__________________________________________________________
__________________________________________________________
__________________________________________________________
__________________________________________________________
__________________________________________________________
__________________________________________________________
19 Twijfelwoorden
1 In het Nederlands heb je een aantal ‘twijfelwoorden’. In het werkboek van groep 7 heb je er twee gehad: hen/hun en vergrote/vergrootte. Kun jij van beide nog eens kort uitleggen wat het verschil is?
2 Ook een twijfelwoord is
‘dat’. Of is het toch ‘wat’?
Bekijk de twee zinnen rechts. In de ene zin vindt Sjoerd iets anders leuk dan in de andere zin. Zet een streep onder datgene dat Sjoerd leuk vindt.
4 Een klassieke twijfelcombinatie is als/dan. Analyseer de zinnen hiernaast en omschrijf het verschil tussen als en dan.
__________________________________
__________________________________
__________________________________
3 Hiernaast staan nog een paar dat/wat-zinnen. Kun jij ontdekken wat het verschil is tussen dat en wat?
Probeer het uit te leggen.
A Sjoerd heeft een zusje gekregen, wat hij heel leuk vindt.
B Sjoerd heeft een zusje gekregen, dat hij heel leuk vindt.
Yasin is net zo goed in zwerkbal als Wouter.
Wouter heeft alleen wel een snellere bezemsteel dan Yasin.
Noëlle heeft weer een snellere bezemsteel dan Wouter.
En de bezemsteel van Bahar is net zo snel als die van Noëlle.
Yasin heeft dus een langzamere bezemsteel dan de anderen.
Toch scoort hij twee keer zoveel punten als de rest van zijn team!
Hij scoort zelfs meer punten dan alle andere leerlingen.
Hen of hun? Vergrote of vergrootte?
B De rechter verklaarde het museum failliet, dat in de krant stond.
C De rechter verklaarde het museum failliet, wat in de krant stond.
D Zij liet het kopje vallen, wat mij enorm stoorde.
E Zij liet het kopje vallen, dat mij enorm stoorde.
___________________________________________________________
___________________________________________________________
___________________________________________________________
___________________________________________________________
___________________________________________________________
___________________________________________________________
20 Schrijftips
2 Wat maakt een verhaal spannend voor jou?
Probeer het eens uit te leggen.
titel ‘Schrijftips voor spannende verhalen!’. Bekijk ze alle zeven. Schrijf nu een recept voor een spannend verhaal.
5 Schrijf nu zelf een spannend verhaal van tenminste 1 A4’tje! Maak gebruik van alle tips.
1 Wat is het meest spannende verhaal dat je ooit hebt gelezen?
_______________________________________________
_______________________________________________
4 Zoek op internet naar meer schrijftips.
Waarom wel of niet? Vergelijk maar.
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
Voordat je begint met schrijven:
Tijdens het schrijven:
Schrijf
verder op een los blaadje.
21 Merkwaardig
1 Lees de eerste drie zinnen van de tekst rechts. Wat valt je op?
3 Lees de tekst nu helemaal. Wat is het onderwerp van de tekst?
4 De tekst heeft geen alinea’s. Zet een streepje op de plekken waar jij een nieuwe alinea zou beginnen.
6 Hoe kan het dat taal zo verandert, denk je?
2 Lees de eerste drie zinnen nog eens. Hoe lang geleden is de tekst geschreven, denk je?
___________________________________________
___________________________________________
5 Kleur alle woorden die anders zijn dan we nu zouden doen. Kun jij patronen ontdekken? Zijn woorden steeds op dezelfde manier anders?
_______________________________________________
_______________________________________________
_______________________________________________
_______________________________________________
_______________________________________________
_______________________________________________
_______________________________________________
Leeuwarden is, ook wat de eigenaardige spraak van hare inwoners aangaat, eene zeer merkwaardige stad. Hoewel de hoofdstad zijnde der tegenwoordige provincie Friesland van het Koninkrijk der Nederlanden, wordt de Friesche taal er niet gesproken. Die is tegenwoordig geheel beperkt tot het platte land en de kleinste steden, als Sloten, Stavoren, Hindelopen (hier met een eigen dialect) enz. [...] Maar te Leeuwarden, Harlingen, Sneek en in de andere Friesche steden spreekt men een dialect van het Nederduitsch, dat met etlijke Friesche woorden, zinwendingen, enz. is vermengd. Dit dialect wordt veelal Stad-Friesch genoemd, in tegenoverstelling met de Friesche taal, die dan met den naam van Land-Friesch wordt gedoopt; of, wat erger is en geheel ten onrechte, minachtenderwijze Boeren-Friesch geheeten wordt. Dit echte Friesch wordt evenwel door de burgerij der steden vrij algemeen volkomen verstaan, natuurlijk door hen ‘t beste, die ‘t meeste met Friesch sprekende boeren in aanraking komen. [...] Het Friesch spreken schijnt voor verreweg de meeste stedelingen zeer moeijelijk te zijn; en het is eene zeldzaamheid, wanneer een Leeuwarder het zooverre brengt dat hij het Friesch vloeijend, vlot en vlug spreekt. Om redenen van practisch belang behoeven de Leeuwarders dan ook geene moeite daartoe te doen. Zij spreken hun eigen dialect, de buitenlui hun eigene taal, en ze verstaan elkander volkomen. Dit kan men dagelijks, en vooral op marktdagen, opmerken.
Fragment uit: De Leeuwarder tongval en het Leeuwarder taal-eigen Johan Winkler, De Taalgids (jaargang 9, 1867).
22 Ontleden Gisteren was zo’n dag dat alles misging. Ik begon de dag nog vol goede moed, maar al gauw bleek dat de poes naast de bak had geplast. Toen zat er ook nog eens een gat in mijn sok. Eenmaal op school kreeg ik te horen dat ik niet de hoofdrol kreeg in de musical.
Terwijl er niets was dat ik liever wilde dan die hoofdrol! Thuis heb ik een uur liggen huilen op mijn bed. Toen heb ik een stuk papier gepakt en heb ik alles opgeschreven waarmee ik wel blij was: de echt goede tekening die ik een week eerder had gemaakt, mijn vrienden, het boek dat ik aan het lezen was, de toch best wel grote musicalrol die ik wél had gekregen en mijn ouders, die mij als troost een grote mok warme chocolademelk hadden gebracht.
1 Bekijk de tekst. Kleur de zelfstandig naamwoorden rood, de bijvoeglijk naam- woorden blauw, de werkwoorden groen, de lidwoorden paars, de voorzetsels oranje en de voornaamwoorden geel.
2 Bekijk de tekst nog eens. Omcirkel steeds het onderwerp, zet een streep onder het gezegde, een stippellijn onder bepalingen en teken een vierkant om het lijdend voorwerp.
3 Bestudeer het resultaat. Wat je bij vraag 1 hebt gedaan heet
taalkundig ontleden. Vraag 2 is redekundig ontleden. Zie je verbanden tussen beide soorten ontleden?
5 Zou je in een zin nog op een andere manier kunnen ontleden dan taalkundig of redekundig? Probeer eens iets te verzinnen. Gebruik je fantasie!
4 Waarom heet het eigenlijk
‘ontleden’, denk je? Leg eens uit.
_________________________________
_________________________________
_________________________________
_________________________________
________________________
_________________________
________________________
______________________
_______________________
____________________
________________________
__________________________
Redekundig Taalkundig
Onderwerp
Lijdend voorwerp Een combinatie van een lidwoord en/of persoonlijk voornaamwoord en een zelfstandig naamwoord, eventueel met een bijvoeglijk naamwoord erbij.
Gezegde
Bepaling
23 Functies
1 Wetenschappers Peg Dawson en Richard Guare schreven in 2010 een boek over executieve vaardigheden: de vaardigheden die kinderen nodig hebben om het op school en thuis goed te doen.
Kun jij er een paar bedenken? Bijvoorbeeld: je kunnen concentreren.
2 Onderaan de pagina zie je de elf executieve vaardigheden van Dawson en Guare. Lees ze zorgvuldig. Hoe goed beheers jij elke vaardigheid? Zet cijfer van 0 tot 10 in de witte vakjes.
4 Welke van de elf vaardigheden lijken jou het belangrijkste om het goed te doen op de middelbare school? Vertel.
6 Werk op een los papier een plan uit om die drie vaardigheden te gaan verbeteren. Vraag eventueel je juf of meester om hulp.
5 Noteer drie vaardigheden die jij de komende tijd gaat verbeteren.
___________________________
___________________________
___________________________
3 Als je bij sommige vaardigheden een 6 of lager hebt staan, kun je dan een voorbeeld geven hoe je merkt dat je daar op dit moment minder goed in bent?
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
Reactie-inhibitie: nadenken voordat je iets doet.
Werkgeheugen: informatie in je geheugen houden terwijl je bezig bent Emotieregulatie: controle hebben over je eigen emoties.
Volgehouden aandacht Taakinitiatie
Planning/prioritering: een plan maken en beslissen wat belangrijk is.
Organisatie: informatie en materialen ordenen.
Timemanagement: tijd inschatten, verdelen en deadlines halen.
Doelgericht gedrag: doelen formuleren en realiseren, kunnen doorzetten.
Flexibiliteit
Schrijf eventueel verder op
een leeg papier.
24 Linea recta
1 Lees de tekst hiernaast. Er staan twaalf zinsdelen in die uit het Latijn komen. Kleur die blauw.
2 Welke van de Latijnse zinsdelen ken jij al?
Noteer die hieronder en schrijf de betekenis erbij.
___________________________________________
___________________________________________
___________________________________________
___________________________________________
___________________________________________
___________________________________________
___________________________________________
___________________________________________
3 Wat deze zinsdelen in het Latijn betekenen is niet altijd exact hetzelfde als in het Nederlands. Verbind hieronder de Latijnse vertalingen met het juiste zinsdeel.
4 Zoek in een woordenboek op wat
‘tabula rasa’ precies betekent in het Nederlands. Vertel in je eigen woorden.
5 Zoek ook op wat ‘deo volente’ betekent.
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
De verdachte stond op. “Ik wil graag vertellen over wat er daadwerkelijk is gebeurd, wat ik heb gedaan, et cetera. Ik
Gewoon omdat ik daar zin in had: carpe diem. Ik had die ochtend een curriculum vitae voor mezelf gemaakt omdat ik op zoek ben naar een nieuwe baan. Die vind ik hopelijk snel. Ik ben trouwens cum laude afgestudeerd! En nee, dat is niet mijn alter ego, dat heb ik echt zelf gedaan.
Maar goed, na al die inspanning ben ik lekker naar de dierentuin gegaan om het baby-olifantje te bekijken. Ja, misschien had ik hem niet moeten voeren. Mea culpa. En natuurlijk heb ik weleens gedacht dat ik dat olifantje mee naar huis wilde nemen. Ik ben tenslotte geen tabula rasa.
Na een uurtje in de dierentuin ben ik linea recta naar huis gegaan. Waar ik na deze hoorzitting ook weer naartoe ga, deo volente. Ik heb dat olifantje dus niet gestolen!
Ik ben nota bene allergisch voor olifanten. Dat is wat er daadwerkelijk gebeurd is. Waar dat olifantje naartoe is,
nota bene deo volente linea recta tabula rasa mea culpa alter ego cum laude curriculum vitae carpe diem
et cetera
god willende met eer rechte lijn pluk de dag slechte trouw en de rest mijn schuld goede trouw loop van het leven
een schoongekrabd schrijfplankje observeer goed
andere ik