• No results found

Annotation: Hoge Raad 2003-05-09

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Annotation: Hoge Raad 2003-05-09"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Annotation: Hoge Raad 2003-05-09

Heerma van Voss, G.J.J.

Citation

Heerma van Voss, G. J. J. (2007). Annotation: Hoge Raad 2003-05-09. Or Informatie, 29, 3710-3718. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/13644

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: Leiden University Non-exclusive license Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/13644

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Nj2007, 352 NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE

NJ2007,352

HOGE RAAD (CIVIELE KAMER) 9 mei 2003, nr. C01/226HR

(Mrs. R. Herrmann, D.H. Beukenhorst, A. Hammer- stein, P.e. Kop, F.B. Bakels; A-G Strikwerda)

3710 Aft.29 - 2007

NJ

(3)

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE

m.nt. prof. mr. G.J.]' Heerma van Voss JOL 2003,272

LJN AF3412 RvdW 2003, 91

BW art. 7:658; WvK art. 391, 450b

Het gaat in deze zaak om een arbeidsongeval aan boord van een schip. Toen de werknemer, die als leerling-matroos werkzaam was, tegen de instruc- ties in in het ruim verbleef, heeft zich een explosie van de lading voorgedaan. De werknemer, die ernstig gewondisgeraakt, heeft schadevergoeding gevorderd. Derederij heeft zich beroepen op eigen schuld van de werknemer. Het Hofheeft de rederij in beginsel tegenover de werknemer aansprakelijk geacht voor de gevolgen van het ongeval, doch heeft geoordeeld dat de werknemer een zekere mate van eigen schuld heeft aan zijn schade, doordat hij in strijd met de instructies het ruim is binnengegaan. De werknemer komt van dit oordeel in cassatie.

De Hoge Raad heeft onlangs in een geval waarin de redervan een schip werd aangesproken door de kapitein daarvan voor de schade die deze had geleden a1s gevolg van de fout van een opva- rende, geoordeeld dat weliswaar art. 391 WvK meebrengt datart. 7:658OW geen toepassingvindt ten aanzien van de dienst van dekapitein aan boord van een schip, maar dat moet worden aan- vaard dat art. 391 WvK, gelet op het stelsel van de wet ten aanzien van door een werknemer aan de werkgever of aan derden toegebrachte schade en op de ontstaansgeschiedenis van art. 391 WvK, niet eraan in de weg staat aan te nemen dat even- tuele fouten van een kapitein die hebben bijgedra- gen tot het ontstaan van de schade waarvan hij op grond van onrechtmatige daad vergoeding vordertvan de wer)(gever, slechts aan hem kunnen worden toegerekend indien deze schade in belang- rijke mate het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid (HR 12 april 2002, NJ 2003, 138).Op dezelfde gronden moet worden aangenomen dat deze uitleg ook heeft te gelden ten aanzien van art. 450b WvK, dat in dezelfde bewoordingen als art.391 WvKbepaalt dat art. 7:658 OW geen toe- passing vindt ten aanzien van de dienst van de schepeling aan boord van een schip

Arbeidsongeval schepeling; 'eigen schuld'-verweer werkgever; strekking art. 450b WvK.

In HR12april 2002,N]2003,138,is- samengevat weergegeven - geoordeeld dat weliswaar art.391WvK meebrengt dat art. 7:658 BW geen toepassing vindt t.a.v.dedienst vandekapitein aan boord van een schip, maar dat moet worden aanvaard dat art. 391 WvK, geletophetstelsel vandewetta.v.door een werknemer aandewerkgever ofaan een derde toegebrachte schade enopdeontstaansgeschiedenis van art.391 WvK, niet eraan indeweg staat aan tenemen dateventuele fou- ten van een kapitein die hebben bijgedragen tot het ontstaan vandeschade waarvan hijopgrond van on-

Nj2007,352 rechtmatige daad vergoeding vordert vandewerkgever, slechts aan hem kunnen worden toegerekend indien deze schade in belangrijke mate hetgevolgisvan zijn opzet of bewuste roekeloosheid.Opdezelfde gronden moet worden aangenomen dat deze uitleg ook heeft te gelden t.a.v.art. 450bWvK,dat indezelfde bewoordin- gen als art. 391 WvK bepaalt dat art. 7:658BW geen toepassing vindt t.a.v.deschepeling aan boord van een schip endat dezelfde ontstaansgeschiedenis heeft.

A. EI Hachioui, te Rotterdam, eiser tot cassatie, adv.

mr.J.B.M.M. Wuisman, tegen

1. De vennootschap onder firma 'Hester', te Rotter- dam,

2. D.J. Arends, te Rotterdam,

3. L.W.c. Hassing-Arends, te Rotterdam, verweerders in cassatieniet verschenen,

Hof:

Beoordeling van hethoger beroep In hetprindpaaleninddenteel appel.

1. Tegen de vaststaandefeitenzoalsin het be- streden vonnissub 2 is weergegeven is niet opgeko- men,zodathet hofookuitgaatvandezefeiten. Tegen de achtergrond van deze feiten en gelet op hetgeen voorts door partijen is aangevoerd gaat het in deze zaak om het volgende.

1.1. De rederij is eigenaar van het m.s. Hester.

Op 8 augustus 1998 heeft zich in het ruim van de Hester tijdens een reis van Bordeaux naar Teign- mouth een explosie voorgedaan.

Daarbij is EI Hachioui, die aan boordals leerling- matrooswerkzaamwas,ernstig gewond geraakt.

1.2. De lading die zich in het ruim bevond be- stond uit raapzaadmeel, op het cognossement om- schreven als'rapeseedextraction mealinbulk'Rape- seedextaction meal komtvoorop de lijstvangevaar- lijke stoffen vande International Maritime Organisa- tion alszijnde materiaal dat onder bepaalde omstan- digheden spontaantot zelfontbranding kanovergaan.

Het raapzaadmee was gespoeld met hexaan.

1.3. EI Hachioui stelt de rederij aansprakelijk voorde schadedie hij doorhet ongeval heeftgeleden en heeft in kort geding veroordeling van de rederij tot betalingvan een voorschot op de schadevergoe- ding gevorderd.

De rederij heeft op haar beurt de fabrikant van de lading, Cereol SA, in vrijwaring opgeroepen.

1.4: EI Hachioui steltdat de rederij alswerkgever gehoudenis de schadedie hem ter zakevan het on- geval dat hem in dienstbetrekking is overkomen te vergoeden.

EI Hachioui verwijtde rederij dat dezevoorafniet heeft onderzochtwat de aard van de ladingwas en niet heeftvoldaan aandiverse voorschriften voorhet vervoer van een dergelijke lading. Daardoor is een verhoogd risico op arbeidsongevallen ontstaan,welk risico zich heeft verwezenlijkt. De rederij heeft EI Hachioui evenmingewaarschuwd voorhet gevaarlij- ke karaktervan de lading.

NJ

AfL29-2007 3711

(4)

NJ2007,352

1.5. De rederij beroept zichop eigenschuldvan EI Hachioui aangezien deze in strijd met de instruc- ties het ruim is ingegaan en zich daar vermoedelijk met een aansteker heeft proberen bij te lichten.

EI Hachioui beroept zichop analogische toepas- sing van artikel 7:658 BW en stelt dat voor eenver- weer van eigenschuldgeen plaats is.

1.6. De president heeft de hoofdzaak en de vrij- waringzaak gevoegd behandelden in het bestreden vonnis inde hoofdzaak geoordeeld dat enige aanspra- kelijkheid van de rederij in beginsel gegeven was doch tevens dat van eigen schuld van EI Hachioui sprake was en de rederij veroordeeld tot betaling aan EI Hachioui van een bedrag van f 25.000= en in de vrijwaringzaak de vordering afgewezen.

2. Degrievenleningzichvooreengezamenlij- ke behandelingen strekkenertoe het geschil in volle omvang door het hof te doen beoordelen.

2.1. Het hof acht op grond van de zich bij de stukken bevindende getuigenverklaringen hetvol- gende aannemelijk geworden.

- De kapitein van de Hesterging ervan uit, dat de lading volstrekt ongevaarlijk was en heeft geenna- vraaggedaanomtrent bijzondere eigenschappen van de ladingdan weIbijzondere maatregelen die tijdens de reis dienden te wordengetroffen.

- Tijdens de reis is niet geventileerd en de luiken van het ruim waren dicht.

- EI Hachioui is in strijdmet de mondeling gegeven instructie het ruim ingegaan.

2.2. Voorts acht het hof op grond van de uit- spraakvande Raad voorde Scheepvaart in deze zaak en het rapport van Malcolm Haggert, de expert van de P&I club van de rederij, voldoende aannemelijk dat de kapitein vande Hester had moeteninformeren naar de aard van de lading en ook zelf had moeten onderzoeken wat de aard van de ladingwas. Hij zou dan tot de conclusie zijn gekomen dat met hexaan gespoeld raapzaadmeel v66r belading goed moet luchten en tijdensde reisgeventileerd moet worden in verband met de mogelijke aanwezigheid van res- ten hexaangas, welk gas zeer explosief is.

2.3. Nu de kapitein een aantal voorschiften ver- band houdend met de gevaarlijke aard vande lading niet heeft nageleefd, zichin het ruimwaardie lading zichbevondeen explosie heeft voorgedaan en niet is gebleken dat die explosie zich ook zou hebben voorgedaan wanneer de voorschriften weI waren nageleefd - de juiste oorzaak van de explosie isim- mers niet komenvastte staan - moet ervanworden uitgegaan dat de explosie is veroorzaakt door het niet naleven vandievoorschriften. Datisonrechtma- tigjegens EI Hachioui en de rederijis dan ookjegens EI Hachioui in beginsel aansprakelijk voordatonge- val en schadeplichtig. Dat het ongeval is gebeurd nadat EI Hachioui zijnwerkzaamheden voordie dag hadbeeindigdis niet van belang.

3.1. Gelet op de duidelijke bepaling van artikel 450bK is naar het oordeel van het hof voor analogi- sche toepassingvan artikel7:658 BW geen plaats.

3.2. Hoewel het hofniet aannemelijk geworden acht dat EI Hachioui in het ruim zijnaansteker heeft

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE

gebruikt, is het hofniettemin vanoordeeldat sprake isvaneigenschuld vanEI Hachioui. Doordat hijtegen de instructies toch het ruim is ingegaan, beyond hij zichdichterbij de explosie waardoor zijnverwondin- gen ernstiger zijn en dus zijn schade groter is dan wanneer hijzichniet in het ruimzou hebbenbevon- den ten tijde van de explosie.

3.3. Voor de bepaling van de mate van eigen schuld acht het hof van belang dat de kapitein de lading volstrekt ongevaarlijk achtte zodat ook EI Hachioui daarvanmocht uitgaan.

3.4. Het hof komt dan ook tot een lichteremate van eigenschuld dan de president.

3.5. Voorts dient enerzijds rekeningte worden gehouden met het - volgens het hof aanwezige - restitutierisico, enanderzijdsmethet belangvan EI Hachioui, wiens inkomsten als gevolg van het onge- val aanzienlijk zijn gedaald.

3.6. AIle omstandigheden tegenelkaarafwegend acht het hof toewijzing van de - vermeerderde - vordering tot een bedragvanf 50.000in de redelig- gen.

4. Uithetvorenstaande voIgt dat het bestreden vonniszal worden vernietigd.

Het hof acht termen aanwezig de kostenveroor- delingvan dat vonnis te handhaven.

De rederij zalalsde in het ongelijk gesteldepartij in de kosten van principaal appel wordenveroor- deeld. In het incidenteel appel, waarin EI Hachioui voor een deel in het gelijk is gesteld acht het hof termen aanwezig de kosten te compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kostendraagt.

(enz.) Cassatiemiddel:

Schending van het recht en/of verzuimvan vormen, die bij niet-inachtneming tot nietigheid leiden, door het Hofdoor in het bestreden arrest te overwegen en in het dictum te beslissen als ter aangehaalde plaatse staat vermeld, meer in het bijzonder om de volgende,voorzoveel nodigin onderlingverbandte beschouwen redenen:

Inleiding

EI Hachioui vordert van verweerders in cassatie - verderaan te duiden met Hesterc..s - een voorschot op de vergoeding voorde schade, die hijalsIeerling- matroos als gevolg van een ongeval - (explosie in het ruim) - op 8 augustus 1998 op het door Hester c.s. gerede motorschip QUO VADIS heeft geleden.ln roy. 2.3van het bestredenarrest acht het Hofvanwe- ge tekortkomingen van de kapitein Hesterc.s,in be- ginsel aansprakelijk voorhet ongeval en schadeplich- tig jegens EI Hachioui. Omtrent het door Hester c.s.

opgeworpen verweervan 'eigenschuld' bij EI Hachi- oui overweegt het Hofhet volgende:

(i) vanwege de duidelijke bepalingvan artikel 450bWvK is vooranalogische toepassingvanartikel 7:658 BW geen plaats(rov. 3.1):

(ii) doordat EI Hachioui tegen de instructies in toch het ruim is ingegaan,bevondhijzichdichter bij

3712 AO.29 - 2007

NJ

(5)

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE

de explosie waardoor zijn verwondingen ernstiger zijn en zijn schade groter is dan wanneer hij zich niet in het ruim zouhebben bevonden ten tijdevan de explosie (rov. 3.2);

(iii) voorde matevan eigenschuld acht het Hof vanbelang, dat de kapitein de lading volstrekt onge- vaarlijk achtte,zodatookEI Hachioui daarvan mocht uitgaan:

Een en ander houdt in dat naar het oordeel van het Hofde schade die EI Hachioui heeft geleden en nog zallijden, wegens 'eigen schuld' voor een deel voor zijn rekening blijft althans dat te verwachten valt dat deze voor een deel voor zijn rekening zal blijven. Mede hierom stelt het Hof het door Hester te betalen voorschot vast op een bedrag van fl.50.000,-, terwijl een bedrag vanfl.250.000 was gevorderd. De'eigen schuld' van EI Hachioui speelt ookmeein de beslissing om in het incidenteel appel de proceskosten te compenseren.

klachten

Devraag ofHester c.s. met rechteen beroepop 'eigen schuld' van EI Hachioui doen, wordt in ieder geval beheerst door artikel6:101 BW. Uitlid 1 vandat ar- tikelvoIgt dat voorhet aanvaarden van eigen schuld onder meervereistisdat de schade mede het gevolg is vaneen omstandigheid die aan debenadeelde kan worden toegerekend.De omstandigheid waarom het in het onderhavige geval gaat, betrefthet binnengaan door El Hachioui van het ruim tegen de instructies in. Ter rechtvaardiging van zijn gedragheeft EI Ha- chioui ook in appel aangevoerd: 'Omstreeks 17.00 uur die dag het tijdstip van einde werktijd, heb ik een ronde overhet schip gemaakt. Wij bevonden ons toen al op zee. Ik maakte deze ronde omdat de af- spraak was bij einde werktijd te kijken of alles zee- vastzat.Ikzagdat het stuurboord luiknabij de brug, dat toegang gaf tot het ruim, openstond. Ik hoorde tevens eensoortgebonk in het ruim, alsofer eenstuk ijzerergens tegenaan sloeg. Uiteigeninitiatiefging ik vervolgens het ruim in om vast te stellenwat dat geluid was' (memorie van antwoord, sub 7.6) Aan deze stellingen besteedt het Hofgeen aandacht; zij worden niet onjuist bevonden, zodat zij in cassatie voorjuist mogen wordengehouden. De door EI Ha- chioui gestelde rechtvaardiging voorhet binnengaan van het ruim en het feit dat hij niet gewaarschuwd was voorenig gevaar van de lading en daarmeeook niet anderszins bekend was, staan er aan in de weg althans kunnen er aan in de weg staan om het bin- nengaan in het ruim tegen de instructies in als een omstandigheid aan te merken, die aan EI Hachioui is toe te rekenen in de zin als in artikel 6:101 BW bedoeld. Indien het Hofaan de gestelde rechtvaardi- ging is voorbijgegaan omdat zij voor de vraag van de toerekening geen relevante omstandigheid is of kanzijn, geefthet Hof daarmeeblijk vaneenonjuiste opvatting. In iedergeval is het arrest niet voldoende gemotiveerd, omdatuit het arrest niet blijkt waarom het Hof aan de gestelde rechtvaardiging is voorbij gegaan.

N]2007,352 2. Om de schade geheel of gedeeltelijk voor rekening vandegelaedeerde te kunnen latenwegens een hem toe te rekenen omstandigheid, is rechtens vereist datdie omstandigheidincausaal verband staat metdeschade.

a. Het ernstige letseldat EI Hachioui heeft opgelo- pen, is veroorzaakt door de explosie. Van eigen schuld van EI Hachioui kan pas sprake zijnwanneer komtvastte staandat EI Hachioui aan het plaatsgrij- pen van de explosie en zo aan het ontstaan van zijn letsel (schade) heeft bijgedragen. Het Hofheeft dit miskend. Het Hof heeft niet meer vastgesteld dan dat EI Hachioui tegen de instructies in het ruim is binnengegaan en zo zichdichterbij de explosie be- vond. Daarmee staat echterniet vastdat EI Hachioui (mede)de explosie heeftveroorzaakt. Datisookniet anderszins komen vast te staan of aannemelijk ge- worden.

b. Voor de vaststelling of het causaal verband aan- wezig is,isnietvoldoende dat de omstandigheid, die aan de gelaedeerde op de voetvan artikel6:101 BW kanwordentoegerekend, een conditio sine qua non voorhet lijden van de schade is geweestmaar is te- vens vereist dat de schade opde voetvanartikel6:98 BW aan de gelaedeerde kan worden toegerekend.

Aan dit causaliteitsaspect gaat het Hof voorbij, hoe- weI er aanleiding bestond om er aandacht aan te geven. EI Hachioui wasnietgewaarschuwd voorenig gevaar vande lading enwasdaarmee ooknietanders- zins bekend. De schade dieEI Hachioui heeftgeleden en nog lijdt, bestaat uit schade als gevolg van zeer ernstigletsel. Datletsel hoefde hij bij het binnengaan vanhet ruim, ookalgeschiedde dat tegende instruc- ties in, wegens onbekendheid met enig gevaar van de lading in het ruimin redelijkheid niet te verwach- ten.Gelet opdezeomstandigheden, dient te worden geoordeeld althans kan worden geoordeeld dat de schade, die EI Hachioui als gevolg van het ongeval op 8 augustus 1998 heeft geledenen nog lijdt, niet aan hem is toe te rekenen. Indien het Hofde zojuist genoemde omstandigheden niet relevant heeft ge- oordeeld voorde in dit onderdeel aan de orde zijnde toerekeningsvraag, geefthet Hofblijk vaneenonjuis- te rechtsopvatting. In ieder geval is het arrest niet naarde eisenvande wet gemotiveerd, omdat uit het arrest niet blijkt waarom het Hofde zojuistgenoem- de omstandigheden niet relevant acht voor de hier aan de orde zijnde toerekeningsvraag. Een en ander geldtnogte meer, indiende in onderdeel1vermelde rechtvaardiging voor het binnengaan van het ruim door- EI Hachioui in aanmerking wordt genomen.

3. Ook alzoumoeten wordenaangenomen dat het Hofheeftgeoordeeld en ookheeftkunnenoorde- len dat de schade, die EI Hachioui heeft geleden en noglijdt, incausaal verband staat metde omstandig- heid dat hij tegen de instructies in het ruim is

binnengegaan, en dat dezelaatsteomstandigheid hem op zich zelfkanwordentoegerekend, zodatde schade merle een gevolg is van een aan EI Hachioui toe te rekenen omstandigheid, dan heeft het Hof - geletopdeinlid1van artikel6: 101 BWvervatte billijk- heidscorrectie - niettemin ten onrechteaangenomen

NJ

Aft.29 - 2007 3713

(6)

NJ2007, 352

althans mogelijk geacht dat een gedeelte van de schade, die EI Hachioui heeft geleden en nog zallij- den, voorzijn rekening blijft.

a. Ingevolge lid 1 van artikel 6:101 BW kan de bil- lijkheid meebrengen dat schade geheel voorrekening vande laedens blijft, ondanks dat aan de schade een omstandigheid heeft bijgedragen die aan de gelae- deerde is toe te rekenen. In het onderhavige geval brengt de billijkheid dit laatste mee. De schade die EI Hachioui heeft geleden en nog lijdt, is het gevolg van een ongeval dat plaats Yond bij de uitoefening door hem van werkzaamheden als werknemer van Hesterc.s.. Hetongeval heeft kunnenplaats vinden mededoordatdoorde kapitein eenaantalvoorschrif- ten niet in acht zijngenomen, wat Hester c.s. in be- ginsel jegens EI Hachioui aansprakelijk voor de schade doet zijn. Weliswaar is de schade mede het gevolg van het binnengaan door EI Hachioui vanhet ruim tegende instructies in,maardat gedrag vormt geen opzetof bewusteroekeloosheid. Althans dat is doorhet Hof nietvastgesteld en voigt ooknietzonder meer uit wat het Hof omtrent de eigen schuld van EI Hachioui heeft overwogen. Onder de zojuistge- noemde omstandigheden eist de billijkheid, dat de vergoedingsplicht van Hester c.s. geheel in stand blijft. Daaraan staat niet in de wegdat ingevolge ar- tikel 450b WvK artikel 7:658 BW niet op de rechts- verhouding tussen EI Hachioui en Hester c.s. van toepassing is.

b. Zelfs indienin geval vaneen schepeling ookbui- ten het geval van opzet of bewuste roekeloosheid 'eigenschuld' vanhembij de toedeling vande schade in aanmerking mag worden genomen, geldt niette- min rechtens dat dat toch slechtszal mogen indien er aan de zijde van de schepeling sprake is van ten minste sterkalthans meer dan normaal verwijtbaar gedrag, dat mede aan de schade heeft bijgedragen.

Ditheeft het Hofmiskend. Wathet Hofin het bestre- den arrest omtrent de eigenschuld van EI Hachioui opmerkt - zie met name de roy. 3.3 en 3.4 van het bestredenarrest -, houdtniet een sterkof meerdan normaal verwijtbaar gedrag van EI Hachioui in. AI- thans, indien het Hof daarvan wei is uitgegaan, is zijnuitspraak op dit puntonvoldoende gemotiveerd.

Ditgeldt te meer, indien de in onderdeell vermelde rechtvaardiging voor het binnengaan van het ruim door EI Hachioui in aanmerking wordtgenomen.

ConclusieA-G:

1. Hetgaat in deze zaak, die betrekking heeft op een arbeidsongeval aan boord van een schip, om de vraag naar de grenzen van het 'eigen schuld'- verweer van de rederjwerkgever, zulks in verband met art. 450bWvK dat art. 7:685 BW van toepassing uitsluit ten aanzienvande dienstvande schepeling aan boordvan een schip.

2. In cassatie dient van de volgende feiten te worden uitgegaan uitgegaan (zier.o. 1van het arrest van het Hofin verbinding met r.o. 2.1 tIm 2.3 van het vonnisvande President en voorts r.o. 2.1 vanhet arrest van het Hof).

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE

(i) Verweerster in cassatie sub1,hierna: de rederij, iseigenaar vanhet m.s. Hester. Op 8 augustus 1998 heeftzich in het ruimvande Hestertijdenseen reis van Bordeaux naar Teignmouth een explosie voorgedaan. Daarbij is eiser tot cassatie, hierna: EI Hachioui, die aan boord als leerling-matroos werk- zaamwas en die - in strijdmet mondeling gegeven instructies - het ruim vlak voor de explosie was binnengegaan, ernstiggewond geraakt.

(ii) De lading die zich in het ruim bevond be- stond uit raapzaadmeel, op het cognossement om- schreven als'rapeseedextraction in bulk'. Rapesead- extraction mealkomtvoorop de lijstvangevaarlijke stoffen van de International Maritime Organisation als zijnde materiaal dat onder bepaalde omstandig- heden spontaan tot zelfontbranding kan overgaan.

Hetraapzaadmeel was gespoeld met hexaan.

(iii) De kapitein vande Hester gingervanuit dat de lading volstrekt ongevaarlijk was en heeft geen navraag gedaan omtrent bijzondere eigenschappen van de lading dan wei bijzondere maatregelen die tijdens de reisdienden te wordengetroffen. Tijdens de reisis nietgeventileerd en de luikenvanhet ruim warendicht.

3. Bij inleidende dagvaarding van 7 juli 1999 heeft EI Hachioui de rederij in een kort gedingvoor de President van de Rechtbank te Rotterdam gedag- vaard. EI Hachioui heeft gesteld dat de rederij als werkgever onrechtmatigjegens hemheeftgehandeld alsgevolg waarvan EI Hachioui schadeheeftgeleden.

In eerste aanleg heeft hij een voorschot gevorderd op de schadevergoeding ter hoogte van f 100.000.

De rederij heeft de vordering weersproken met een beroep op eigen schuld van EI Hachioui nu deze in strijd met de mondelinge instructies het ruim is binnengegaan.

4. In zijn vonnis van21 september 1999 heeft de President geoordeeld dat de rederij weliswaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens EI Hachioui, maar dat niet valt uit te sluitendat tevenssprakeis van eigen schuld aan de zijde van EI Hachioui (r.o.

5.1). De President heeft het gevraagde voorschot daarom gematigd en de vordering van EI Hachioui toegewezen tot een bedragvan f 25.000.

5. De rederij isvanhet vonnis vande President in hogerberoepgekomen bij het Gerechtshof te 's- Gravenhage. EI Hachioui heeftincidenteel hogerbe- roep ingesteld. Hij heeft bij die gelegenheid zijn eis vermeerderd tot een bedragvan f 250.000,-.

6. Bij arrest van 19juni 2001 heefthet Hofhet vonnis vande President vemietigd. HetHofoordeel- de dat de kapitein vande Hester onrechtmatigjegens EI Hachioui heeft gehandeld door een aantal voor- schriften verband houdendemet de gevaarlijke aard van de lading niet na te leven terwijl ervan moet worden uitgegaan dat de explosie is veroorzaakt doorhet niet naleven vandie voorschriften (r.o. 2.3).

Het Hofwas evenwel van oordeel dat er sprake is vaneigenschuld vanEI Hachioui doordatdezetegen de instructies in toch het ruimis ingegaan. Hierdoor bevond hijzichdichter bij de explosie waardoorzijn verwondingen emstiger zijnen dus zijnschadegro-

3714 Aft.29 - 2007

NJ

(7)

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE

ter is dan wanneer hij zichniet het ruim zouhebben bevonden ten tijde van de explosie (r.o. 3.2). Voor de bepaling van de mate van eigen schuld is naar 's Hofs oordeel van belang dat de kapitein de lading volstrekt ongevaarlijk achtte zodat ook EI Hachioui daarvan mochtuitgaan (3.3). HetHofoordeelde dan ook een Iichtere mate van eigen schuld aanwezig dan de President (3.4). HetHofheeft de - verrneer- derde - vordering van EI Hachioui toegewezen tot een bedragvan f 50.000,-.

7. EI Hachioui is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit vier onder- delen opgebouwd middel. De rederij is in cassatie niet verschenen. EI Hachioui heeft bij gelegenheid vande schriftelijke toelichting subonderdeel2.a van het middel ingetrokken.

8. Aangezien de klacht van subonderdeel 3.a van het middelvande verstestrekking is,zalikdeze klacht eerst bespreken. De klacht richt zich tegen hetgeenhet Hofheeft overwogen en beslistmet be- trekking tot de vraag of sprake is van eigen schuld bij EI Hachioui en verwijt het Hofeen onjuiste toe- passing te hebben gegeven aan art. 6:101 BW door na te laten de in lid 1 vervatte billijkheidscorrectie toe te passen, althans onvoldoende heeft gemoti- veerdwaaromhet de billijkheidscorrectie niet heeft toegepast. Betoogd wordtdat de billijkheidscorrectie ertoe leidt dat de vergoedingsplicht van de rederij geheelin stand blijft nu, aangenomen dat de schade mede het gevolg is van het binnengaan door EI Ha- chioui van het ruim tegen de instructies in, het ge- drag van EI Hachioui geen opzet of bewuste roeke- loosheid vormt. Daaraan staat niet in de wegdat in- gevolge art. 450bWvKart. 7:658 op de rechtsverhou- dingtussenEI Hachioui en de rederij nietvantoepas- sing is,aldus het middel.

9. Nahet uitbrengen van de cassatiedagvaar- dingisop 12april2002doorde Hoge Raad uitspraak gedaaninde zaakHeijboer/De Branding(RvdW2002, 70 (N]2003,138;red.)).De uitspraak is rechtstreeks van belangvoor het onderhavige geval. Ook in Heij- boer/De Branding ging het om een arbeidsongeval dat plaatsvond aan boord van een schip. Heijboer, de ingeleende kapitein van het schip, was in 1990 tijdenshet afmeren gewond geraaktdoordathij met zijn been verstrikt was geraakt in een Ius. Daarbij was hij ten valgekomen en had hij zijn been op ver- schillende plaatsengebroken. Heijboer sprak deei- genaarvanhet schip, De Branding, aan tot schadever- goeding. Heijboer stelde dat sprakewas vaneen on- rechtmatige daad van de tweede machinist (Stolk) waarvoor Heijboer aansprakelijk was; Stolk had te- gen de instructies van de kapitein een tros losge- gooid. Het Hof oordeelde dat in beginsel op De Branding aansprakelijkheid rustte, maar dat tevens sprakewasvaneigen schuld vande kapitein, nu deze in de Ius van de tros was gaan staan terwijl er met de tros werd gemanoeuvreerd. In cassatie werd er onder meer overgeklaagd dat het Hofalduseen on- juiste toepassing heeft gegeven aan art. 6:101 BW omdat foutenvanHeijboer slechts aan hem kunnen worden toegerekend in het geval van opzet of grove

NJ2007,352 schuld. Ten aanzien van deze klacht overwoog de Hoge Raad:

'3.5. Hetonderdeel slaagt. Wei missenin een geval als het onderhavige zowel art. 7A:1638x lid2 (oud)BW alsart. 7:658 lid2 toepassing, niet aileenalsgevolg vanhet bepaalde inart. 391WvK, maar ook omdat in art. 1638x niet een bepaling als het vierde lid van art. 7:658 was opgenomen.

Ingevolge deze bepalingen kan de werkgever ter afwering van zijnaansprakelijkheid voorschade diede werknemer heeftgeleden inde uitoefening vanzijnwerkzaamheden, slechtsdan een beroep op eigen schuld van de werknemer doen, wan- neer aan deze opzet of bewuste roekeloosheid kan worden verweten. Deze beperking past in het stelselvan de wet, dat ten aanzien van door de werknemerbij de uitvoering vande arbeidso- vereenkomst aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade isgehouden, toegebrachte schade inhoudt dat de werknemer te dier zake in beginsel niet jegens de werkgever aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid; zie art. 7:661 en art. 7A: 1639da (oud), welke artikeleninart. 391WvK niet buiten toepassing zijnverklaard. Weliswaar golden deze bepalingen nog niet in 1990, maar toen was wei reeds in de jurisprudentie aanvaard dat de werknemer voor door hem aan de werkgever toegebrachte schade slechts aansprakelijk kon zijn, indienhem daarvan een ernstigverwijtkon worden gemaakt (HR 1 november 1991, nr.

14388,N]1992, 32).

In het Iichtvan dit een en ander, en in aanmer- kinggenomendat de ontstaansgeschiedenis van art. 391 WvK niet tot een ander oordeel noopt, moet worden aanvaard dat art. 391 niet eraan in de weg staat aan te nemen dat eventuelefouten van een kapitein, die hebben bijgedragen tot het ontstaanvande schadewaarvan hij op grondvan onrechtmatige daad vergoeding vordert van de werkgever, slechts aan hem kunnen worden toegerekend indien de schade in belangrijke mate het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Zulks geldtookinde relatietussen een ingeleende arbeidskracht en degenediehem heeftingeleend en diedoorhemwordtaangespro- ken op grond van art. 1403 (oud) BW.

3.6. Het Hofheeft dan ook door te oordelen dat de mate waarin de fout van Stolk, indienbe- wezen, aan de schade heeft bijgedragen in ver- houding tot de mate waarin de aan Heijboer toe te rekenenomstandigheden tot het ontstaanvan de schade hebben bijgedragen, dermate gering is dat de schade geheel voor rekening van Heij- boer dient te blijven, hetzij blijk gegeven vaneen onjuiste rechtsopvatting - in het geval dat het van een andere maatstaf dan hiervoor in 3.5 is vermeld mocht zijn uitgegaan -, hetzij zijn oor- deel niet begrijpelijk gemotiveerd.'

10. In het arrestHeijboer/De Branding was sprakewasvanuitsluitingvande toepassing vanart.

NJ

Aft. 29 - 2007 3715

(8)

N]2007,352

7A:1638x(oud)/art. 7:658 BW op grond van art.

391 WvK, en niet op grond van art. 450bWvK, zoals in het onderhavige geval. Art. 391 WvK ziet namelijk op de arbeidsovereenkomst van de kapitein, terwijl art.450bWvK betrekking heeftopdearbeidsovereen- komstmet de (overige) schepelingen. Uitde conclu- sie van Advocaat-Generaal Langemeijer voorhet ar- rest Heijboer/De Branding (onder 2.3 e.v.) blijkt evenwel dat doelen strekking vande beidebepalin- gen dezelfde zijn. Daaruit vloeitvoortdat het arrest Heijboer/De Branding onverkort van toepassing is op situatiesdiezijn onderworpen aanart.450bWvK.

11. Inde eerdergenoemde conclusie staat Lan- gemeijer uitvoerig stilbij de achtergrond en wetsge- schiedenis van de artt. 391 en 450bWvK. Hij komt tot de conclusie dat de uitsluiting vanart. 7A: 1638x (oud)/art. 7:658 BW haar grondslag vindt in de bij- zondereomstandigheden waaronder op een zeereis de arbeid wordt verricht, maar dat vandaag de dag niet gemakkelijk te begrijpen is waarom die uitslui- ting nog bestaat. In het lichtvan de beschouwingen van Langemeijer kanmen het dan ookeens zijn met de opmerking in de namens El Hachioui gegeven schriftelijke toelichting dat de 'stiefmoederlijke be- handeling' van de schepelingen eerder lijkt op 'een omissie dan een bewuste politieke keuze' en dat uit de wetsgeschiedenis van art. 450bWvK niet blijkt 'dat het ooitde bedoeling vande wetgever isgeweest omschepelingen minderbescherming te biedendan overige werknemers' (onder36).

12. Iniedergeval isduidelijk dat in het lichtvan de uitspraak vande Hoge Raad in de zaak[betrokke- ne 1 en 2] subonderdeel 3.a slaagt. Mede gelet op zijn ontstaansgeschiedenis staat art. 450bWvK niet eraan in de weg om aan te nemen dat eventuele foutenvan een matroos, die hebben bijgedragen tot het ontstaan van de schade waarvan hij op grond van onrechtmatige daad vergoeding vordert van de werkgever, slechts aan hem kunnen worden toege- rekendindiende schade in belangrijke mate het ge- volg is van zijn opzetof bewusteroekeloosheid. Het oordeel van het Hofdat de mate waarin de aan El Hachioui toe te rekenen omstandigheden tot het ontstaanvande schade hebbenbijgedragen zodanig grootisdat de schade grotendeels voorrekening van EI Hachioui dient te blijven, isdaarom hetzij gegrond op een onjuiste rechtsopvatting - in het geval dat het Hof van een andere maatstaf dan hiervoor is vermeld mocht zijn uitgegaan -, hetzij ontoereikend gemotiveerd, aangezien zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is dat de enkeleom- standigheid dat El Hachioui tegen de mondelinge instructies het ruim is binnengegaan aangemerkt dient te worden alsopzetof bewusteroekeloosheid.

13. Terzijde merkik nog het volgende Ope Inde namensEl Hachioui gegeven schriftelijke toelichting (bIz. 6, voetnoot 5) wordt als opvatting naar voren gebrachtdat de kwestie of El Hachioui opzettelijk of met bewuste roekeloosheid heeft gehandeld zowel in het kadervan de toerekening (Lv.m. de primaire verdelingsmaatstaf van art. 6:101 lid 1 BW), als in het kader van de billijkheidscorrectie kan worden

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE

geplaatst. Of deze opvatting als juist kan worden aanvaard is athankelijk van het antwoord op de (omstreden) vraag ofbij de primaire verdelingsmaat- staf van art. 6:101 BW het algemene criterium van art.6:98BW geldtdanweI eensinequa non-verband met een eigensoortig toerekeningscriterium (vgl.

Asser-Hartkamp 4-1 nr.448a).Aan de toepassing van de billijkheidscorrectie behoeft men in de eerstbe- doelde opvatting niettoe te komen, indiende schade niet mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de werknemer kan worden toegerekend omdat geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. In de laatstbedoelde opvatting wordt direct doorgegrepen naar de billijkheidscor- rectie.

14. Ikdiep de kwestie niet verder uit en volsta ermee erop te wijzen dat in HR 9 november 2001, N]2002. 79 nt. PAS de invloed van opzettelijk of be- wust roekeloos gedrag vande werknemerkennelijk werdgeplaatst inhet kadervande billijkheidscorrec- tie.De zaak betrofoverigens een'gewoon' arbeidson- geval waarbij geen sprake was van een wettelijke uitsluiting vande toepassing vanart. 7:658 BW. Art.

6:101 BW speelde in de zaak een rol omdat de werkneemster om haar moverende redenen ervoor had gekozen de werkgever op grond van art. 6:170 BW aansprakelijk te stellen. De Hoge Raad oordeelde dat wanneerer schade binnendienstverband wordt geleden en het dewerkgever isdiein eersteinstantie de arbeidsomstandigheden bepaalt, de in art. 6:101 BW bedoelde billijkheid eist om de schuld van de werknemer die niet bestaat in opzet of bewuste roekeloosheid, voor rekening van de werkgever te laten komen. De Hoge Raad sluit met deze overwe- gingaan bij de (in de conclusie voor het arrest geci- teerde) wetsgeschiedenis op art. 7:658 BW. Uit die wetsgeschiedenis blijkt voorts dat art. 7:658 BW kan wordengezien alseen uitwerking vanart. 6:101 BW.

InHeijboer/De Branding werd de kwestie van de in- vloed van opzettelijk of bewust roekeloos gedrag vande werknemer evenwel in het kadervande toe- rekening geplaatst. Het verschil in aanpak kan niet worden verklaard uitde omstandigheid dat art.7:658 BW in het arrest van9 november 2001 opgrondvan een keuze van de werkneemster niet rechtstreeks vantoepassing was, terwijl in Heijboer/De Branding de toepassing van art. 7:658 BW op grond van een wettelijke bepaling was uitgesloten. Beide arresten vinden immershun ratio in het - door P.A. Stein in zijn NJ-noot onder het eerstgenoemde arrest gefor- muleerde - algemene rechtsbeginsel dat een werk- nemer, behoudens eigen opzetofroekeloosheid, niet betrokken kanworden inde schadedie bij de uitvoe- ringvanzijn werkzaamheden voorhemzelf, voorde werkgever of voor een derde is ontstaan. Aan het verschil is aanpak is m.i. niet de conclusie te verbin- den dat doorde Hoge Raad een koerswijziging heeft ingezet; het berust kennelijk op de omstandigheid dat het cassatiemiddel in Heijboer/De Branding het probleem enkelin het kadervande primaire verde- lingsmaatstafvan art. 6:101 BW plaatste.

3716 Aft.29 - 2007

NJ

(9)

NEDERLANDSEJURISPRUDENTIE

15. Ais onderdeel 3a slaagt, behoeft onderdeel 3b geenbehandeling. Hetzelfde geldtvoorde onder- deeI 1 en subonderdeel 2.b.

16. Onderdeel4 klaagt dat hetHofde proceskos- ten in het incidenteel appel heeft gecompenseerd.

Nu dezebeslissing kennelijk medeberust op 's Hofs, doorsubonderdeel3.a terechtbestredenoordeel dat sprake isvaneigen schuld van EI Hachioui, kandeze beslissing evenmin in stand blijven.

17. Na vernietiging van het bestreden arrest, zal verwijzing moeten volgen, aangezien, ookal zou de Hoge Raad de zaak zelfkunnen afdoen opde vraag of sprake is van eigen schuld van EI Hachioui, het Hof - onbestreden in cassatie - heeft geoordeeld dat bij de beoordeling van de vraagtot welkbedrag het door EI Hachioui gevorderde voorschot voor toewijzing in aanmerking komt rekening dient te wordenenerzijds met het - volgens het Hof aanwe- zige - restitutierisico en anderzijds met het belang van EI Hachioui, wiensinkomsten alsgevolg vanhet ongeval aanzienlijk zijn gedaald (r.o. 3.5). Het reke- ning houden met deze factoren vergt een feitelijke afweging waarvoor in cassatie geen plaats is.

HogeRaad:

1. Het gedinginfeitelijke instanties .

Eiser tot cassatie - verder te noemen: EI Hachioui - heeft bij exploit van 7 juli 1999 verweerders in cassatie - tezamenverder te noemen: de rederij - in kortgeding gedagvaard voorde President van de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de rederij te veroordelen om aan EI Hachioui als voorschot op de totale scha- devergoeding te betalen tot een bedrag van

f

100.000, althans een zodanig bedrag als de Presi- dent in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van de rederij in de kostenvan dit ge- ding.

De rederij heeft de vordering bestreden.

De President heeft bij vonnis van 21 september 1999 de rederij veroordeeld om aan EI Hachioui te betaleneen bedrag van

f

25.000 en het meer of an- ders gevorderde afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft de rederij hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. EI Hachioui heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij zijn eis vermeerderd tot een bedragvan

f

250.000 als voorschot op de uiteindelijke schade- vergoeding, althans een zodanig bedrag als het Hof in goede justitie zalvermenente behoren.

Bij arrest van 19 juni 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroepbehoudens de kostenveroor- deling vernietigd en, opnieuwrechtdoende, de vor- dering van EI Hachioui toegewezen tot een bedrag van

f

50.000.

(

...

)

2. Het gedingincassatie

regen het arrestvanhet HofheeftEI Hachioui beroep in cassatie ingesteld. (...)

NJ2007,352 Tegen de niet verschenen rederij is verstek ver- leend.

EI Hachioui heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en door mr.

J.

Sluysmans, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-GeneraalL.Strik- werdastrekttot vernietiging vanhet bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander Ge- rechtshof ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De rederij is eigenares van het m.s. Hester (hierna:het schip). Op 8 augustus 1998 heeft zich in het ruimvanhet schip tijdens een reisvan Bordeaux naar Teignmouth (Engeland) een explosie voorge- daan. Daarbij is EI Hachioui, die aan boord als leer- ling-matroos werkzaam wasen vlak voorde explosie tegen de instructies in dat ruim was binnengegaan, ernstiggewond geraakt(hierna: het ongeval).

(ii) De lading vanhet schip, diezichin het ruim beyond, bestond uit raapzaadmeel, op het cognosse- ment omschreven als 'rapeseedextraction meal in bulk'. Rapeseedextraction mealkomtvooropde lijst vangevaarlijke stoffen vande International Maritime Organisation als materiaal dat onder bepaalde om- standigheden tot zelfontbranding kanovergaan. Het raapzaadmeel was gespoeld met hexaan.

(iii) Met hexaan gespoeld raapzaadmeel dient voorbelading goedte wordengeluchten tijdens de reis te wordengeventileerd in verband met de rno- gelijke aanwezigheid van resten werkzaam hexaan- gas, dat zeer explosief is. De kapitein van het schip is echter ervanuitgegaan dat de lading volstrekt on- gevaarlijk was en heeft geen navraag gedaan naar de eigenschappen daarvan. Evenmin heeft hij gein- formeerd of tijdens de reis bijzondere maatregelen dienden te worden getroffen. Tijdens die reis is de lading niet geventileerd; de luiken van het ruim waren dicht.

3.2 EI Hachioui heeft aan zijn onder 1 weerge- geven vordering ten grondslag gelegd dat de rederij heeft nagelaten voorde onderhavige reis te onder- zoekenwat de aardvande ladingwas en dat zij niet heeftvoldaan aan de voorschriften voor het vervoer van een dergelijke lading, waardoor een verhoogd risico op arbeidsongevallen is ontstaan, welk risico zich heeft verwezenlijkt. Hij heeft daaraan toege- voegd dat de rederij hem evenmin heeft gewaar- schuwddat de lading gevaarlijk was.

Derederij heeftdegevraagde voorziening betwist met een beroepop eigenschuld vanEI Hachioui aan zijn schade. Daartoe heeftzij zicherop beroependat EI Hachioui tegen de uitdrukkelijke instructies het ruim van het schip heeft betreden. Voorts heeft zij betoogd dat art. 7:658 BW niet op de rechtsverhou- ding tussen partijen van toepassing is, gezien art.

450bWvK.

3.3 De President heeft, kort gezegd, de rederij in beginsel aansprakelijk geachtvoorde door EI Ha- chioui geleden schade, maaraannemelijk geachtdat

NJ

Aft.29 - 2007 3717

(10)

N]2007,352

EI Hachioui daaraan een zekere mate van eigen schuld had.

Het Hofissamengevat weergegeven ervan uitge- gaan dat de explosie is veroorzaakt doordat de kapi- tein de toepasselijke veiligheidsvoorschriften niet heeft nageleefd, nu de rederij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de explosie zichook zou hebben voor- gedaan als die voorschriftenwel waren nageleefd.

Daaromis de rederij tegenover EI Hachioui in begin- sel aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval (rov. 2.3).EI Hachioui heeftevenwel een zekeremate vaneigen schuldaan zijn schade, doordathijin strijd met de instructies het ruimisbinnengegaan. HetHof waardeerde deze eigenschuld echter minder zwaar dan de President omdat de kapitein de lading vol- strekt ongevaarlijk achtte, zodat ook EI Hachioui daarvan mocht uitgaan (rov. 3.2-3.4).

3.4 Het tegen deze beslissing gerichtemiddel, dat uit vier onderdelen bestaat, komt met name op tegen'sHofs beslissing dat EI Hachioui eigen schuld heeft aan zijn schade. Onderdeel 3a, dat de Hoge Raad als eerste zalbespreken, betoogtin de kern dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehan- teerd bijzijnbeoordeling vande onderhavige vraag, althans zijnoordeelonvoldoende heeftgemotiveerd.

3.5 De Hoge Raad heeft onlangs in een geval waarin de reder van een schip werd aangesproken door de kapitein daarvan voor de schade die deze had geleden als gevolg vande foutvaneen opvaren- de, geoordeeld - samengevat weergegeven - dat weliswaar art. 391WvK. meebrengt dat art. 7:658 BW geen toepassing vindtten aanzienvan de dienst van de kapitein aan boord van een schip, maar dat moet worden aanvaard dat art. 391WvK., gelet op het stelsel van de wet ten aanzien van door een werknemer aan de werkgever of aan derden toege- brachte schadeen op de ontstaansgeschiedenis van art. 391WvK., niet eraan in de weg staat aan te ne- men dat eventuele fouten vaneen kapiteindie heb- ben bijgedragen tot het ontstaan van de schade waarvan hij op grond van onrechtmatige daad ver- goeding vordert van de werkgever, slechts aan hem kunnen worden toegerekend indien deze schade in belangrijke mate het gevolg is van zijn opzet of be- wuste roekeloosheid (HR 12 april 2002, C 00/207, RvdW2002,70).Opdezelfde grondenmoet worden aangenomen dat deze uitleg ook heeft te geldenten aanzien van art. 450bWvK., dat in dezelfde bewoor- dingen als art. 391WvK. bepaalt dat art. 7:658 BW geen toepassingvindt ten aanzienvande dienst van de schepelingaan boord vaneen schipen dat dezelf- de ontstaansgeschiedenis heeft(ziede conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11). Indien het Hofdit heeft miskendisde rechtsklacht gegrond; indienhet de juiste maatstaf heeft gehanteerd is zijn daarop gebaseerde oordeel zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt,onbegrijpelijk.

3.6 Nuonderdeel3a slaagt, is ookonderdeel4, dat is gericht tegen de beslissing van het Hofver de proceskosten, terecht voorgedragen. De overige klachtenvanhet middel behoeven geenbehandeling.

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE

4. Beslissing DeHoge Raad:

vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's- Gravenhage van 19juni 2001 ;

verwijstde zaak ter verdere behandeling en be- slissing naar het Gerechtshof te Amsterdam;

veroordeelt de rederij inde kostenvanhet geding in cassatie, tot op deze uitspraakaan de zijdevan El Hachioui in totaal begroot op € 4683,53, waarvan

4590,51 op de voet van artikel 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en € 93,02aan EI Hachioui.

Noot

1. In mijn noot bij HR 12 april 2002,N]2003, 138concludeerde ik reeds dat de eigen schuldrege- lingvan art. 7:658 BW die in dit arrest ook op kapi- teinsaan boord vanzeeschepen vantoepassing werd verklaard, eveneensvan toepassingzou moeten zijn op schepelingen. Indit arrest bevestigt de Hoge Raad dit.

2. Daarmee zijn de bepalingen van art. 391 WvK (kapitein) en 450bWvK (schepeling) voorzover die de toepassing vanart. 7:658 BW op dezewerkne- mers uitsluiten in feite obsoleet geworden. Eerder werdimmersal uitgemaakt dat ineen onrechtmatige daadsprocedure van een schepeling tegen de zee- werkgever na een arbeidsongeval de stelplicht en bewijslast vanart. 7:658BW vantoepassingzijn(HR 6 december 1996,N]1997, 398 (Fortes).

3. De InternationaleArbeidsorganisatie heeft in 2006 een nieuw Maritiem Arbeidsverdrag 2006 aanvaard, waarinpraktisch aIle voorafgaande verdra- gen overonderdelenvande rechtspositie van zeeva- renden samenhangend worden gecodificeerd. Het ziet er naar uit dat in EU-verband zal worden afge- sproken dat dit verdrag nog in dit decennium zal moeten worden geratificeerd. Voor de Nederlandse implementatiewetgeving brengt dit mee dat ookde gehele regeling van de rechtspositie van zeevaren- den, zoals die nu onder meer is geregeld in het Wetboek van Koophandel, zal moeten worden her- zien. Dit lijkt het moment om de materie over te plaatsen naar het BW, zoals steeds de bedoeling is geweest, indienalthans niet wordt gekozen vooreen codificatie vanaIlezeevaartregelingen in een speci- fieke wet. Bij de overgang naar het BW ligt het voor de hand dat de regeling van de zeearbeidsovereen- komst wordt ondergebracht in Boek 7 titel 10, als bijzondere vonn vande arbeidsovereenkomst Aileen de regeling van de bevoegdheden van de kapitein zou beter in Boek 8 passen.Bij die omzettingligt het voor de hand om ook het verouderde onderscheid tussen kapiteinen schepelingop te heffen en de be- palingen drastisch op te schonen zodat de regeling past in het moderne arbeidsovereenkomstenrecht.

G.].]. Heenna van Voss

3718 Aft.29 - 2007

NJ

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar- onder kan niet worden begrepen louter (rnenselijk) toezicht zonder dat daarbij wordt gebruik gemaakt van enig technisch of administratief (hulp)middel (Hoge Raad 20 december

5. De Rechtbank achtte, anders dan de Kan- tonrechter, de CAO van toepassing op de ar- beidsovereenkomst tussen partijen voorzover deze algemeen verbindend was geworden. Zij

Wanneer een op staande voet ontslagen werknemer het niet eens is met de door de werkgever opgege- yen dringende reden, heeft de werknemer de keuze tussen het inroepen van de

geen plaats meer voor het oordeel dat het ont- slag niettemin kennelijk onredelijk is op de in art. 7:681 lid 2 aanhef en onder b BW genoem- de grond dat de gevolgen van de

Incidenteel beroep werkgever tegen oordeel Rechtbank dat werkgever over bepaalde periode niettemin tot doorbetaling loon was verplicht: Wanneer een werknemer die door ziekte tot

In deze zaak heeft thans eiser tot cassatie, De Bont, zijn werkgeefster, thans verweerster in cassatie Oudenallen, aansprakelijk gesteld voor de schade door hem geleden doordat hij

3.1. Het cassatiemiddel richt zich tegen rov.5.6 jo, rov.5.9 van het bestreden vonnis. De rechtbank overweegt in rov. ) Naar het oordeel van de rechtbank heeft de kantonrechter (in

lou de Rechtbank het voorgaande niet hebben miskend, dan is haar met (c) aangeduide beslis- sing onbegrijpelijk, Van Duiven heeft immers bij memorie van antwoord op p.2, onder 3., 3