Vraag nr. 51
van 14 december 2001
van mevrouw PATRICIA CEYSENS
B u i t e n s choolse kinderopvang – Regionale coörd i-natoren
Sinds 2001 subsidieert Vlaanderen buitenschoolse k i n d e r o p v a n g. Tegelijkertijd beraadt de V l a a m s e regering zich over de toekomst van de buiten-schoolse kinderopvang en de verhouding van de kinderopvang met jeugdwerking en schoolse op-vang.
De Vlaamse subsidiëring is er gekomen nadat de middelenstroom vanuit het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD) midden 2000 werd bevroren. Dat maakt dat op het werkveld re-gionale coördinatoren die gefinancierd werden vanuit het FCUD, geconfronteerd worden met een stijging van het werkvolume maar een bevriezing van de middelen.
1. Regionale coördinatoren hebben hun belang op lokaal vlak bewezen. Zij bouwen in niet onbe-langrijke mate mee het lokaal beleid inzake bui-tenschoolse opvang uit.
Waarom worden zij uitgesloten van de informa-tie die Kind en Gezin inzake buitenschoolse op-vang bezorgt aan de initiatieven ?
2. Regionale coördinatoren ontvangen sinds medio 2000 geen nieuwe middelen meer van het FCUD wanneer een nieuw initiatief buiten-schoolse kinderopvang start. In de subsidiëring die Kind en Gezin uitwerkte, is evenmin voor-zien in een subsidiëring van hun functie. N o c h-tans worden zij door gemeenten gevraagd actief op te treden bij de uitbouw van nieuwe initiatie-ven, bij de begeleiding van het totaal overleg. Waarom werd niet voorzien in een financiering voor hun functie, gelet op de dynamiek die zij op lokaal vlak teweeg weten te brengen ? 3. De regionale coördinator functioneert vandaag
vaak als schakel in de samenwerking tussen bui-tenschoolse opvang, schoolse opvang en jeugd-w e r k . De Vlaamse regering jeugd-werkt aan een nieuw buitenschools opvangbeleid waarbij de domeinen We l z i j n , Onderwijs en Jeugdwerk be-trokken zijn.
Werd binnen die samenwerking voorzien in een plaats voor de regionale coördinator ?
4. De minister kondigde een beleidsbrief inzake buitenschoolse kinderopvang aan.
Wanneer mag die beleidsbrief worden verwacht ?
Antwoord
De problematiek van de regionale coördinatie waar de Vlaamse volksvertegenwoordiger naar v e r w i j s t , werd al onderkend in het Beleidsplan Kinderopvang dat de regering op 3 maart 2000 g o e d k e u r d e. Met betrekking tot de regionale coör-dinatoren voor de buitenschoolse kinderopvang werd toen de optie geformuleerd te werken aan een meer uniforme en op kwaliteitsbewaking ge-richte aanpak. (Stuk 237 (1999-2000) – Nr. 1 – red.)
Het realiseren van deze doelstelling is evenwel geen sinecure. De verscheidenheid op het terrein tussen de verschillende regionale coördinatoren is immers enorm. Sommige zijn provinciaal georgani-s e e r d , andere arrondigeorgani-sgeorgani-sementeel, nog andere inter-gemeentelijk.
Inhoudelijk zijn er promotoren die zich richten op de veeleer administratieve begeleiding van IBO's, anderen kiezen prioritair voor een kwalitatieve in-v a l s h o e k , nog anderen meten zich een rol toe op het vlak van het lokale overleg (IBO : initiatief bui -t e n s choolse opvang – red.). Zowel naar s-truc-tuur, organisatie als het opnemen van taken, is er een zulkdanige diversiteit dat de regionale coördinato-ren niet als een duidelijke partner kunnen worden beschouwd binnen het kinderopvanggebeuren. H e t is vanuit deze context dat de drie gestelde vragen worden beantwoord.
1. Kind en Gezin verstuurt vaak gerichte informa-tie naar kinderopvangvoorzieningen. Dit ge-beurt voor alle deelsectoren. De specificiteit van die informatie maakt het niet altijd relevant deze aan andere actoren dan de voorzieningen zelf te bezorgen.
Het feit dat de identiteit van de regionale coör-dinatoren alles behalve duidelijk is, maakt het ook in dit verband niet evident hen als een be-trokkene te beschouwen.
be-p a a l d . Dit heeft geleid tot de eerder geschetste d i v e r s i t e i t . Ik herinner er ook aan dat sommige coördinatoren niet voor een bepaalde regio ac-tief zijn, maar voor één organiserend bestuur ... Het feit dat de Vlaamse volksvertegenwoordi-ger verwijst naar een optreden van regionale coördinatoren met betrekking tot enerzijds de uitbouw van nieuwe initiatieven en anderzijds de begeleiding van het lokale overleg, i l l u s t r e e r t bovendien de verschillen die op het terrein aan-wezig zijn. Inzake het begeleiden van het lokaal overleg wijs ik er terloops op dat dit duidelijk een taak is die door Kind en Gezin wordt opge-nomen en waar de regionale coördinatoren op zich geen rol in te spelen hebben.
Zolang er met betrekking tot de taken, de op-drachten en de functies van de regionale coördi-natoren niet meer eenvormigheid en duidelijk-heid is, is het niet aangewezen in een subsidië-ring te voorzien. Ik moet deze problematiek overigens ook verder evalueren in een bredere c o n t e x t . Het is immers zo dat voor geen enkele andere deelsector binnen de kinderopvang (par-ticuliere voorzieningen, erkende en gesubsi-dieerde diensten voor opvanggezinnen en kin-derdagverblijven) een gelijkaardig intermediair niveau bestaat. En ook de onduidelijkheid met betrekking tot het FCUD-dossier (Wordt de nu bestaande subsidie bestendigd ? Wordt ze geïn-dividualiseerd ?) verhindert terzake een structu-reel Vlaams initiatief.