• No results found

Modernisering co-vergistingsinstallatie en wijziging rundveebedrijven te Merksplas, inclusief hernieuwing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Modernisering co-vergistingsinstallatie en wijziging rundveebedrijven te Merksplas, inclusief hernieuwing"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Modernisering co-vergistingsinstallatie en wijziging rundveebedrijven te Merksplas, inclusief hernieuwing

project-MER

Niet Technische Samenvatting

2019_ES_000032_MER MTE Quirynen

(2)

Colofon

Opdrachtgever:

Quirynen Energy Farming Koekhoven 38-40 Koekhoven 38

2330 Merksplas KBO: BE0885812611 VE: 2.158.644.730

Opstellers rapport:

➢ Studiebureau

MILVUS consulting NV Wondelgemkaai 159 9000 Gent

➢ M.e.r.-deskundigen

• Discipline lucht

Nico Raes (OLFASCAN nv)

• Discipline bodem en oppervlaktewater

Johan Versieren (Milieubureau Joveco bvba)

• Discipline geluid

Christophe Debonne (EOS-Acoustics)

• Coördinatie en Discipline biodiversiteit

Marie-Alix Vandenabeele (MILVUS consulting NV)

Medewerker(s) MER

Gwynet Leyre, medewerkster mens-gezondheid

(3)

Inhoudsopgave

Colofon ... 2

Inhoudsopgave ... 3

1 Inleiding ... 4

2 Beknopte beschrijving en verantwoording project ... 4

3 Situering studiegebied ... 6

4 Beschrijving van de milieueffecten ... 7

4.1 Discipline lucht ... 7

4.2 Discipline water ... 10

4.3 Discipline bodem ... 14

4.4 Discipline geluid ... 16

4.5 Discipline biodiversiteit ... 16

4.6 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ... 18

4.7 Discipline mens - mobiliteit ... 19

4.8 Discipline mens – gezondheid & ruimtelijke aspecten ... 19

5 Bijlagen ... 20

(4)

1 Inleiding

Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport, bestemd voor publiek en belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het project een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met milieueffectrapport.

De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen.

2 Beknopte beschrijving en verantwoording project

Beknopte beschrijving

Op de site langsheen de Koekhoven 38 – 40 - 44 te Merksplas is een agrarische milieutechnische eenheid (verder MTE genoemd) gelegen, bestaande uit verschillende vergunningen. De vergunningen worden gebundeld in de MTE Quirynen Dairy Farming / Quirynen Energy Farming / Quirynen Agri Farming, geëxploiteerd door de familie Quirynen. De groep Quirynen Dairy Farming (QDF) behelst het houden van runderen, zowel melkvee als vleeskalveren. Naast de runderen op voorliggende site (Koekhoven), bevat de groep nog zes andere sites waar rundvee gehouden wordt al dan niet in combinatie met verwante activiteiten (vergisting, zuivelverwerking…) met name ‘Bosduif’, ‘Bosstraat’, ‘Kruibeke’, ‘Berkelaar’,

‘Geheul’ en ‘Pekri’. Met uitzondering van ‘Kruibeke’, bevinden alle sites zich in Merksplas. Tijdens de MER- procedure werden de vergunningen van ‘Berkelaar’ en ‘Pekri’ inmiddels vernietigd (procedures werden door de aanvrager stopgezet). De sites gelegen in Merksplas worden weergegeven op Bijlage 1. Onder het onderdeel Quirynen Energy Farming (QEF) wordt de mestverwerking/vergistingsinstallatie beschouwd.

Quirynen Agri Farming (QAF) betreft de akkerbouwtak. Door de samenwerking van de verschillende vennootschappen, wenst het familiebedrijf te streven naar een circulair ondernemen.

Wat het rundveegedeelte (QDF) betreft is de site momenteel vergund voor het houden van 2.850 vleeskalveren, 140 runderen < 1 jaar, 772 melkkoeien en 173 andere runderen. Deze runderen worden gehuisvest in 8 stallen. In de geplande situatie wenst de exploitant 2.358 vleeskalveren, 494 runderen < 1 jaar, 1.012 melkkoeien en 15 andere runderen te huisvesten op deze site. Dit zal gerealiseerd worden door een interne herschikking, het gedeeltelijk omvormen van twee stallen naar garage/loods, door een stal te herbouwen en door één nieuwe melkveestal te voorzien. Deze nieuwe stal zal uitgerust worden met mestschuiven (PAS R-1.2). In totaal zullen de runderen in 8 stallen gehuisvest worden in de geplande situatie. Globaal gezien zal het dierenaantal afnemen t.o.v. de huidig vergunde situatie.

QEF is momenteel vergund voor de co-vergisting van 60.000 ton/jaar. De te vergisten materialen bestaan uit mest, energiegewassen en reststromen uit de landbouw en organisch biologisch afvalstoffen (OBA). In de geplande situatie wenst de exploitant verder in te zetten op maximale verwerking en recuperatie van de reststromen van de vergisting. Om dit mogelijk te maken, zal een nieuwe vergistingsinstallatie voorzien worden, gedimensioneerd voor een verwerking van 100.000 ton/jaar inputstromen en zal de bestaande installatie omgebouwd worden tot een biologische nabehandelingsinstallatie. Deze installatie zal instaan voor de verdere nabehandeling van de dunne fractie van het digestaat (restant na vergisting). Naast deze verdere verwerking van de dunne fractie, wenst de exploitant ook aan te vullen met vernieuwde technieken van nutriëntenrecuperatie. Dit zal gebeuren door een stikstofstripper, verdere biologische verwerking en vervolgens behandeling in een membraanbioreactor en d.m.v. omgekeerde osmose. Resultaat is een doorgedreven gezuiverd effluent dat kan aangewend worden op het bedrijf (bv. als drinkwater) en een nutriëntenconcentraat (kunstmest).

QAF ten slotte wenst over een grondwaterwinning te beschikken voor het beregenen van de bijhorende akkerlanden. De grondwaterwinning zal pompen vanop een diepte van 80 m en maximaal 60.000 m³/jaar,

(5)

1.000 m³/dag en 100 m³/uur. Deze nieuwe winning wordt eveneens meegenomen in dit dossier. Doel is echter om gezuiverd water maximaal te hergebruiken op de site, maar ook voor de beregening. Deze winning wordt als backup en tijdelijk aangevraagd.

In het MER zal een evaluatie gemaakt worden tussen de huidig vergunde situatie en de geplande situatie van dit project. Als de aangevraagde situatie niet verkregen wordt, valt de MTE terug op de bestaande vergunningen (d.i. de huidig vergunde situatie). Eén van de vergunningen (voor 1.074 vleeskalveren, waarvan 112 van rechtswege vervallen) vervalt op 18/10/2021. De andere vergunningen vervallen later.

Verantwoording

Met voorliggend project wenst de familie Quirynen circulair te gaan ondernemen. Doel is om met de aangevraagde verwerkingscapaciteit (100.000 ton/jaar) bedrijfseigen mest, organisch biologisch afval (OBA) en agrarische meststromen te kunnen verwerken, alsook om de reststromen opnieuw in gebruik te brengen en nutriënten te recupereren. De dunne fractie, het residu na vergisting en scheiding digestaat, zal deels aangewend worden voor de bemesting van de eigen gronden, waar teelt van voedergewassen voor de dieren gebeurt. Het gedeelte dat niet uitgereden wordt, zal niet onder de vorm van dierlijke mest op Vlaamse gronden terecht komen, maar zal via verschillende stappen ontdaan worden van nutriënten, waarbij de nutriënten kunnen hergebruikt worden (als kunstmest mits aanpassing Europese wetgeving of als extra nutriënt bij de dikke fractie). De overgebleven stroom zal doorgedreven gezuiverd worden. Het gezuiverde effluent zal maximaal ingezet worden op het bedrijf voor verschillende toepassingen (drinkwater dieren, kuiswater, beregening, …). De biologische mestverwerking is één van de stappen na het vergistingsproces en kadert binnen het verder verwijderen van stikstof uit de dunne fractie / het effluent. Doel is dus om bijkomend een biologische mestverwerkingsinstallatie te plaatsen op de MTE (feitelijk ombouw van de bestaande vergistingsinstallatie, er wordt een nieuwe vergistingsinstallatie voorzien), zodat alle verwerkingsstappen gecentraliseerd kunnen uitgevoerd worden. Centralisatie van alle activiteiten maken het mogelijk om de meest performante BBT toe te passen op één locatie met zo de meest performante verwerking en zo min mogelijk hinder. Resultaat is een verminderde nutriëntendruk op de Vlaamse gronden en een lager verbruik van hoogwaardig grondwater.

Wat het rundveegedeelte betreft wordt een nieuwe melkveestal voorzien met mestschuiven, teneinde de ammoniakemissie van de volledige site te kunnen stagneren. De wijzigingen in het diergedeelte betreffen een interne herschikking, dit in het kader van de praktische werkbaarheid op de site. Het totaal aantal runderen zal hierdoor beperkt dalen (van 3.935 stuks naar 3.879 stuks).

Het geheel van het project kadert in het streven naar circulair ondernemen, waarbij mest, OBA en agrarische meststromen verwerkt worden en de reststromen maximaal gevaloriseerd worden. De nutriëntendruk op de gronden wordt verminderd door het digestaat (eindproductie van de vergisting) niet langer integraal uit te rijden, maar grotendeels te verwerken tot herbruikbaar water (voor hoog- en laagwaardige toepassingen) en kunstmest, dit door nutriëntenrecuperatie. Door hergebruik van het water op de site zal de druk op het grondwater verlagen. Dit circulair ondernemen kadert binnen de ambitie van de Vlaamse Regering, meer bepaald binnen het beleidsdomein Omgeving, zoals ook vermeld in de beleidsnota van november 2019 (periode 2019-2024).

De exploitant wenst voortaan alle vergunningen van QEF en QDF te bundelen in één vergunning, aangezien deze steeds samen behandeld worden als MTE en dit ook een juridische vereenvoudiging is. Hoewel alles gebundeld wordt in één vergunning, blijven er drie exploitanten actief (QEF, QDF en QAF), met elk hun eigen verantwoordelijkheden. De vergunningen, die gebundeld worden in de MTE, zijn evenwel nog steeds leefbare op zichtzelf staande entiteiten.

Er wordt tevens een hernieuwing van alle rubrieken aangevraagd. Dit is mogelijk door de grote investering die met de geplande modernisering gepaard gaat. Het omgevingsvergunningsdecreet stelt dat de aanvraag tot het hernieuwen van een milieuvergunning op zijn vroegst 24 maanden voor de vervaldatum van de huidige vergunning kan gebeuren. Er geldt evenwel een afwijking in geval van overname van de vergunning of indien de activiteit door een andere exploitant is gepland, en in het geval van belangrijke wijzigingen.

In de praktijk geldt hierbij als criterium de omvang van de geplande investering, o.a. een wezenlijke uitbreiding van de gebouwen of de plaatsing van een volledig nieuwe productielijn. In voorliggend geval

(6)

betreft het een wezenlijke uitbreiding van de bedrijfsinfrastructuur. Er wordt namelijk een nieuwe stal voorzien en de verwerkingsinstallatie zal vernieuwd worden. Eén van de vergunningen van de MTE vervalt op 18/10/2021. Voor deze vergunning kan hernieuwd worden op basis van verval (dus geen vroegtijdige hernieuwing).

Gezien het innovatieve karakter van het project is niet geweten of het gezuiverde water direct zal voldoen aan de drinkwaterkwaliteit en de regelgeving van het FAVV en aldus zal kunnen ingezet worden voor hoogwaardig gebruik, dit in de plaats van grondwater. Dit kan pas nagegaan worden als de installaties effectief in werking zijn en het gezuiverd water geanalyseerd kan worden. Vanwege deze onzekerheid wordt het benodigde debiet aan drinkwater nog steeds als grondwater aangevraagd voor een beperkte periode van 5 jaar. Zo kan er in tussentijd steeds drinkwater voor de dieren voorzien worden, een kwalitatieve reiniging van de melkinstallatie zodat de melkkwaliteit behouden blijft, kan de goede werking van de luchtwasser gegarandeerd worden en kunnen de akkers zeker beregend worden om teeltschade te vermijden.

3 Situering studiegebied

De site van de MTE bevindt zich in de Koekhoven 38, 40 en 44 te Merksplas. In Bijlage 2.2 wordt de projectsite aangeduid op een topografische kaart. In Bijlage 2.3 wordt het stratenplan in de omgeving van de inrichting weergegeven en op Bijlage 2.4 wordt een luchtfoto van de inrichting getoond. Op de luchtfoto in Bijlage 2.5 wordt de ruimere omgeving van het bedrijf weergegeven.

De site bevindt zich volledig op het grondgebied van Merksplas. De dichtstbijzijnde gemeentegrens betreft deze van Turnhout, op zo’n 1,2 km ten oosten van de site. Baarle-Hertog is gelegen op zo’n 1,9 km ten noorden van de site. De dichtstbij gelegen gewestgrens betreft de grens Vlaanderen-Nederland. Deze bevindt zich op zo’n 2,7 km ten noorden van de site. Grensoverschrijdende effecten zijn aldus niet uit te sluiten en zullen daar waar van toepassing besproken worden.

De MTE is gelegen op zo’n 85 m van het vogelrichtlijngebied ‘Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout’ en het habitatrichtlijngebied ‘Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout’. Dit wordt uitvoerig besproken in de discipline biodiversiteit en in de Natura 2000-toets in dit MER.

De site bevindt zich in het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) ‘glastuinbouw’, dat definitief werd vastgesteld door de gemeente Merksplas op 18/11/2013 en goedgekeurd door de provincie op 30/01/2014. Dit RUP heeft tot doel om een duidelijk vergunningskader te scheppen voor de ontwikkeling van de glastuinbouw binnen Merksplas. Daarnaast wordt ook de beperkende visie op de inplanting van bijkomende grootschalige installaties voor mestbehandeling en vergisting planologisch vertaald.

In het RUP wordt onder meer de ‘Agrarische bedrijvenzone Koekhoven’ afgebakend, met overdruk

‘afrembeleid’. De site bevindt zich in de overdruk ‘afrembeleid’, aan de overzijde van Koekhoven bevindt zich de ‘Agrarische bedrijvenzone Koekhoven’. In de overdruk ‘afrembeleid’ wordt specifiek gesteld dat nieuwe grote mestverwerkingsinstallaties of vergisters van grote schaal niet wenselijk zijn.

Bedrijfsgebonden installaties kunnen wel toegelaten worden. Voor bestaande installaties en vergisters worden overgangsbepalingen voorzien.

De gevraagde uitbreiding met betrekking tot de verwerkingscapaciteit van de co-vergistingsinstallatie kadert in de mestverwerking van de Quirynen Dairy Farming-groep. Hierbij wenst de exploitant een vernieuwing van de vergistingsinstallatie door te voeren en een biologische nabehandeling toe te voegen op voorliggende site. Er wordt voldaan aan de voorwaarden van het RUP.

Gezien het RUP enkel een overdruk inhoudt ter hoogte van de site, blijft de bestemming zoals opgenomen in het gewestplan gelden. Volgens het gewestplan is de site grotendeels gelegen in agrarisch gebied. Een deel van de site is in het zuidoosten gelegen in agrarisch gebied met ecologisch belang.

(7)

4 Beschrijving van de milieueffecten

4.1 Discipline lucht

Het dichtstbijzijnde hoog geurgevoelig gebied betreft een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut (op ca. 830 ten NW). Het meest nabijgelegen matig geurgevoelig gebied betreft een ambachtelijke bedrijven en KMO-zone (1,3 km ten NW). Binnen een straal van 2 km rond het bedrijf zijn geen woongerelateerde gewestplanbestemmingen terug te vinden.

Bij de toetsing van de actuele jaargemiddelde luchtkwaliteit in het studiegebied aan de kwaliteitsdoelstellingen kan vastgesteld worden dat aan de doelstellingen voldaan wordt. Bijkomend kan reeds gesteld worden de kwaliteitsdoelstelling in de ruime omgeving van het bedrijf lager ligt dan 80 % van de grenswaarde.

De dichtstbij gelegen gewestgrens betreft de grens Vlaanderen-Nederland. Deze bevindt zich op zo’n 2,7 km ten noorden van de site. Indien relevant zullen grensoverschrijdende effecten mee opgenomen worden in de discipline lucht en geur.

De MTE is gelegen op zo’n 85 m van het vogelrichtlijngebied ‘Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout’ en het habitatrichtlijngebied ‘Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout’. Dit kan relevant zijn met betrekking tot verzurende/vermestende deposities, maar hiervoor wordt hoofdzakelijk verwezen naar de discipline biodiversiteit.

Op de MTE kunnen in de referentiesituatie volgende potentiële bronnen van geur- en overige luchtemissies geïdentificeerd worden:

• Stallen: op het bedrijf zijn verschillende stallen aanwezig. In deze stallen is plaats om 3.935 dieren te huisvesten. Alle rundveestallen worden natuurlijk geventileerd, met uitzondering van de vleeskalverstallen;

• Opslag kuilvoer: op het bedrijf is een opslag van kuilvoer aanwezig die potentieel aanleiding kan geven tot geurvrijstelling naar de omgeving toe;

• Aanvoer grondstoffen vergistingsinstallatie: de te vergisten producten worden inpandig opgeslagen. Deze hallucht wordt gebruikt om o.a. het gevormde digestaat te drogen na voorafgaande scheiding. Deze lucht zal geurbeladen zijn, maar wordt nabehandeld in de luchtbehandelingsinstallatie;

• Vergistingsinstallatie: het eigenlijke vergistingsproces vindt plaats in gesloten bekkens. De emissies hieruit zijn normaliter verwaarloosbaar;

• WKK-motoren: deze zijn niet zozeer belangrijk naar geur toe, maar wel naar emissies van (fijn) stof, CO, SO2 en NOx. Doordat hoofdzakelijk biogas gebruikt wordt als brandstof, zijn voornamelijk de NOx-emissies relevant. Daarnaast is ook nog een fakkel aanwezig, maar deze wordt heel zelden gebruikt zodat geen emissies van deze fakkel begroot kunnen worden;

• Digestaatscheider: het gevormde digestaat tijdens het vergistingsproces wordt inpandig gescheiden. Lucht uit deze scheidingsprocessen wordt afgezogen via de droger en gaat naar de aanwezige luchtbehandelingsinstallatie;

• De dunne fractie wordt opgeslagen en uitgereden op land;

• Luchtbehandelingsinstallatie banddroger dikke fractie: deze bestaat uit een stoftrap, zure wastrap, basische wastrap en biologische wastrap;

• Laden van gedroogd digestaat: kan aanleiding geven tot stof en geur, en is verantwoordelijk voor de ‘gele stofwolk’, waarvan melding gemaakt wordt in de inspraakreacties;

(8)

• Het vervuilde hemelwater wordt momenteel verzameld, gezuiverd, opgeslagen en uitgereden;

• Transport.

In de geplande situatie zullen de dieren intern herschikt worden (en wordt het aantal dieren beperkt afgebouwd). Daarnaast zal ook de kuilvoeropslag aanwezig blijven en herschikt worden.

Met betrekking tot de vergistingsinstallatie zullen de aanpassingen meer uitgesproken zijn. De huidige vergistingsinstallatie zal omgebouwd worden tot een biologische mestverwerkingsinstallatie waarin de dunne fractie van het digestaat (na voorafgaande ammoniakstripping) verwerkt zal worden. Het gevormde effluent zal, na verdere nutriëntenrecuperatie, als waterbron ingezet worden op het bedrijf. Hierbij zullen alle bekkens afgesloten zijn en afgezogen worden.

Er wordt een volledig nieuwe vergistingsinstallatie voorzien. Onder normale omstandigheden zijn de emissies bij het eigenlijke vergistingsproces minimaal. Enkel de verdere verwerking van het digestaat (en de ontvangstloods) is hierbij een potentiële geurbron. De dikke fractie van het digestaat zal verder ingedroogd worden in één nieuwe wervelbeddroger, en de afgassen hiervan (alsook van de scheiding) zullen behandeld worden in een nieuwe drietrapswasser (stof, zuur, base) en via een biofilter geëmitteerd worden. Daarnaast zal het laden van het gedroogde digestaat naar de toekomst toe inpandig plaatsvinden.

Met betrekking tot de opvang van het vervuilde hemelwater zal een nieuwe waterzuiveringsinstallatie voorzien worden. Het afvalwater zal hierin dusdanig gezuiverd worden dat een loosbaar effluent bekomen wordt. Normaliter zullen hier weinig lucht- en geuremissies optreden.

Globaal gezien worden een aantal wijzigingen doorgevoerd aan de bedrijfsvoering, maar met betrekking tot de geur- en luchtzijdige aspecten zijn de verschillen met de huidig vergunde situatie eerder beperkt, voornamelijk op het vlak van rundvee en kuilvoeder. De geuraspecten met betrekking tot de drogerinstallatie zullen, mede door het voorzien van een biofilter, wel wijzigen (alhoewel dit daarom niet als dusdanig naar voor komt in de effectbeoordeling).

Gezien de aard van de gewenste activiteiten kunnen volgende potentieel relevante parameters inzake discipline lucht / geur afgebakend worden :

• Fijn stof (PM10 en PM2,5);

• Koolstofmonoxide (CO);

• Zwaveloxiden (SOx);

• Stikstofoxiden (NOx);

• Ammoniak (NH3);

• Geur.

Uit de meetresultaten van de WKK’s blijkt dat de emissiegrenswaarden van de WKK-motoren in de huidig vergunde situatie op basis van de laatste metingen bij 1 motor overschreden wordt (d.i. score -3). In de gewenste situatie, waarbij 4 nieuwe WKK-motoren voorzien worden, zijn geen metingen beschikbaar. Met de huidige kennis en de genomen maatregelen (Denox en actief koolfiltratie om de H2S-stroom richting de rookgassen te beperken) wordt verwacht dat de emissiegrenswaarden gehaald zullen worden, wat een verwaarloosbaar effect oplevert (d.i. score = 0). T.o.v. de huidig vergunde situatie betekent dit dan ook dat in de gewenste situatie een verbetering zal optreden inzake effectbeoordeling van emissiegrenswaarden.

Met betrekking tot de luchtkwaliteitsdoelstellingen worden weinig tot geen effect verwacht.

Er zijn geen gegevens beschikbaar met betrekking tot het huidige globale verkeer in de omgeving van het bedrijf. Maar een berekening met CAR Vlaanderen, waarbij enkel het bedrijf in kwestie beschouwd wordt, geeft aan dat er geen relevante impact te verwachten is door de bedrijfsgerelateerde verkeersbewegingen.

(9)

Qua geureffectinschatting is er feitelijk weinig verschil tussen de huidig vergunde en gewenste situatie.

Met betrekking tot de droger wordt door de verandering van geur, veroorzaakt door de biofilter, wel een kleinere impact verwacht op de omgeving. In de huidig vergunde situatie wordt de impact van de droger evenwel al als verwaarloosbaar beschouwd (rekening houdende met de agrarische omgeving). Wel is het zo dat een deel van de klachten uit het verleden terug te linken zijn aan de huidige drogerinstallatie en vergistingsinstallatie. Het plaatsen van een biofilter zal t.o.v. louter een meertrapswasser een belangrijke verbetering hebben met betrekking tot geurzijdige aspecten. Door het gebruik van een vooropgestelde geuremissie uit de biofilter (die als worst-case ingeschat wordt) komt dit positief effect modelmatig minder uitgesproken naar voor, maar dit zal bij een goed werkende en goed gedimensioneerde biofilter zeker het geval zijn.

Inzake runderen en kuilvoer zijn aanzienlijk negatieve effecten te verwachten in beide situaties. Deze zone strekt zich enkel uit over de eigen bedrijfsterreinen en het achterliggende (niet bewoond) gebied. De verschillen tussen de huidig vergunde en gewenste situatie zijn beperkt inzake runderen en kuilvoer.

Eveneens enkel ter hoogte van laag geurgevoelig gebied treden negatieve effecten op. Op basis van de klachtenhistoriek die het bedrijf bijhoudt leveren deze bronnen geen aanleiding tot geurklachten. Er is dan ook geen enkele aanwijzing dat dit naar de toekomst toe zal veranderen (rekening houdende met de beperkte verschillen die dan hoogstwaarschijnlijk naar de toekomst toe voor de stallen een overschatting zullen zijn door het gebruik van mestschuiven).

Voor de overige gebieden (hoog en matig geurgevoelig) zijn verwaarloosbare effecten te verwachten door de geurimpact van het bedrijf. Dit impliceert niet dat er nooit geur van het bedrijf waar te nemen zal zijn in deze zones, maar volgens de te hanteren toetsingskaders wordt dit als een verwaarloosbaar effect ingeschaald.

De nieuwe WKK-motoren worden voorzien van denox-installaties en actief koolfilters om de emissies te beperken.

De gele stofwolk, waarvan melding gemaakt werd in de inspraakreacties, is afkomstig van het laden van het gedroogde digestaat. Naar de toekomst toe wordt dit voorkomen doordat het laden van het gedroogd eindproduct inpandig zal plaatsvinden.

Met betrekking tot transportemissies is de bijdrage van het bedrijfsgerelateerd transport op de luchtkwaliteit van de omgeving minimaal.

Het bedrijf heeft reeds maatregelen getroffen om de geurimpact van het droogproces naar de toekomst toe verder terug te dringen, nl. door de installatie van een nieuwe meertrapswasser met nageschakelde biofilter in plaats van de bestaande meetrapswasser. Niettegenstaande dit minder uit de effectbeoordeling blijkt zal het voorzien van de nieuwe luchtbehandelingsinstallatie tot een daling van de geurimpact bij het droogproces leiden.

Met betrekking tot de geur van de runderstallen zal een bijkomende stal gebouwd worden die voorzien is van mestschuiven. Hierdoor wordt mest sneller uit de stal verwijderd, en zal normaliter de geurvrijstelling dalen. Door het ontbreken van kwantitatieve gegevens om dat te onderbouwen kan dit niet gesimuleerd worden, maar het plaatsen van mestschuiven in de stallen zal een reductie van geur veroorzaken.

Inzake kuilvoeropslag dient deze ten allen tijde afgedekt te zijn. De zone waar materiaal opgeschept wordt dient bij voorkeur na de gevoerde handelingen opnieuw afgedekt te worden om geurvrijstelling te vermijden.

Calamiteiten kunnen steeds optreden, maar de nodige controles en evaluatiemaatregelen dienen getroffen te worden om deze tot een absoluut minimum te beperken. Bij het optreden van calamiteiten dienen onmiddellijk de nodige maatregelen getroffen te worden om deze zo snel mogelijk te verhelpen en zodoende de impact op de omgeving zo minimaal mogelijk te houden.

(10)

4.2 Discipline water

Oppervlaktewater

In de actuele situatie kunnen bij normale bedrijfsvoering door de MTE volgende conclusies geformuleerd worden:

• De relevante waterlopen in het studiegebied, m.n. de Biezenloop en de Mark waarin de Biezenloop uitmondt, worden gekenmerkt door een relevante verontreiniging. Bij de Biezenloop wordt dit al vastgesteld stroomopwaarts de site;

• T.h.v. de site, waar zich ook een impact van de woningen voordoet, wordt een verdere afname van de waterkwaliteit vastgesteld. Gezien er geen BA geloosd wordt (nullozingsattest), dient de oorzaak hiervan bij o.a. diffuse bronnen (zoals drainage van velden, lozingen van sanitair water,….), en/of omliggende exploitaties gezocht te worden. Accidentele situatie kunnen ook een negatieve impact hebben. Dergelijke situatie hebben doorgaans slechts een tijdelijke impact;

• Ook de Mark, stroomopwaarts de locatie waar de Biezenloop uitmondt, kan reeds als verontreinigd beschouwd worden;

• Er wordt geen overmatige inzet van hoogkwalitatief water (grondwater) op het veebedrijf berekend (voor invulling van de drinkwaterbehoefte);

• Hemelwater wordt reeds in aanzienlijke mate hergebruikt op het bedrijf (bvb voor de wassers);

• Een deel van het niet verontreinigd hemelwater komt in een infiltratiebekken terecht;

• Run-off water wordt opgevangen en na de vereiste zuivering hergebruikt;

• Sanitair water wordt op de langsgracht/Biezenloop geloosd, en kan zeker bij droge perioden een relevante impact hebben op de lokale waterkwaliteit;

• Dunne fractie en spuiwater worden op de eigen velden uitgereden;

• Na droging wordt de dikke fractie afgevoerd;

• Na het vervallen van de grondstoffenverklaring voor een specifieke waterstroom wordt het water dat hiervoor eerder in aanmerking kwam om op de velden gebruikt te worden, op de site gedroogd, zodat het nullozingsattest behouden kon blijven.

In de referentiesituatie (gebouwen e.d.m. wel aanwezig maar niet in gebruik), is er in feite enkel sprake van de lozing van sanitair water afkomstig van de woningen, en van afstromend hemelwater (afkomstig van de daken en verhardingen). In de referentie situatie zal er dan ook meer hemelwater in de waterlopen geloosd worden in vergelijking met de actuele situatie.

Voor de geplande situatie kunnen volgende conclusies geformuleerd worden:

• Teneinde vergaand hergebruik te voorzien worden twee separate WZI installaties voorzien;

• Vergaande zuivering wordt hierbij bekomen door na de inzet van een biologische zuivering gevolgd door een MBR (waarbij in principe reeds loosbaar water bekomen wordt) het effluent nog te opwaarderen door zuivering met RO en een finale behandelingstrap m.b.v. een ionenwisselaar te voorzien. Op deze manier wordt zeer vergaand gezuiverd water geproduceerd, waarvan het de bedoeling is om dit als water van drinkwaterkwaliteit in te zetten (mits bekomen van de nodige vergunningen);

• Niettegenstaande de voorziene uitbreiding van de activiteiten, zowel inzake veeteelt als mestverwerking, wordt voor de werking van de MTE geen uitbreiding van de grondwaterwinning voorzien, behoudens een winning die enkel voor beregening van de velden zou gebruikt worden;

(11)

• Na optimalisatie van de waterzuiveringsinstallaties, en het verkrijgen van de nodige vergunningen om dit water als water van drinkwaterkwaliteit te mogen gebruiken bij de veeteeltactiviteiten, wordt de afbouw van de grondwaterwinningen voorzien;

• In afwachting hiervan wordt de lozing van gezuiverd BA voorzien. In de mate dat de grondwaterwinning zal afgebouwd worden, zal ook de lozing van het gezuiverde BA in de toekomst afnemen;

• Er wordt geen overmatige inzet van hoogkwalitatief water (grondwater) op het veebedrijf berekend (voor invulling van de drinkwaterbehoefte);

• Hemelwater wordt in aanzienlijke mate hergebruikt op het bedrijf (bvb voor de wassers-biofilter);

• Een deel van het niet verontreinigd hemelwater komt in twee infiltratiebekkens terecht, net zoals dit ook in de actuele situatie het geval is. Er wordt niet verwacht dat in de geplande situatie, waarbij vergaand hergebruik van RO water voorzien wordt, de inzet van dit hemelwater nodig kan zijn;

• Run-off water wordt opgevangen en na de vereiste zuivering hergebruikt;

• Om de opvang van hemelwater, en een zeer aanzienlijke mate van hergebruik van gezuiverd afvalwater mogelijk te maken, wordt de buffercapaciteit voor de waterstromen uitgebreid.

• De uitgebreide buffers maken het ook mogelijk om tijdelijke stilstandperiodes van de WZI installaties, bij bvb periodiek onderhoud van de membranen, technische defecten,…, te overbruggen, zodat de lozing van BA zoveel mogelijk kan beperkt worden;

• Bij eventuele langdurige defecten op één WZI, kunnen waterstromen desgevallend naar de andere WZI afgeleid worden, waardoor opnieuw de lozing van BA zoveel mogelijk kan beperkt worden;

• De voorziene installaties, met het vergaand hergebruik van zeer vergaand gezuiverd afvalwater, en de droging van het concentraat van de RO, kunnen beschouwd worden als een combinatie van technieken die zelfs verder gaat dan BBT;

• Gezien bovenstaande wordt verwacht dat er in droge periodes er nauwelijks of geen gezuiverd BA zal moeten geloosd worden;

• Sanitair water wordt op de langsgracht/Biezenloop geloosd, en kan zeker bij droge perioden een relevante impact hebben op de lokale waterkwaliteit. Na aanleg van een openbare riolering zal de impact van dit sanitair water in de toekomst wel volledig wegvallen;

• Een beperkt deel van de dunne fractie en het spuiwater worden op de eigen velden uitgereden;

• Na droging wordt de dikke fractie afgevoerd. Deze fractie omvat ook het gedroogde concentraat van de RO;

• De impact van de lozing van BA op het ontvangende oppervlaktewater wordt berekend overeenkomstig de bepalingen opgenomen in het RLB-water. De gehanteerde aannames gaan hierbij uit van een worst case beoordeling. Naarmate de grondwaterwinningen afgebouwd kunnen worden, en het vergaand gezuiverd RO water kan ingezet worden als water van drinkwaterkwaliteit, zal de mate van lozing aanzienlijk afnemen, waardoor ook de berekende impact uiteraard mee zal afnemen;

• Overeenkomstig richtlijnen en adviezen van VMM, en de door hen ter beschikking gestelde debietgegevens van de Mark, wordt de impact op de Mark kwantitatief berekend. Bij de impactbeoordeling wordt rekening gehouden met de slechte waterkwaliteit van de Mark, waardoor een ophoging van effecten mee in rekening dienen gebracht te worden.

(12)

o Volgende effecten op de Mark (welke ingedeeld wordt als een zgn. L1 segment waarvoor in elk geval een kwantitatieve impactbeoordeling noodzakelijk is), stroomafwaarts de monding van de Biezenloop, is er sprake van volgende (worst case) impactbeoordelingen:

▪ In de geplande situatie wordt er stroomafwaarts de monding van de Biezenloop in de Mark een gemiddelde impact van meer dan 1%, maar aanzienlijk minder dan 10% berekend voor de parameters:

• Zn (weliswaar uitgedrukt tov de MKN voor opgeloste stoffen – lozing uitgedrukt als totaal)

• BZV, chloriden en Ptotaal

▪ De hoogste impactbijdrage wordt berekend ten aanzien van Ptot;

▪ De jaargemiddelde impactbijdrage inzake P-tot op de Mark stroomafwaarts de monding van de Biezenloop dient, omwille van de reeds aanwezige slechte waterkwaliteit van de Mark, cfr. het beoordelingskader dan ook beoordeeld worden als negatief (score -2), en dit niettegenstaande de impact van de lozing in feite op zich, met een impactbijdrage van slechts 2,3 % t.o.v. de MKN- richtwaarde (zeer) beperkt is;

▪ Indien de waterkwaliteit van de Mark aanzienlijk beter zou zijn, dan zou de impactscore slechts op -1 liggen (beperkte impact);

▪ Dit is in feite nog meer het geval ten aanzien van BZV. Hier wordt de drempel van 1% maar net overschreden, zodat de werkelijke impact zich dan ook net op het kantelpunt van verwaarloosbare naar negatieve impact situeert. Het aantal recente meetwaarden op de Mark inzake BZV is dermate beperkt dat er geen onderbouwde P90 waarde voor deze parameter kan berekend worden (de MKN- richtwaarde wordt als P90 in Vlarem-II opgenomen), zodat geen uitspraak mogelijk is m.b.t. een eventuele “ophoging” van de impactbeoordeling. Gezien de drempel maar net overschreden is kan dan ook uitgegaan worden van beperkte impact inzake BZV (score -1);

▪ T.h.v. de Nederlandse grens zal de jaargemiddelde impact aanzienlijk lager liggen (+- een factor 5 lager dan hoger vermelde berekende waarden), waardoor de impact op die locatie als verwaarloosbaar te beschouwen is. Er is ten aanzien van de jaargemiddelde impact dan ook geen grensoverschrijdende impact te verwachten;

▪ M.b.t. Zn en Cl is er hooguit sprake van een beperkte jaargemiddelde impact (score -1). Voor Zn is dit dan nog (deels) te wijten aan het feit dat de te verwachten lozing (uitgedrukt als totale concentratie), beoordeeld wordt t.o.v.

de MKN-richtwaarde geldt voor opgeloste fracties;

▪ Voor de andere parameters is de jaargemiddelde impact verwaarloosbaar (score 0).

• De tijdelijke worst case impact kan als volgt samengevat worden:

o Voor de niet-gevaarlijke stoffen kan de indicatieve tijdelijke worst-case impact op de Mark als verwaarloosbaar aanzien worden;

o Voor de gevaarlijke stoffen Ptot en Zn is het tijdelijk effect op de Mark als beperkt en aanvaardbaar te aanzien;

o Ten aanzien van Zn dient hierbij wel nog aangegeven te worden dat de beoordeling van de impact van de totale concentratie in feite betrokken wordt op de MKN-richtwaarde

(13)

voor louter de opgeloste fractie. Hierdoor wordt in enige mate een overschatting van de impact berekend, die functie is van de mate waarin dit metaal in opgeloste fractie in het geloosde water aanwezig zal zijn. Dit aandeel kan echter niet ingeschat worden;

o De impact in de Biezenloop zal aanzienlijk hoger zijn dan deze op de Mark, omwille van een aanzienlijk lager debiet. De Biezenloop is evenwel niet ingedeeld als een L1-segment waardoor een kwantitatieve beoordeling in feite niet aan de orde is. Door het ontbreken van debietgegevens van deze beek is dit trouwens ook niet mogelijk. Tijdens droogteperiode staat de bovenloop van deze beek zelfs langdurig droog, zoals vastgesteld in de periode mei tot september 2020. Elke lozing zorgt op die locatie dan ook voor een negatieve impact (gezien niet verdund door reeds aanwezig water), zoals in de actuele situatie vastgesteld wordt voor de lozing van sanitair afvalwater;

• In de aanlegfase dient rekening gehouden te worden met de lozing van bemalingswater:

o Gegevens van grondwateranalyses wijzen op de kans dat concentraties van bepaalde polluenten hoger zullen liggen dan de grondwaterkwaliteitsnormen (zoals bvb inzake ammonium en fosfaten), of ook hoger dan het IC voor bepaalde gevaarlijke stoffen zoals fosfaten en arseen. Deze lozing zal dan ook specifiek vergund moeten worden;

o Inzake arseen dient ermee rekening gehouden te worden dat deze stof van nature uit reeds in aanzienlijke concentraties in het grondwater aanwezig is (zie ook deel grondwater);

o Op basis van monitoring van het bemalingswater, bvb bij een proefbemaling, kan nagegaan worden in hoever de beschouwde waarden wel effectief overschreden worden, en een zuivering noodzakelijk wordt geacht;

o Voldoende verwijdering van N en P wordt in voorkomend geval in elk geval mogelijk geacht;

• Teneinde de impact in de geplande situatie te milderen worden er ook diverse milderende maatregelen voorgesteld. Dit is gekoppeld aan monitoring. Zie daartoe ook de desbetreffende paragrafen.

Grondwater Actuele situatie

In de actuele situatie wordt er grondwater gewonnen voor de invulling van de waterbehoeften voor hoogwaardig water (drinkwater).

De berekeningen van de drinkwaterbehoeften wijzen er op dat er geen overmatig gebruik is van hoogwaardig water, in vergelijking met het grondwaterverbruik.

Op basis van een detailmodellering van de grondwaterwinning kan gesteld worden dat de grondwaterwinningen niet leiden tot een negatief effect op naburige winningen.

Analyses van het grondwater op de site (peilputten en drainage water) wijzen op de aanwezigheid van grondwaterverontreiniging. Afhankelijk van de locatie heeft dit betrekking op o.a. geleidbaarheid, chloriden, ammonium en koper.

Het drainagewater wordt mee in het watercircuit verwerkt en zorgt bijgevolg niet voor effecten op oppervlaktewater (behoudens bij een accidentele situatie).

Vanuit de velden kan drainage optreden tijdens periodes met aanzienlijke neerslag. Deze drainage kan in dat geval o.a. nutriënten afvoeren naar het oppervlaktewater.

(14)

In de omgeving van de site zijn een aantal locaties aanwezig waarbij bodemonderzoeken de aanwezigheid van grondwaterverontreiniging werd vastgesteld, o.a. inzake arseen.

Referentie situatie

In de referentie situatie (bedrijven aanwezig maar niet operationeel) is er in principe enkel een beperkte winning nodig voor de invulling van de sanitaire waterbehoeften.

Door de grondwaterstromen kan de aanwezige verontreiniging aan verplaatsing onderhevig zijn.

Geplande situatie

Niettegenstaande er een hoger verbruik aan hoogwaardig water voorzien wordt, wordt geen uitbreiding van de waterwinning voorzien, behoudens een extra winning voor de beregening van de velden.

De berekeningen van de drinkwaterbehoeften wijzen er op dat er geen overmatig gebruik is van hoogwaardig water, in vergelijking met het grondwaterverbruik.

Van de winning van grondwater, inclusief deze voor de beregening, wordt geen effect verwacht op de omliggende grondwaterwinningen.

Op relatief korte termijn wordt voorzien om de winning van grondwater af te bouwen.

In de geplande situatie dient er evenmin nog drainage water opgepompt te worden.

Bij de aanlegfase wordt drainage noodzakelijk geacht.

Bij deze drainage wordt, cfr de uitgevoerde modelberekeningen, niet verwacht dat hierbij bvb de extern aanwezige verontreiniging inzake arseen zal aangetrokken worden. Ten aanzien van arseen dient wel met verhoogde achtergrondconcentraties rekening gehouden te worden.

De werkelijk te verwachten samenstelling van het drainagewater kan wel moeilijk voorspeld worden, maar de kans is wel reëel dat dit drainagewater overschrijdingen van grondwaterkwaliteitsnormen zal vertonen.

Om de impact van de drainering te beperken wordt uitgaande van de modelberekeningen aangeraden om toch deels gebruik te maken van retourbemaling en oppervlakkige afstroming.

Om de haalbaarheid van de lozing in oppervlaktewater en van retourbemaling na te gaan wordt voorafgaandelijke monitoring, bvb bij een proefbemaling aangeraden. De resultaten van deze monitoring worden hierbij gekoppeld aan het al of niet noodzakelijk zijn van zuivering van dit bemalingswater.

Uit de impactberekeningen van het worst case effect van de lozing van bemalingswater blijkt dat de indicatieve tijdelijke worst case impact op de Mark inzake Ptot als aanzienlijk negatief is te beschouwen.

Dit is echter zeer tijdelijk, nl. enkel tijdens de periode van bemaling, en dan nog enkel tijdens droge perioden. De frequentie van voorkomen van een dergelijke impact kan dan ook als gering aanzien worden.

Voor Ntotaal is de impact aanvaardbaar, voor EC en Cl zelfs beperkt.

Bij hogere debieten dan het P10 debiet zal de impact uiteraard lager liggen.

Gezien het debiet van de Biezenloop lager is dan dat van de Mark zal de tijdelijke worst case impact op deze beek uiteraard hoger liggen.

Teneinde de impact in de geplande situatie te milderen worden er ook milderende maatregelen voorgesteld. Dit is gekoppeld aan monitoring. Zie daartoe ook de desbetreffende paragrafen.

4.3 Discipline bodem

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op de voorliggende site zijn er

(15)

verschillende rubrieken vergund of aangevraagd die een dergelijke verplichting met zich mee brengen. Er geldt voor verschillende percelen een periodieke bodemonderzoeksplicht om de 10 jaar.

Niettegenstaande op basis van het OBO de deskundige stelt dat geen BBO/sanering noodzakelijk is, kan gezien de vastgestelde verontreiniging de impact wel als beperkt negatief aanzien worden.

M.b.t. het aspect grondwater wordt verwezen naar het hoofdstuk water.

Zeven opslagtanks voor brandstoffen, motorolie en afvalolie werden recent begin 2020 gekeurd. De resultaten van de controles voor deze tanks zijn allen ok (alle tanks hebben groene dop).

Ook de opslagtank van zwavelzuur werd begin 2020 gekeurd. De tank en toebehoren werd ok bevonden (groene dop). Op basis van een visuele controle werd door de keurder evenwel de vloeistofdichte piste niet ok bevonden.

Gezien de opslag van schadelijke en corrosieve stoffen en van hydraulische en afvalolie in daartoe geëigende opslagtanks gebeurt, en de hiervoor vereiste maatregelen voorzien zijn in geval van accidentele situaties, kunnen mogelijke effecten als verwaarloosbaar aanzien worden. Omwille van het niet in orde zijn van de vloeistofdichte vloer bij de zwavelzuur opslag kan het globaal effect wel als beperkt negatief beoordeeld worden.

Globaal gezien kunnen mogelijke effecten van de opslagfaciliteiten, rekening houdend met de relatief beperkte uitbreiding zoals voorzien in de geplande situatie, als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt negatief aanzien worden.

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt. Aan deze bepalingen wordt eveneens geacht voldaan te zijn wanneer de exploitant van de inrichting aantoont op een andere reglementaire manier gedurende de beschouwde periode te kunnen voorkomen dat de mest of een gedeelte ervan op landbouwgrond wordt gebracht. Gezien de mest grotendeels verwerkt wordt in de mestverwerking op de eigen site wordt hieraan voldaan in beide situaties. Er is dan ook sprake van geen of een verwaarloosbaar effect.

In de geplande situatie wordt er een nieuwe melkveestal voorzien met mestschuiven (stal 9). De afmetingen van deze stal bedragen 32,2 m x 80,3 m (2.586 m²). Achteraan wordt nog een verharding van +- 1.000 m² voorzien. De huidige oppervlakte aan gebouwen bedraagt ongeveer 51.540 m³, de oppervlakte verharding rondom bedraagt ongeveer 3.280 m³.

De mestkelder van de nieuwe stal zal een diepte van ongeveer 1,6 m hebben.

Wordt rekening gehouden met een dikte van de betonlaag van ongeveer 20 cm, dan zal er voor deze stallen een grondverzet van ongeveer 4.654 m³ nodig zijn. Gezien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt, dient er een technisch verslag ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt te worden. De grond zal volledig worden afgezet op eigen gronden.

De nieuwe stal zal gebouwd worden op huidig weiland. De grond wordt op de landbouwtyperingskaart aangeduid met ‘melkvee-veredeling’. Aangezien de nieuwe stal aansluitend aan de bestaande stallen wordt gebouwd, en het om een redelijke staloppervlakte gaat, kan er uitgegaan worden van een beperkt negatief effect inzake bodemverlies.

Bijkomend wordt ook een uitbreiding voorzien van de sleufsilo’s. Sleufsilo 1 en 2 hebben hierbij een gezamenlijke oppervlakte van 4.800 m². Bijkomend dient t.h.v. deze sleufsilo’s met een extra verharding van +- 3.877 m² rekening gehouden te worden.

De bouw van de nieuwe infrastructuur (zoals voor de mestverwerking) en verhardingen zal dan ook leiden tot een wijziging van infiltratie oppervlakte. Door de bouw dient ook rekening gehouden te worden met een compactie van de bodem t.h.v. de bouwplaats en werkzone rondom, wat een negatieve impact heeft op de infiltratiecapaciteit van deze zone.

(16)

Er kan dan ook uitgegaan worden van een beperkt negatief effect inzake bodemverlies en de hiermee gepaard gaande impact.

4.4 Discipline geluid

De geplande uitbreiding en wijziging van de inrichting Quirynen heeft significant positieve invloed op het heersende geluidsklimaat. Dit heeft alles te maken met de gunstige wijziging inzake de deelactiviteit

‘droging’. Deze wordt immers in de nieuwe gebouwen volledig geluidstechnisch beheerst.

Wat de wijziging aan het WKK gedeelte betreft zijn de effectscores ‘0’. Dit heeft natuurlijk ook te maken met het inpandig zijn van de machines, in daartoe voorziene geluidsdichte gebouwen.

Algemeen heeft het uitbreidingsproject uitgesproken positieve gevolgen naar het omgevingsgeluid.

Het is duidelijk dat in de actuele situatie slechts het drooggebouw voor de belangrijke overschrijdingen zorgt van de toegestane immissie.

In de geplande situatie evenwel wordt het droogproces ondergebracht in de nieuwe gebouwen, waardoor de emissie ervan in hoge mate kan worden beheerst. De berekende specifieke immissies worden heel laag (tussen de 30 en 35 dB(A)), wat theoretisch nog een kleine overschrijding betekent van de nachtelijke grenswaarde, maar gezien het oorspronkelijk omgevingsgeluid, noch waargenomen, noch gemeten zal kunnen worden.

Stricto senso echter wordt de effectscore dan wel -1.

De deskundige stelt daarom voor dat voor wat de geplande situatie betreft, de deelinrichting ‘droging’

voorlopig niet wordt onderworpen aan extra milderende maatregelen, dit totdat een evaluatie zou aanduiden dat er effectief een probleem is.

De moeilijkheid in deze is dat de totale restemissie de som zal zijn van de immissie van alle niet-WKK installaties, en deze van de ventilatoren van de stallen (die dus niet wijzigen). Bijkomende moeilijkheid kan zijn dat de specifieke restimmissie op de beoordelingspunten niet meer direct meetbaar zal zijn.

4.5 Discipline biodiversiteit

Volgende aandachtsgebieden natuur zijn in de omgeving van de site gelegen:

• Speciale Beschermingszone of Natura 2000-gebied: Vogelrichtlijngebied (VRG of SBZ-V):

‘Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout’ (BE2101538);

• Speciale Beschermingszone of Natura 2000-gebied: Habitatrichtlijngebied (HRG of SBZ-H):

‘Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout’ (BE2100024) (deelgebied 3) – ligt binnen het Vogelrichtlijngebied;

• Gebied van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN-gebied): grotendeels binnen de afbakening van het Habitatrichtlijngebied bevindt zich het VEN-gebied ‘Het Turnhouts vennengebied’;

• In de omgeving van het bedrijf zijn meerdere percelen erkend als natuurreservaat. Zo is het perceel net ten oosten van de Geheulsedijk (binnen HRG) in beheer van Natuurpunt vzw. Dit perceel maakt deel uit van het erkend natuurreservaat ‘Turnhouts Vennengebied’. Ten noordwesten van de site is het erkend natuurreservaat Zwart Goor gelegen, eveneens in beheer van Natuurpunt vzw.

Voor de aspecten ruimtebeslag, ecotoopverlies, barrièrevorming en versnippering worden geen of verwaarloosbare effecten verwacht.

(17)

Wat betreft verzuring en vermesting binnen SBZ-H is er geen sprake van een significant effect. Voor de habitats buiten SBZ-H is er een belangrijke bijdrage aan de kritische lasten (negatief effect). Er treedt evenwel een verbetering op in de toekomst (evenmin overschrijding van 50 % van de KL).

Hoewel er verontreinigingen van bodem en grondwater zijn vastgesteld, worden deze niet als relevant aanzien voor de discipline biodiversiteit. Bij lozen van bemalingswater op oppervlaktewater dient het water bij de start en tijdens de bemaling gemonitord worden, om na te gaan of kan geloosd worden.

Met betrekking tot verdroging is er sprake van een beperkt negatief effect voor verdrogingskwetsbare elementen in de omgeving van de site buiten aandachtsgebieden natuur.

Met betrekking tot mogelijke impact op waterlopen, is er sprake van een aanzienlijk negatief effect ter hoogte van de Biezenloop, dit door de mogelijke lozing van het bedrijf in de gewenste situatie. In feite dient de beoordeling van de impact op de Biezenloop echter louter als een indicatieve beoordeling aanzien te worden. Ter hoogte van de Mark is sprake van hooguit een relevante impactbijdrage (negatief effect).

Inzake rustverstoring wordt enkel tijdens de aanlegfase een tijdelijk negatief effect vastgesteld.

Op de MTE worden een aantal maatregelen toegepast / voorzien om de effecten inzake verzurende en vermestende deposities zo veel als mogelijk te beperken:

• Globaal gezien nemen de verzurende en vermestende emissies in de toekomst af;

• De 4 WKK-motoren worden vernieuwd en voorzien van Denox-installaties en actief koolfilters om de verzurende en vermestende emissies te beperken;

• Het bedrijf treft maatregelen om de luchtemissies van het droogproces naar de toekomst toe verder terug te dringen, nl. door de installatie van een nieuwe meertrapswasser met nageschakelde biofilter in plaats van de bestaande meetrapswasser;

• Met betrekking tot de ammoniakemissie van de runderstallen zal een bijkomende stal gebouwd worden die voorzien is van mestschuiven. Hierdoor wordt mest sneller uit de stal verwijderd, en zal normaliter de ammoniakemissie dalen. Bij de melkkoeien is momenteel reeds een deel van de stallen uitgerust met mestschuiven. Ook de nieuwe stal zal hiermee dus uitgerust worden. Dit wordt beschouwd als een PAS-maatregel (maatregel R-1.2), en hiervoor kan een ammoniakemissiereductie van 15 % in rekening gebracht worden.

De WKK’s moeten kort na de installatie doorgemeten worden om na te gaan of effectief voldaan wordt aan de emissiegrenswaarden. Indien niet voldaan wordt, moeten bijkomende maatregelen getroffen worden.

Het biogas wordt opgezuiverd voor verbranding in de motor door middel van actief koolfiltratie waarbij de exploitant garandeert dat de concentratie aan H2S op deze manier gereduceerd wordt tot maximaal 25 ppmv (te meer omdat hoge S-concentraties ook nefast zijn voor de Denox-installatie). Dit zal een regelmatige, quasi continue opvolging van de concentratie vragen om tijdig de kool te kunnen vervangen bij doorbraak. Er wordt voorgesteld om minstens tweewekelijks de uitgaande H2S-concentratie te monitoren m.b.v. kleurreactiebuisjes of een draagbaar meettoestel voor H2S. Bij voorkeur dient een continue logging te gebeuren.

Als monitoringsmaatregel is dus de regelmatige (tweewekelijkse) opvolging van de ingaande H2S- concentratie hierbij een absolute minimumvereiste. Indien gewerkt wordt met een meettoestel met elektrochemische sensor dient dit toestel ook minstens jaarlijks gekalibreerd te worden. Bij beginnende tekenen van doorslag moet de actief kool zo snel mogelijk vervangen worden, zodat ten allen tijde kan voldaan worden aan de maximale concentratie van 25 ppmv na de filter. Indien dit vastgesteld wordt, dan dienen bijkomende maatregelen genomen te worden om het effect te milderen. Dit dient te gebeuren door:

• De emissies verder te laten dalen, dit door emissiereducerende technieken toe te passen;

(18)

• Het dispersiepatroon van de verzurende en vermestende stoffen te wijzigen, waarbij een krachtigere verticale uitstoot plaatsvindt (momenteel niet het geval ter hoogte van de biofilter).

Zo kan de biofilter overkapt worden en gewerkt worden met één of meerdere schouwen.

Aangezien tijdens vooroverleg benadrukt werd door het Agentschap voor Natuur en Bos dat alle mogelijke milderende maatregelen dienen meegenomen en onderzocht te worden, werd de maatregel van overkapping van de biofilter verder onderzocht. Hierbij zou de biofilter in een loods geplaatst worden, en zou de uitgaande lucht via twee schouwen van elk 9 m de loods verlaten. Hoewel de emissies op deze manier niet wijzigen, kan toch verwacht worden dat de deposities wijzigen door de gewijzigde dispersie.

Er kan vastgesteld worden dat de impactscores beperkt wijzigen t.o.v. de situatie zonder overkapping (daling met 1%). De vraag kan aldus gesteld worden of de aanzienlijke investering van overkapping opweegt tegen het resultaat.

Wat betreft het aspect water, dient voldaan te worden aan de opgelegde maatregelen zoals opgesomd onder Discipline water. Door de afbouw van de grondwaterwinning en het maximaal hergebruiken van gezuiverd afvalwater, zal de druk op het grondwater, en het mogelijk risico op verdroging, wegvallen. Dit wordt als een positieve evolutie beschouwd.

Er worden geen significante effecten verwacht door het project op SBZ. De vooropgestelde instandhoudingsdoelstellingen komen niet in het gedrang door het uitvoeren van voorliggend project.

4.6 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Binnen de straal van 1 km zijn er geen beschermde archeologische zones of sites gelegen. Op het terrein is wel sedert 2008 reeds een CAI-melding aanwezig. Deze bevat een microkling uit de steentijden.

Het bedrijf ligt binnen een landbouwlandschap, dat doorspekt is met andere landbouwgerelateerde vestigingen en bedrijven, alsook serrebedrijven. Rond de gebouwen liggen in het oosten akkers afgewisseld met weilanden. Op ca. 120 m ten oosten ligt natuurgebied en op 280 m ten noordoosten bosgebied. Aan westelijke zijde bevinden zich een aaneenschakeling van verschillende (relatief) grote serrebedrijven, die bepalend zijn voor het landschap.

De inrichting is gelegen in het traditionele landschap “Land van Turnhout-Poppel”. Het voorliggende project komt tegemoet aan de wenselijkheden die geformuleerd werden voor dit landschap, nl. conflicten tussen bewoning, infrastructuur en (bio)industrie kan hier gebufferd worden met groenschermen en concentratie van de elementen. De vooropgestelde wenselijkheden zullen door voorliggend project niet in gedrang komen. Het groenscherm zal uitgebreid worden en de elementen zullen geconcentreerd ingeplant worden.

Het project zal geen effect veroorzaken op de omliggende erfgoedwaarde.

Aangezien de oppervlakte waarop een bodemingreep zal gebeuren groter is dan 5.000 m² werd een archeologienota opgemaakt. Tijdens het vooronderzoek werd desktopstudie uitgevoerd. Op basis van dit vooronderzoek zonder ingreep in de bodem was het niet mogelijk om met voldoende zekerheid een uitspraak te doen over de aanwezigheid en de volledige waarde van archeologisch erfgoed op het terrein.

Er werd dan ook een vooronderzoek door middel van proefsleuven geadviseerd. Op basis hiervan moeten dan al dan niet maatregelen getroffen worden inzake archeologie.

Belangrijk is om ook na te gaan in welke mate de inrichting een visuele invloed heeft en zal hebben op zijn omgeving. De impact van een landbouwinrichting, incl. mestverwerkingsinstallatie, op het landschap kan immers groot zijn. De omgeving van de site wordt gekenmerkt door een agrarisch/natuur grondgebruik (oostelijk deel) en serreteelt (westelijk deel).

In de huidige situatie zijn er op de site reeds verschillende stallen, loodsen en een co-vergistingsinstallatie aanwezig. De bestaande stallen werden aansluitend aan elkaar gebouwd. Ook de elementen van de co- vergistingsinstallatie zijn geconcentreerd en aansluitend op de stallen gebouwd. Alle elementen op de site zijn op een compacte en overzichtelijke manier gebouwd, zonder overmatig ruimtegebruik.

(19)

Naar de toekomst toe wordt er voorzien in een interne herschikking van de dieren, het gedeeltelijk omvormen van twee stallen naar garage/loods, door een stal af te breken (maakt plaats voor kalverhutjes) en door één nieuwe melkveestal te voorzien. De nieuwe melkveestal zal gelegen zijn parallel aan en ten noorden van de bestaande stallen. Deze zal met dezelfde kleuren en materialen gebouwd worden als de bestaande stallen. Bijkomend wordt er in de geplande situatie voorzien in de uitbreiding van de mestverwerkingsinstallatie. De bestaande vergistingsinstallatie wordt opgebouwd tot een biologische mestverwerkingsinstallatie en er wordt een nieuwe vergistingsinstallatie gebouwd.

Er werd een landschapsintegratieplan opgemaakt door de Hooibeekhoeve (Provincie Antwerpen) voor de site. De bestaande beplanting bestaat in het noorden oosten een bomenrij van hoogstammige, inheemse bomen. Deze zal deels verplaatst worden door de uitbreidingen op de site. Langs de zuidelijke perceelsgrens is een bestaande houtkant aanwezig (niet in eigendom). Deze werd aangelegd i.k.v. de ruilverkaveling. De nieuwe beplanting zal bestaan uit een gemengde heg, bestaande uit vijf verschillende inheemse soorten (wilde lijsterbes, sporkehout, liguster, rode kornoelje en vogelkers), dit langs de noordelijke zijde van de bedrijfssite als aanvulling op de bestaande bomenrij. De oostelijke zijde van het bedrijf is ook deels visueel afgeschermd door een grondwal.

Doordat de inrichting verder uitgebreid wordt met bovenstaande tips indachtig, en het groenscherm verder wordt uitgebouwd, zal de inrichting goed geïntegreerd zijn in het landschap. Er geldt bijgevolg een beperkt negatief effect, na uitbouw van het groenscherm.

4.7 Discipline mens - mobiliteit

In deze discipline wordt besloten dat de projectlocatie goed bereikbaar is voor fietsers en gemotoriseerd verkeerd.

Het aantal vrachttransporten stijgt van gemiddeld 17 transporten per dag in de huidige situatie naar gemiddeld 18 transporten per dag in de geplande situatie. Wordt rekening gehouden met de piekmomenten dan zullen de meeste vrachttransporten plaatsvinden in september. Worst-case zullen er in de geplande situatie maximaal 20 vrachttransporten/dag plaatsvinden op dergelijk piekmoment. Indien deze piekmomenten samen zou vallen met het einde van een ronde zal het aantal transporten stijgen naar max.

49 transporten/dag.

Wat werknemers van QDF en QEF betreft (samen 35 VTE) vinden er per dag 31 autotransporten en 4 fietstranstransporten plaats.

De transporten zullen verspreid over de dag plaatsvinden. Algemeen gezien gebruikt het transport naar en van het bedrijf de kortste en de meest voor de hand liggende route(s), waarbij de aanwezige woonkernen zo veel mogelijk ontzien worden. Er wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect.

Er wordt aanbevolen om de aan- en afvoer van kalveren zo min mogelijk te laten samenvallen met de aanvoer van kuilvoer.

4.8 Discipline mens – gezondheid & ruimtelijke aspecten

Het site ligt binnen een landbouwlandschap, dat doorspekt is met andere landbouwgerelateerde vestigingen en bedrijven, waaronder heel wat serres. Het project past ruimtelijk en functioneel in de omgeving, sluit aan bij de rest van het bedrijf, en veroorzaakt geen nieuwe barrières. Het heeft dus ook geen aanzienlijke invloed op de ruimtebeleving. Het project heeft tevens geen invloed op de ontsluiting van het bedrijf of van andere bedrijven. Het project voldoet aan de voorschriften van het RUP.

De belevingswaarde betreft de visuele kwaliteit van de MTE in de omgeving en de sociale veiligheid in en nabij de site. De impact van de aanwezige gebouwen en infrastructuur op de landschapsbeleving zal worden verminderd door het plaatsen van een groenscherm. Hiervoor werd een landschapsintegratieplan opgesteld. Ook voor de (recreatieve) wandelaars en fietsers zal de visuele wisselwerking van de

(20)

projectelementen een zekere invloed uitoefenen. Het plaatsen van een groenscherm zal hier ook een positief effect vormen.

Ook heeft het bedrijf een aantal info-borden geplaatst voor wandelaars en fietsers, die meer uitleg geven over het vergistingsproces. Dit draagt bij aan het draagvlak van dit project bij recreanten, aangezien ze op deze manier geïnformeerd worden over het proces.

Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een beperkt negatief effect.

In het verleden werden zowel bij de gemeente Merksplas als bij Departement Omgeving – Afdeling Handhaving, klachten genoteerd met betrekking tot de MTE. Ook zijn een aantal PV’s opgesteld in het verleden. Bij terechte klachten heeft de exploitant ingegrepen en de nodige maatregelen genomen.

Rekening houdend met het feit dat de immissie in de geplande situatie (door het bedrijf + door achtergrond) de GAW overschrijdt, kunnen volgende conclusies getrokken worden:

• Inzake PM10 en PM2,5: er is een lichte stijging in de totale emissie (zie ook discipline Lucht). Hoewel er zones aanwezig zijn waarin een (aanzienlijk) negatief effect kan optreden, zijn hierbinnen geen woningen gelegen. Er is sprake van een beperkt negatief effect (score -1), aangezien de GAW reeds overschreden wordt door de achtergrond;

• Inzake NO2: er is een aanzienlijke daling in emissie in de geplande situatie (zie ook discipline Lucht). Er zijn een aantal woningen, die een (aanzienlijk) negatief effect ondervinden. Het aantal neemt echter af in de toekomst, waardoor sprake is van een score +2 of +3 ((aanzienlijk) positief effect).

Voorts geld er inzake oppervlaktewaterkwaliteit voor de mens een verwaarloosbaar effect, inzake geluidshinder een beperkt negatief effect. Inzake veiligheid worden, mits het nemen van de nodige veiligheidsmaatregelen, geen effecten verwacht.

Volgende maatregelen werden in verleden getroffen of zijn voorzien:

• Er werd een landschapsintegratieplan opgesteld zodat de ruimtelijke impact beperkt zal zijn. De infoborden bij de site informeren recreanten over de activiteiten op het bedrijf, wat het draagvlak verhoogt;

• Klachten worden geregistreerd en behandeld;

• de nieuwe WKK-motoren worden voorzien van denox-installaties en actief koolfilters om de emissies te beperken;

• het bedrijf heeft maatregelen getroffen om de geurimpact van het droogproces naar de toekomst toe verder terug te dringen, nl. door de installatie van een nieuwe meertrapswasser met nageschakelde biofilter;

• met betrekking tot de geur van de runderstallen zal een bijkomende stal gebouwd worden die voorzien is van mestschuiven. Hierdoor wordt mest sneller uit de stal verwijderd, en zal normaliter de geurvrijstelling dalen.

Rekening houdend met de besproken effecten en de reeds genomen / voorziene maatregelen, worden bijkomende maatregelen niet nodig geacht.

5 Bijlagen

Bijlage 1 Situering sites Quirynen-groep te Merksplas Bijlage 2.2 Aanduiding MTE op topografische kaart Bijlage 2.3 Stratenplan

(21)

Bijlage 2.4 Luchtfoto van de inrichting

Bijlage 2.5 Luchtfoto van de inrichting en de ruime omgeving

(22)

Bijlage 1 Situering sites MTE te Merksplas

1: Koekhoven 2: Bosduif 3: Bosstraat 4: Geheul 5: Berkelaar 6: Pekri

(23)

Merksplas

Turnhout

±

contour huidig

Bijlage 2.2: Topografische kaart

(24)

Merksplas

Turnhout

Turnhout

BR EM

STR AAT BERKELAAR

GE HEU

LS ED

IJK

KOEKHOVEN

MARCKSTRAAT GE

HEU L

STEENWEG O P WEELDE

HOR ST

LIE VE KEN SHO EK VO NDELWE G

OS SE NHOUT VONDELWEG

±

contour huidig Bijlage 2.3: Stratenplan

(25)

±

contour huidig

Bijlage 2.4: Luchtfoto bedrijf

(26)

Merksplas

Turnhout

Turnhout

±

contour huidig

Bijlage 2.5: Luchtfoto omgeving bedrijf

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- het referteplan houdt geen rekening met wijzigingen (vermeerdering of vermindering van het aantal opvangdagen, onderbrekingen) die geen 4 weken duren ( recht op

In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven

5 Staelens et al. leveren terzake bijvoorbeeld recente info. Bij gebruik van het document van Albers et al., dient rekening gehouden te worden met de bodemsituatie in het

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

Bovendien zien we op deze toetsingsdatum een afname van ten hoogste 17% en 12% (t.o.v. respectievelijk de bestaande en BP de Hoven situatie) op het meetpunt welke beperkt te

Voor het voorliggende RUP wordt, rekening houdend met de beperkte effecten van de mogelijke ingrepen ten opzichte van de huidige referentiesituatie en de voorkomende

Voor het voorliggende RUP wordt, rekening houdend met de beperkte effecten van de mogelijke ingrepen ten opzichte van de huidige referentiesituatie en de voorkomende

Door deze herziening kunnen voertuigbedrijven die zaken als APK, tenaamstellen van voertuigen en aanhouden van bedrijfsvoorraad beter uitvoeren.. De RDW- erkenningen regelen