• No results found

INTERNE GENEESKUNDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "INTERNE GENEESKUNDE"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Magazine voor de internist

NUMMER 4 JAARGANG 6 DECEMBER 2015

Niels Riksen

Hoogleraar Vasculaire Geneeskunde

Internist speelt grote rol in palliatieve zorg

Internist-oncologen Patricia Quarles van Ufford en An Reyners

Het oordeel van de opleider over een aios

Marloes Duitsman en collega’s

Registratie is onmisbaar voor goede diabeteszorg

Thomas van Bemmel Internistendagen in caribische sferen

Merel van Andel en collega's Column Yvo Smulders Team-Bingo

INTERNE

GENEESKUNDE

(2)

Smeerolie voor de poli 17 Op 9 oktober 2015 vond de

tweede editie van de JNIV- cursus ‘Smeerolie voor de poli’

plaats. Tijdens deze dag wordt de aios interne geneeskunde klaargestoomd voor de poliklinische stage.

InH ou d

Knuppel in het internistenhok 25 De poliparadox

E-mail uit het buitenland 26 Standplaats Oskarshamn, Zweden Historie 28 Chinese Lessons to Western

Medicine

Column Yvo Smulders 34

Team-Bingo

INTERVIEW 6

Niels Riksen

Zijn oratie heeft hij nog maar net achter de rug. En met 37 jaar is prof. Niels Riksen ook qua leeftijd een ‘jonge professor’.

Vanaf 1 december 2014 is hij hoogleraar Vasculaire Geneeskunde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Er gebeurt momenteel veel in zijn vakgebied:

nieuwe inzichten over het ontstaan van hart- en vaatziekten zullen leiden tot nieuwe behandelmogelijkheden en er zijn nieuwe, veelbelovende medicijnen op komst tegen hoog cholesterol. “Die zullen waarschijnlijk een belangrijke plaats krijgen in de behandeling van mensen met verhoogd risico op hart- en vaatziekten.”

Internist speelt grote rol in

palliatieve zorg

10

Reactie

15

JNIV

19

Registratie is onmisbaar voor 20 goede diabeteszorg

Registratie is zeker voor innovatieve behandelingen belangrijk en kan een voorwaarde zijn voor voorlopige vergoeding, aldus dr. Thomas van Bemmel.

Het oordeel van de opleider over 13 een aios

In juli 2014 heeft het ministerie van VWS het kaderbesluit over de medisch specialistische vervolgopleidingen herzien.

RUBRIEKEN

Buikechografie

23

Internistendagen in Caribische

sferen

32

(3)

Van de voorzitter

Wekelijks, zo niet dagelijks, worden wij geïnspireerd door onze patiënten door de vragen die zij ons stellen. Of door vragen die we onszelf zouden kunnen stellen.

Vragen die gaan over interpretaties van wetenschappelijk onderzoek naar de betekenis ervan voor individuele patiënten. Vragen die gaan over het bieden van toegevoegde waarde aan ervaren gezondheid. Wij zetten dagelijks onze kennis om in adviezen op maat. Wij bieden steun door te luisteren naar doelen en verwachtingen van onze patiënten en helpen ze door samen te beslissen over verantwoorde keuzes in diagnostiek en behandeling. Waakzaamheid is geboden dat niet de zorgpolis centraal komt te staan, maar dat we dagelijks, in vrijheid, naar eer en geweten, samen met onze patiënten weloverwogen, verantwoorde behandelkeuzes maken.

Tegelijkertijd werd in de sociale media een oproep gedaan om ‘mee te vechten’ tegen de overmaat aan administratieve regelzucht en transparantiedwang en voor meer bezieling in de zorg. De regelzucht lijkt soms de overhand te nemen ten koste van de spreektijd in de spreekkamer of aan het bed. Een groot deel van de administratie betreft het bijhouden van indicatoren, die in dienst staan van kwaliteitssystemen. De kwaliteit van de zorg die we bieden leggen we vast in transparante kwaliteitssystemen, we laten onze prestaties zien en maken ze zo toegankelijk mogelijk om ze onderling ook te kunnen bespreken en van elkaar te leren, ten behoeve van de interne kwaliteitsverbetering van onze beroepsgroep. Maar de keerzijde is het registreren, de mankracht die het kost en de kosten van het beheer en onderhoud van de benodigde systemen. Hierover wordt momenteel veel gesproken, ook binnen de FMS.

Steeds vaker klinkt de oproep om het woord ‘transparantie’ voortaan te vermijden, het is zo uitgehold dat het tot een loze kreet dreigt te verworden. Net zoals: ‘de patiënt centraal’, ‘zinnige en zuinige zorg’ en ‘participatiemaatschappij.’ De goede intenties dwarrelen soms uit beeld en het doel lijkt tot een dogma te worden gemaakt.

Waar maken wij ons als internisten hard voor, waar vechten wij voor of waar staan wij voor? Wat kan men van ons verwachten ? Deze vragen en nog veel meer zou ik u zo graag eens stellen, ik vermoed dat ik het grotendeels wel weet, maar hoop ook nieuwe invalshoeken te vernemen. Op onze Strategiedag op 7 december werkten we samen verder aan onze ambities nadat we ons hadden laten inspireren door sprekers die op een bijzondere wijze tegen innovaties aankijken. Maar ofschoon we op dergelijke bijeenkomsten veel actieve leden ontmoeten, werken we hard aan nog meer manieren om met u in contact te blijven treden. Een daarvan is onze geheel vernieuwde website in aanbouw, die we komend voorjaar aan u willen presenteren, met meer mogelijkheden om elkaar te bereiken, naar elkaar te luisteren en elkaar te spreken. Tot dan.

Sophia de Rooij, voorzitter NIV

Interne Geneeskunde, magazine voor de internist 6e jaargang, nummer 4, december 2015

Redactie

Hans Ablij, Karin de Beer, Evert-Jan de Kruijf, Bas Oude Elberink, Johanneke Portielje (hoofdredacteur), Rebecca Verheggen Redactie-adres

Van Zuiden Communications B.V.

E-mail: debeer@ vanzuidencommunications.nl

Vormgeving en DTP

HGPDESiGN, Alphen aan den Rijn Uitgever

Van Zuiden Communications B.V.

Postbus 2122, 2400 CC Alphen aan den Rijn ISSN 2211-100X

© NIV, 2015

Website NIV: www.internisten.nl

Vrijheid en transparantie

COLOFON

Search less, and...

medidact.com/Infectieziekten

Medidact Infectieziekten houdt u op de hoogte van belangrijk vak- en congresnieuws

Registreer nu en Medidact doneert

5,- aan een fonds naar keuze

(4)
(5)

[TEKST: KEES VERMEER BEELD: BART VERSTEEG

Interview

“Patiëntenzorg bij hart- en vaatziekten zal veranderen”

Zijn oratie, op 16 oktober jl., heeft hij nog maar net achter de rug. En met 37 jaar is prof. Niels Riksen ook qua leeftijd een ‘jonge professor’. Vanaf 1 december 2014 is hij hoogleraar Vasculaire Geneeskunde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Er gebeurt momenteel veel in zijn vakgebied: nieuwe inzichten over het ontstaan van hart- en vaatziekten zullen leiden tot nieuwe behandelmogelijkheden en er zijn nieuwe, veelbelovende medicijnen op komst tegen hoog cholesterol. “Die zullen waarschijnlijk een belangrijke plaats krijgen in de behandeling van mensen met verhoogd risico op hart- en vaatziekten.”

Al tijdens zijn studie in Nijmegen maakte Riksen de keuze voor wetenschappelijk onderzoek: als derdejaars student liep hij binnen bij de afdeling Farmacologie- Toxicologie, omdat hij naast het studeren ook onderzoek wilde doen. Die wens kwam voort uit algemene nieuwsgierigheid: “Ik wil

graag weten hoe dingen werken en in elkaar zitten. Dat heb ik altijd al gehad. Ook het proces van onder- zoeken sprak mij tijdens mijn studie erg aan. Ik twijfelde aanvan- kelijk nog welke studie ik wilde doen: geneeskunde of een meer technische studie zoals natuur- kunde. Nu ervaar ik dat ook het contact met patiënten mij veel voldoening geeft. Dus ik heb wel de juiste keuze gemaakt.”

Hij kon aan de slag bij hoogleraar farmacologie prof. Paul Smits, die later zijn promotor werd. “Door hem ben ik de opleiding interne geneeskunde gaan doen”, stelt Riksen. “Hij was erg enthousiast en het klikte meteen met hem en met het vak.”

Vertalen

Riksen ging dierexperimenteel onderzoek doen naar het effect van psychische stress op de functie van de bloedvaten. Hij deed dat met twee rattenstammen: één was opvliegend en gevoelig voor stress, en de ander was meer ontspannen. In het laboratorium

werden de bloedvaten van deze stammen onderzocht. “Dat was dus al vasculaire geneeskunde. We konden aantonen dat stressgevoe- lige ratten een minder goede endo- theelfunctie hadden.”

Zijn aansluitende promotieonder- zoek deed Riksen als agiko (assis- tent-geneeskundige in opleiding tot klinisch onderzoeker). Hij wisselde zijn opleiding tot inter- nist af met onderzoek dat ging over cardiovasculaire effecten van adenosine. “Die lichaamseigen stof heeft allerlei gunstige effecten op de bloedvaten. Ik heb met name onderzocht hoe je het adenosi- nesysteem kunt beïnvloeden met medicatie om de vaatfunctie te verbeteren. Dat was vrij funda- menteel onderzoek met gezonde vrijwilligers. Het leverde onder meer een mooi resultaat op bij mensen die vanwege een stofwis- selingsziekte een hoog homocys- teïnegehalte hebben en een hoger risico op hart- en vaatziekten.

We hebben laten zien dat bij hen het beschermende adenosine sneller wordt opgenomen door de

(6)

lichaamscellen, waardoor ze feite- lijk een tekort hebben. Dat concept zou je kunnen vertalen naar nieuwe medicatie. Dat soort klein- schalig en mechanistisch onder- zoek dat leidt tot nieuwe inzichten, vind ik heel mooi om te doen.”

Nieuwe

onderzoekstechnieken

Riksen promoveerde in 2007 (cum laude), ongeveer halverwege zijn internistenopleiding. Hij ging voor een jaar als postdoc naar het Hatter Cardiovascular Institute, verbonden aan University College London. Daar wilde hij vooral nieuwe onderzoekstechnieken leren. Hij deed onderzoek naar ischemie en reperfusie. “Het hele laboratorium was gericht op nieuwe manieren om de schade door een hartinfarct te verkleinen. We hebben daarvoor allerlei methoden en medicijnen getest. Ik heb in dat jaar vooral gekeken naar het anti- diabetesmedicijn metformine. Bij ratten bleek dat één gift metfor- mine net na een infarct de hart- schade halveert. Dat is dus een enorm groot effect, en een resul- taat dat je direct in de kliniek wilt gaan onderzoeken. Dat heb ik in Nederland inderdaad gedaan, met een studie met ruim honderd patiënten na een bypassoperatie.”

Zo’n operatie geeft lichte bescha- diging aan het hart, omdat het

hart tijdelijk niet doorbloed wordt.

Drie dagen voor de hartoperatie kregen de patiënten metformine of placebo toegediend. In de studie is troponine in het bloed gemeten, een marker voor hartschade na de operatie. “Het resultaat is dat metformine bij deze patiënten hele- maal geen effect heeft”, verklaart Riksen. “De studie is afgelopen juli gepubliceerd in The Lancet Diabetes

& Endocrinology. De hypothese was mooi en we hebben het goed uitge- zocht, maar het werkt niet. Dat laat weer zien: een dier is geen mens.

En een bypass is geen hartinfarct.

De vertaling van dier naar mens is niet altijd eenvoudig. Ik ben blij dat we het hebben kunnen publiceren, want het publiceren van negatieve studies in goede tijdschriften is nog altijd beduidend moeilijker dan het publiceren van positieve studies.

Dat heb ik ook zelf in het verleden ervaren.”

Betere therapieën

De boodschap in Riksens oratie was onder meer dat Nederland

vooroploopt met vasculair onder- zoek. Verschillende onderzoeks- lijnen hebben volgens hem de potentie om de patiëntenzorg te veranderen. Er zullen betere thera- pieën komen en betere manieren om het individuele risico op hart- en vaatziekten in te schatten. Zijn eigen onderzoek richt zich met name op de rol van het aangeboren afweersysteem bij het ontstaan van atherosclerose. Een belang- rijke ontdekking is dat monocyten via epigenetische veranderingen een geheugen kunnen opbouwen.

Voor de bescherming tegen infec- ties is dat gunstig, maar als ‘colla- teral damage’ kan daarbij athero- sclerose ontstaan. “Als monocyten kort worden blootgesteld aan bepaalde stimuli, zoals bacte- riën of geoxideerde LDL-deeltjes, dan verandert de DNA-structuur.

Daardoor blijven de cellen langere tijd meer ontstekingsstoffen maken die een rol spelen bij atheroscle- rose. Daarnaast zijn de afgelopen jaren verschillende niet-traditio- nele risicofactoren voor hart- en

Naam: Niels Riksen Leeftijd: 37 jaar Opleidingen:

- 1990-1996: Stedelijk Gymnasium Arnhem

- 1996-2002: studie geneeskunde Radboud Universiteit Nijmegen - 2002-2010: agiko interne geneeskunde, Radboudumc, Nijmegen - 2009-2010: fellow vasculaire geneeskunde, Radboudumc, Nijmegen Promotie: Nijmegen, 2007

Proefschrift: Adenosine in health and disease: a human in vivo study on genetic, metabolic, and pharmacological determinants of the cardiovascular effects of adenosine.

Loopbaan:

- 2007-2008: postdoctoraal onderzoeker (Rubicon-subsidie ZonMw) Hatter Cardiovascular Institute, University College London

- 2010-heden: internist, vasculair geneeskundige, staflid Radboudumc, Nijmegen - 2012-heden: hoofd sectie Vasculaire geneeskunde

Huidige functie:

- 2014-heden: hoogleraar vasculaire geneeskunde, Radboudumc, Nijmegen

CURRICULUM VITAE

“Ik wil graag weten hoe dingen werken en in elkaar zitten.

Dat heb ik altijd al gehad”

(7)

vaatziekten geïdentificeerd, zoals reuma, hiv of andere infecties.

Die patiënten hebben eveneens meer risico op atherosclerose. We denken dat dit mechanisme daarbij een rol kan spelen.”

Misschien kan de activatie van het afweersysteem worden gebruikt als voorspellende marker voor hart- en vaatziekten. Bovendien zijn er geneesmiddelen die ingrijpen op de epigenetische veranderingen.

Die kunnen in de toekomst wellicht worden gebruikt voor de behan- deling van hart- en vaatziekten.

“Uiteraard zijn daarvoor nog vele stappen nodig”, voegt Riksen er meteen aan toe. “Epigenetische processen spelen in alle celtypes van het lichaam een centrale rol in allerhande fysiologische en patho- fysiologische processen. We zouden ons met heel specifieke genees- middelen moeten richten op speci- fieke cellen. Maar dit opent zeker nieuwe wegen voor verder onder- zoek. We hebben 6 miljoen subsidie verworven van de EU in het kader van Horizon 2020, waarmee we de komende vijf jaar dit concept verder gaan bestuderen. Dat gebeurt samen met het AMC (de groep van prof. Erik Stroes), Harvard en vijf Europese centra.”

Orgaanschade verminderen

De andere onderzoekstak van Riksen gaat over ischemie en reperfusie: wat gebeurt er als een bloedvat dichtslibt en een orgaan geen zuurstof meer krijgt? Lukt het om een orgaan minder gevoelig te maken voor schade door zuur- stofgebrek? Riksens promovendi bestuderen het effect van metfor- mine en bloeddrukverlagers op zulke schade. Metformine is dus nog steeds in beeld. “Er is vanuit het diabetesonderzoek veel over bekend. Het is het enige antidiabe- ticum waarvan is aangetoond dat het de overleving verbetert en hart- en vaatziekten vermindert. We vermoeden daarom dat metformine een direct beschermend effect heeft op het hart en bloedvaten.

Maar helaas zien we bij mensen nog niet de positieve effecten zoals we die bij proefdieren zien.”

Het belangrijkste nieuwe inzicht van de afgelopen jaren is dat athe- rosclerose een chronische ontste- kingsziekte is. Ook mensen met bijvoorbeeld reuma, psoriasis of een chronische infectie hebben meer kans op atherosclerose. Dat inzicht is volgens Riksen bepalend voor de ontwikkeling van nieuwe medicatie. Een andere belangrijke ontwikkeling is de komst van zoge- heten PCSK9-remmers als nieuwe medicijnen tegen hoog cholesterol.

“Die verlagen het cholesterol krachtig en hebben niet de bijwer- kingen van statines, zoals spier- pijn. Ze zullen waarschijnlijk een belangrijke plaats krijgen in de behandeling van mensen met verhoogd risico op hart- en vaat- ziekten. Een belangrijke horde die dan nog wel genomen moet worden, is de ingewikkelde discussie over de hoge prijs van deze middelen.”

Wennen

Riksen blijft nuchter onder zijn aanstelling als hoogleraar. Het heeft vooralsnog niet veel veran- derd in zijn werk. Als grootste verandering noemt hij dat hij meer wordt gevraagd voor allerlei commissies en werkgroepen. Zijn benoeming tot hoofd van de sectie Vasculaire geneeskunde, twee jaar geleden, vond Riksen een

veel grotere verandering. “Het is de afdeling waar ik ben opgeleid.

Toen moest ik ineens de jaarge- sprekken gaan doen met de staf- leden. Dat was wennen voor mij.

Maar gelukkig heb ik daar van de afdeling veel steun bij gehad.”

Riksen heeft twee jaar lang deelgenomen aan de Jonge Gezondheidsraad, een groep van 12 jonge wetenschappers uit uiteenlopende disciplines: van ethici en filosofen tot statistici en artsen. De opdracht was om maatschappelijke ontwikkelingen te benoemen die in hun ogen van belang zijn voor de volksgezondheid.

Riksen noemt als voorbeeld de introductie van medische apparatuur, die volgens hem soms veel te snel op de markt komt. “Een paar jaar geleden was nierdenervatie een trend om bloeddruk te verlagen bij mensen die te weinig baat hebben bij medicijnen. Daarbij worden met een katheter zenuwvezels in de slagader van de nier kapot gebrand. In de eerste studies had dat een groot effect, waarna de methode heel snel is geïmplementeerd. Dat kan omdat voor apparatuur andere, minder strenge regels gelden dan voor medicijnen. Terwijl een nier denerveren wel erg ingrijpend is. Met grotere, gerandomiseerde studies blijkt het effect nu erg tegen te vallen, dus de hype is weer over. Dit laat zien dat de wetgeving rond toelating van medische apparatuur op de markt strenger moet.”

Een rapport met vijf thema’s is in 2012 aangeboden aan de minister. In 2013 is een nieuwe Jonge Gezondheidsraad geïnstalleerd.

Niels Riksen is recent gevraagd voor de nieuwe commissie Medicalisering van de Gezondheidsraad.

JONGE GEZONDHEIDSRAAD

(8)

TEKST: KEES VERMEER BEELD: HAGA ZIEKENHUIS

Interview

Internist speelt grote rol in palliatieve zorg

Volgens de SONCOS-normen moet ieder ziekenhuis vanaf 2016 een palliatief team hebben.

Is de internist de aangewezen persoon om het voortouw te nemen in de palliatieve zorg?

En hoe is die zorg het best te organiseren? Internist-oncologen Patricia Quarles van Ufford (HagaZiekenhuis) en An Reyners (UMC Groningen), beiden voorzitter van het palliatief team in hun ziekenhuis, geven antwoord op die vragen.

Reyners is ruim tien jaar geleden met een fellowship van het KWF naar het St Christopher’s Hospice in Engeland gegaan om daar meer te leren over palliatieve zorg. Terug in Nederland startte zij in 2005 een palliatief team in het UMC Groningen. Er is een kernteam dat wekelijks bij elkaar komt voor de patiëntenbesprekingen, plus een vertegenwoordiging van alle ziekenhuisafdelingen, de thuiszorg en een huisarts. Zij zijn bij verga- deringen aanwezig of worden ad hoc gevraagd als dat nodig is. Het kernteam zet het palliatief beleid van het ziekenhuis uit.

Het palliatief team is in het UMCG ondergebracht bij de interne genees- kunde en de consulenten werken ook vanuit die discipline. “Maar onze besprekingen zijn wel nadruk- kelijk multidisciplinair. Er is inbreng van alle aanwezigen en we maken gebruik van elkaars expertise.”

Ambassadeur

Patricia Quarles van Ufford startte in 2012 het palliatief team en

de commissie palliatieve zorg in het HagaZiekenhuis, nadat zij na haar opleiding tot oncoloog een fellowship medische oncologie en palliatieve zorg had gevolgd in Sydney, Australië. Innerlijke moti- vatie en passie voor palliatieve zorg in het hele team vindt zij de belangrijkste voorwaarden voor een goed functionerend palliatief team. “Het kernteam is multidis- ciplinair en iedereen is onmisbaar.

De voorzitter hoeft niet per se een internist te zijn, maar ik vind wel dat de internist het voortouw moet nemen. Zowel in de palliatieve zorg in het ziekenhuis als in trans- murale samenwerking. De internist kan bij uitstek de ambassadeur zijn voor de bewustwording van cure naar care binnen het ziekenhuis.”

Quarles van Ufford leidt het pallia- tief team met internist ouderenge- neeskunde Frederiek van den Bos en er is intensieve samenwerking met verpleegkundig specialisten.

“We vullen elkaar goed aan. We zijn getraind in het inschatten van de prognose, het bepalen van reële behandel opties, en het achterhalen

wat voor de patiënt zijn kwaliteit van leven bepaalt. Daaruit volgt een behandeladvies. Vanuit onze kennis over multiorgaanfalen en farmacotherapie adviseren we zowel over aanpassingen van medi- catie ter symptoombestrijding als het saneren van medicatie die niet bijdraagt aan de prognose of kwali- teit van leven.”

Werkwijze

Palliatieve zorg is vooral vanuit de oncologie in gang gezet en de meeste consulten komen vanuit die hoek. Ook de internist oude- rengeneeskunde, de hematoloog en de nefroloog hebben veel met palliatie te maken. Er zullen dus altijd internisten aan het kern- team deelnemen, maar de coördi- natie van de palliatieve zorg hoeft volgens Reyners niet per se vanuit de interne geneeskunde te worden georganiseerd. “De internist heeft misschien wel een duidelijkere rol dan andere disciplines, maar dat betekent niet dat de voorzitter een internist moet zijn. Een anesthesist is bijvoorbeeld onmisbaar in het

“Palliatieve zorg zou voor

het grootste deel basiszorg

moeten zijn die hulpverleners

zelf kunnen verlenen”

(9)

kernteam. En wat mij betreft ook de huisarts. Daarmee waarborg je meteen het transmurale karakter van zo’n team.”

Het palliatief team werkt op consultatieve basis, naar aanlei- ding van een vraag vanuit de zorgketen. “We gaan dan naar de betreffende afdeling, praten met de patiënt en diens familie en brengen de situatie in kaart, zowel fysiek als psychosociaal en spiri- tueel. We gaan na waar hulp nodig is, adviseren in praktische zaken en roepen eventueel de exper- tise in van andere hulpverleners.

Iedere week wordt de casus met de primaire hulpverleners besproken op het MDO. We gaan dan na of ons advies helder was en of het misschien moet worden bijge- stuurd. Wij nemen dus niet de zorg over, maar ondersteunen waar dat nodig is.”

Bewustwording

Het palliatief team in het HagaZiekenhuis doet gemiddeld vier consulten per week. Quarles van Ufford weet dat het een continu proces is om dit in stand te houden. “Je moet aan bewustwor- ding blijven werken, door gestruc- tureerd onderwijs maar vooral ook door het inbedden van het palli- atief denken in overdrachten en MDO’s. Ook hierin kan de internist een grote rol spelen. De internist- oncoloog is actief in gemiddeld vijf oncologische MDO-besprekingen per week, met ook input vanuit palliatief oogpunt. We merken dat in de loop der jaren het palliatief denken geleidelijk wordt overge- nomen door andere specialisten en dat die zelf met de vraag komen of verdere diagnostiek en behandeling bij een patiënt nog gewenst zijn. De internist ouderengeneeskundige wordt veelal in consult gevraagd bij fragiele ouderen met een delier. Als daar dan sprake is van een pallia- tieve situatie, begeleidt zij hierin.

En bij een complexe situatie buigt ze die om in een palliatief consult.”

Alle patiënten worden in het weke- lijks MDO van het palliatief team besproken met het kernteam en de behandelend arts-assistent of

specialist. Zo leren de arts-assis- tenten en specialisten de omslag te maken in het denken en handelen bij deze patiënten. “Bovendien volgen veel arts-assistenten van MDL, longgeneeskunde en cardio- logie hun vooropleiding bij ons”, vult Quarles van Ufford aan. “Zij nemen de opgedane kennis over palliatie mee in hun vervolgop- leiding en hun afdelingen. Dat heeft uiteindelijk ook weer impact op de specialisten van deze afde- lingen. We gooien als het ware een steentje in een vijver en de cirkels verbreiden zich over het water.”

En het werpt vruchten af. Hoewel het aantal consulten gelijk blijft,

is er een verschuiving in de cate- gorie patiënten: van aanvanke- lijk oncologische patiënten op de MDL- en longafdeling gaat het nu veelal om niet-oncologische patiënten op de afdeling neuro- logie, cardiologie en heelkunde.

Op de MDL- en longafdeling zijn de palliatieve kennis en begelei- ding gaandeweg sterk toegenomen en komt het palliatief team alleen in zeer complexe situaties. “Dat is precies wat we nastreven”, stelt Quarles van Ufford. “We willen de basale palliatieve zorg op alle afde- lingen versterken, zodat we alleen bij complexe situaties in consult komen.”

Frederiek van den Bos, internist ouderengeneeskunde en Patricia Quarles van Ufford-Mannesse, internist-oncoloog, HagaZiekenhuis Den Haag

“We willen de basale palliatieve zorg op alle afdelingen versterken,

zodat we alleen bij complexe

situaties in consult komen”

(10)

De Dr. C.J. Roosstichting reikt in samenwerking met de Nederlandse Internisten Vereniging de Dr. C.J. Roosprijs uit voor het beste klinische proefschrift op het gebied van de interne geneeskunde in de breedste zin. De stichting heeft onder meer als doel met deze prijs klinisch wetenschappelijk, patiëntgebonden onderzoek in Nederland te bevorderen.

De hoofdprijs van 2000 euro wordt sinds 2005 jaarlijks uitgereikt tijdens de Internistendagen in Maastricht. Ook in 2016 zal dit het geval zijn, waarbij de auteurs van de drie beste proefschriften ook nu de gelegenheid krijgen hun werk te presenteren tijden de speciaal hieraan gewijde sessie ‘Topproefschriften’. De drie laureaten ontvangen een gekalligrafeerde oorkonde en voor de op de tweede en derde plaats eindigende laureaten heeft de Stichting een bedrag van 500 euro ter beschikking gesteld.

Om in aanmerking te komen voor de prijs dient het proefschrift een klinisch, patiëntgebonden onderzoek te zijn dat het inzicht in de pathogenese, diagnostiek en/of de behandeling van ziektes vergroot, waarbij cellulair, moleculair, genetisch, zuiver epidemiologisch of ander basaal wetenschappelijk onderzoek additioneel kan zijn, maar niet de hoofdzaak vormt. Niet in aanmerking komen proefschriften met een zuiver basaal wetenschappelijk karakter, of proefschriften waarvan de aard en opzet van het onderzoek is geïnitieerd door de farmaceutische industrie.

Meedingen

Om in aanmerking te komen voor de Dr. C.J. Roosprijs wordt het volgende gevraagd:

• een afgerond proefschrift handelend over een klinisch, patiëntgebonden onderwerp verschenen in 2015, of begin 2016;

• de auteur is internist, assistent in opleiding of heeft in de nabije toekomst uitzicht op een opleidingsplaats.

Om mee te dingen dient u:

• één exemplaar van het proefschrift benevens een digitale versie te sturen aan Congress Company BV, postbus 2428, 5202 CK den Bosch, onder vermelding van: Dr. C. J. Roosprijs 2016;

• een curriculum vitae mee te zenden en een korte motivatie waarom u meent voor de prijs in aanmerking te komen;

• een kort overzicht te geven van de aard van de financiële steun waarmee het onderzoek tot stand is gekomen.

Jury

In de jury hebben zitting: prof. dr. M. M. Levi, prof. dr. A. E. Meinders, prof. dr. M. Nieuwdorp, dr. A.K.L. Reyners, Dr. J. C. Roos (voorzitter) en prof. dr. J. W. A. Smit.

De uiterste inzendingsdatum is 1 februari 2016

Dr. C.J. Roosprijs 2016

Dr. An Reyners, internist-oncoloog, UMC Groningen

Op welk moment

Een knelpunt in dit geheel is nog wel wanneer het palliatief team moet worden ingeschakeld, en op welk moment in het zorgtraject.

Het kan zijn dat een hulpverlener een palliatieve zorgvraag niet onderkent en dus niet of te laat contact opneemt met het pallia- tief team. Scholing is daarom een belangrijk punt, vindt Reyners.

“Maar aan de andere kant is het niet de bedoeling dat het team automatisch wordt gebeld na ieder slechtnieuwsgesprek. Palliatieve zorg zou voor het grootste deel basiszorg moeten zijn die hulpver- leners zelf kunnen verlenen. Wij zijn er vooral voor de moeilijkere hulpvragen.”

Binnenkort start in het UMCG de eerste internist in opleiding met de differentiatie palliatieve zorg.

Sinds kort is het binnen het oplei- dingsplan tot internist mogelijk om gedurende acht maanden een palli- atief zorgprofiel vorm te geven. Dat zal volgens Reyners bijdragen aan het verankeren van goede pallia- tieve zorg binnen ziekenhuizen.

In het HagaZiekenhuis is sinds een jaar ook een huisarts (met kader- opleiding palliatieve zorg) bij het MDO aanwezig. “Dat blijkt heel waardevol,” vertelt Quarles van Ufford. “Hij geeft ons waarde- volle adviezen vanuit zijn kennis en hij leert weer van ons hoe het in het ziekenhuis eraan toe gaat. Dit bevordert transmuraal denken en werken.”

Quarles van Ufford denkt dat nog veel winst is te behalen als in een eerder stadium wordt onderkend dat palliatieve zorg nodig is. Het palliatief team komt nu pas bij een

patiënt als deze is opgenomen.

“Maar ik denk dat palliatieve zorg bij veel patiënten al poliklinisch op z’n plaats zou zijn.”

(11)

MARLOES DUITSMAN, JACQUELINE DE GRAAF, LIA FLUIT, DEBBIE JAARSMA, MARIANNE TEN KATE-BOOIJ

Artikel

Het oordeel van de opleider over een aios

Concreet betekent dit dat de opleidings duur afhankelijk wordt van de snelheid waarmee een arts in opleiding tot specialist (aios) de competenties van medisch speci- alist behaalt. Aios worden zo kort als verantwoord en zo lang als nodig opgeleid.

Beoordeling: rol van aios en opleider

Het is de taak van de beoordelend opleider om samen met de aios te bepalen met welke snelheid het opleidingstraject kan worden door- lopen. Dit vergt van de opleider een bewustere manier van coachen en beoordelen. Van de aios wordt nog meer verwacht dat hij zijn leren zelf reguleert. Dit wil zeggen dat de aios zelf verantwoordelijk is voor zijn opleidingstraject en

voor het kunnen aantonen op welk niveau hij functioneert. Dit roept bij opleiders en aios grote vragen op. Hoe kan een aios aantonen dat hij de competenties op een bepaald niveau heeft bereikt en hoe kan een opleider beoordelen hoe snel een aios door het opleidingstraject heen kan? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is het van belang om eerst een goed onderbouwd beeld te krijgen over hoe een beoordeling over het functioneren van een aios eigenlijk tot stand komt.

Programmatisch toetsen

De aios leert grotendeels in de praktijk. Hij is lid van het medisch team waarin hij dagelijks werk- zaam is. In deze dagelijkse praktijk vindt naast het werken, opleiden en leren, ook het beoordelen van de

aios plaats. In de medisch specia- listische vervolgopleidingen wordt het principe van programmatisch toetsen gebruikt om het functio- neren van een aios te evalueren en te beoordelen. Het uitgangspunt van ‘programmatic assessment’

is dat door het gebruik van vele verschillende formatieve toetsen (die gebruikt worden voor het leer- proces en om feedback aan de aios te geven) uiteindelijk een summa- tief, objectief en betrouwbaar oordeel gevormd kan worden.

De rol van het portfolio en van niet-gedocumenteerde factoren

De feedbackformulieren, toets- instrumenten en stageverslagen worden gebundeld in een portfolio, waarin aios ook op het eigen leer- proces reflecteren.

Recente onderzoeken hebben aangetoond dat er naast de gedo- cumenteerde informatie uit het portfolio, ook andere factoren een rol spelen bij het beeld dat een opleider zich over het functi- oneren van een aios vormt. 2-4 Dit maakt het aannemelijk dat er bij voortgangsgesprekken meerdere factoren een rol spelen om tot een oordeel te komen.

Pilotenquête

Begin 2015 hebben we een korte pilotenquête uitgezet onder inter- nisten en aios interne geneeskunde die zich hadden ingeschreven voor de Landelijke Opleidersdag Interne Geneeskunde. We hebben respons gekregen van 71 personen, onder wie 30 opleiders en 41 aios. In de enquête werd gevraagd welke onderdelen uit het portfolio een opleider gebruikt om tot een beoor- deling te komen. Aan de aios werd

In juli 2014 heeft het ministerie van VWS het kaderbesluit over de

medisch specialistische vervolgopleidingen herzien. De tijds gebonden

opleidingsduur heeft plaatsgemaakt voor een geïndividualiseerde,

flexibele opleidingsduur. Als we het niet alleen zien als bezuinigings-

maatregel en als we alle praktische problemen van bedrijfsvoering

naast ons neerleggen, is het onderwijskundig gezien een ontwikkeling

die recht doet aan het competentiegericht opleiden zoals in Nederland

wordt vormgegeven met de CanMeds

1

als uitgangspunt.

(12)

gevraagd welke informatie uit het portfolio zij belangrijk vinden om tot een goede beoordeling te kunnen komen. Zowel opleiders als aios gaven aan het stageverslag en het reflectieverslag het meest informatief te vinden.

Daarnaast werd aan zowel oplei- ders als aios gevraagd welke infor- matie over de aios die niet in het portfolio staat zij nog meer belang- rijk vinden om tot een goede beoordeling te komen. Voorbeelden van factoren die in de enquête genoemd werden, zijn in tabel 1 weergegeven.

We waren vooral geïnteresseerd in welke mate de beoordeling van een aios berust op transparante informatie uit het portfolio versus andere, niet-gedocumenteerde informatie.

De antwoorden op deze vraag zijn inzichtelijk gemaakt in het cirkel- diagram in figuur 1. Hieruit wordt duidelijk dat een aanmerkelijk deel van de respondenten (42%) denkt dat een aanzienlijk deel van de

beoordeling bestaat uit factoren die niet gedocumenteerd staan in het portfolio (50% portfolio versus 50%

niet-gedocumenteerde factoren).

Er was geen verschil tussen de mening van aios en internisten.

Vervolgonderzoek

Om een en ander verder uit te diepen, starten we komende maanden een onderzoek rondom het voortgangsgesprek tussen opleider en aios. Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de factoren die van invloed zijn op de mening van de opleider over de voortgang van de aios. Dit wordt gerelateerd aan het individualiseren van de opleiding (met als doel te bepalen of iemand een kortere, langere of reguliere opleidingstijd nodig heeft). We zullen het onderzoek uitvoeren onder verschillende specialismen, om zo ook een beeld te krijgen of er verschillen zijn tussen beschou- wende, snijdende en ondersteu- nende disciplines.

Referenties

1. Frank JR, editor. The Can MEDS 2005 phy- sician competency framework; Better standards. Better physicians. Better care.

Ottawa: The Royal College of Physicians and Surgeons of Canada, 2005.

2. Hauer KE, Oza SK, Kogan JR, Stankiewicz CA, Stenfors-Hayes T, Cate O ten, et al. How clinical supervisors develop trust in their trainees: a qualitative study. Med Educ.

2015;49:783-95.

3. Ginsburg S, McIlroy J, Oulanova O, Eva K, Regehr G. Toward authentic clinical evalu- ation: Pitfalls in the pursuit of competency.

Acad Med. 2010;85:780-6.

4. Hauer KE, Cate O ten, Boscardin C, Irby DM, Iobst W, O’Sullivan PS. Understanding trust as an essential element of trainee supervision and learning in the workplace. Adv Health Sci Educ Theory Pract. 2014;19:435-56.

Tabel 1. Voorbeelden van niet-gedocumenteerde factoren die van invloed zijn op de mening van de opleider over het functioneren van de aios3

Werkhouding Persoonlijkheid

Uiterlijke kenmerken Gedrag tijdens overdracht

Mening van andere aios Timemanagement

Humor Interactie in assistentengroep

Aanwezigheid bij onderwijsmomenten Mening van andere supervisoren

Figuur 1. In hoeverre denkt u dat de beoordeling van een aios berust op transparante informatie uit het portfolio versus andere, niet-gedocumenteerde informatie?

15%

15%

28%

42%

80-20% 70-30%

60-40% 50-50%

Portfolio versus niet-gedocumenteerde factoren

Kom ook naar de LOIG 2016!

De internist: Een schaap met 5 poten!

Op donderdag 18 februari 2015 zal in Zeist opnieuw de Landelijke Opleidersdag Interne Geneeskunde (LOIG) plaatsvinden. Dit is een jaarlijks terugkerend evenement waarbij opleiders en AIOS worden uitgenodigd om samen na te denken over het in stand houden en verbeteren van de kwaliteit van de opleiding.

Wil jij meer weten over de huidige ontwikkelingen van het opleidingsplan? Wil jij meedenken over projecten op de werkvloer om het opleidingsklimaat te verbeteren? Meld je dan aan via je opleider. En heeft jullie opleidingskliniek een innovatief project of een geniaal simpel, maar effectief project opgezet op opleidingsgebied? Zet dit dan op papier en ding mee voor de JNIV opleidingsprijs 2016. Deze zal worden uitgereikt tijdens de LOIG samen met een cheque van € 1.000,- voor de winnende opleidingskliniek.

Aankondiging

(13)

Mooi dat het Opleidingsplan Interne Geneeskunde ter discussie staat, in Interne Geneeskunde nummer 3 van september 2015, in de artikelen van Jacqueline de Graaf en Yvo Smulders. Volgens Smulders is het infantiliserend.

Ik vind het vooral imponerend, met die meer dan 100 leerdoelen.

Waarom kwam er destijds een Opleidingsplan? De officiële reden was dat wij als specialisten verantwoording moesten afleggen aan de samenleving over de wijze waarop we internisten opleiden en over de vaardigheden waarover internisten moeten beschikken. Daarom moest het vooral

‘transparant’ zijn. Dus werd in 2008-2009 een prachtig Opleidingsplan opgebouwd vanuit de CanMeds-(deel) competenties, die geoperationaliseerd werden in leer- doelen, waarvoor vervolgens toetsen bedacht werden. Er zou ook nog een matrix komen, waarin alle leerdoelen en toetsen per jaar over de zes jaar van de opleiding verdeeld zou worden, maar voor zover mij bekend is die er nooit gekomen. Het plan klopte theoretisch als een bus en was uiterst transparant. In de praktijk blijkt het echter slecht werkbaar. Dat is jammer, maar de werkelijkheid is gewoon te weerbarstig. In theorie is ons vak wel op te splitsen in allerlei KMBO’s (de kleinst mogelijk benoembare onder- delen, Smulders), maar in real life gaat het om een beperkt aantal vaardigheden, die geleerd moeten worden en die alleen op een geforceerde manier opgesplitst kunnen worden in KMBO’s. Jacqueline de Graaf noemt die vaar- digheden EPA’s (‘entrustable professional activities’), het Opleidingsplan Kindergeneeskunde gebruikt de term KBS

Reactie

(kenmerkende beroepssituaties), een woord dat mijns inziens de lading beter dekt. Transparanter, als het ware.

Waarom definiëren we niet 7 of 10 (graag een mooi symbolisch getal) KBS’en? Vervolgens brengen we alle 100+ deelcompetenties en leerdoelen daarin onder.

Misschien oogt het wat gekunsteld hier en daar, maar datzelfde gold voor het Opleidingsplan 2009. En daarna

‘gooien’ we alle leerdoelen eruit, zoals Wittgenstein ooit deed met zijn stellingen in de Tractatus. Citaat uit stelling 6.54 van de Tractatus: “mijn stellingen zijn verhelderingen (…). Iedereen (…) ziet in dat ze onzinnig zijn, wanneer hij ze gebruikt heeft – als treden – om hogerop te komen.

(Hij moet als het ware de ladder weggooien, nadat hij deze beklommen heeft.)”

Concreet: we zetten in het Opleidingsplan een lijst van KBS’sen/vaardigheden van de aanstaande internisten, met de wijze van toetsen erbij. Dat kan in een paar pagi- na’s. Voor de theoretische onderbouw verwijzen we naar het addendum achterin, waarin alle bijbehorende deel- competenties en leerdoelen beschreven staan.

Ten slotte: we noemen het Opleidingsplan niet INTELLECT (o hubris!) of Olvarit, maar NIVO (Nederlandse Internisten Vereniging Opleidingsplan).

Belangenverstrengeling: ik was betrokken bij het Opleidingsplan 2009.

Dr. Kees Halma, internist, Medisch Centrum Leeuwarden 29 oktober 2015

Reactie op ‘Intellect 2015’ en Column,

Interne Geneeskunde nummer 3, september 2015

Reactie op commentaar dr. Kees Halma van dr. Yvo Smulders

Net als Halma was ook ik betrokken bij het

Opleidingsplan 2009 en er is bij mij evenmin twijfel over de goede intenties. Naast transparantie is ook weleens het argument gebruikt dat nu eenmaal in regelgeving is vast- gelegd dat (deel)competenties kamerbreed aan leerdoelen en toetsen moeten worden gekoppeld en dat de mate van detaillering onontkoombaar was, maar dat is echt onzin.

Een verder argument voor KMBO’s is ‘houvast bieden’ en dat argument heb ik ook recent nog gehoord in discussies rondom de uitwerking van EPA’s en milestones.

Bij ‘houvast bieden’ heb ik altijd een soort visioen. Ik bevind mij in een onbekende ruimte. De vloer is glad en alles beweegt. Een schip? Ik weet wel ongeveer waar ik naar toe moet, maar niet precies hóe. Daarna splitst het visioen zich in twee scenario’s. In het ene scenario hangt de ruimte bomvol met handles, beugels, bandjes en bordjes. Ik maai in het rond en mis ze allemaal. In het andere scenario hangen er een paar beugels: stevig, voor iedereen herkenbaar, op weg in één richting.

Het punt is: te véél houvast bieden, biedt geen houvast.

Het richtingsgevoel verdwijnt erdoor in plaats van dat het wordt versterkt. Dit is ook wat mis is gegaan in onze opleidingsplannen, alle goede bedoelingen ten spijt.

Velen waarschuwden er al voor, maar terugkijken heeft geen zin, we moeten nu verder.

Natuurlijk heeft Halma een goed idee. Hartstikke goed zelfs. Maar, zoals ik reeds in de column van het vorige nummer schreef, het is tijd om besluiten te nemen. De tijd dat enkelen konden beslissen wat voor de rest goed was, is voorbij. We kunnen opleidend Nederland best een generieke vraag stellen: linksaf of rechtsaf; aggregeren of verder detailleren? Niets op tegen, zo’n referendum. Echt, helemaal niets.

Belangenverstrengeling: ik was betrokken bij het Opleidingsplan 2009.

Yvo Smulders

(14)

Reactie op commentaar dr. Kees Halma van prof. dr. Jacqueline de Graaf

Met een grote glimlach heb ik de reactie van collega Halma gelezen. Hoe waar en inspirerend, waarvoor dank! Het prachtige is dat een aantal van zijn sugges- ties geheel ter harte wordt genomen door de EPA Commissie. Deze commissie is druk bezig met het beschrijven van de kernactiviteiten van iedere internist in een beperkt aantal EPA’s. Let wel, EPA’s zijn geen vaardigheden maar voor de professional herkenbare kernactiviteiten ofwel de kenmerkende beroepssitua- ties (KBS), zoals de kinderartsen deze benoemen.

De term EPA omvat echter ook de letter E van het woord ‘entrustable’ ofwel het definieert de toets dat wij aios bepaalde activiteiten (KBS) toevertrouwen. Ook de kinderartsen zijn momenteel druk doende om EPA’s te definiëren! Voorbeelden van kernactiviteiten voor iedere internist zijn bijvoorbeeld polikliniek draaien of consulten doen.

De kunst is inderdaad, zoals collega Halma benoemt, niet alle mogelijke activiteiten tot op KMBO (kleinst mogelijk benoembare onderdelen) te beschrijven, maar juist te definiëren op werkplekniveau, dat wat daad- werkelijk wordt gedaan in de klinische praktijk. Het streven van de EPA Commissie is om een zo beperkt aantal mogelijke EPA’s te creëren. Ter uw geruststelling

– voor de eerste 4 jaar zijn nu ongeveer 15 EPA’s in de maak. De EPA’s worden beschreven aan de hand van krachtige, kort gedefinieerde en herkenbare mijlpalen.

Voor het adequaat uitvoeren van deze EPA’s zijn uiter- aard alle 100-plus leerdoelen en competenties uit ons opleidingsplan geïntegreerd nodig. Echter, afzon- derlijke toetsing van alle leerdoelen en competen- ties is onzinnig en onmogelijk in de praktijk. Derhalve omarm ik graag de suggestie van collega Halma om de leerdoelen en competenties uiteraard beschikbaar te houden – in addendum – omdat zij de onderbouwing en theorie van ons opleidingsplan transparant maken.

Voor opleiders, supervisoren en aios in de praktijk kunnen wij ons opleidingsplan aanscherpen en verbe- teren – wij moeten ons weer gaan richten op het toetsen van klinisch relevante en herkenbare activi- teiten, die om het geïntegreerd toepassen van compe- tenties vragen.

Juist daarom is de toets van EPA’s zo krachtig en prachtig. Wij mogen trots zijn op ons opleidings- plan interne geneeskunde! Met EPA’s van NIVO naar INTELLECT!

Jacqueline de Graaf

(15)

TEKST EN BEELD: THIJS TEN DOESSCHATE

JNIV

Smeerolie voor de poli

Op de patio van het monumen- tale pand Mariënhof te Amersfoort stonden wij als organisatoren met ons welverdiende biertje na te genieten. We hebben de poliklini- sche stage achter de rug en konden concluderen dat we retrospectief veel anders hadden gedaan.

Gelukkig moeten de deelnemers nog beginnen in de polikliniek.

Polikliniek in de tropen

Wat gebeurt er op de polikliniek in de tropen? Pieter Wismans,

internist in het Havenziekenhuis te Rotterdam, beschrijft de gang van zaken op de tropenpoli met veel humor. Op de tropenpoli komen reizigers en migranten met klachten na een verblijf in ‘de tropen’. Een nauwkeurige anam- nese met oog voor detail is de sleutel tot de juiste diagnose, die overigens niet tropisch hoeft te zijn: “Patiënten komen soms met vermoeidheid na tropen- bezoek, echter deze bestaat vaak vooraf ook al.” De meest urgente

ziektebeelden uit de tropen kun je afkorten tot MEAT (malaria, enteric fever (buiktyfus), amebic abscess en trypanosomiasis). Ook kregen we instructies over het verwijderen van een larve onder de huid (https://www.youtube.com/

watch?v=OkMsxo_jvAQ) zonder bijkomende schade.

Time management

De aios interne geneeskunde is in de regel ambitieus, sociaal, bescheiden en heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel.

We willen allemaal een poli- kliniek zonder vertraging, onte- vreden patiënten of stress. We willen sociaal zijn voor patiënten, coassi stenten, collega’s en secre- taresses. En op tijd naar huis. Als ik deze workshop, gegeven door Mascha de Ridder van de VVAA, had gedaan vóór mijn poliklini- sche stage, had ik voorkomen dat ik om 19.00 uur een patiënt van het middagspreekuur zag, taken

Op 9 oktober 2015 vond de tweede editie van de JNIV-cursus

‘Smeerolie voor de poli’ plaats. Tijdens deze dag wordt de aios interne geneeskunde klaargestoomd voor de poliklinische stage. Met veel praktische tips en tricks werden de belangrijkste poliklinische onderwerpen behandeld. Dit vormt de ‘smeerolie’ voor de soms roestige polikliniek. De onderwerpen waren: chronische nierschade, dyslipidemie, hypertensie, bloedbeeldafwijkingen, somatisch onverklaarde lichamelijke klachten, diabetes mellitus, schildklierstoornissen en time management op de polikliniek. Voor degenen die óók hun poli willen voorbereiden: alle presentaties staan op de JNIV-website (www.JNIV.nl). Wij zullen ‘mijn’ dag voor de verandering eens van moment tot moment doornemen.

De gehele groep in het zonnetje

(16)

van de secretaresse overnam of het consultensein droeg. Ben ik niet sociaal als ik ‘nee’ zeg? Wat is urgent en wat is belangrijk voor mij? En wat is de invloed van binnenkomende e-mail op mijn werkzaamheden?

Dyslipidemie

Er zijn maar weinig mensen die zonder hulpmiddelen (zoals power- point) een onderwerp zo helder kunnen neerzetten als Jos Kooter, internist vasculaire genees- kunde in het VUmc. Vragen uit het publiek werden gebundeld tot een structurele uitleg over de choleste- rolstofwisseling en diagnostiek van dyslipidemie. ‘Je gaat het pas zien als je het door hebt’. Hoe bereken je het LDL-gehalte en hoe doe je dit bij een hoog triglyceridengehalte?

De cholesterolstofwisseling is bere- kend op voedselschaarste en niet op overvloed zoals in de westerse maatschappij.

SOLK

Regelmatig ging ik na een poli met somatisch onverklaarde lichame- lijke klachten (SOLK) vermoeid de deur uit. Ik hoorde mezelf het gebruikelijke riedeltje opnieuw oplepelen: “Helaas kan ik geen lichamelijke verklaring vinden voor uw klachten.” Bij maar liefst 65% van de patiënten op de interne polikliniek wordt geen somati- sche oorzaak gevonden. ‘So we better learn – how – to deal with it!’ Jan van Leeuwen, internist, en Janna Gol, psychiater in het UMC Groningen hebben vernieuwende inzichten over de SOLK-patiënt. Zo bestaat er een scorelijst om SOLK te herkennen aan de doorverwijs- brief. En we moeten juist bij SOLK een grondig lichamelijk onder- zoek doen. Leg ten slotte de niet- afwijkende verrichte aanvullende onderzoeken uitgebreid uit. Dan loop je met een glimlach de polikli- niek uit!

Chronische nierschade

De meest relevante vraag voor de polikliniek nefrologie blijft: welke patiënt moet worden gezien en welke niet? Aan de hand van de

richtlijn chronische nierschade (in ontwikkeling) gaf Anne van Tellingen, internist-nefroloog in het Zaans Medisch Centrum, uitleg over nierschade. Een verlies van nierfunctie bij ouderdom is niet fysiologisch en gerelateerd aan cardiovasculaire complicaties. Bij een nierinsufficiëntie is het vaak nodig een statine te starten. Er is vaak sprake van seksuele disfunctie bij een ernstige nierinsufficiëntie, een onderbelicht thema. Ik weet zeker dat ik deze handzame presen- tatie nog vaak zal herlezen bij het behandelen van nierschade.

Entreetoets poliklinisch werken Wat als je het niet eens bent met je supervisor? Of twee tegenstrij- dige adviezen krijgt? Wie heeft gelijk? Een snelle quiz met vragen over poliklinische thema’s. Joost

Hoekstra, internist in het AMC en ik refereerden de belangrijkste recente wetenschappelijke bevin- dingen: wist jij dat een GLP-1- analogon bij obesitas, ook zonder diabetes mellitus type 2 zes kg gewichtsverlies geeft per jaar?

Kende je het gunstige effect van een SGLT-2-remmer op cardio- vasculaire mortaliteit? Wist je dat hiv in een vroeg stadium behan- deld moet worden, ongeacht het CD-4-gehalte?

Helaas kon ik maar vier workshops kiezen van de acht. Volgens mijn collega’s waren de overige work- shops ook erg interessant en nuttig.

Bij dezen willen we alle sprekers hartelijk bedanken voor hun inzet!

In oktober 2016 kunnen jullie weer een nieuwe smeerolie voor de poli van ons verwachten!

Boven: Anne van Tellingen legt uit over het risico van nierschade Onder: Pieter Wismans over de tropenpolikliniek

(17)

Interne Geneeskunde Psychiatrie

Anesthesiologie Radiologie Heelkunde Cardiologie

Obstetrie en Gynaecologie Neurologie

Kindergeneeskunde Longziekten Orthopedie

Maag-Darm-Leverziekten Dermatologie

Spoedeisende Hulp Oogheelkunde

Revalidatiegeneeskunde Overig

981

411 495

408 358 374

308 352 283 272 247 184 179 170157

495

773 Aantal aios per specialisme

TEKST EN BEELD: JNIV

JNIV

Wat speelt er bij de buren?

Update van de JNIV en de Jonge Specialist

In de vorige editie van dit magazine berichtte de JNIV over de op handen zijnde veranderingen binnen de Jonge Specialist. Op 24 september jl.

was er een algemene ledenvergadering van de Jonge Specialist waarin werd gestemd over de op te richten ledenraad.

De Jonge Specialist (DJS) komt op voor de belangen van alle specialisten in opleiding in Nederland. DJS vervult deze rol onder andere door toehoorderschap tijdens vergaderingen van de Federatie Medisch Specialisten (De Federatie). Dit is een belangrijk orgaan waar beslissingen genomen worden die onder andere van invloed zijn op de medische vervolgopleidingen. De aanwezigheid bij verga- deringen van de Federatie biedt DJS een unieke kans om invloed uit te oefenen op belangrijke ontwikkelingen.

De voorwaarde die DJS gesteld is om zijn positie voor de komende jaren te verzekeren is dat circa100% van de aios lid is. Ondanks de moeite die DJS daar de afgelopen jaren in gestoken heeft, is dat op dit moment nog niet het geval.

Om die reden heeft DJS een beroep gedaan op alle junior- wetenschappelijke verenigingen – dus ook de JNIV – om de 100% dekkingsgraad op korte termijn te realiseren.

In nauw overleg met alle junior-wetenschappelijke verenigingen is als voorwaarde voor unanieme steun aan DJS besloten de verenigingsstructuur van DJS te wijzigen. Op dit moment is DJS een vereniging met individuele leden, die over beleid en richting mogen beslissen tijdens de algemene ledenvergadering (ALV).

Tijdens de laatste ALV van DJS op 24 september jl. is besloten ter vervanging van de ALV een ledenraad op te richten. Deze ledenraad zal bestaan uit afvaardi- gingen van alle 32 juniorverenigingen die met ingang van 1 januari 2016 beslissingen kunnen nemen over de lopende dossiers van de DJS. Vanaf volgend jaar komt deze ledenraad zes tot acht keer per jaar bijeen.

De JNIV heeft bedongen dat er binnen de ledenraad een gewogen stemverhouding gehanteerd wordt. De grotere verenigingen, die meer leden vertegenwoor- digen, krijgen op die manier meer ‘stemkracht’. Iedere juniorvereniging krijgt per 150 leden die lid zijn van de DJS één stem, met een maximum van 4 stemmen (figuur). De JNIV wil immers, als grootste juniorver- eniging, haar leden voldoende inspraak geven. De afvaardiging van de JNIV in de ledenraad komt uit ons bestuur en is zodoende goed op de hoogte van wat er bij de aios interne geneeskunde speelt.

Het JNIV-bestuur erkent de belangrijke rol die DJS speelt ten aanzien van de algemene aios-belangen.

Daarnaast zien wij grote voordelen in de nieuwe

verenigingsstructuur van DJS waar wij als grootste club een belangrijke verantwoordelijkheid hebben en ook zullen nemen: de JNIV is een serieus stuk op het schaakbord! Net als alle andere juniorvereni- gingen zullen wij al onze leden motiveren ook lid te worden van DJS. Het lidmaatschap van DJS kost € 11 per maand en is inclusief een juniorlidmaatschap van de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband (LAD), gratis individueel juridisch advies en een abonnement op Medisch Contact en LAD-magazine.

Daarnaast gelden een aantal financiële voordelen bij de partners van DJS (zie: http://www.dejongespecialist.nl/

lidmaatschap/voordelen/). Voor de meeste aios geldt dat lidmaatschapskosten (volledig) te declareren zijn uit het opleidingsbudget. Het voornemen van de JNIV is om vanaf volgend jaar voor nieuwe leden de inschrij- ving voor de NIV te combineren met inschrijving voor DJS. Aan de aios die al lid zijn van de NIV willen we bij deze de oproep doen ook lid te worden van de DJS!

Niet alleen om het voortbestaan van DJS te realiseren, maar ook om een zo groot mogelijke stem van de JNIV te kunnen laten doorklinken in de strategie en beleid van DJS!

Lid worden regel je in enkele klikken op de website van DJS:

https://mijnoms.orde.nl/Aanmeldingsformulier_djs.

WAAROM LID WORDEN VAN DE DJS?

Groen = 4 stemmen; blauw = 3 stemmen; rood = 2 stemmen; geel = overige verenigingen (n = 16) met elk 1 stem Bron: RGS

(18)

TEKST: KEES VERMEER BEELD: MEDISCHE FOTOGRAFIE GELRE ZIEKENHUIZEN

Interview

Registratie is onmisbaar voor goede diabeteszorg

Diabeteskamer

De Diabeteskamer komt voort uit de Diabetes Kerngroep van de NIV, die bestond uit zo’n 20 internisten uit verschillende centra in het land die diabetes type 1 en 2 behandelen.

De Kerngroep bestond al ongeveer 10 jaar en was als officieus advies- orgaan voor de NIV betrokken bij bestuurlijke overleggen met huis- artsen, kinderartsen, zorgverze- keraars, NDF en DVN. De inter- nisten hadden zich verenigd om met één stem te kunnen spreken over de diabeteszorg. “Internisten worden steeds meer betrokken bij het maatschappelijk debat over diabetes, bijvoorbeeld over biosi- milars en nieuwe devices”, zegt Van Bemmel. “Dan is het goed om daar reactief en actief eendui- dige en goede informatie over te kunnen geven. De Diabeteskamer is nu het aanspreekpunt vanuit de internisten voor de NIV, overheid, patiëntenverenigingen en andere partijen als het over diabetes gaat.”

Gevarieerde groep

Veel internisten houden zich bezig met diabeteszorg: van alle

(ongeveer 2200) Nederlandse inter- nisten ziet naar schatting de helft diabetespatiënten, en een kwart ziet deze patiënten regelmatig. De internisten zijn met name endocri- nologen, vasculair geneeskundigen en nefrologen. “En ongetwijfeld ook een flink aantal internisten met andere differentiaties”, denkt Van Bemmel. “Het is dus een geva- rieerde groep.”

De Kerngroep was te klein om namens ‘de internist’ te kunnen spreken. Besloten werd daarom om te gaan samenwerken met

de NVDO. “Daarbij zijn immers al internisten aangesloten die betrokken zijn bij diabetes- onderzoek, en tevens kinder- artsen en basaal onderzoekers”, verklaart Van Bemmel. “Dat heeft geleid tot de oprichting van de Diabeteskamer voor inter- nisten. We houden een leden- vergadering op de NVDO-dagen en de NIV-dagen. Internisten met belangstelling voor de behande- ling van diabetes kunnen daar meedenken en meedoen met discussies over betere zorg voor patiënten in de tweede en derde lijn. Alle internisten kunnen lid worden van de NVDO en dus ook deel uitmaken van deze Diabeteskamer. Dat willen we van harte stimuleren.”

De diabeteszorg in de eerste lijn is al goed georganiseerd met de NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2. Het succes daarvan maakt het nodig om ook in tweede lijn

Tijdens de NIV-dagen van afgelopen april was de openings vergadering

van de Diabetes kamer, sinds eind vorig jaar officieel onderdeel van de NVDO (Nederlandse Vereniging voor Diabetes Onderzoek). Belangrijk aandachtspunt voor de komende tijd is het opzetten van registratie van diabetesbehandelingen. Dat is onmisbaar voor optimale diabetes- zorg, maar veel ziekenhuizen zijn nog onvoldoende geautomatiseerd.

“Zeker voor innovatieve behandelingen is dat belangrijk en kan het voorwaarde zijn voor voorlopige vergoeding”, zegt dr. Thomas van Bemmel, internist-vasculair geneeskundige in Gelre ziekenhuizen Apeldoorn en voorzitter van de Diabeteskamer.

“De Diabeteskamer is

nu vanuit internisten het aanspreekpunt voor de NIV, overheid, patiëntenverenigingen en andere partijen als het

over diabetes gaat”

(19)

Dr. T. van Bemmel, internist-vasculair geneeskundige

een leidraad te ontwikkelen, denkt Van Bemmel. “Momenteel lijkt het of de zorgverzekeraar de NHG-Standaard als uitgangs- punt neemt voor vergoeding, ook voor behandeling in de tweede lijn. Verzekeraars worden steeds strikter in hun vergoedingscri- teria. De vraag is daarom hoe we de kwaliteit van de diabeteszorg hoog kunnen houden. In de eerste lijn is die kwaliteit verbeterd door de NHG-Standaard. In de tweede lijn is de kwaliteit ook goed, maar daar kan zeker een slag worden gemaakt.”

Geen gegevens

Het diabetesonderzoek in Nederland staat op een hoog peil, aldus Van Bemmel. Onderzoekers

staan hoog aangeschreven en de zorg heeft snel toegang tot nieuwe ideeën en innovaties. En doordat de zorg in de eerste lijn goed is georganiseerd, kunnen behan- delaars in de tweede lijn meer aandacht geven aan patiënten met gecompliceerde diabetes.

“Maar we zouden wel wat beter willen kijken naar onze behan- delingen. We kunnen nu sowieso niet inzichtelijk maken welke zorg we leveren en wat daarvan de uitkomsten zijn. Veel zieken- huizen zijn nog onvoldoende geau- tomatiseerd. We kunnen niet met een druk op de knop achterhalen hoeveel diabetespatiënten er zijn, hoeveel type 1 of type 2 hebben, of hoe het beloop is bij welke behan- deling. Dat is alleen te vinden als

je per patiënt gaat zoeken in de systemen.”

Juist bij innovatieve behande- lingen, zoals intensieve pomp- therapie of continue glucoseme- ting, zijn gegevens over aantallen patiënten en behandeluitkomsten van belang, betoogt Van Bemmel.

“Je wilt bijvoorbeeld weten hoeveel patiënten in Nederland zo’n therapie hebben gehad en hoeveel van hen zijn opgenomen vanwege hypoglykemie of ketoacidose. Die gegevens hebben we nu niet, of slechts van een paar ziekenhuizen.

Terwijl die data wel nodig zijn om naar verzekeraars de meerwaarde van een dure therapie aan te tonen.”

Vele stappen nodig

De Diabeteskamer wil daarom gaan werken aan een landelijke registratie, in samenwerking met kinderartsen, DVN en NDF. De bedoeling is om een systeem op te zetten dat gegevens uit EPD’s van alle ziekenhuizen verwerkt.

Voor de ziekenhuizen zijn dat ook meteen benchmarkgegevens. “Je ziet hoe je het doet ten opzichte van andere ziekenhuizen; je krijgt zicht op je patiëntenpopulatie en je ziet trends in de tijd”, zegt Van Bemmel. “Als dat allemaal lukt en loopt, kun je de gegevens geanoni- miseerd gebruiken in onderhande- lingen met verzekeraars. Maar er zijn nog vele stappen nodig om dit te bereiken. Veel ziekenhuizen zijn nu nog niet in staat om dit soort informatie digitaal op te slaan, en kunnen het dus ook niet voor een register aanleveren.”

Het verzamelen van gegevens is dus nog een knelpunt. Van Bemmel ziet daarin een duidelijke rol voor internisten: zij kunnen met hun medische staf en hun raad van bestuur in overleg gaan over het vastleggen van patiëntgegevens.

“Wil je goede zorg kunnen leveren, dan zul je automatisch patiëntge- gevens uit EPD’s moeten kunnen halen. Dat betekent bijvoorbeeld dat een EPD geen platte tekst moet zijn, maar dat gegevens in vooraf gedefinieerde vakken staan waar je ze achteraf makkelijk uit kunt verzamelen.”

(20)

Dit vraagt niet alleen ICT- aanpassingen, maar ook de nodige investeringen . En dat is in deze tijden voor veel ziekenhuizen een knelpunt. “Als internisten zitten we vaak knel tussen onze verant- woordelijkheid voor goede zorg en de kosten van die zorg. Vaak kunnen we niet de zorg leveren die we zouden willen. Zelf maak ik dat bijna dagelijks mee. Dat komt mede doordat we naar verzekeraars niet de meerwaarde van een behandeling kunnen laten zien en de verzekeraar dus niet vergoedt. Ik denk dat veel patiënten daar nu de dupe van zijn.”

De Diabeteskamer wil het bewust- zijn over dit knelpunt vergroten door het op bijeenkomsten te bespreken en te benadrukken dat dit voorrang zou moeten hebben in ziekenhuizen. Net zoals registratie voor nieuwe oncologische behan- delingen verplicht is, zou het ook voor diabetes die kant op kunnen.

“We willen daar een start mee gaan maken door er meer ruchtbaarheid aan te geven en een plan te gaan maken voor verbetering”, aldus Van Bemmel.

De komende tijd wil de Diabeteskamer tevens een leidraad ontwikkelen.

Daarin worden periodiek de nieuwste gegevens over behandelingen en middelen inzichtelijk gemaakt, zoals: wat is de laatste evidence en wat kunnen de indicaties zijn? Van Bemmel: “We willen dat soort informatie elk halfjaar bijwerken. De leidraad kan een handvat worden voor een meer uniforme behandeling van diabetespatiënten in de tweede lijn. Bovendien kunnen behandelaars daarmee aan verzekeraars laten zien dat behandelingen conform de beroepsgroep worden geïnitieerd. We hebben gekozen voor een leidraad in plaats van een richtlijn. Het ontwikkelen van een richtlijn is tijdrovend en de informatie kan al achterhaald zijn als die verschijnt. De bedoeling van de leidraad is een document dat halfjaarlijks bijgewerkt wordt met de laatste inzichten uit de gepubliceerde trials. Hiermee kan de internist de zorg voor de patiënt individualiseren en toch gebruikmaken van informatie die door de eigen beroepsgroep is gefilterd. Deze aanpak geeft bovendien de zorgverzekeraar meer handvatten om binnen welomschreven patiëntengroepen over te gaan tot vergoeding van innovatieve behandelingen.”

LEIDRAAD

“Een nieuw te ontwikkelen

leidraad kan een handvat

worden voor een meer uniforme

behandeling van diabetespatiënten

in de tweede lijn”

(21)

TEKST EN BEELD: MARTIJN BAUER

Intensivkurs buikechografie in Düsseldorf

De echografie is inmiddels verschenen in het opleidingsplan interne geneeskunde. Maar hoe gaan we dat aanpakken in Nederland? We lopen namelijk achter op het buitenland. Om een start hiermee te maken ging een eerste groep naar Düsseldorf.

Daar zaten we dan. Met negen Nederlanders in de college- banken, te midden van een menigte Duitsers. De voertaal was Duits, met af en toe een Engelse verduidelijking voor de “Gäste aus den Niederlanden”. Ik begon me toch enige zorgen te maken over mijn voorbereiding op deze

‘Intensivkurs für Einsteiger’ in de abdominale echografie, die we van 28 tot en met 30 augustus zouden volgen aan de Heinrich Heine- universiteit in Düsseldorf. De cursus werd geleid door Matthias Hofer, een radioloog met uitge- breide ervaring in echografie- onderwijs en auteur van meer- dere leerboeken over echografie.

Hij was tegelijkertijd inspirerend en streng, en schroomde niet om iemand publiekelijk tot de orde te roepen als deze voor zijn gevoel niet genoeg bij de les bleef. “Wij verwachten dat u alle 12 standaar- dechobeelden op bladzijden 114 en 115 uit uw hoofd kunt tekenen met correcte afmetingen, vormen en afstanden van de organen in maxi- maal twee minuten per tekening, voor het begin van de cursus”, stond er in de voorbereidende brief, met “voor het begin van de cursus”

dik gedrukt. Dat kon ik zeker nog

niet vlekkeloos. Zou dit een gena- deloze afgang worden, waarbij ik tijdens het afsluitende examen door humorloze Duitsers tot pulp vermalen zou worden?

Drie dagen oefenen

Gelukkig bleken ze niet geheel humorloos en bleek het een zeer gestructureerde cursus. Er werd steeds een deel van de echografie van de buik theoretisch besproken, vervolgens live gedemonstreerd en daarna in kleine groepjes geoefend onder leiding van studenten die na strenge selectie tot uiterst profes- sionele trainers waren omgevormd.

Tussendoor werden ook valkuilen van de echografie besproken en moesten we eerdergenoemde teke- ningen van standaardechobeelden oefenen. De trainers kwamen dan

langs en gaven tips als “Ik mis het duodenum” en “Wat zat er ook alweer tussen nier en wervel- kolom?”. Dit alles werd onder- steund door een uiterst helder en prettig leesbaar leerboek in het Engels, uiteraard van de hand van Hofer. Aan het begin van de cursus moest iedereen zijn naam op een naamplakker schrijven. Als je je achternaam opschreef, gaf je daarmee aan met ‘Sie’ aange- sproken te willen worden, en als je je voornaam opschreef, stond je het informele ‘du’ toe. Gelukkig heb ik alleen maar voornamen gezien en de sfeer bleek ook heel prettig. Mijn leercurve was daar- door aangenaam steil en bij het naderen van het examen was ik weliswaar enigszins zenuwachtig, maar had ik ook vertrouwen in

Voorbeeld van standaardechobeeld

Artikel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

niet slecht, maar ik had wel het gevoel dat zowel mijn patiënt als ik erbij gebaat zouden zijn als ik beter om zou kunnen gaan met de vermoeide patiënt die elke vraag uit

Niet alleen blijkt dat alle mensen die we bewonderden zich hebben vergrepen aan jonge jongens en meisjes of in ieder geval in billen gekne- pen hebben, waar zij niet

Deze tijd zou meer dan nodig zijn om als aios ade- quaat klaargestoomd te worden om na de uitreiking van het C-formulier het complexe vak van internist op een goede manier uit

breed probleem, niet alleen van de interne aios, waardoor het een goed thema zou kunnen zijn voor DJS.. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld om een lijst te maken met

Bij zijn ideaal van de jonge internist met een brede opleiding inclusief ouderen- en acute geneeskunde, gevolgd door een enkele of meervoudige differentiatie kan ik me alleen

Hoe gaan we om met de zelfmetende patiënt, de vele applicaties die via smartphones en iPads nog veel meer data opleveren die niet altijd door ons eenduidig te interpreteren zijn,

‘Veine’ is het woord voor dit soort geluk dat haast afgedwongen leek en dat door Erkelens dan natuurlijk ook riant werd uitgespeeld met zijn grote talent voor toneel, dat zijn

Deze beroepsvereniging, voort- gekomen uit een fusie van de LVAG en de Jonge Orde, maakt zich sterk voor de positie van alle specialisten in opleiding in