de voorbije decennia geluk-kig bijgebeend. Het relatieve verschil tussen jon-gens en meisjes, dat voorheen positief uitviel voor j o n g e n s, is dus verdwenen. Nu beide groepen even-redig aanwezig zijn in ons onderwijs, komt duide-lijk tot uiting dat er een verschil te noteren is, m a a r dat is geen nieuw gegeven. Meer jongens dan meis-jes hebben minder vlotte schoolloopbanen. Wat het artikel de "nieuwe gender gap" noemt, dient zich aan als ware het een recent en toenemend feno-meen.

Gaan we terug in de tijd en bestuderen we bestan-den die licht werpen op hoe goed jongens en meis-jes het in het Vlaamse onderwijs de voorbije de-cennia deden, dan blijkt deze genderkloof een con-stante te zijn. Globaal genomen zijn de schoolpres-taties van jongens iets minder goed. Maar V l a a m s e databestanden zijn bemoedigend : het fenomeen neemt veeleer af. De "vrije val" waarin jongens zich volgens de journalist bevinden, gaat dus niet op.

(2)

psychometri-sche factoren). Maar de literatuur is ook contradic-torisch en stoelt op zijn best op onderzoek in het buitenland.

D a a r o m , en omdat veelgehoorde veronderstellin-gen in de media en de publieke opinie op zijn minst voorbarig zijn, gaf ik in 1999 de opdracht voor twee onderzoeken naar de genderproblema-tiek in het onderwijs. Meer specifiek bestudeert het eerste onderzoek de verschillende prestaties van jongens en meisjes bij ons. Het betreft het O B P WO-project 99.05, "Onderzoek naar het ver-schil in schools presteren tussen jongens en meisjes in V l a a n d e r e n " , onder leiding van de Leuvense professoren Jan Van Damme en Agnes De Munter en co-promotoren Ignace Glorieux en Mark El-chardus van de VUB ( O P B WO : o n d e r w i j s k u n d i g, beleids en praktijkgericht wetenschappelijk onder -zoek ; VUB : Vrije Universiteit Brussel – red.). I n het tweede onderzoek wordt nagegaan of de man-vrouwsamenstelling van het onderwijspersoneel van invloed is op prestaties en waarden van jon-gens- en meisjesleerlingen. Dit OBPWO - p r o j e c t 9 9 . 0 1 , "Het geslacht der leerkrachten. Een onder-zoek naar de impact van de seksesamenstelling van het leerkrachtenkorps en van d sekse van de leer-l i n g e n " , wordt geleer-leid door de VUB-professoren Ig-nace Glorieux en Mark Elchardus.

De onderzoeksresultaten zullen volgend voorjaar gepubliceerd worden. Zonder op de studies vooruit te lopen, wil ik hier alvast toch een paar relaties die in het artikel gelegd worden, in perspectief plaat-sen.

Het artikel argumenteert dat de taalvoorsprong van meisjes vanaf het begin een voordeel voor de meisjes b e t e k e n t , w a a rdoor jongens onzeker worden en ver -storend gedrag gaan vertonen. Die frustaties maken dan dat jongens na twee, drie jaar op de sch o o l b a n -ken het vaak al voor beke-ken houden, stelt men. Als dit waar was, dan zou bij jongens in ons lager onderwijs reeds schoolachterstand op te tekenen v a l l e n . De onderwijsstatistieken die mijn departe-ment jaarlijks verzamelt en publiceert, tonen aan dat dit nauwelijks van enige betekenis is. S l e c h t s weinig jongens en meisjes lopen schoolachterstan-den op in het lager onderwijs, en het verschijnsel is bij beide seksen vrijwel gelijk verspreid (oorzaken van schoolachterstanden kunnen ondermaatse prestaties zijn, maar ook ziekte, o n g e v a l l e n , e t c. ) . De schoolachterstanden tekenen zich vooral af vanaf het tweede jaar secundair onderwijs.

De feminiseringstendens binnen het onderwijsperso neel biedt geen rolmodellen meer voor jongens; s t e r -ker, ze maken de schoolomgeving vrouwelijk.

In welke mate prestaties, houdingen en waarden van jongens (en meisjes) samenhangen met de mannen en vrouwen die de school bevolken, zal in kaart gebracht worden door het bovenvermelde o n d e r z o e k s p r o j e c t . Maar dat een recent V U B - o n-derzoek een c a u s a a l verband bewezen zou hebben tussen scholen met een overwicht aan vrouwelijke leerkrachten en het bissen bij jongens, zoals de journalist parafraseert, klopt geenszins.

Toen op databestanden gewerkt werd, o n t d e k t e men het samen voorkomen van twee variabelen, met name "jongens die schoolachterstanden oplie-pen" en "scholen met vrouwelijke directies". D e correlatie mag op het eerste gezicht opzien baren en werd destijds hypothetisch verklaard als zouden we misschien met een oorzaak-gevolgrelatie te maken hebben. Maar als je weet dat vrouwelijke directies structureel vaker voorkomen in T S O -/ B S O - s c h o l e n , scholen waar leerlingen met proble-matische schoolloopbanen naar doorverwezen w o r d e n , dan krijgen we een ander plaatje. D e achterstand werd met andere woorden vaak in an-dere scholen dan de huidige opgelopen. Het is dus niet zo dat vrouwen (leerkrachten, directies) zich repressiever zouden opstellen tegenover jongens dan tegenover meisjes. (TSO : t e ch n i s ch secundair onderwijs ; BSO : beroepssecundair onderwijs – red.)

Het beeld dat hier opgeroepen wordt als zou on-derwijspersoneel vandaag voor het overgrote deel vrouwelijk zijn, behoeft nuancering.

Van een toename van vrouwen in het leerkrachten-korps is vooral in het basisonderwijs sprake : c i j f e r s voor 1999-2000 geven aan dat 78,5 % van het on-derwijzend en bestuurspersoneel in het gewoon ba-sisonderwijs vrouw is. In 1989 was dat 73 %. In het secundair onderwijs is er sinds 1996 een licht over-wicht van vrouwen. Vrouwen maken er 54,9 % van het onderwijzend en bestuurspersoneel uit, t i e n jaar geleden was dat 49,1 % (1989-'90).

(3)

Hoewel vrouwelijke studenten iets talrijker en vlotter dan mannen hoger onderwijs doorlopen, zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in het docen-t e n k o r p s. Voor hogeschoolonderwijs is de seksesa-menstelling 42,7 % vrouwen en 57,3 % mannen. I n de Vlaamse universiteiten is slechts 13 % van het zelfstandig academisch personeel een seksegenote met wie vrouwelijke studenten zich kunnen identi-ficeren (cijfers voor 1999, uit Universiteit en Be-leid).

Gemengd onderwijs zou eveneens de sekseversch i l -len in schoolresultaten beïnvloeden.

Het samenzitten van jongens en meisjes is wel vaker voer voor debatten, internationaal en bij ons. Er zijn landen (zoals Denemarken) waar inder-daad voor bepaalde vakken opnieuw gescheiden les gegeven wordt. Doorslaggevend argument is dan dat met uniseksgroepen in een meer construc-tieve sfeer lesgegeven kan worden, wat zou leiden tot betere prestaties. Ik wil ook hier zeker de resul-taten van de onderzoeken aan de KU Leuven en de VUB afwachten.

Maar in ieder geval wordt er vaak van uitgegaan dat gemengd onderwijs in de Vlaamse onderwijs-context de algemene regel zou zijn. De school- en klasrealiteit van leerlingen laat een aanzienlijk ge-nuanceerder plaatje zien. Het gemengd worden van instellingen is in vele scholen een heel geleide-lijk proces, waar jaren over gaan.

71 % van de basisscholen is evenwichtig gemengd (tussen de 40 en 60 % leerlingen van eenzelfde ge-s l a c h t ) , maar 8 % van de lagere ge-scholen ige-s totaal niet gemengd ; de overige 21 % basisscholen zit daar ergens tussenin (Vlaamse Onderwijsindicato-ren 1998). Voor de secundaire scholen levert dit een ander beeld : 38 % is evenwichtig gemengd, 3 % is totaal niet gemengd. De overige, toch 59 % hebben een overwicht van meisjes of jongens. D e mixiteit naar geslacht in het vrij secundair onder-wijs is nog anders verdeeld : nog maar 23 % is evenwichtig gemengd, 4 % is uniseks.

Dat betekent meteen dat de leerlingenpopulatie in een aanzienlijk aantal scholen in Vlaanderen heel onevenwichtig is samengesteld. Maar zelfs bij "evenwichtig" gemengde scholen is vaak sprake van een sterke geslachtsscheiding, met vrijwel sek-sehomogene klassen per studierichting (verpleeg-aspirant, mechanica, ...).

Ko r t o m , het lijkt mij belangrijk dat we het onder-wijsbeleid richting geven op basis van wetenschap-pelijk gefundeerde kennis over de Vlaamse

situ-a t i e. De onderzoeksrsitu-apporten vsitu-an de lopende gen-derstudies zullen ons ongetwijfeld veel wijzer m a k e n . We weten uiteraard dat het onderwijs nog niet voor iedereen een succesverhaal is. Er doen zich bij bepaalde groepen – jongens en meisjes – nog problematische, maar uiterst complexe mecha-nismen voor, zoals het bekende watervalfenomeen in leerplichtonderwijs en de SOHO-problematiek onder meer illustreren (SOHO : ov e r g a n g s p r o b l e -matiek secundair onderwijs – hoger onderwijs – red.).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vorige Vlaamse minister van Welzijn heeft na zijn aanwijzing door de Vlaamse regering in 1997 als coördinerend minister voor kinderrechten een "interdepartementale

Het ontwerp dat voorzag in een halftijdse te- werkstelling onder het statuut van inwonende dienstbode en waarover de Adviesraad voor Bui- tenlandse Werknemers op 20 september

Aangezien de werken voor de aanleg van een brug over het kanaal nog moeten worden aan- b e s t e e d , zal het nog minstens twee à drie jaar duren vooraleer de op- en afrit

Vanaf het ogenblik van de volledige overheveling kan de Vlaamse Vervoermaatschappij starten met onder meer de optimalisatie van het leerlingenver- voer en kan eventueel

Zodra de weggebruikers door communicatie en er- varing de werkwijze van de installatie begrepen, begon men op een vlotte en veiligere manier in te w e v e n , zodat de

Op 22 augustus 2001 heeft deze afdeling aan de stad Leuven gemeld dat op basis van deze afschrif- ten geen ontwerp van besluit houdende goedkeu- ring van het aanvullend reglement

In het samen- werkingsakkoord tussen V DAB en VFSIPH over de bevordering van de tewerkstelling van arbeids- gehandicapten in het normaal economisch circuit zijn beide partijen er

In het Beleidsplan Kinderopvang dat de regering op 3 maart 2000 goedkeurde, wordt aangekondigd dat een werkgroep tegen midden 2000 een tech- nisch uitgewerkt ouderbijdragesysteem