• No results found

Weert Van Horne Kazerne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Weert Van Horne Kazerne"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Weert

Van Horne Kazerne

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven

BAAC rapport A-10.0234 november 2010

Auteur:

drs M.E. Veenstra Status:

Definitief

(2)
(3)

Colofon

ISSN: 1873-9350

Redactie: drs J.F. van der Weerden Auteur: drs M.E. Veenstra

Tekeningen: R. de Boer

Veldwerk: drs C. Verbeek (projectleider) drs M.E. Veenstra

G. Willems (Vriens)

Machine: T. Luijten (Luijten Archeologisch Grondwerk) Vondstdeterminatie: drs M. Bink (Romeinse tijd)

drs J. van Horssen (middeleeuwen) drs J.R. Mooren (steentijd-bronstijd) drs J.F. van der Weerden (ijzertijd) Opdrachtgever: Ministerie van Defensie

Commando DienstenCentra

Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid Bevoegde overheid: gemeente Weert

drs. F.P. Kortlang

adviseur archeologie (ArchAeO)

Uitvoering: BAAC bv

Copyright: Ministerie van Defensie/BAAC bv ‘s-Hertogenbosch

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ministerie van Defensie en/of BAAC bv ‘s-Hertogenbosch.

BAAC bv

Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie

Graaf van Solmsweg 103 Postbus 2015

5222 BS ‘s-Hertogenbosch 7420 AA Deventer Tel.: (073) 613 62 19 Tel.: (0570) 67 00 55 Fax.: (073) 614 98 77 Fax.: (0570) 61 84 30 E-mail: denbosch@baac.nl E-mail: deventer@baac.nl

(4)
(5)

Inhoud

n Inleiding 7

n Ligging en aard van het terrein 9

n Achtergronden 11

3.1 Geomorfologische en bodemkundige achtergrond 11

3.2 Cultuurhistorische achtergrond 12

3.3 Archeologische achtergrond 13

n Vraagstelling 15

n Werkwijze 17

n Resultaten 19

6.1 Landschappelijke context en bodemopbouw 19

6.2 Sporen en vondsten 20

n Conclusie, waardering en aanbeveling 23

7.1 Conclusie 23

7.2 Waardering en aanbeveling 25

n Literatuur en bronnen 27

n Bijlagen 29

Bijlage 1 Alle sporenkaart 31

Bijlage 2 Archeologische en geologische tijdvakken 33

Bijlage 3 Archeologische tijdsindeling 35

Bijlage 4 Vondstenlijst 37

Bijlage 5 Sporenlijst 39

Bijlage 6 Archeologische beleidskaart Nelissenhofweg 41

1 2 3

4

5

6

7

8

(6)
(7)

1 Inleiding

In opdracht van het Ministerie van Defensie is door het onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie (BAAC bv) te ’s-Hertogenbosch een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is het inventariseren en waarderen van de archeologische waarden in het plangebied Nelissenhofweg. Het plangebied bevindt zich in de hoek tussen de Kazernelaan en de Nelissenhofweg in Weert, daar waar het Bisschoppelijk College is gelegen.

Aanleiding tot het onderzoek vormen de nieuwbouwplannen voor uitbreiding van de Koninklijke Militaire School (KMS) bij de Van Horne Kazerne, waardoor de bodem in het plangebied zal worden verstoord bij de bouwwerkzaamheden.

Doel van het onderzoek is het toetsen van de verwachting die bij het vooronder- zoek is opgesteld.1 Door middel van proefsleuven (IVO-P) dient de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locatie, namelijk de aard, ouderdom, omvang, gaafheid en conservering, te worden vastgesteld om tot een waardestelling conform KNA 3.1 te kunnen komen. Het onderzoek is uitgevoerd op 16 en 17 augustus 2010, conform het Programma van Eisen opgesteld voor dit onderzoek, de interne BAAC-procedures en de KNA versie 3.1.2

1 Hensen 2005.

2 Programma van Eisen opge- steld door drs. A. ter Wal (BAAC); BAAC-procedures:

Van Genabeek 2005; KNA versie 3.1: Centrale College van Deskundigen (CCvD) Archeologie 2006.

(8)

175000

175000

176000

176000

361000 361000

362000 362000

363000 363000

beeldrecht: Topografische Dienst, Emmen

0 0,5 km

Weert, Van Horne Kazerne

! ( Weert

Afb. 2.1 Ligging van het plangebied.

(9)

2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van Weert, buiten de Ringbaan West en ten noorden van de buurt Altweert. Binnen het plangebied ligt het Bisschoppelijk College. Het terrein van het Bisschoppelijk College aan de Nelissenhofweg zal worden samengevoegd met de KMS, de Van Horne Kazerne, vanwege uitbreiding van de KMS. Het te onderzoeken gebied binnen dit plangebied bestond aanvankelijk uit twee delen. Het eerste deel van het onderzoeksgebied bestond uit het terrein ten noorden/noordoosten van het Bisschoppelijk College, namelijk langs de Kazernelaan en in de hoek tussen de Kazernelaan en de Nelissenhofweg. Dit deel had een oppervlak van circa 10.000 m². Het tweede deel besloeg de Nelissenhofweg en een smalle strook ten zuidoosten daarvan met een totaal oppervlak van 8160 m². Vanwege de verwachte aanwezigheid van boomwortels, kabels en leidingen kwam dit deel niet voor onderzoek in aanmerking. Tevens was een strook van circa 15 m breed langs de Kazernelaan niet voor onderzoek beschikbaar vanwege de aanwezigheid van een naftaleiding.

(10)

Administratieve gegevens

Provincie: Limburg

Gemeente: Weert

Plaats: Weert

Toponiem: Van Horne Kazerne

BAAC projectnummer: A-10.0234

Landgebruik: Gazon, infrastructuur, begroeiing.

RD-coördinaten: NO: 175.740/361.800

ZO: 175.845/361.500 ZW: 175.540/361.625 NW: 175.520/361.687

Kaartblad: 57H

Kadasternummer: 4090

Oppervlakte onderzoeksgebied: 6500 m² Onderzoeksmeldingsnummer: 42199

Onderzoeksnummer: 32234

Datum uitvoering veldwerk: 16 en 17 augustus 2010

Opdrachtgever: Ministerie van Defensie

Commando DienstenCentra Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid

Opsteller PvE: drs. A. ter Wal (BAAC)

Bevoegde overheid: Gemeente Weert

Senior-archeoloog namens

bevoegde overheid: Drs. F. P. Kortlang

adviseur archeologie (ArchAeO)

Beheer en bewaarplaats onderzoeks-

documentatie: De documentatie bevindt zich op moment van uitwerking op het kantoor van BAAC te ’s-Hertogen- bosch en zal na afronding van het onderzoek worden overgedragen aan het provinciaal depot voor bodem- vondsten van de provincie Limburg.

(11)

3 Achtergronden

3.1 Geomorfologische en bodemkundige achtergrond

Weert ligt geologisch gezien in de Centrale Slenk ook wel Roerdalsslenk genoemd, een tektonisch dalingsgebied dat vanaf het Tertiair is ontstaan. Door de sterke bodemdaling van de Centrale Slenk kan in de loop van de tijd een dik pakket sedimenten zijn afgezet. In het onderzoeksgebied ligt de Formatie van Boxtel aan de oppervlakte. Dit sediment is ontstaan door eolische processen.3

Renes4 deelt Noord- en Midden-Limburg op in drie fysisch-geografische land- schappen, namelijk het stuwwallenlandschap, het landschap van de rivier- terrassen en het dekzandlandschap. De regio rondom Weert bevindt zich dan in het dekzandlandschap. Een dik pakket dekzand heeft de onderliggende fluviatiele afzetting bedekt. In het dekzand zijn welvingen ontstaan van ver- schillende omvang, zij kunnen voor aanzienlijke hoogteverschillen hebben gezorgd. Deze hoogteverschillen zijn van doorslaggevend belang geweest bij de vorming van het cultuurlandschap.5 Op de geomorfologische kaart van Nederland wordt het terrein binnen het plangebied aangeduid als bebouwd gebied. Dit maakt het enigzins moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de aan te treffen geomorfologie op de onderzoekslocatie en moet gekeken worden naar de directe regio waarbinnen het plangebied ligt. In het omringende gebied liggen ten zuiden/zuidwesten van het onderzoeksgebied dekzandruggen, lage landduinen en bijbehorende vlakten/laagten, in het zuidoosten ligt een dekzandrug waar een dal doorheen loopt. Ten noordwesten ligt een gebied aangeduid als dekzandvlakte.6 Waarschijnlijk lopen de dekzand- rug/lage landduinen in noordoostelijke richting door en ligt het plangebied op de uitloper hiervan.

Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de ondergrond in het plange- bied grotendeels uit hoge, zwarte enkeerdgronden, gevormd in zwak lemig, fijn zand.7 Enkeerdgronden zijn ontstaan doordat de mens de bodem geleide- lijk heeft opgehoogd met humushoudend materiaal. Enkeerdgronden zijn zand- gronden met een donkere bovengrond die dikker is dan 50 cm. Deze gronden worden onderverdeeld in bruine en zwarte enkeerdgronden. De humus- houdende bovengrond kan zijn ontstaan door middel van potstalbemesting.

Vanaf de late middeleeuwen tot en met het einde van de 19e eeuw werden gronden met behulp van potstalbemesting geschikt gemaakt voor akkerbouw. In de potstallen werd mest met bos- of heideplaggen gemengd en in het voorjaar werd dit over de akkers uitgereden. Een dergelijk humeuze bovengrond wordt een plaggendek of esdek genoemd. Door de dikte van het esdek zijn eventuele sporen van vroegere menselijke activiteiten goed bewaard gebleven. De

3 Overgenomen uit Hensen 2005.

4 Renes 1999.

5 Hensen 2005.

6 Geraadpleegd via ARCHIS-II.

7 Stiboka 1972.

(12)

aanwezigheid van een esdek is tevens een aanwijzing voor menselijke activitei- ten in een gebied vanaf de vorming van dit esdek.

In het zuiden van het plangebied komen duinvaaggronden voor. Duinvaag- gronden liggen ten opzichte van de omliggende landschapseenheden meestal relatief hoog. Ze komen vooral voor op kalkloze kustduinen, in jonge stuif- zandgebieden en op onthoofde zandgronden in het dekzandgebied.

Duinvaaggronden zijn jonge bodems waarin nauwelijks bodemvorming heeft plaatsgevonden. Duinvaaggronden kunnen zijn ontstaan doordat de oorspron- kelijke vegetatie is verstoord door de mens. In de middeleeuwen en post- middeleeuwen is, doordat veel grootschalige ontginningen plaatsvonden, de oorspronkelijke vegetatie verdwenen waardoor zandverstuivingen ontstonden.

Onder deze jonge bodems kan nog wel een oorspronkelijk bodemprofiel worden aangetroffen. Wanneer een oorspronkelijk bodemprofiel wordt aange- troffen is de overgang tussen duinvaaggrond en oorspronkelijke bodem vaak scherp. Op deze overgang kunnen wel oudere sporen aangetroffen worden, maar duinvaaggronden zelf zijn niet de meest geschikte gronden om bewoning te verwachten.8

Tijdens het vooronderzoek in het plangebied is slechts één van de zes boringen gezet binnen het onderzoeksgebied. Deze boring is gezet in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied. De opbouw van de bodem bleek hier

onverstoord en bestond uit een 75 cm dikke bruine bovengrond opgebouwd uit fijn zand met daaronder een C-horizont bestaande uit beigegeel fijn zand.9

3.2 Cultuurhistorische achtergrond

De eerste schriftelijke vermelding van Weert (Werta) dateert uit het jaar 1062.

Het toponiem wordt door de meeste onderzoekers in verband gebracht met de geografische ligging van de stad, namelijk op een dekzandrug te midden van moerassen. De stad was gelegen aan de handelsroute over land gaande van Keulen via Roermond en Mol naar Antwerpen. Weert was in bestuurlijk opzicht verdeeld in de stad en de zogenaamde “buitenie”. Deze laatste bestond uit enkele gehuchten, namelijk Boshoven, Hushoven, Laar, Leuken, Keent, Altweert, Tungelroy en Swartbroek. Het plangebied ligt ten westen van Altweert en Boshoverbeek, buiten het eigenlijke Weert dus. Op de eerste gedetailleerde kaart waar het onderzoeksgebied op afgebeeld staat, de kadastrale kaart opgemaakt in 1811, staat ten zuiden van het onderzoeksgebied een boerderij aangegeven. Het onderzoeksgebied zelf is dan in gebruik als akker en weiland en staat aangegeven met de veldnaam “Valen Akker”. De Tranchotkaart, uit dezelfde periode, laat dezelfde situatie zien. Hierop staat het onderzoeksgebied aangegeven als akker. Deze situatie bleef vrijwel onveranderd tot 1938 toen ten westen van het onderzoeksgebied de Van Horne kazerne werd gebouwd. In het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw werd in het onderzoeksgebied het Bisschoppelijk College gebouwd.10

Het plangebied zelf bevindt zich op de locatie van de Valenakker. De Valenakker is een geheel van oude landbouwgronden dat waarschijnlijk ontstaan is in

8 Hensen 2005.

9 Hensen 2005.

10 Overgenomen uit Ter Wal 2010; Hensen 2005.

(13)

de vroege middeleeuwen. Het is gelegen in het grensgebied van de oude gehuchten Boshoven en Altweert. Door de aanleg van de Weerterbeek, de noordelijke grens van de Valenakker in de de dertiende eeuw, konden de akkerlanden intensiever worden benut. De beek was bedoeld om de stadsgracht van Weert te voorzien van water, maar zorgde tevens voor betere drainage van de Valenakker.

3.3 Archeologische achtergrond

In en rondom Weert zijn diverse vondsten en onderzoeken gedaan, uit het plan- gebied zelf zijn maar twee meldingen bekend. Uit het vooronderzoek, waarin een uitgebreide beschrijving van deze meldingen is gegeven, blijkt dat de archeologische verwachting voor het plangebied hoog is. Uit de wijde omgeving zijn meldingen bekend van paleolithische tot neolithische overblijfselen en hoewel resten uit deze tijd niet uit te sluiten zijn voor het plangebied worden vooral resten uit de periode vanaf de bronstijd tot de middeleeuwen

verwacht. 11 Hieronder worden kort een aantal meldingen uit de regio Weert, uitgebreid beschreven in het vooronderzoek, genoemd waarop mede de hoge archeologische verwachting voor het plangebied is gebaseerd. Vervolgens worden de twee meldingen uit het plangebied zelf beschreven.

In de regio Weert zijn een aantal sites uit de late ijzertijd tot Romeinse tijd aangetroffen. In de Boshoverheide is een urnenveld uit de late bronstijd en vroege ijzertijd bekend (1100-700 v. Chr.). In Molenhoek en Kampershoek (Weert) werden resten van een nederzetting en een soort vesting uit de late ijzertijd opgegraven. Tevens werden een aantal graven aangetroffen. In Klein- Leuken werd een nederzetting aangetroffen die bewoond is geweest van de late ijzertijd tot in de laat-Romeinse tijd. Aan de Laarderweg zijn resten van bewoning uit de Romeinse tijd, uit de achtste eeuw (Karolingische tijd) en een erf uit de elfde tot dertiende eeuw gevonden. 12

Van de Valenakker zijn twee onderzoeken bekend. Bij de bouw van het open- luchttheater ten zuiden van het plangebied is in 1958/1959 een waterput aangetroffen. Deze put was gemaakt uit een eiken boomstam en is te dateren in de elfde eeuw (volle middeleeuwen). Op het sportterrein van het Bischoppelijk College is midden jaren negentig van de vorige eeuw door J.M van Mourik en F. Horsten een onderzoek uitgevoerd naar de paleogeografie van de Valenakker.

Bij dit onderzoek werd een profiel met een enkeerdgrond aangetroffen en kwam op 50 cm diepte een vroeg-middeleeuwse scherf tevoorschijn.13

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Weert, kent het perceel een hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 4).14 Uit de boringen gezet bij het vooronderzoek zijn geen archeologische resten of waarden aangetroffen.

Desondanks blijft voor het terrein de tijdens het bureauonderzoek opgestelde verwachting van resten vanaf de bronstijd tot middeleeuwen gehandhaafd.15

11 Hensen 2005; Ter Wal 2010.

12 Hensen 2005.

13 Hensen 2005.

14 Verhoeven/ Ellenkamp/

Janssens 2009.

15 Ter Wal 2010.

(14)
(15)

4 Vraagstelling

Doel van het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven is het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locatie om te komen tot een waardestelling van het plangebied. Tevens dient het onderzoek antwoord te geven op de vraag of herinrichting van het plangebied een bedreiging kan vormen voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden.

De onderzoeksresultaten kunnen een bijdrage leveren aan de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA).16

Onderzoeksvragen

• Zijn op het terrein vindplaatsen aan te wijzen? Welke vindplaatsen zijn dit en hoe worden deze vindplaatsen gewaardeerd conform KNA 3.1, bijlage 4?

• Hoe is het gesteld met de gaafheid, zowel in horizontale als in verticale zin, en met de conserveringsgraad van het bodemarchief ter plaatse?

• Wat is er te zeggen over de bodemopbouw ter plaatse?

• Wat is de aard, omvang en kwaliteit van de archeologische sporen en sporenclusters?

• Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

• Wat is de datering van de sporen?

• Wat is de conserveringsgraad van sporen en verschillende materiaal- categorieën, inclusief eventueel aanwezig archeobotanisch en zoölogisch materiaal?

• Wat is de relatie tussen de vindplaats en het landschap?

• Wanneer is de archeologische site als woonplaats in onbruik geraakt?

• Hoe is de opbouw van het esdek en wanneer is deze ontstaan?

• Wat is het leemgehalte van de bodem?

16 http://www.noaa.nl

(16)

1

6 5 4 3

2

175.500 175.500

175.600 175.600

175.700 175.700

175.800 175.800

361 .60 0

361 .60 0

361 .70 0

361 .70 0

361 .80 0

361 .80 0

Weert, Van Horne Kazerne Puttenplan 050m © BAAC bv

werkputten

az K ne er an la

Nelissenhofweg

Afb. 5.1 De aangelegde werkputten in het plange- bied.

(17)

5 Werkwijze

Volgens het Programma van Eisen moest het terrein rond het Bisschoppelijk College worden onderzocht door middel van zes proefsleuven met een lengte van 40 m en een breedte van 4 m. Op deze manier wordt volgens het Programma van Eisen een dekkingsgraad van circa 9,6 procent bereikt. De precieze ligging van de proefsleuven is afhankelijk van lokale omstandigheden.

Het leidend principe moet in ieder geval een voldoende dekkingsgraad zijn.

Per werkput werden twee meetpunten door een landmeter ingemeten in het landelijke RD-coördinaten systeem. Werkput drie en vier (zie puttenplan) zijn in verband met lokale omstandigheden (bomen) wat verlegd. De ligging van werkput drie is een kwartslag gedraaid en daarbij 4 m ingekort. Werkput vier is 4 m verlengd om toch een voldoende dekkingsgraad te halen.

De werkputten zijn aangelegd met een graafmachine met gladde bak. De werkputten werden laagsgewijs verdiept om eventueel aanwezige vondsten te kunnen verzamelen. De vondsten zijn verzameld in vakken van 4 bij 5 m.

Per werkput is één vlak op een relevant spoorniveau boven in de C-horizont aangelegd en gedocumenteerd. Dit vlak is getekend (schaal 1:50), beschreven en om de vijf meter gewaterpast. Het maaiveld is eveneens om de vijf meter gewaterpast. Per werkput zijn drie profielkolommen van één meter breed getekend (schaal 1:20) en beschreven.17

Aangetroffen sporen zijn gecoupeerd, in zoverre dit noodzakelijk was voor het beantwoorden van de vraagstelling en voor de waardering van een eventuele vindplaats. Tijdens het onderzoek zijn geen botanische monsters genomen aangezien relevante contexten hiertoe ontbraken. Getracht is om vondstmateriaal uit sporen en uit profielen te verzamelen. Voor het opsporen van metalen voorwerpen is gebruik gemaakt van een metaaldetector.

17 De vlakken en profielen zijn tevens gefotografeerd. Helaas zijn deze fotobestanden op onverklaarbare wijze onherstelbaar beschadigd.

(18)

Afb. 6.1 Overzicht van profiel 3.2. De verschillende hori- zonten worden in de tekst hieronder nader verklaard.

Weert, Van Horne Kazerne Profiel

0 0,5 m

© BAAC bv

34,45

A/Ca-horizont

A/Ca-horizont

Aa1-horizont

Aa2-horizont

Aa3-horizont Apb-horizont

AC-horizont C-horizont

greppel

nap-hoogte AC-horizont greppel

Apb-horizont Aa-horizont A/Ca-horizont

(19)

6 Resultaten

6.1 Landschappelijke context en bodemopbouw

Het maaiveld bevindt zich binnen het onderzoeksgebied op een hoogte van circa 34,83 tot 36,33 +NAP en de hoogte van het opgravingsvlak varieert van circa 33,61 tot 34,67 +NAP. Het terrein in het onderzoeksgebied bleek flink opgehoogd, voor aanvang was dit al zichtbaar aan de bolle kop op het terrein die afliep naar de wegen rondom. Deze recente ophogingslaag (A/C-horizont) van donkergrijsbruin zand met vlekken geel zand varieerde van circa 30 tot wel 80 cm. In het noorden van het onderzoeksgebied, in werkput vijf en zes, was op sommige plekken geen dik ophogingspakket maar een, wat minder dikke, recente donkergrijsbruine bouwvoor (Aap-horizont) zichtbaar. In deze lagen kwamen enkele spikkels houtskool en baksteen voor.

Onder dit meer recente pakket is een humeuze bovengrond (A/Ca-horizont) aangetroffen. In het onderzoeksgebied bleek het esdek niet overal even dik te zijn. Met name in het noorden/noordwesten van het terrein was het esdek wat minder dik. In het zuidwestelijke deel, werkput drie, was de bovenkant van de C-horizont het laagst ten opzichte van de andere sleuven. De bodemopbouw was hier tevens het best bewaard gebleven, in het meest zuidwestelijke deel van de werkput was nog een restant van een B-horizont zichtbaar. Hoewel dit verschil te maken kan hebben met natuurlijke hoogteverschillen in het terrein, wordt ook wel aangenomen dat het te maken heeft met egalisering van een bepaald gebied. Hogere delen werden deels afgegraven en de lagere delen opgevuld zodat een groot aaneengesloten en vlak gelegen akkercomplex ontstond.18

In het esdek waren doorgaans drie lagen te onderscheiden (Aa1- t/m Aa3- horizont), waarbij de grenzen tussen de lagen niet overal even duidelijk zicht- baar was. De bovenste laag (Aa1) bestond uit matig humeus, bruingrijs fijn zand en bevatte soms spikkels baksteen en/of verbrande leem en/of houtskool. De tweede laag (Aa2) bestond uit zwak humeus grijsbruin iets gevlekt fijn zand en bevatte soms enkele spikkels baksteen en/of verbrande leem en/of houtskool.

De derde laag (Aa3) bestond uit matig humeus bruingrijs fijn zand en bevatte soms enkele spikkels houtskool. De onderste laag was tegen de algemene ver- wachting van een esdek in soms iets donkerder van kleur (donkergrijsbruin) dan de laag daarboven. Dit is te verklaren doordat voor de onderste laag bijvoorbeeld ander soort, meer humeuze, plaggen zijn gebruikt.

Onder het esdek werd een oude akkerlaag (Apb-horizont) van circa 10 cm aangetroffen. Deze laag bestond uit lichtgrijs/lichtbruin zand. Alleen in werkput

18 Theuws et al. 1990.

(20)

één en twee ontbrak deze laag. Onder de oude akkerlaag bevond zich boven de natuurlijke ondergrond van geel/lichtbruin zwak lemig fijn zand (C-horizont) een circa 20 cm dikke laag waarin de natuurlijke ondergrond door dieren is verstoord (AC-horizont). De overgang tussen deze twee lagen was geleidelijk.

6.2 Sporen en vondsten

Zie bijlage 1 voor de alle sporenkaart.

Behalve enkele natuurlijke en recente sporen (met een zelfde vulling als in het bovenste ophogingspakket) werden nauwelijks archeologische resten aange- troffen. In het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied, in werkput twee, zijn sporen aangetroffen, namelijk “esgreppeltjes”. Deze sporen zijn wat betreft vulling niet te onderscheiden van het esdek en hangen samen met de eerste grondbewerking van de es zelf. Meer naar het westen, in werkput drie, kwam een greppel van circa 1 m breed tevoorschijn. Dit greppeltje met een noordoostelijke-zuidwestelijke richting bevindt zich onder de oude akkerlaag en lijkt, getuige de spoellaagjes onderin, geleidelijk te zijn opgevuld. Uit deze greppel kwam geen vondstmateriaal. Mogelijk is deze greppel onderdeel van oudere ontginningswerkzaamheden in dit gebied of is een erfafscheiding.

Het vondstmateriaal komt op drie stuks na allemaal tevoorschijn bij het aanleg- gen van de vlakken en bestaat geheel uit aardewerk. De aanlegvondsten werden voornamelijk verzameld uit de oude akkerlaag en de onderliggende gebioturbeerde laag.

Onder de vondsten bevindt zich een handgevormde, met kwarts gemagerde scherf die te dateren is in de periode van het neolithicum tot en met vroege ijzertijd en een fragment met een onversierde stafband uit de periode van de late bronstijd en de vroege ijzertijd. Verder werden uit de ijzertijd negendertig fragmenten handgevormd aardewerk gevonden. Uit de Romeinse periode kwamen drie fragmenten gladwandig aardewerk tevoorschijn. Behalve één scherf Mayen aardewerk uit de periode tussen 725 en 900 na Chr. is het overige middeleeuwse materiaal jonger. Zeven scherven kunnen worden gedateerd tussen 900 en 1200 (Paffrath, Pingsdorf en kogelpot aardewerk), zes fragmenten tussen 900 en 1250 (andenne aardewerk), acht fragmenten tussen 1050 en 1225 (Zuid-Limburgs aardewerk), twee scherven tussen 1175 en 1350 (Elmpt aardewerk), één scherf witbakkend aardewerk uit de periode russen 1500 en 1700 en één roodbakkend stuk aardewerk dat dateert uit de periode 1300 tot 1900. Als jongste vondst kwam een stukje pijp tevoorschijn uit de 17e/18e eeuw.

Drie fragmenten aardewerk kwamen tevoorschijn bij het aanleggen van de profielen. Uit werkput drie kwam uit de bovenste laag in het esdek een scherf Zuid-Limburgs aardewerk (1050-1225). Uit de gebioturbeerde C-horizont onder het esdek en uit de oude akkerlaag kwam uit werkput zes een scherf kogelpot aardewerk (900-1200) voor.

Het ijzertijdaardewerk was verweerd en vertoonde knaagsporen. Mogelijk wijst dit gefragmenteerde aardewerk op akkerbouw in dit gebied in de ijzertijd. Ook

(21)

de overige aardewerkfragmenten vertoonden veelal sporen van verwering. Dit laatste wijst op dat het materiaal mogelijk lange tijd aan het oppervlak heeft gelegen of door landbouwbewerking is beschadigd. De vondsten dienen als nederzettingsruis geïnterpreteerd te worden van erven die in directe omgeving van het onderzoeksgebied liggen.

Concentraties van vondstmateriaal kunnen niet echt worden aangewezen en het aangetroffen vondstmateriaal tijdens de aanleg van de sleuven is te spaarzaam om een zinnige datering aan de oude akkerlaag en aan het esdek te geven.

Het esdek, de oude akkerlaag, de greppel onder de oude akkerlaag en het vondstmateriaal zijn reden om aan te nemen dat dit terrein in gebruik was als akkerland in de directe omgeving van de nederzetting. Door het gebrek aan vondstmateriaal wordt het zeer lastig om een datering aan deze akkerbouw te geven, maar mogelijk werd al in de ijzertijd en vrij zeker vanaf de volle middeleeuwen op dit terrein aan akkerbouw gedaan.

(22)
(23)

7 Conclusie, waardering en aanbeveling

7.1 Conclusie

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is geconstateerd dat zich in het

onderzoeksterrein een esdek bevindt en zijn daarmee samenhangende sporen van grondbewerking aangetroffen (zogenaamde “esgreppeltjes”). Onder dit esdek is een oudere akkerlaag aangetroffen met daaronder één greppel.

Mogelijk is het terrein als sinds de volle middeleeuwen in gebruik als akkerland, maar voldoende vondstmateriaal om deze datering goed te onderbouwen ontbreekt. De aanleg van deze greppel zou te maken kunnen hebben met de eerste ontginning van dit terrein maar een aanleg als erfafscheiding is niet uit te sluiten. Tevens zijn tijdens de aanleg van de sleuven enkele scherven ijzertijd aardewerk in en onder de oude akkerlaag aangetroffen die wijzen op akkerbouw in deze periode in de directe omgeving van een nederzetting.

De onderzoeksvragen zoals geformuleerd in de vraagstelling in het programma van eisen kunnen als volgt worden beantwoord:

• Zijn op het terrein vindplaatsen aan te wijzen? Welke vindplaatsen zijn dit en hoe worden deze vindplaatsen gewaardeerd conform KNA 3.1, bijlage 4?

In het onderzoeksgebied zijn alleen een zeer klein aantal off-site sporen, namelijk sporen van ontginning/akkerbouw aangetroffen.

• Hoe is het gesteld met de gaafheid, zowel in horizontale als in verticale zin, en met de conserveringsgraad van het bodemarchief ter plaatse?

De dikte van het aanwezige esdek bedraagt op sommige plekken minder dan 50 cm en is behoudens de recente bouwvoor intact en heeft een beschermende laag gevormd voor eventueel daaronder liggende sporen. Oudere sporen, behalve een oude akkerlaag en één greppel zijn echter niet aangetroffen.

• Wat is er te zeggen over de bodemopbouw ter plaatse?

Onder een recent ophogingspakket van circa 30 tot 80 cm bevond zich een esdek van circa 30 tot 60 cm. Dit esdek was doorgaans opgebouwd uit drie lagen.

Onder dit esdek werd een oude akkerlaag van circa 10 cm aangetroffen, echter in werkput één en twee ontbreekt deze laag. Daaronder bevond zich boven de natuurlijke ondergrond van geel/lichtbruin zwak lemig fijn zand (C-horizont) een circa 20 cm dikke laag waarin de natuurlijke ondergrond is gebioturbeerd.

De overgang tussen deze twee lagen was geleidelijk.

(24)

• Wat is de aard, omvang en kwaliteit van de archeologische sporen en sporenclusters?

Behalve enkele “esgreppeltjes” die waarschijnlijk te maken hebben met de vorming van het esdek, is slechts één greppel aangetroffen. Uit deze greppel kwam geen vondstmateriaal tevoorschijn. De greppel bevond zich onder de oude akkerlaag en heeft mogelijk te maken met de eerste ontginning van dit gebied. Maar een juiste datering is niet te geven maar is te situeren in de volle middeleeuwen of ouder.

• Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

Tijdens het onderzoek zijn alleen fragmenten aardewerk tevoorschijn gekomen.

Eén scherf dateert uit de periode tussen het neolithicum en de vroege ijzertijd, één scherf uit de periode late bronstijd/vroege ijzertijd, twee scherven uit de Romeinse tijd, één scherf uit de vroege middeleeuwen en een aantal scherven uit de volle middeleeuwen en een paar uit de late middeleeuwen/nieuwe tijd.

Verder werd één fragment van een pijp gevonden uit de 17e/18e eeuw. Deze vondsten zijn op drie fragmenten na allemaal tijdens de aanleg van de sleuven aangetroffen. Ze wijzen op agrarische activiteiten in het onderzoeksgebied en bewoning in de directe omgeving ervan in de periode van het neolithicum tot de volle middeleeuwen.

• Wat is de datering van de sporen?

In de sporen werden geen vondsten aangetroffen. Op basis van de stratigrafi- sche positie en de opvulling zijn de esgreppels in de periode LMEB-NT te dateren en voor de greppel onder de akkerlaag kan de LMEB als een terminus ante quem beschouwd worden.

• Wat is de conserveringsgraad van sporen en verschillende materiaal- categorieën, inclusief eventueel aanwezig archeobotanisch en zoölogisch materiaal?

De sporen zijn redelijk goed bewaard gebleven. Het aangetroffen aardewerk is in meer of mindere mate verweerd. Archeobotanisch en zoölogisch materiaal is niet aangetroffen.

• Wat is de relatie tussen de vindplaats en het landschap?

Totdat in de vorige eeuw het Bisschoppelijk College werd gebouwd op dit terrein is het terrein in gebruik geweest als akkerland. Bij de bouw van de school is het terrein opgehoogd, wat duidelijk zichtbaar is in het huidige landschap.

Waarschijnlijk ligt het plangebied op de uitloper van de in zuidwestelijke- noordoostelijke richting liggende dekzandzandrug/lage landduin. Meer ten noordoosten van het plangebied ligt een dekzandrug waar een dal doorheen loopt.

• Wanneer is de archeologische site als woonplaats in onbruik geraakt?

Niet van toepassing.

(25)

• Hoe is de opbouw van het esdek en wanneer is deze ontstaan?

In het esdek zijn doorgaans drie lagen te onderscheiden (Aa1- t/m Aa3- horizont), waarbij de grens tussen de onderste twee niet altijd even duidelijk zichtbaar is. Deze lagen bestaan uit zwak tot matig humeus, bruingrijs/grijsbruin fijn zand. De onderste laag is iets donkerder dan de laag daarboven. Dit is te verklaren doordat voor de onderste laag bijvoorbeeld ander soort, meer humeuze, plaggen zijn gebruikt. Op basis van vondsten in de onderliggende oude akkerlaag dient de vorming van het esdek na de volle middeleeuwen gedateerd te worden.

• Wat is het leemgehalte van de bodem?

De natuurlijke ondergrond bestaat uit zwak lemig fijn zand.

7.2 Waardering en aanbeveling

Volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie moet een vindplaats op een drietal waarden gewaardeerd worden (zie tabel 1).

Bij een waarderingsscore van 5 of meer op fysieke kwaliteit is een vindplaats behoudenswaardig. Bij een lagere score op deze waarde moet gekeken worden naar de inhoudelijke kwaliteit van deze vindplaats. Wordt een van de criteria voor deze waarde “hoog” gescoord dan is de vindplaats alsnog behoudenswaardig.

De vindplaats bestaat uit enkele off-site sporen, namelijk één greppel en enkele “esgreppeltjes”. De belevingswaarde van een vindplaats valt uiteen in twee criteria: schoonheid en herinneringswaarde. De schoonheid is niet van toepassing aangezien de vindplaats niet meer zichtbaar is in het landschap. Ook de herinneringswaarde kan niet gescoord worden. In de eerste plaats kan de vindplaats niet worden gekoppeld aan een feitelijke historische gebeurtenis.

Daarnaast is ook geen associatie met sagen of legenden waaraan een religieuze betekenis wordt toegekend of die om andere redenen een rol spelen in de beleving van het landschap.

De fysieke kwaliteit van een vindplaats wordt bepaald door de gaafheid en de conservering. De gaafheid van de vindplaats scoort goed. De vindplaats bevindt zich onder een esdek waardoor de sporen goed worden beschermd. De conservering van het vondstmateriaal is redelijk. In de sporen zijn geen vondsten aangetroffen, maar bij de aanleg zijn fragmenten aardewerk verzameld die redelijk goed bewaard zijn gebleven. Organisch materiaal is niet aangetroffen, maar zou in diepere sporen kunnen worden verwacht.

De inhoudelijke kwaliteit wordt bepaald door de zeldzaamheid, de informatie- waarde, de ensemblewaarde en de representativiteit. In eerste instantie wordt naar de eerste drie gekeken. De zeldzaamheid is laag aangezien het niet om een unieke vindplaats gaat. De informatiewaarde is laag. De vindplaats kan eventueel een bijdrage leveren aan de kennis en het ontstaan van esdekken in Zuid-Nederland, maar het proefsleuvenonderzoek heeft geen nieuwe inzichten

(26)

opgeleverd. Daardoor is de kans klein dat een definitieve opgraving wel bijdraagt aan de kennis van esdekken. Ook de ensemblewaarde is laag, want hoewel in de regio Weert vaker off-site sporen zoals greppels en dergelijke worden aangetroffen, is uit het plangebied maar één melding bekend (een drenkput voor vee). De representativiteit wordt niet gescoord.

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag

Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord.

Herinneringswaarde Wordt niet gescoord.

Fysieke kwaliteit Gaafheid 2

Conservering 2

Inhoudelijke kwaliteit

Zeldzaamheid 1

Informatiewaarde 1

Ensemblewaarde 1

Representativiteit Wordt niet gescoord.

De vindplaats is op grond van de fysieke kwaliteit als niet behoudenswaardig aangemerkt. Vervolgens is de vindplaats gewaardeerd op de inhoudelijke kwaliteit (de zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde). Dit levert een lage inhoudelijke score van drie op. De vindplaats wordt daarom als niet behoudenswaardig aangemerkt. Wel heeft het onderzoek aangetoond dat in de directe omgeving van het onderzoeksgebied nederzettingssporen uit de periode neolithicum tot volle middeleeuwen te verwachten zijn.

Door BAAC bv wordt daarom geen vervolgonderzoek geadviseerd voor dit deel van het plangebied. Aan dit selectieadvies kan echter geen rechtskracht worden ontleend. Alleen het selectiebesluit dat door de bevoegde overheid op basis van deze rapportage wordt genomen bezit rechtskracht in deze.

Tabel 1 Waarderingstabel voor de vindplaats.

(27)

8 Literatuur en bronnen

Literatuur

Centrale College van Deskundigen (CCvD) Archeologie 2006, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Concept herziening versie 3.1. Gouda.

Hensen, G. 2005: Bureauonderzoek met controleboringen. Nelissenhofweg te Weert. Synthegra Archeologie Rapport 175168. Weert.

Kortlang, F.P. 2010: Nota archeologie- beleid gemeenten Weert en Nederweert.

ArchAeO rapportnr 0915.

Renes, J. 1999: Landschappen van Maas en Peel. Een toegepast historisch- geografisch onderzoek in het streek- plangebied Noord- en Midden-Limburg.

Maaslandse Monogreën 9. Leeuwarden.

Theuws, F. 1990: Het laat-middeleeuws cultuurlandschap, in: J. Bazelmans / F. Theuws, eds, 1990: Tussen zes gehuch- ten. De laat-Romeinse en middeleeuwse bewoning van Geldrop-’t Zand. Amster- dam. 52-58.

Verhoeven, M., G.R. Ellenkamp, M. Janssens 2009: Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeenten Weert en Nederweert.

RAAP rapportnr 1877.

Wal, A. ter 2010: Programma van Eisen, Weert, Van Horne Kazerne. Inventari- serend Veldonderzoek d.m.v. proef- sleuven. Programma van Eisen 2010.

’s-Hertogenbosch.

Gebruikte kaart

Stiboka, 1972: Bodemkaart van Neder- land, schaal 1:50.000, 57 Oost Valkens- waard. Stichting voor de Bodem- kartering, Wageningen.

Internetsites

ARCHIS-II 2010: Geomorfologische Kaart afkomstig van ARCHIS-II archief van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuur- landschap en Monumenten (RACM).

Geraadpleegd via http://archis2.archis.nl/

archisii/html/index.html, augustus 2010.

(28)
(29)

Bijlagen

1 n Alle-sporenkaart

2 n Archeologische en geolo- gische tijdvakken

3 n Archeologische tijdsindeling 4 n Vondstenlijst

5 n Sporenlijst

(30)
(31)

175.600

175.600

175.700

175.700

361.700 361.700

Weert,

Van Horne Kazerne Alle sporenkaart

© BAAC bv

0 25 m

1 2

6

3

4 5

profiel greppel C-horizont

recente/natuurlijke verstoring

Bijlage 1 Alle-sporenkaart

(32)
(33)

Bijlage 2 Archeologische en geologische tijdvakken

Ouderdom

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

Holoceen 1 Formaties: Naaldwijk

(marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) Late Dryas

(koud) Allerød (warm) Vroege Dryas

(koud) Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling (warm)

2

Laat- Pleniglaciaal

Midden- Pleniglaciaal 3 Midden-

Weichselien (Pleniglaciaal)

Vroeg- Pleniglaciaal 4

5a 5b 5c Vroeg-

Weichselien (Vroeg- Glaciaal)

5d Eemien

(warme periode) 5e Eem

Formatie Formatie

Kreftenheyevan

Formatie van Drente Saalien (ijstijd) 6

Holsteinien (warme periode) Elsterien (ijstijd)

Formatie vanUrk

Formatie van Peelo

Formatie Boxtelvan

Cromerien (warme periode)

Pre-Cromerien

Formatie Sterkselvan

Formatie Beegdenvan 11.755

12.745 13.675 14.025 15.700

29.000 50.000 75.000

115.000 130.000

370.000 410.000 475.000

850.000

2.600.000

Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

(34)
(35)

Bijlage 3 Archeologische tijdsindeling

PALEO Paleolithicum/ oude steentijd tot 8800 v Chr.

PALEOV Paleolithicum vroeg tot 300.000 v Chr.

PALEOM Paleolithicum midden 300.000-35.000 v Chr.

PALEOL Paleolithicum laat 35.000-8800 v Chr.

PALEOLA Paleolithicum laat A 35.000-18.000 v Chr.

PALEOLB Paleolithicum laat B 18.000-8800 v Chr.

MESO Mesolithicum/ midden steentijd 8800-4900 v Chr.

MESOV Mesolithicum vroeg 8800-7100 v Chr.

MESOM Mesolithicum midden 7100-6450 v Chr.

MESOL Mesolithicum laat 6450-4900 v Chr.

NEO Neolithicum / nieuwe steentijd 5300-2000 v Chr.

NEOV Neolithicum vroeg 5300- 4200 v Chr.

NEOVA Neolithicum vroeg A 5300-4900 v Chr.

NEOVB Neolithicum vroeg B 4900-4200 v Chr.

NEOM Neolithicum midden 4200-2850 v Chr.

NEOMA Neolithicum midden A 4200-3400 v Chr.

NEOMB Neolithicum midden B 3400-2850 v Chr.

NEOL Neolithicum laat 2850-2000 v Chr.

NEOLA Neolithicum laat A 2850-2450 v Chr.

NEOLB Neolithicum laat B 2450-2000 v Chr.

BRONS Bronstijd 2000-800 v Chr.

BRONSV Bronstijd vroeg 2000-1800 v Chr.

BRONSM Bronstijd midden 1800-1100 v Chr.

BRONSMA Bronstijd midden A 1800-1500 v Chr.

BRONSMB Bronstijd midden B 1500-1100 v Chr.

BRONSL Bronstijd laat 1100-800 v Chr.

IJZ IJzertijd 800-12 v Chr.

IJZV IJzertijd vroeg 800-500 v Chr.

IJZM IJzertijd midden 500-250 v Chr.

IJZL IJzertijd laat 250-12 v Chr.

ROM Romeinse tijd 12 v Chr. - 450 na Chr.

ROMV Romeinse tijd vroeg 12 v Chr. - 70 na Chr.

ROMVA Romeinse tijd vroeg A 12 v Chr. - 25 na Chr.

ROMVB Romeinse tijd vroeg B 25 - 70 na Chr.

ROMM Romeinse tijd midden 70- 270 na Chr.

ROMMA Romeinse tijd midden A 70- 150 na Chr.

ROMMB Romeinse tijd midden B 150- 270 na Chr.

ROML Romeinse tijd laat 270- 450 na Chr.

ROMLA Romeinse tijd laat A 270- 350 na Chr.

ROMLB Romeinse tijd laat B 350- 450 na Chr.

ME Middeleeuwen 450- 1500 na Chr.

VME Middeleeuwen vroeg 450- 1050 na Chr.

VMEA Middeleeuwen vroeg A 450- 525 na Chr.

VMEB Middeleeuwen vroeg B 525- 725 na Chr.

VMEC Middeleeuwen vroeg C 725- 900 na Chr.

VMED Middeleeuwen vroeg D 900- 1050 na Chr.

LME Middeleeuwen laat 1050- 1500 na Chr.

LMEA Middeleeuwen laat A 1050- 1250 na Chr.

LMEB Middeleeuwen laat B 1250- 1500 na Chr.

NT Nieuwe tijd 1500- heden

NTA Nieuwe tijd A 1500- 1650 na Chr.

NTB Nieuwe tijd B 1650- 1850 na Chr.

NTC Nieuwe tijd C 1850- heden

(36)
(37)

Bijlage 4 Vondstenlijst

vondstnrputspooraantalfragmentmateriaalsoortdateringopmerkingen 112wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 115wandker ceramiekAndenne900-1250 111wandker ceramiekZuid-Limburgs1050-1225 111fragmentker ceramiekpijpaarde1700-1800fragment pijp 211wandker ceramiekhandgevormdneolithisch-vroege ijzertijdgemagerd 211randker ceramiekhandgevormdijzertijd 211wandker ceramiekPaffrath900-1200 211wandker ceramiekroodbakkend1300-1900 211wandker ceramiekwitbakkend1500-1700groen geglazuurd 313wandker ceramiekhandgevormdijzertijdbesmeten 311wandker ceramiekMayen725-900 311wandker ceramiekPaffrath900-1200 411wandker ceramiekhandgevormdijzertijdbesmeten 411wandker ceramiekAndenne900-1250 411wandker ceramiekZuid-Limburgs1050-1225 411wandker ceramiekElmpt1175-1350 511bodemker ceramiekhandgevormdijzertijd 511wandker ceramiekElmpt1175-1350 611wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 611wandker ceramiekPingsdorf900-1200 712wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 821wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 931wandker ceramiekPaffrath900-1200 1031wandker ceramiekPaffrath900-1200 1131wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 1131wandker ceramiekgladwandigRomeinse tijd 1131wandker ceramiekPingsdorf900-1200 1241wandker ceramiekZuid-Limburgs1050-1225uit profiel 1 1344wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 1444wandker ceramiekZuid-Limburgs1050-1225 1541wandker ceramiekZuid-Limburgs1050-1225 1541wandker ceramiekElmpt1175-1350 1752wandker ceramiekgladwandigRomeinse tijd

(38)

vondstnrputspooraantalfragmentmateriaalsoortdateringopmerkingen 1751wandker ceramiekPaffrath900-1200 1861wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 1961randker ceramiekhandgevormdijzertijd 1963wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 2061wandker ceramiekhandgevormdlate bronstijd-vroege ijzertijdonversierde stafband 2063wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 2162wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 2264wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 2261wandker ceramiekZuid-Limburgs1050-1225 2366wandker ceramiekhandgevormdijzertijd 2361wandker ceramiekhandgevormdijzertijdbesmeten 2361wandker ceramiekkogelpot900-1200 246252wandker ceramiekkogelpot900-1200uit profiel 1 2561wandker ceramiekhandgevormdijzertijduit natuurlijk spoor

(39)

Bijlage 5 Sporenlijst

spoor put vlak aard spoor opmerking

1 1 1 natuurlijke ondergrond 2 2 1 natuurlijke ondergrond

3 2 1 greppel

4 2 1 greppel

5 2 1 greppel

6 2 1 greppel

7 2 1 greppel

8 2 1 greppel

9 3 1 natuurlijke ondergrond

10 3 1 greppel

11 4 1 natuurlijke ondergrond 12 4 1 natuurlijke verstoring 13 4 1 verstoring recent 14 4 1 verstoring recent 15 4 1 verstoring recent 16 4 1 natuurlijke verstoring 17 4 1 natuurlijke verstoring 18 5 1 natuurlijke verstoring 19 5 1 natuurlijke verstoring 20 5 1 natuurlijke verstoring 21 5 1 natuurlijke verstoring 22 5 1 natuurlijke ondergrond 23 6 1 natuurlijke verstoring 24 6 1 natuurlijke verstoring 25 6 1 natuurlijke verstoring 26 6 1 verstoring recent

27 3 101 cultuurlaag bovenste laag in esdek in profiel 101 waar vondst 12 uit kwam 28 3 101 natuurlijke laag gebioturbeerde C-horizont in profiel 101 waar vondst 24 uit kwam 29 1 0 niet van toepssing administratief spoor

30 2 0 niet van toepssing administratief spoor 31 3 0 niet van toepssing administratief spoor 32 4 0 niet van toepssing administratief spoor 33 5 0 niet van toepssing administratief spoor 34 6 0 niet van toepssing administratief spoor

(40)
(41)

Bijlage 6 Archeologische beleidskaart Nelissen- hofweg

Afb. Uitsnede uit Archeologische beleidskaart voor de gemeenten Weert en Nederweert, Nelissenhofweg.

Verhoeven/ Ellenkamp/ Janssens 2009.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is bemoedigend dat Santer in zijn reactie op deze brief heeft gesteld dat het vraagstuk van de verdeling van de lasten over de lidstaten gekoppeld zal worden

Het zou rechtvaardig zijn als voor ons perceel dezelfde ontwikkelingen toegestaan worden als voor het perceel naast

Wilt u meer weten over Venen Lite- rair, dan kunt u bellen met Anneke van Gessel, tel.. Regio - Nieuwe Euro5-dieselmoto- ren voor de Opel Vivaro, voordelige uitrustingspakketten

Behalve gedrags- en beroepsregels, die worden vastgesteld door de ledenvergaderingen van NIvRA en NOvAA zullen er door de besturen van beide organisaties uit

In zijn genoemd artikel komt de heer Verkerk na een alleszins duidelijk en logisch betoog, „geïnspireerd door Limperg’s leer” tot de conclusie: „dat het ont­

4p 10 † Met welk dilemma van de rechtsstaat wordt de minister geconfronteerd door de kritiek van de Raad van State op het wetsvoorstel. Licht het dilemma toe door te verwijzen

Uit het antwoord moet blijken dat Libië geen en Egypte wel een rivier heeft die irrigatiewater kan leveren. 15 maximumscore

lende ondernemers op losse schroeven kan zetten. In de zaak Mapfre gaat het om verkoop van voertuigen door een garagehouder aan zijn afnemers. Hij biedt hen daarbij de