• No results found

Kolonel C.W. de Visser

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Kolonel C.W. de Visser"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Klaas de Jong

(2)

Kolonel C.W. de Visser

Een betrokken persoonlijkheid en ras bestuurder

Voorzitter van de Haarlemsche Jachtclub 1918 - 1940

Klaas de Jong

met medewerking van Auke Bender

Haarlem februari 2021

Uitgave Haarlemsche Jachtclub

(3)

5 4

foto op voor- en achterplat:

Jachthaven HJC aan het Noorder Buiten Spaarne in 1923 De schepen die er (van links naar rechts) liggen zijn:

de Beatrijs I (van Hin), de Oranje I (van kolonel De Visser), een scheldejol en twee 12-voetsjollen

foto midden op achterplat:

12-voetsjol Kolonel, vernoemd naar kolonel De Visser

Nog steeds wordt in HJC-kringen met ontzag over kolonel De Visser gesproken.

Nota bene met de toevoeging van zijn militaire rang, terwijl hij al lang als marine-officier gepensioneerd was, toen hij zich voor de belangen van onze club inzette. Hij was eigenlijk kapitein-ter-zee bij de marine geweest, maar bij de land- en luchtmacht stond deze rang gelijk met die van kolonel.

En zo werd hij als burger aangeduid.

In ons jubileumboek ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan in 2017 staat al wat te lezen over deze eerste voor- zitter van de HJC. Nadat een voorlopig bestuur onder leiding van de heer C. Hin de eerste toebereidselen had getroffen voor de oprichting van een nieuwe zeil- vereniging, werd besloten de kolonel te vragen om de eerste president van de vereniging te worden. Die functie - nu zouden we zeggen voorzitter - aanvaard- de hij op 2 maart 1918. Hij zou dat maar liefst tot 1940 blijven, waarna hij tot ere- lid en erevoorzitter werd benoemd. Over de achtergronden van deze voor de HJC zo belangrijke figuur is tot nu toe weinig bekend.

In het hierna volgende kunt u meer lezen en foto’s bekijken over het leven van kolonel De Visser en zijn jaren als voorzitter van de HJC.

Carel Willem de Visser werd op 7 september 1863 in de Drentse stad Meppel geboren. Zijn vader Eduard was daar Nederlands-Hervormd predikant.

Hij had zijn eerste vrouw Petronella Verkade al heel vroeg verloren, een jaar nadat ze in 1857 getrouwd waren, en enkele weken na de geboorte van hun dochtertje Elisabeth. Vader De Visser trouwde een aantal jaar later, in 1862, voor de tweede maal, nu met de 26-ja- rige Friezin Catharina Semler, die dus al meteen de zorg voor een jong meisje op zich moest nemen. Die oefening kon

ze wel gebruiken, want al spoedig bracht ze zelf haar eerste kind ter wereld. Dat was Carel Willem, die nog drie broers en twee zussen zou krijgen. Dominee De Visser had overigens geen geluk met zijn beide vrouwen, want ook Cathari- na stierf betrekkelijk jong op 44-jarige leeftijd in 1880. Carel Willem was toen zelf nog maar 17 jaar. Misschien heeft de dood van zijn moeder hem al vroeg in zijn leven zelfstandig gemaakt, een eigenschap die hem in zijn latere leven goed van pas zou komen.

Waarom Carel Willem voor een officiers- opleiding bij de marine koos, is niet duidelijk geworden. Van zijn vaderskant kon het niet komen met verschillende dominees in de familie, ook van moeders- kant zijn er geen aanknopingspunten.

Haar vader was bijvoorbeeld notaris in Grouw.

In ieder geval ging Carel Willem naar Willemsoord bij Den Helder, waar hij op 2 augustus 1883 van adelborst 2e klas tot adelborst 1e klas bevorderd werd.

Bij zijn promotie ontving hij namens de Minister van Marine als eerste kandi- daat een gouden remontoir (opwind- baar horloge). Hij maakte in oktober van hetzelfde jaar deel uit van de état- major, de gezamenlijke officieren van

boven:

Kolonel C.W. de Visser

links:

Geboorteakte van Carel Willem de Visser bron:

Drents Archief te Assen, BS Geboorte Meppel, archief 165.015, inventarisnummer 1863, 8 september 1863, aktenummer 176

een voorbeeld van een opwindbaar remontoir

(4)

6

een schip met uitzondering van de ge- zagvoerder, van het schroefstoomschip Zr. Ms. Tromp. Dat lag in de haven van Nieuwediep gereed voor de reis naar Batavia, het huidige Jakarta in het toenmalige Oost-Indië. Eerst maakte het schip nog een proeftocht voor de rede van Texel. Het was gebruikelijk dat officieren vaak werden overgeplaatst.

Dan werden ze zogenaamd op non-acti- viteit gesteld, voordat ze op een andere plaats of in de meeste gevallen op een ander schip werden aangesteld. Dat ge- beurde ook met Carel Willem die na een aantal maanden Tromp op 20 augustus 1884 op non-activiteit werd gesteld.

Hij werd trouwens de volgende dag alweer overgeplaatst naar een ander schip, de Zr. Ms. Monitor Draak.

Volgens de Dictionary of American Naval Fighting Ships deel 3, is een monitor:

Een aardig detail van de overplaatsing van collega-adelborsten is, dat zij naar het nog bestaande ramschip Buffel werden overgeplaatst.

Dat schip ligt nu in de Leuvehaven bij het Rotterdamse Scheepvaartmuseum.

Eind 1884 werd Carel Willem alweer

aangewezen om naar Oost-Indië te ver- trekken, ditmaal met een gewoon pas- sagiersschip, het stoomschip Conrad, dat vanuit Amsterdam naar Batavia zou vertrekken.

Wat we ons niet altijd realiseren, is de situatie van de inlandse en buiten- landse arbeidskrachten, die op onze plantages werkten. Twee willekeurige voorbeelden van treurige toestanden kwam ik tegen in een krantenbericht van januari 1885:

Nog voordat de Conrad in Batavia aan- meerde, kreeg Carel Willem te horen dat

hij als adelborst in de functie van van 7

foto boven:

Hr. Ms. Torpedoboot Draak

luitenant 2e klasse op het stoomschip Zr. Ms. Banka was geplaatst.

Dat de schepen “Zijner Majesteits” als toevoeging kregen, heeft te maken met het feit dat de majesteit toentertijd een man was, nl. koning Willem III.

Dat zou pas bij de troonsbestijging van prinses Wilhelmina in 1898 veranderen in “Harer Majesteits”.

Later dat jaar volgde de daadwerkelijke bevordering tot luitenant der zee 2e klasse en werd hij op het stoomschip Zr. Ms. De Ruijter geplaatst.

Dat verruilde hij na een paar jaar voor de Zr. Ms. Van Galen, een stoomschip van de eerste klasse. Het was kennelijk gebruikelijk dat jonge officieren zoveel mogelijk ervaring opdeden en dus regelmatig werden overgeplaatst.

Met dit schip voer Carel Willem ook weer terug naar Nederland, waar de Van Galen in september 1888 de haven van Nieuwediep binnenliep. Daar werd hij, zoals gebruikelijk, op non-activiteit gesteld. Hij gebruikte de vrijgekomen tijd om het examen voor luitenant ter zee 2e klasse af te leggen. Daar slaagde hij glansrijk voor, zo meldde de Asser Courant op 15 januari 1889.

Deze krant nam steeds berichten over Carel Willem op wegens zijn vroegere woonplaats Meppel.

Een paar maanden later werd Carel Willem overgeplaatst naar het artillerie- instructieschip Aruba, een schroef- stoomchip van de 4e klasse.

De marine had in die tijd nog geen eigen jachtclub, maar in verenigings- verband kon er gezeild worden bij de Noorder Roei- en Zeilvereeniging.

Die organiseerde regelmatig wedstrijden, waaraan ook marineschepen meededen.

Dat was ook het geval in het eerste weekeinde van september 1890. Voor de rede van Texel streden zeil- en roei- boten om “de prijzen en premiën in de verschillende afdeelingen”. Hoewel het weer niet bijzonder meewerkte, meldde Het Nieuws van den Dag, slaagde het feest volkomen en werd er door de deelnemende vaartuigen “fel gekampt”.

Bij het “Prinses Wilhelmina-nummer”, afdeling “Marinesloepen en daarmede overeenkomende Pleziervaartuigen”, won Carel Willem met de Pauline en Anna de eerste premie, een kunst-

afbeelding uiterst links:

Tekening van Zr. Ms.

stoomschip Banka (tekenaar onbekend; coll.

Het Scheepvaartmuseum A.2915)

foto links:

De buitenhaven van Den Helder omstreeks 1890 met vooraan afgemeerd het stoomschroefschip Hr. Ms.

Aruba (1876-1909) (Maritiem digitaal 033384)

foto uiterst links:

Glasnegatief uit 1909 waarop oorlogsschepen in Nederlands-Indië: Fries- land, De Ruijter, Jacob van Heemskerk en Gelderland (Maritiem Digitaal WF-169)

foto links:

De Van Galen uit 1872 (bron: Koninklijke Marine) foto rechts:

De Conrad loopt de haven van Southampton binnen (foto 1873/marhisdata.nl)

(5)

foto recht:

Barkas B2 Spiegelsloep.

Nog steeds in gebruik bij de Koninklijke Marine;

oorspronkelijk voor het uitbrengen van ankers en trossen en voor bevoor- rading van het schip.

Nu worden ze gebruikt voor opleidings doeleinden.

Vroeger waren de barkassen van hout, na 1980 werden ze vervangen door polyester.

foto rechts:

Hr. Ms. gaffelschoener Argus (1882-1911) (Maritiem Digitaal/ Ned. Inst. voor Miltaire Historie 1882/invnr 000129)

8

voorwerp in zilver. Dit is de eerste keer dat Carel Willem als zeiler genoemd wordt.

Het zou niet de laatste keer worden.

In maart 1891 kreeg Carel Willem een detachering aan boord van de gaffel- schoener Hr. Ms. Argus, die bestemd was om toezicht op de visserij in de territoriale wateren te houden.

Het volgende station in de carrière van Carel Willem was plaatsing op het Hr. Ms. wachtschip in de haven van Willemsoord.

De marine beschikte nauwelijks over kazernes en gebouwen en was dus aangewezen op logementschepen. Een aanzienlijk deel van de grotere schepen die vanaf het vierde kwart van de negentiende eeuw niet meer geschikt

werden geacht om een actieve rol te spelen in de landsverdediging, kregen een passieve rol toegewezen als loge- ment- of accommodatieschip.

Deze inactieve schepen werden ook wachtschepen genoemd.

De verbouwing van de oorlogsschepen tot logementschepen bestond meestal uit het verwijderen van de masten, de machines en de bewapening en aan- brengen van dekhuizen en het uitbrei- den van de accommodatie. In sommige gevallen werden 800 marinemensen in opleiding gehuisvest op een schip dat oorspronkelijk ontworpen was voor 250 schepelingen.

Een voorbeeld van een wachtschip is de reeds eerder genoemde Hr. Ms. Buffel die al in 1894 als verouderd werd beschouwd en buiten dienst gesteld.

Tijdens de daarop volgende jaren werd het schip verbouwd tot logementschip en in 1896 als zodanig in dienst gesteld voor matrozen van de Mijnendienst in Hellevoetsluis.

Carel Willem diende ook nog op het wachtschip, dat in Amsterdam lag. Daar kreeg hij op 22 oktober 1892 de eer- volle taak als valreepgast te dienen bij het bezoek dat de jonge Wilhelmina met haar moeder Emma aan de Marinewerf brachten. Zij kwamen daar ter gelegen- heid van de tewaterlating van Hr. Ms.

Koningin Wilhelmina. De beschrijving van aankomst en bezoek werd in hoog- dravende termen door de pers versla- gen, waarbij het blauw marinejekkertje met vergulde knopen en een marine- petje, dat het allerliefste blonde hoofdje van Wilhelmina sierde, nog maar een paar details zijn.

Eind 1892 meldde het Algemeen Handels- blad dat het stoomschip Sumatra begin 1893 met een transport van 67 onder-

officieren en een aantal “mindere 9

schepelingen der marine” naar Oost- Indië zou vertrekken. Als een der me- debegeleiders was de luitenant ter zee 2e klase C.W. de Visser aangewezen, die daar voor de marinedienst bestemd was. Na een tijdje op de Gedeh gediend te hebben, werd hij als oudste officier op het flottieljevaartuig de Samarang geplaatst. Vervolgens deed Carel Willem dienst op de Lombok en daarna op het ramtorenschip Koning der Nederlanden.

Ondertussen was Carel Willem tot luitenant ter zee 1e klasse bevorderd en kreeg hij het bevel over het fregat Zr. Ms. Tromp.

Vandaar stapte hij over naar het fregat Hr. Ms. Johan Willem Friso. Met deze laatste boot zou hij in 1896 van Oost-Indië naar Nederland terugkeren.

De Asser Courant meldde dat dit ge- beurde wegens zijn langdurig verblijf in de tropen.

Uitgebreid vermeldde het Nieuws van den Dag in juni dat de Johan Friso de haven van Nieuwediep was binnengelo- pen en dat C.W. de Visser als 1e officier tot de etat-major van het schip

behoorde. Hij kreeg daar tijdelijk het commando over het schip.

Na een paar maanden werd hij over-

geplaatst naar de schoener Hr. Ms.

Zeehond, waarmee hij nog hetzelfde jaar naar het Turkse Smyrna (het huidige Izmir) vertrok.

Carel Willem zou zich ook inzetten voor de oprichting van een marine jachtclub in Den Helder. In de Telegraaf van 16 december 1897 stond het verslag van een vergadering van de Marine-Club.

Op initiatief van de luitenant ter zee 1e klasse, W.C.J. Smit, de latere schoonvader van ons HJC-lid Wouter Kuyck, werd daarin de oprichting van een Marine Jacht Club besproken. Kennelijk was dat geen gelopen race, want pas na veel discussie werd besloten een commissie

foto uiterst links:

Fregat Hr. Ms. Johan Willem Friso (1888-1897) (aanv Hr. Ms. Kortenaer) (NL Instituut voor Militaire Historie invnr 003990)

foto links:

Hr. Ms. Lombok (1892-1923) NL Instituut voor Militaire Historie invnr 001744

foto links:

Zr. Ms. ramtorenschip Koning der Nederlanden foto april 1887 (Nl Instit voor Mil Historie invnr 005405)

foto uiterst links:

Hr. Ms. schoener Zeehond, politietoezicht op de visserij (1892-1928)

NL Instit. voor Militaire Historie invnr 005083, foto 1892

foto links:

Het schroefstoomschip 1ste klasse, vanaf 1893 fregat genaamd, Hr. Ms. Tromp (Nl Instituut voor Mil Historie, invnr 001642)

(6)

10

op te richten, waarvan ook Carel Willem deel uitmaakte. Die commissie zou verdere plannen uitwerken en overleg met de marine-autoriteiten plegen.

Men wilde een vier à vijf tweedehands jachten aankopen en die in “onze zee- plaatsen” stationeren. De krant hoopte dat ook de Nederlandse zeilsport met deze nieuwe plannen gebaat zou zijn, als marine-officieren aan nationale en internationale wedstrijden zouden deelnemen.

Bij de definitieve oprichting van de Jachtclub werd Carel Willem tot penning- meester benoemd. Hij was dus al voor de eeuwwisseling actief in de organisatie van een zeilclub.

Als zeiler weerde Carel Willem zich ook.

In juni 1899 nam hij deel aan wedstrijden van De Amstel als bevelhebber van een van de deelnemende marine-sloepen.

Hij wilde kennelijk ook een eigen schip, want nota bene het Indische Sama- rangsch handels- en advertentie-blad nam in maart 1900 een “belangrijk bericht” op: “voor den specialen prijs van den Duitschen Keizer is bij A. Vink te Gouwsluis een jacht in aanbouw voor rekening van de luitenants ter zee 1e klasse C.W. de Visser en Jhr. C. Hoofd Graafland, terwijl in de wedstrijden zal medegezeild worden door den luitenant ter zee 2e klasse C.J. Canters. De teek- ening is gemaakt door den ingenieur der Marine Jonkheer H. Rappard en de leverantie van het tuig is opgedragen aan de firma Schouten te Gouwsluis.

Het jacht zal de vlag der Marine Yacht- club voeren.”

Ondertussen was Carel Willem als com- mandant van de torpedoboot Empong in Hellevoetsluis gestationeerd om dienst te doen in de Zuiderfrontier.

De Zuiderfrontier was een Nederlandse militaire verdedigingslinie uit de 17e en 18e eeuw, waarvan enkele gedeelten

tot aan 1952 in gebruik zijn geweest.

De linie liep vanaf Sluis in Zeeland tot aan Nijmegen. Het grootste gedeelte van deze waterlinie werd door een linie van elf Brabantse vestingsteden en hun ommeland gevormd. De hele linie was de langste aaneenschakeling van forten, vestingsteden en inundatiegebieden die Nederland ooit heeft gekend. Het westelijke deel van de linie moest de Schelde en de vaarroute naar de Ant- werpse haven beschermen.

Toen de Minister van Marine de Rijks- werf en het wachtschip Buffel in Hellevoetsluis bezocht, deed hij dat aan boord van het schip van Carel Willem.

Deze ontwikkelde zich als een kenner van dit soort schepen, want in verband met de bouw van torpedoboten bij de firma Jarrow en Co. in Poplar, een wijk in Groot-Londen vlak bij de Theems, werd hij daarnaar toegestuurd. Er wer- den twee torpedoboten aangekocht.

De volgende drie kwamen van eigen bodem. Zij werden door de Nederlandse werf De Schelde in Vlissingen gebouwd.

Toen de nieuwe torpedoboten klaar waren, werd Carel Willem één van de commandanten, die daarmee naar Indië zouden vertrekken.

boven:

Startpoint Devon

11 De Python, zoals zijn schip heette, werd

op de marinewerf in Willemsoord eerst van kimkielen voorzien om meer zee- waardigheid te krijgen.

Maar voordat het convooi naar Indië vertrok, werd Carel Willem in augustus 1903 uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de plechtige herdenking van Maarten Harpertszoon Tromp in Delft, waar een praaltombe op diens graf in de Oude Kerk was geplaatst.

Carel Willem behoorde daarmee tot het puikje van de marine-officieren die daarbij aanwezig waren.

Daarna was het dan zover dat de drie nieuwe torpedoboten, de Python, de Minotaurus en de Sphinx onder de algemene leiding van Carel Willem als oudste officier, het Nieuwediep uitvoeren voor hun lange tocht naar Soerabaja. In het Bataviaasch Nieuws- blad werd uitgebreid stilgestaan bij de moeilijkheden die zo’n grote zeereis met zich meebracht. Uit de rapporten van de officieren die al zo’n reis hadden meegemaakt, bleek dat daarvoor veel wilskracht en volharding nodig waren.

Vooral het machinekamerpersoneel kreeg het zwaar te verduren in de “voor een leek” onbegrijpelijk kleine machine- kamers en stookplaatsen. Steeds moesten havens worden aangedaan om de kolenvoorraad aan te vullen en de bemanning de gelegenheid te geven even op adem te komen.

Men moet bedenken, schreef de verslaggever, dat het relatief kleine schepen betrof van 40 meter lengte en een breedte van 4,11 meter. Ze waren uitgerust met drie torpedokanonnen die elk twee torpedo’s van de nieuw- ste soort konden afvuren. De schepen zouden een “nuttige en gewenschte versterking” van de Indische marine betekenen.

We zijn tamelijk goed op de hoogte van het verloop van de zeereis, omdat een van de opvarende officieren steeds brieven aan de Arnhemsche Courant stuurde, die ze als reisverslag publiceerde.

Die werden dan door kranten als het Bataviaasch Nieuwsblad overgenomen.

Zo lezen we dat het konvooi eerst hartelijk was toegesproken door de commandant van de Marine in Willems- oord. De schepen waren vervolgens de haven uitgestoomd, onder de tonen van het muziekkorps der marine, terwijl

“een dichte menigte op enthousiaste wijze blijken gaf van haar medegevoel voor de bemanningen dier kleine note- dopjes welke zulk een lange reis voor den boeg hadden.” Gelukkig was het weer sterk verbeterd en kon de tocht op een kalme zee worden begonnen.

Via Kaap Dungeness werd koers gezet naar Startpoint, waar besloten moest worden of de oversteek naar de Franse kust zou worden ingezet of dat door- gevaren zou worden naar Falmouth.

Omdat het weer zich goed liet aanzien, werd besloten op het Franse Ouessant aan te koersen. Helaas daalde de baro- meter sterk en werd alsnog besloten de tocht naar Falmouth in te zetten. Er stak een storm en hoge golven teisterden de schepen, zodat het benedendeks voor manschappen met een zwakke maag niet was uit te houden.

Toch, beschrijft de officier, was het een magnifiek gezicht de boten met hun steven diep in de golven te zien duiken, waardoor ze tijdelijk uit het zicht ver- dwenen, maar ze daarna triomfantelijk tevoorschijn te zien komen zonder veel water te hebben overgenomen.

Het regende onophoudelijk, waardoor het zicht de verkenning van het land onmogelijk maakte.

Gelukkig klaarde het tegen de morgen op en konden de schepen veilig in de haven van Falmouth aanleggen.

foto rechts:

Twee torpedoboten, de voorste vermoedelijk Hr. Ms. Empong, naast elkaar aan de kade van het Nieuwe Diep te Den Helder (ca. 1900).

(Maritiem Digitaal.nl)

Kaartje rechts:

Locatie van forten en vestingsteden langs de hele linie, van Sluis tot aan Nijmegen (wikipedia).

(7)

foto links:

Het voormalige ramtoren- schip Zr. Ms. Koning der Nederlanden (1877-1942) als logementschip te Soerabaja Invnr FT01588 (Marinemuseum Den Helder) (maritiemdigitaal.nl)

foto uiterst links:

Schroefstoomschip 4e klasse Hr. Ms. Flores (1887-1906). Invnr 002519 Nederlands Instituut voor Militaire Historie (maritiemdigitaal.nl)

foto links:

Op het bordes van de Patisserie Grimm & Co aan de Pasar Besar in Soerabaja (Collectie Tropenmuseum)

foto links:

Ansichtkaart waarop de Oranje uit de haven van Genua vertrekt (stoomvaart- maatschappij nederland.nl)

foto uiterst links:

Schroefstoomschip Hr. Ms.

Ceram (1887-1929) invnr 003098

Nederlands Instituut voor Militaire Historie (maritiem- digitaal.nl)

12 13

Uit de meteorologische berichten bleek dat het konvooi een “vrij steile depressie” tegemoet was gevaren. De bemanning kon zich gelukkig prijzen in een veilige haven te zijn aangekomen en van daaruit op een gunstige stoom- gelegenheid te kunnen wachten. Die kwam met een aantal dagen, waardoor ondanks de nog steeds hoge deining veilig het Spaanse La Coruña werd be- reikt. Voor de navigerende bemanning had de rook uit de schoorsteen meer last opgeleverd. Het was onmogelijk gebleken zich schoon te houden en iedereen zag eruit of hij zo van de stook- plaats was gekomen. Het verstrekken van “automobielbrillen” had het moge lijk gemaakt nog iets te kunnen zien.

Het weer was gelukkig zomers en ieder- een was spoedig verdiept geweest in de brieven uit Nederland die voor de bemanning hadden klaargelegen.

Van het Spaanse leven werd volop genoten, maar met de zindelijkheid van de hotels was het minder gesteld.

Op weg naar Sevilla kwamen de Neder- landse schepen een grote Engelse kruiser tegen. Deze haalde voor elk der schepen zijn vlag bij wijze van groet half naar beneden. Bij het passeren van een koop- vaardijschip was dat een normale zaak, maar voor oorlogsschepen van ver- schillende nationaliteit was dat iets bijzonders. De briefschrijver-officier schreef dan ook vol bewondering: “dat thans die machtige engelsche kruiser de kleine bootjes salueerde moet wel beschouwd worden als een uiting van groote sympathie welke de engelsche commandant gevoelde voor de opvaren- den van die notedopjes, welke scheep- jes hem nog nietiger moeten hebben toegeschenen van af zijn groot schip.”

Koninginnedag 31 augustus werd ook op zee niet vergeten. Na in de mist de

monding van de Taag te zijn voorbijge- varen, hield de commandant een toe- spraak, waarna de bemanningen drie maal de mutsen omhoog brachten met het driewerf “hoezee” roepen.

Helaas konden ze de feestelijkheden thuis niet meemaken, en moesten ze zich beperken tot “Hare Majesteit een verder gelukkig leven toe te wenschen en een voorspoedige regering tot zegen voor Haar Huis en Haar Volk.”

Het zou niet de laatste keer zijn dat in marineverslagen een zo onderdanige toon werd aangeslagen als het over de koningin en haar huis ging!

Na het opstomen van de Guadalquivir bereikten de schepen Sevilla, waar het wel 46 graden in de schaduw was. De stad was echter heel wat interessanter dan de voorgaande havenplaatsen. Het is voor ons misschien merkwaardig, dat één der bezochte attracties een sigaret- ten- en sigarenfabriek was, waar vier- duizend vrouwen en meisjes werkten.

Voor het bezoek was een bijzondere toe- stemming nodig geweest. In de tijd dat vrijwel iedereen nog rookte, stond men anders tegenover zo’n bezoek dan nu.

Na Sevilla werd via Algiers, dat toen in Franse handen was, koers gezet naar Palermo waar de machines en de ketels een flinke beurt moesten krijgen.

De reis werd voortgezet naar Athene en van daaruit naar Port Saïd. Daar houdt het lopende verslag op, zodat we alleen weten dat het konvooi in november veilig in de haven van Soerabaja is aangekomen.

Zoals gebruikelijk werd Carel Willem daarna eervol ontheven van zijn taak als commandant.

Als dank voor bewezen diensten werd hij benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau.

Uiteraard duurde het niet lang of Carel Willem werd gedetacheerd op een nieuw schip, het wachtschip de Zr. Ms. Koning der Nederlanden.

Na korte tijd kwam er alweer een over- plaatsing, ditmaal naar Hr. Ms. Flores.

Voor de overname van het commando van dit schip reisde Carel Willem naar Bandjermasin, de hoofdstad van het Nederlandse deel van Borneo om de Floris naar Batavia terug te varen.

Het wisselen van schepen bleef maar doorgaan, want na de Hr. Ms. Ceram kreeg Carel Willem een overplaatsing naar de Hr. Ms. Gelderland, die echter na korte tijd werd geannuleerd.

Maar het was niet alleen maar over- plaatsen wat de klok sloeg, ook feestelijk- heden hoorden erbij, zoals het diner bij de Patisserie Grimm & Co in Soerabaja.

Uiteraard meldde het plaatselijke dag- blad ook de aanwezigheid van Carel Willem bij de 30-tal uitgenodigden.

Ook sportief liet Carel Willem van zich horen door met tenniswedstrijden om het kampioenschap van Oost-Java mee te doen. Met zijn kompaan van de tennis- club Modderlust verloor hij echter de wedstrijd tegen die van Modjokerto.

–≠≠

In augustus 1906 kreeg hij de bevorde- ring naar kapitein-luitenant ter zee, waarna hij in diezelfde maand met het stoomschip Oranje via Genua naar Nederland terugreisde.

Carel Willem was al die jaren bij de marine ongetrouwd gebleven, maar dat zou niet meer lang duren.

Of hij nog in Indië kennis kreeg aan de in het West-Javaanse Anyer geboren

(8)

kaartje rechts:

Anyer op de oostpunt van Java, waar in 1808 de zo’n 1000 kilometer lange Grote Postweg werd aangelegd, die heel Java van oost naar west verbond. In 1883 werd de plaats overspoeld door een vloedgolf als gevolg van de uitbarsting van de Krakatau. Het is vandaag de dag vooral bekend als toeristische pleisterplaats met zijn vele vakantie- bungalows en piepkleine stranden, met name voor de inwoners van Jakarta

rechts:

Bedank-advertentie in de Arnhemse courant van 4 april 1907

[Bronvermelding: Erfgoed Leiden te Leiden, BS Huwelijk; Stadsarchief van Leiden (Stadsbestuur (SA III)) (1816-1929), Deel:

4903, Periode: 1907, Leiden, archief 0516, inventarisnummer 4903, 4 april 1907, Huwelijksakten 1907, aktenummer 78]

14 15

foto links:

Carel Willem als marine- officier in 1910 Rangonderscheiding

boven:

Rangonderscheiding kapitein-ter-zee

foto links:

Het wachtschip Schorpioen van 1972-1980 door de dienst Domeinen te Den Helder verhuurd als inter- naatschip Prinses Margriet voor de zeevaartschool Nautisch College Noorder- haaks.

Van 1981-1982 door krakers bezet en in 1982 verkocht aan de Stichting Ramschip te Vlissingen voor restauratie, waarna het schip te Middelburg kwam te liggen.

Per 1999 in bruikleen voor het Marinemuseum te Den Helder.

Invnr 076789 Nederlands Instituut voor Militaire His- torie (maritiemdigitaal.nl)

Maria Wilhelmina Carolina Roelofs is niet duidelijk, maar hij trouwde met haar op 4 april 1907 in Leiden.

Hij was 43 jaar, zij een stuk jonger met haar 26 jaar.

In de huwelijksakte wordt Carel Willem kapitein-luitenant ter zee genoemd, wonend in Hellevoetsluis. Zijn vader Eduard de Visser woont in Arnhem, zijn moeder is overleden. Hij overlegt de toestemming van Zijne Excellentie den Minister van Marine. Zijn vrouw Maria woont in Leiden, heeft als vader Evert Roelofs en als moeder Catharina Maria van der Meulen, beiden zonder beroep en wonend in Leiden.

Carel Willems vader was in Arnhem gaan wonen. Daarom verscheen de bedank-advertentie van het nieuwe echtpaar ook in de Arnhemse Courant.

Carel Willem bleef aandacht voor Indische zaken houden. Zijn voordracht voor de Vereniging Moederland en Koloniën in maart 1909 over “het verband tussen de reeds dikwijls als wenselijk genoem- de diepzeevisserij met stoomschepen

en de vrachtvaart in Nederlands-Indië trok ook de aandacht van het Mid- den-Javaanse blad De Lokomotief uit Semarang. De belangwekkend genoemde bijdrage kwam uitgebreid in het blad aan de orde. Carel Willem greep in zijn voordracht terug op een niet-gereali- seerd plan tot het oprichten van een trawlermaatschappij in Semarang.

De Nederlandse regering had als eis voor eventuele steun gesteld dat de vissersschepen uitsluitend met een Eu- ropese bemanning mochten varen, een voorwaarde waaraan de plaatselijke ondernemers niet hadden kunnen vol- doen. De aanvoer van vis naar Java was daardoor nog steeds in buitenlandse handen. Carel Willem refereerde aan de situatie in Engeland, waar de visserij met stoomschepen op gang gekomen was met sleepboten die buitengaats op zeeschepen wachtten, en om de tijd te doden, sleepnetten achter hun schip hadden gehangen. Toen bleek dat ze

daarmee meer verdienden dan met de sleepdiensten, waren ze tot vissersboten omgebouwd. Zoiets zou zich ook in Indië kunnen ontwikkelen. Op de dicht- bevolkte noordkust van Java zou dan, bijvoorbeeld in Semarang, een visserij- haven en een geschikte accommodatie moeten worden gerealiseerd.

Hij was heel concreet geweest door ook al een locatie daarvoor aan te wijzen.

Een ander Indisch blad had op deze

plannen nogal wat ironisch commentaar, omdat de onstuimigheid van de zee en de plaatselijke omstandigheden toch echt anders waren dan in IJmuiden. Maar ze begrepen wel waarom een overste met zo’n naam zich voor het visserijvraag- stuk interesseerde. Het neemt voor ons niet weg dat het toch bewonderens- waardig is dat Carel Willem zich als marine-officier kennelijk ook actief voor dit soort zaken interesseerde.

Zijn burger-loopbaan later zou uitge- breid laten zien dat zijn interessegebied zich nog veel verder uitstrekte.

Maar eerst wachtte hem nog het com- mandantschap van het torpedologement- schip Schorpioen in Hellevoetsluis.

Dit schip was in 1868 op stapel gezet als ramschip en in 1908 verbouwd tot logementschip voor de Torpedodienst te Hellevoetsluis. Dat was dus maar kort voordat Carel Willem in het voorjaar van 1909 daarover het bevel kreeg.

Carel Willem bereikte in het volgende jaar zijn eindrang, toen hij op 1 augustus 1910 bevorderd werd tot kapitein-ter-zee, de hoogste functie als hoofdofficier bij de marine.

Een kapitein-ter-zee voert het bevel over grote oorlogsbodems, zoals een kruiser, een slagschip, een vliegdekschip of over een walorganisatie.

Zo was een kapitein-ter-zee tot voor kort

bij de Koninklijke Marine de hoogste in rang bij de Onderzeedienst en de Mijnendienst.

Carel Willem fungeerde bij grote vlootmanoeuvres ook wel als scheids- rechter, waarbij het zijn taak was de uitgevoerde opdrachten kritisch te beoordelen. In het jaar voor zijn pensionering kreeg hij nog de op- dracht zich bij het eskader in Indië te voegen. Hij zou daarbij op H.M.

Hertog Hendrik geplaatst worden.

De reis naar Indië maakte Carel Willem en zijn jonge gezin met het stoomschip Wilis vanaf Rotterdam, van waaruit zij op 27 januari 1912 vertrokken. (zie afbeelding op pagina 16)

Wat Carel Willem in Indië nog voor taken uitvoerde, is niet bekend.

In ieder geval verzocht hij in het volgende jaar om met pensioen te mogen. In juni 1913 werd hij eervol

(9)

16

Afbeelding rechts:

Olieverfschilderij van D.J. Velderman van het passagiers/vrachtschip Wilis dat in 1905 bij de Koninklijke Mij De Schelde N.V. te Vlissingen werd gebouwd voor de Rotterdam sche Lloyd N.V.

Het schip voer daarna op de route tussen Nederland en Nederlandsch Indië.

Invnr P2054; collectie Picturalia Maritiem Museum Rotterdam (mari stiemdigitaal.nl)

foto boven:

Parkweg 5 Bloemendaal, waar Carel Willem tot zijn dood zou wonen

17 van het bevel over de H. M. Hertog

Hendrik ontheven en kreeg hij toestem- ming naar Nederland terug te keren.

Ondertussen had het echtpaar De Visser een tweede kind gekregen, wat misschien wel een reden temeer was geweest zijn pensionering aan te vragen. Die ging op 8 september van het jaar in wegens langdurige dienst tegen een bedrag van 3400,- gulden per jaar.

Dat is voor die tijd een aardig bedrag, als men weet dat een timmerman iets meer dan 1000,- gulden verdiende.

Het gezin kwam riant in Bloemendaal te wonen, eerst aan de Parkweg 1, later in een villa op nummer 5 aan diezelfde straat.

Met zijn pensionering en terug in Neder- land begon voor Carel Willem pas echt zijn actieve maatschappelijke leven.

Op tal van terreinen zette hij zich in:

bestuursfuncties in het onderwijs, bij de zeilvereniging en de padvinderij om maar een aantal te noemen.

Ook zijn publicistische arbeid zette hij

voort met een vlugschrift dat in 1913 bij de Haarlemse uitgeverij Tjeenk Willink

& Zoon verscheen: De verdediging van Ned.-Indië tegen het Oost-Aziatisch gevaar. Hij reageerde daarmee op een rapport van de Staatscommissie voor de verdediging van Nederlandsch-Indië en de brochure ’s Landsch welvaart in Gevaar van de vereniging Onze Vloot.

Hij vond dat die rapporten het gevaar van een aanval op onze koloniën onder- schatten. Hij wees op een krachtige stroming onder de Japanners die op de verovering daarvan gericht was en op het gevaar dat van de zijde van China in de toekomst kon dreigen. Hij wilde

“onze bruine broeders” in de Oost, zo- als hij de Indische bevolking aanduidde, steun en leiding aanbieden in het zich verweren tegen de dreigende gevaren.

Misschien is de weifelende houding van Nederland in deze kwestie te verklaren door onze neutraliteitspolitiek.

Een ambteloos burger als Carel Willem kon zich vrijer uiten. Opvallend voor ons is dat Carel Willem dus al meer dan twintig jaar voordat de Japanners Nederlands-Indië daadwerkelijk zouden binnenvallen, het gevaar daarvan al sterk onder de aandacht van de Neder- landse bevolking wilde brengen. Nog verder in de toekomst voor hem lag de rol van China, die met haar expansie- drift in de Zuid-Chinese zee voor ons een realiteit is geworden. Hoe op het boekje van Carel Willem is gereageerd, is niet duidelijk. Wel wees het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië in een positieve bespreking van het geschrift van Carel Willem op de heer- sende slogan “Azië voor de Aziaten”, wat voor “onze bezittingen” als een zeer dreigend gevaar werd gezien.

Effect heeft het vlugschrift zeker niet gehad, gezien de politiek van die dagen en de naderende Eerste Wereldoorlog.

Ook op een ander terrein deed Carel Willem van zich spreken.

In het voorlaatste oorlogsjaar richtte hij in Bloemendaal de plaatselijke afdeling van het Koninklijk Nationaal Steuncomité (KNSC) op. Deze in de wandelgangen

“crisis-comité” genoemde organisatie was in 1914, in het eerste jaar van de Eerste Wereldoorlog, opgericht.

Veel Nederlandse gezinnen, vooral in de steden, waren door de oorlog in de problemen geraakt. Die gezinnen, waar- van de kostwinner was gemobiliseerd of werkloos geworden, zaten zonder inkomen en waren aangewezen op steun van gemeentelijke of particuliere instel- lingen. Er waren duizenden zogeheten

“oorlogsarmen”. De vraag deed zich voor hoe men de werklozen kon bezighouden.

Door de zesdaagse werkweek met lange werkdagen was niet iedereen gewend aan “vrije tijd”. Bovendien bestonden er geen media, zoals radio, televisie of internet.

De Nederlandse regering onderkende het recht op ondersteuning voor wie als gevolg van de oorlog noodlijdend werd. Er bestond al een gemeentelijke armenzorg, maar die was bedoeld voor de “gewone” armlastigen. Die armoede was hun eigen schuld volgens de heersende opvatting. De in augustus 1914 ontstane crisissituatie - het ging plots om tienduizenden oorlogsarmen - dreigde de gemeenten boven het hoofd te groeien.

Het al in augustus 1914 opgerichte KNSC moest zoveel mogelijk de steun- maatregelen in het land coördineren, maar in de praktijk kreeg de steun- verlening vooral op plaatselijk niveau gestalte, zoals in Bloemendaal.

De steunmaatregelen werden via collec- tes en gemeentelijke gelden bekostigd.

Om “leegloperij” of misdragingen te voor- komen organiseerden gemeenten werk-

verschaffing of ‘ontwikkeling en ont- spanning’, want de werkelozen moesten van de straat gehouden worden.

Al in het eerste oorlogsjaar had Carel willem zijn werkkracht ook voor de watersport ingezet. Zoals we gezien hebben, was hij al betrokken geweest bij de oprichting van de Marine Yacht Club. Nu werd hij in het bestuur van de Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging in Amsterdam gekozen.

Dat gebeurde op de jaarlijkse algemene vergadering in het gebouw Zeemans- hoop van het Koninklijk College van die naam aan de Prins Hendrikkade 142.

Hij nam ook zitting in het Comité voor Nederlandsche Handicap Zeilwedstrijden, waarvoor hij in dit jaar de prijzen uit- reikte. Die nationale wedstrijden werden traditioneel op Hemelvaartsdag gehouden van even buiten de Oranjesluizen tot aan de bocht van Durgerdam.

De belangstelling richtte zich vooral op de zesmeter-klasse, waaraan ook het nieuwe schip Kaag van L. Doedens, gebouwd door de Haarlemse werf De Voogt, deelnam. Het schip bleek veel sneller dan de andere twee deel- nemers, zodat het met maar liefst 11 minuten voorsprong de wedstrijd won.

De Voogt won zelf overigens ook een wedstrijd, die van de nationale klasse.

Helaas waren er geen deelnemers in de jollenklasse en de zeilsloepen. Laat in de middag mochten de winnaars uit handen van Carel Willem de prijzen in de jachthaven in ontvangst nemen. Het volgende jaar nam Carel Willem zelf ook deel aan de wedstrijden in de klasse Ronde- en Platbodemjachten met vaste roef en vast dek met een waterlijn van minstens zeven en een halve meter met zijn boeier Wilhelmina. De wind was gedurende de wedstrijd nogal aange- wakkerd, waardoor er veel golfslag

foto boven:

Zesmeter-klasse

(10)

18

foto links:

De klipper Lichtstraal (bouwjaar 1892). Het schip ligt met volle tuigage op een een kalme zee, vermoedelijk de Zuiderzee.

Invnr 2003.0113 Het Scheepvaartmuseum (maritiemdigitaal.nl)

foto links:

De klipper Lichtstraal anno 2020

19 ontstond, zodat het andere schip het

niet “tegen de president van het handicap-comité kon bolwerken”, aldus een uitgebreid verslag in het Algemeen Handelsblad.

Een andere krant, De Tijd, meldde in hetzelfde jaar een ander initiatief van Carel Willem. Deze had zich in het begin van de Eerst Wereldoorlog moeite gege- ven om met behulp van de Hollandsche Stoomboot-Maatschappij en enige afde- lingen van het Rode Kruis een nood- dienst in elkaar te zetten voor reddingen op de Noordzee bij conflicten in de buurt van onze kust. Anderen hadden zijn initiatief gesteund en een comité opgericht, waarvan Carel Willem in het presidium werd gekozen. Vervolgens was er een conferentie belegd, waar- op besloten werd 300.000,- gulden te garanderen voor de uitrusting van een hospitaalschip, dat onder Nederlandse vlag zou varen. Het stoomschip Thalia van de Oostenrijkse Lloyd, dat als ge- volg van de oorlog in het Amsterdamse Oosterdok was opgelegd, werd daar- voor aangewezen. Helaas strandde het plan door de weigering van de oorlog- voerende mogendheden om de Thalia als neutraal hospitaalschip toe te laten in het gebied waar strijd te verwachten was of al gaande was. Daarom besloot het comité zichzelf op te heffen.

Op de Sneekweek behaalde Carel Wil- lem dit jaar een derde prijs in de klasse IV met zijn boeier Wilhelmina. Het tijds- verschil bij aankomst tussen nummer 2 en 3 bleek maar 2 seconden te zijn! De prijsuitreiking zou worden opgeluisterd door een concert van het Leeuwarder stedelijke muziekkorps. Helaas bleek de muziekkist met alle partituren op de terugreis van het Sneekermeer te zijn verdwaald, zodat met bladmuziek van het korps uit Sneek moest worden ge- speeld. Gelukkig kwam de verdwaalde kist nog voor de pauze tevoorschijn.

De verslaggever merkte wat onderkoeld op, dat dit het concert ten goede kwam.

Ook bij de wedstrijden van de KNZ&RV tussen Durgerdam en Marken was Carel Willem met zijn Wilhelmina weer van de partij. Hij won bij de boeiers tussen de 9,5 en 12,5 meter de eerste prijs in de wedstrijd over 20 Engelse mijl in de tijd van 3 uur, 18 minuten en 12 seconden.

In de volgende jaren zou hij nog vele malen genoemd worden als deelnemer en prijswinnaar in wedstrijden met zijn Wilhelmina.

Dat Carel Willem ondanks zijn pensio- nering nog steeds tot een selecte kring van (oud-) commandanten behoorde, bleek uit de uitnodiging die hij kreeg voor de viering van de verjaardag van koningin Wilhelmina in 1915 in de Haagse Grote Kerk aan de Parkstraat.

Hij bleef ook oog houden voor tal van andere zaken. Zo werd hij in 1915 vice-voorzitter van de Bloemendaalsche Bond voor Lichamelijke Ontwikkeling, die zich ten doel stelde lichaamsoefe- ningen en spelen voor volwassenen en kinderen te houden. Daartoe behoorden ook het geven van cursussen op het gebied van de hygiëne en het uitgeven van geschriften daarover.

De Bond exploiteerde eveneens de ijs- baan Duin en Daal. Carel was de enige van de vier bestuursleden die geen baron of jonkheer was!

In 1916 werd Carel Willem in het hoofd- bestuur van de Nederlandse Padvinders Vereniging gekozen. Het hoofdbestuur had hem kandidaat gesteld met het oog op zijn bekendheid in de watersportwe- reld. Die NPV was enkele jaren ervoor opgericht en ongelofelijk Oranjegezind.

Op de vergadering waarop Carel Willem werd gekozen, werd de aanwezige Prins Hendrik onder groot applaus toege-

sproken door de voorzitter, de gepensio- neerde luitenant-generaal J.B. van Heutz, die hem nogmaals dankte voor het aan- nemen van het beschermheerschap van de Vereniging. Een andere spreker herinnerde zich het heugelijke feit dat zeven jaar ervoor in het geliefde Oranjehuis een prinsesje was geboren.

Hij achtte het zich een plicht, maar ook een grote eer om aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Hendrik, die immers de vader van de aanstaande jarige was, te mogen verzoeken de prinses de beste wensen van de Nederlandse padvinders over te brengen. Deze woorden werden met een groot applaus afgesloten.

Als we ook later zien dat Carel Willem een aantal van zijn boten koninklijke huisnamen gaf, zien we de achtergrond ervan in het marine- en padvindersmilieu waarin hij verkeerde. Zo bracht Carel Willem een jaar later met prins Hendrik een bezoek aan verschillende Zwitserse padvindersafdelingen om te onderzoe- ken hoe die georganiseerd waren.

De militaristische sfeer waarin de pad- vindersbeweging duidelijk verkeerde, sprak Carel Willem kennelijk aan. Hij werd ook voorzitter van de Troepleiders- vergadering van de NPV. Op een van de vergaderingen hield een ritmeester van de cavalerie een inleiding over “Tucht en Idealisme”. Ook het pedagogische element speelde zeker een rol, bijvoor- beeld bij de uitnodiging aan de com- missaris van politie uit Amsterdam, die de padvindersbeweging een element in de volksopvoeding noemde.

Dat de watersportachtergrond van Carel Willem voor de padvinders goed uitpak- te, bleek in hetzelfde jaar al.

Op een zaterdagmiddag was een select gezelschap, waaronder Carel Willem, op de Amsterdamse De Ruyterkade bij elkaar gekomen om in aanwezigheid

van Prins Hendrik het nieuwe zeiljacht Lichtstraal aan de Vereniging aan te bieden. De voorzitter van de afdeling Amsterdam vertelde toen hoe het plan tot uitrusting van een zeiljacht al een paar jaar daarvoor door kolonel De Visser was geopperd, die vond dat padvinders meer aan watersport zouden moeten doen.

Het plan was vervolgens door de direc- teur van de Zeevaartschool, de heer Tjebbes, opgepakt. Hij was eigenaar van de klipper geworden en had die als halfschoener opgetuigd, daarbij krachtig door Carel Willem gesteund.

Het blad Schuttevaer meldde in 2018:

Het Zeeuwse tweemastklippertje Licht- straal zeilt weer. De laatste jaren lag zij in de haven van Durgerdam te ver- kommeren. Dennis Stroombergen van de stichting ZuiverVaren heeft met de eigenaar, de familie Van der Zee, een gebruiksovereenkomst kunnen sluiten.

ZuiverVaren mag haar gebruiken voor een zeilende beurtdienst van Amsterdam naar de Waddenelanden. (zie onder)

(11)

20 21 foto onder:

Vereeniging Zeemansrust in Amsterdam had een gelijk- namig huis in IJmuiden, Trawlerkader 104, waar De Visser voorzitter van was. (Foto Beeldbank NHA 54-mzv0990).

Het was in 1929 gebouwd door de Velsense architect A. ten Broeke. Het bak- stenen gebouw heeft een onregelmatige plattegrond, in de hoofdvorm aangepast aan het stratenpatroon op de hoek waar Trawlerkade en Haringkade elkaar schuins raken.

foto links:

Thijsse’s Hof

Ook in de vereniging De Kennemer Padvinders, afdeling Haarlem heeft Carel Willem zich geweerd. Tot zijn vele bestuursactiviteiten daarbij mogen we het jaar 1937 als hoogtepunt van zijn werkzaamheden voor de padvinders beschouwen. Toen moest de vijfde Wereld Jamboree, die van 31 juli tot 9 augustus in Vogelenzang plaatsvond, worden georganiseerd. Van overal op de wereld stroomden in dat jaar padvinders naar ons land, in totaal 28.750 uit 54 landen!

Talloze herinneringen en verslagen zijn daarvan op het internet te vinden, onder andere op het amateurfilmplatform, waar de films van HJC-clubgenoot en medebestuurder van de padvinders- vereniging Wouter Kuyck te zien zijn.

In het voorlaatste oorlogsjaar liet Carel Willem zich ook benoemen tot commisaris van D. Hogenbirk en Zoon’s Smederij, Constructiewerkplaats, Machine- fabriek en Draadvlechterij aan de Klever- laan 14, die daarvoor was opgericht.

Zijn activiteiten voor de Bloemendaalsche Bond voor Lichamelijke Ontwikkeling waren ook landelijk kennelijk niet onbekend gebleven, want per Koninklijk Besluit van 27 september 1917 werd Carel Willem benoemd tot lid van het algemeen college van advies voor de lichamelijke opvoeding.

Aan het eind van de oorlog werd Carel Willem ook nog voorzitter van de Bloemendaalse Schoolvereniging.

Die vereniging was opgericht door bewoners van de nieuwe villa’s die gebouwd waren op de vrijgekomen gronden van de verkavelde landgoede- ren. Zij vonden het peil van de toen aanwezige onderwijsvoorzieningen onvoldoende om hun kinderen later toegang te kunnen geven tot het voort- gezet onderwijs.

Gedurende het gehele bestaan van de school werd ruime aandacht besteed aan de ontwikkeling van de leerlingen op cultureel terrein: wandelen in de natuur, toneel- en musicaluitvoeringen door de kinderen zelf. Al vroeg in het bestaan van de school (ca. 1908) wer- den er schoolreisjes georganiseerd. Ook bestonden er facultatieve lessen voor muziek of Frans. Vermelding verdient ook het ‘Slöjd’ handenarbeid systeem, een uit Zweden overgenomen manier om de kinderen handvaardigheid bij te brengen. De gymnastiek was eveneens gebaseerd op in Zweden gangbare methodes.

Carel Willem voelde zich kennelijk erg bij het onderwijs betrokken. Zijn belangstelling voor het onderwijs in het algemeen resulteerde in 1920 in het bestuurslidmaatschap van de Plaatse- lijke Schoolcommissie voor het Lager Onderwijs. In hetzelfde jaar werd de vereniging Kennemer Lyceum opgericht waarvan Carel Willem niet alleen de naam voorstelde, maar ook een plaats in het (dagelijks) bestuur kreeg. De naam van de school was zo gekozen, dat niet alleen leerlingen uit Bloemen- daal zouden worden aangetrokken, maar ook uit omliggende gemeenten.

Waarschijnlijk vanwege zijn bemoeienis met de stichting van het lyceum werd Carel Willem een paar jaar later ook voorzitter van de Plaatselijke Commis- sie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs.

Uiteraard kwam hij door al deze activi- teiten ook in contact met de politiek.

Hij koos voor het lidmaatschap van de Liberale Staatspartij, een voorloper van de latere VVD, die tot 1917 De Vrijheidsbond,als naam droeg. Ook hier was weer een functie in het plaatselijke bestuur voor hem weggelegd. De Bond was vooral in economisch opzicht een conservatieve partij, maar op immateri- eel gebied speelde zij een progressieve rol. Zij was bijvoorbeeld voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen en een pleitbezorger voor openbaar onderwijs.

Zij had een geleidelijke invoering van autonomie in Nederlands-Indië op het oog en gaf steun aan particuliere initi- atieven voor natuurbehoud. Carel Wil- lems interesses sloten daarbij naadloos aan, gezien zijn bemoeienissen met het openbaar onderwijs, zijn mondelinge en schriftelijke bijdragen aan de situatie in de Aziatische koloniën en zijn betrokken- heid bij de oprichting van Thijsse’s Hof, waarvan de naamgever als leraar biologie jarenlang aan het Kennemer Lyceum had lesgegeven.

Deze heemtuin voor natuur- en milieu- educatie werd aangelegd op voormalige aardappelakkertjes in het Bloemendaalse Bos ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Thijsse in 1925.

Allerlei soorten wilde planten worden hier in een natuurlijke omgeving voor een breed publiek gepresenteerd.

Zoals gezegd bleef Carel Willem zich interesseren voor het probleem van de verdediging van Nederlands-Indië. Hij mengde zich met verve in de discussies daarover naar aanleiding van de Ontwerp- vlootwet, die ook de vestigingsplaats van de vloot in Indië betrof.

Het zeemanshart van Carel Willem sprak ook uit zijn voorzitterschap van huize Zeemansrust in IJmuiden. Dit dagver- blijf voor zeelieden werd geëxploiteerd door de Amsterdamse afdeling van de gelijknamige vereniging. De foto toont een later gebruik van het gebouw, dat naderhand gesloopt werd. Bij de opening eind 1929 bracht Carel Willem namens het bestuur dank aan B. en W.

van Velsen voor hun belangstelling en aan de directeur van het Staatsvissers- havenbedrijf voor de medewerking voor het verkrijgen van het gebouw op deze mooie plek.

Hij verheugde zich ook over de aan- wezigheid van de consuls van België, Engeland, Italië en Noorwegen, waaruit de internationale betekenis van het gebouw bleek.

Maar zeilen bleef toch zijn passie.

Op een feestmaaltijd ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de KNZRV in december 1922 in het Amstel Hotel behoorde Carel Willem tot een van de sprekers. Met zijn zware stem had hij dadelijk aller aandacht. In een enthou- siast betoog wekte hij de vergadering foto rechts:

Schoolgebouw van de Bloemendaalsche Schoolvereniging in 1902 aan de Lage Duin en Daalseweg

(12)

22 23 op om opdracht te geven voor de bouw

van een 6 meter jacht, opdat dit bij de a.s. wedstrijden voor de Koninklijke zou kunnen uitkomen. Hij had al herhaalde- lijk ( zoals we verderop kunnen lezen) aangedrongen op het bouwen van 6 meters, zodat Nederland ook mee zou kunnen doen aan internationale wedstrijden. Hij toastte alvast op de aanstaande bouwmeester en opdracht- gever. Een andere spreker nam dit voorstel over en liet een lijst circuleren waarop men voor een bijdrage aan de kosten kon intekenen. Het gloedvolle betoog van de kolonel had als resultaat dat er meteen vier jachten van deze internationale klasse besteld werden.

Al in het volgend jaar kon Carel Willem op de Amsterdamse Scheepswerf van G. de Vries Lentsch jr. aan de Klaverweg hulde uitbrengen aan de eigenaren en de bemanning bij de oplevering van de eerste twee gebouwde schepen.

Het dochtertje Catharina (liefkozend Tootie genoemd) van Carel Willem, “een snoezig kind”, mocht de fles champagne

doen kantelen boven de boeg van het eerste schip. “Haar lieve kindermond”

sprak daarbij de woorden:

“Ik doop het jacht Six” en strooide vervolgens bloemen na.

Het schip van bijna 11 meter met een Bermudatuig van ruim 41m2 zou onder de vlag van de Koninklijke gaan varen en meedoen aan wedstrijden in het eigen land, maar ook in Gothenburg en Kopenhagen. Voor het bijwonen van die buitenlandse evenementen stelde de Rotterdamse Lloyd haar stoomschip Tambora ter beschikking.

Een maand later kon het laatste van de in Holland gebouwde schepen van de 6 meterklasse op dezelfde werf te water worden gelaten. Dit was de Hollands Hope, die aan de 75-jarige KNZRV werd aangeboden. Ondanks het slechte weer had zich toch een groot gezelschap op de werf verzameld. Een van de schen- kers van het schip memoreerde de lange weg die het bouwen van 6 meterjachten in Nederland had afgelegd. De (Eerste Wereld-) oorlog had daarbij natuurlijk een rol gespeeld. Maar, vervolgde de spreker, hoofdzakelijk door het grote enthousiasme van kolonel De Visser, die steeds had geijverd voor de bouw van deze internationale vaartuigen, was er weer leven in de brouwerij gekomen en had dit tot de bouw van dit vierde jacht geleid. Onder een driewerf hoera van de talrijke aanwezigen was het jacht daarna de helling afgegleden en netjes naast de andere drie 6 meters gelegd.

Een paar weken later hielden ze al een onderlinge wedstrijd op de Kaag om te strijden om een beker die door Carel Willem beschikbaar was gesteld.

Daarna zouden ze nog op de Westeinder- plassen varen om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op de aanstaande internationale wedstrijden in Gothenburg.

Een paar jaar later, in 1925, werd de te waterlating van een nieuwe 6 meter op de werf van De Vries Lentsch gevierd, de Admiraal de Ruyter. Dit jacht was ook weer bestemd voor internationale wedstrijden, zoals die om de Gold Cup bij het Noorse eiland Hankö in de Oslofjord. 'Woorden van waardering werden daarbij ook door de voorzitter van de Haarlemsche Jachtclub, kolonel De Visser, gesproken'.

Zo komen we op het belangrijkste wat hij voor ons HJC’ers heeft betekend, zijn 22-jarig voorzitterschap van onze ver- eniging, vlak na de oprichting in 1917 tot in het eerste oorlogsjaar 1940.

Zoals we in ons jubileumboek Tussen wind en water uit 2017 hebben kunnen lezen, is de HJC voortgekomen uit de Roei- en Zeilvereniging Het Spaarne.

De meeste leden daarvan roeiden, maar de vereniging bezat ook enkele jollen, waarmee zeillessen werden gegeven.

Daarnaast waren er leden die zelf een jacht bezaten en buiten verenigingsver- band zeilden. Er kwam meer belangstel- ling voor de twaalfvoetsjollen, die zeer geschikt waren om de Haarlemse vaar- wateren te bevaren. Daarnaast was het de Antwerpse zeiler Leon Huybrechts, die interesse voor de Scheldejollen opwekte.

Een viertal enthousiaste Spaarneleden, verenigd in het Haarlemsch Comité voor

Standaardjollen Wedstrijden, besloot daarom wedstrijden in standaardjollen te organiseren. Dat werd een zo groot succes dat ze het bestuur van Het Spaarne aanboden een wisselprijs van fl. 300,- in te stellen.

Omdat Het Spaarne zelf nog nooit zeil- wedstrijden had georganiseerd, wilden de enthousiastelingen ervoor zorgen dat de wedstrijden op een goede manier

verliepen. Daarom wilden zij dat die op hun voorwaarden zouden worden verzeild. Daar kon het bestuur van het Spaarne zich niet in vinden.

(zie het artkel uit het Haarlems Dagblad op pagina 24)

Daarop besloot het Comité een eigen zeilvereniging op te richten onder de naam Haarlemsche Zeilvereeniging.

Doel was “bevordering der zeilsport door het geven van zeilwedstrijden meer speciaal voor eenheidsjachten geschikt voor de Haarlemsche wateren en door het geven van waterfeesten”.

C.N. Hin werd president van het voor- lopig bestuur. In een schrijven betuigde de R & ZV Het Spaarne haar spijt t.a.v.

het besluit van het comité, maar wenste tevens de nieuwe vereniging geluk en hoopte op een naast elkaar staan en niet tegenover elkaar.

In de vergadering van 16 oktober 1917 werd bepaald hoe de te gebruiken vlaggen eruit zouden zien.

foto‘s boven:

Het Noorse eiland Hankö aan de Oslo fjord

foto rechts:

De Oranje II, van kolonel De Visser, een 6 m. klasse

(13)

24 rechts:

Een terugblik op het ontstaan van de Haarlemsche Jachtclub (Haarlems Dagblad van 19 april 1927)

25 Het Huishoudelijk reglement werd ver-

volgens vastgesteld. Ook zou konink- lijke goedkeuring voor de vereniging worden aangevraagd. Een circulaire moest alle Haarlemse zeilliefhebbers stimuleren lid van de vereniging te worden. Men besloot ook zich aan te sluiten bij de Verbonden Zeilvereenigin- gen van Nederland en België (voorloper van het Watersportverbond). Kennelijk had het voorlopige bestuur behoefte aan een krachtdadige voorzitter.

Het zou goed zijn een vooraanstaand watersporter aan de vereniging te binden.

Op voorstel van de heer Hin werd kolonel De Visser gepolst voor de functie van voorzitter, toen nog president genoemd. Hij was immers een bekende figuur in de Nederlandse watersport- wereld en had ook veel bestuurlijke ervaring. Vanaf nu zullen we Carel Willem vaak kolonel noemen, omdat hij steeds als zodanig werd aangeduid.

De voorlopige secretaris-penning- meester F.J. Bernhard meende in een vergadering van februari 1918 , “dat het in het belang van de watersport en de Vereeniging zou zijn, indien het doel der Vereeniging in zoverre gewijzigd wordt, dat ook de motorboot- en eigenaars- liefhebbers tot onze vereniging konden toetreden, daar het toch én voor de zeilers én voor de motorbooteigenaren van het grootste belang zou zijn, indien een flinke haven met bergplaats zou kunnen tot stand komen”. De overige bestuursleden waren het daarmee eens, maar wilden afwachten wat de mening hierover van kolonel De Visser zou zijn bij het aanstaande bezoek aan hem.

De kolonel bleek het met het voorstel eens te zijn in het gesprek dat tot zijn aanvaarding van het presidentschap zou leiden.

De vergadering van 2 maart 1918 was de eerste onder zijn voorzitterschap. De latere secretaris Bölger vertelde in 1927 in zijn overzicht van 10 jaar HJC in het Haarlems Dagblad van 1927 dat er nog dikwijls de gelegenheid zou komen om te belichten hoeveel kolonel De Visser voor de vereniging en de Haarlemse watersport heeft betekend. Op de ver- gadering kwam ter sprake dat het te ver zou ingrijpen nu al de belangen der motorbooteigenaren met die der zeil- booteigenaren samen te laten vallen, omdat de vereniging nog niet over een

eigen haven beschikte. Deze zienswijze moest gezien worden tegen de achter- grond van de tijdsomstandigheden, die een kostbare bouw nog niet rechtvaar- digden én het nog te klein zijn van de vereniging. Beter vond men het de richting in het oog te houden, maar zich vooralsnog alleen op het terrein van de zeilsport te bewegen. De heer De Visser stelde met algemene instemming voor de contributie voor leerling-leden zo laag mogelijk te houden “om de jeugd in de gelegenheid te stellen zich in de edele zeilsport te bekwamen.”. Door de contributie zo laag mogelijk te houden, hoopte men dat “vele jonge lieden” lid zouden worden, en dat daaruit flinke zeilers werden gekweekt.

Ondanks al deze activiteiten was de constituerende vergadering van de nieu- we vereniging nog niet belegd. Dat gebeurde op 21 maart 1918 ’s avonds om 20.00 uur in het café van de gebroeders Brinkmann aan de Grote Markt.

Tot grote teleurstelling van iedereen bleek de kolonel door “ongesteldheid”

niet aanwezig te kunnen zijn. In zijn plaats trad de heer C.N. Hin als president op. Bij de 26 aanwezigen waren liefst vijf leden van de familie Hin: de dames Rie en Fietje en de heren Cornelis, Floor en Cees. Ook de heer Leon Huybrechts was van de partij. De Roei- & Zeilver- eeniging Het Spaarne werd door haar voorzitter, de heer J. de Breuk, verte- genwoordigd. Op de vraag van de heer Jansen van Son of het ook de bedoeling was roeisporters aan te trekken, ant- woordde de heer Hin dat het niet de be- doeling was Het Spaarne concurrentie aan te doen. Wel zou het in de toekomst als de vereniging over een eigen haven zou beschikken, mogelijk kunnen zijn ook roeivaartuigen te bergen.

De voorzitter van Het Spaarne sprak vervolgens de hoop uit op een goede samenwerking.

De heer Hin reageerde daarop dat het in de toekomst zelfs mogelijk was dat de beide verenigingen weer zouden samengaan. Aangezien ook de motor- bootvaarders als lid welkom waren, stelde het voorlopig bestuur voor de naam van de vereniging te veranderen in Haarlemsche Jachtclub. Dit voorstel werd met instemming begroet.

Vervolgens werd het voorlopig bestuur tot definitief bestuur benoemd. De Huis- houdelijke Reglementen en de Statuten werden nog niet goedgekeurd, omdat er te weinig exemplaren voorhanden waren. Zij zouden op de volgende vergadering aan de orde komen. Wel werden de vlaggen van de vereniging goedgekeurd. Staande de vergadering hadden zich 27 leden aangemeld; in de loop van de week volgden nog drie.

Op een volgende vergadering werd besloten de Koninklijke goedkeuring voor de vereniging aan te vragen, wat ook erkenning van de vereniging als rechtspersoon zou betekenen.

Dit eerste jaar van de HJC was er één van vele activiteiten. Zo werd de openings- tocht op zondag 21 april van dat jaar gepland. Het evenement kreeg een enthousiaste en uitgebreide beschrijving in het Haarlems Dagblad. Het is overi- gens opvallend hoe vaak en gedetail- leerd de activiteiten van onze club in de kolommen van deze krant een plaats vonden. Onder de kop Admiraal-Zeilen werd een paar dagen tevoren al het programma van de openingstocht naar Velsen bekend gemaakt. Ook de regels waaraan deze vorm van “optocht-zeilen”

was gebonden, kwamen in extenso in de krant. De regelgeving doet wel erg militairement aan, waaraan de drie titels van de “vlootvoogden” niet vreemd zijn:

admiraal, vice-admiraal en schout-bij- nacht. Die waren respectievelijk voor de kolonel, de heer C.N. Hin en Léon Huybrechts gereserveerd.

(14)

26 boven:

Reglement voor het Admiraalzeilen, gemaakt doot Frans Hin Sr.

links:

Artikel over het Admiraal- zeilen uit het Haarlems Dagblad van 21-4-1918

27

“Voorwaar, een illuster gezelschap voor de HJC, dat zijn sporen in de voorbe- reiding van dit alles ruimschoots had verdiend”.

Het verslag van de eigenlijke tocht volgde een paar dagen later. Tot het admiraal-zeilen was onder andere besloten omdat de motorbootvaarders te weinig brandstof zouden hebben voor de gehele route naar Velsen. De verslaggever van het Haarlems Dagblad was uitgenodigd om de dag aan boord van het scheepje Sarita van de secre- taris Bernhard mee te maken. Dat was een opvallende verschijning met haar

vuurrode zeil te midden van de menigte blanke zeilen van de scheepjes die zich in het “vrolijk-lachende” zonlicht van deze zondagochtend

aan de oever van het Spaarne, ter hoogte van de Schotense gasfabriek, gereedmaakten. Zij wachtten totdat het admiraalschip Wilhelmina van kolonel De Visser het sein tot afvaart zou geven. Aan de Spaarndamseweg stond een talrijke menigte dat ogenblik af te wachten, wat de heer Bernhard de opmerking ontlokte: “Nu heb ik bereikt wat ik gaarne wilde- veel publiek aan de oever!” Met een flinke oostenwind

werd koers gezet naar de sluis van Spaarndam. Het schutten duurde een uur, maar toen konden de scheepjes

“al dansend” de sluis uitvaren. In de tussentijd had men de inwendige mens versterkt. Één deelnemer beklaagde zich er bij de admiraal over dat hij te weinig had meegenomen. De Visser antwoordde toen, dat hij zijn riem maar een beetje strakker moest aantrekken, en “dat is tegenwoordig een goede oefening”.

Deze opmerking moeten we zien tegen de achtergrond van de voedselrant- soenering in die tijd. Zo was brood bijvoorbeeld op de bon. De tocht werd vervolgd waarbij hevige rukwinden het zeilen tot een enerverende bezigheid maakten, maar de verslaggever voelde zich aan boord van de Sarita volkomen op zijn gemak. De stemming onder de deelnemers was vrolijk en opgewekt.

Dikwijls klampten de bemanningen el- kaar aan en dan werden versnaperingen uitgewisseld. Tegen half twee oordeelde de admiraal dat het tijd was om koffie te drinken, waarop de hele vloot aan de wal van het buurtschap Buitenhuizen aanlegde om te “picniccen”.

“Allergezelligst”, volgens de verslagge- ver, werd hier een uurtje doorgebracht en dronk men behalve koffie en thee ook nog een veel begeerde bruine drank, “die tegenwoordig schatten waard is, maar voor geen schatten meer te krijgen is! Méér zeggen wij er niet van…. Maar of het smaakte!….”.

In verband met de te verwachten stevige tegenwind op de terugtocht, besloot De Visser het plan om helemaal naar Velsen te zeilen, op te geven.

Niemand had daar iets op tegen, want hoe meer men kon zeilen, hoe beter.

Bij het laveren op de terugtocht liep menig bootje door te ver doorvaren aan de grond.

Een daarvan was het Waterzonnetje dat langdurig vastzat en pas los kon komen toen een aantal mensen op de kant met een lange lijn met man en macht daarin slaagde. Onder een luid “Hoera”

kon het Waterzonnetje weer verder zeilen. Onvriendelijke woorden kon men horen over “Rijnland” dat verzuimde de vaarweg op diepte te houden en boven- dien hoge sluiskosten per heen- en terugtocht rekende. Na Spaarndam trok de vloot scheepjes opnieuw onder veel belangstelling langs de cafe en uitspan- ning De Kikkert over het Spaarne totdat de admiraal de X-vlag hees, wat bete- kende dat het manoeuvreren met dank voor de medewerking geëindigd was.

De verslaggever had “genotvolle uren op dit heerlijk-frische watertochtje” aan boord van de Sarita doorgebracht en besloot zijn verslag met de constatering dat het doel van de tocht: propagan- da voor de mooie zeilsport te maken, ongetwijfeld bereikt was.

De algemene ledenvergaderingen ken- merkten zich de volgende jaren doordat de agenda soms bewust kort gehouden werd om tijd en ruimte te houden voor

“gezelligen kout” en dansen. De kolonel nam het jaarverslag van 1918 voor zijn rekening, dat waarschijnlijk als alle an- dere jaarverslagen ter vergadering werd voorgelezen. Als echte stimulator ging hij uitgebreid in op de activiteiten en de

“grootsche indruk” die de vloot tijdens de openingstocht getrokken had.

Hij roemde de stimulansen die van de HJC waren uitgegaan voor de twaalf- voetsjollen, de Scheldejollen en de Regenbogen die landelijk de aandacht hadden getrokken. Ook refereerde hij aan de lezingen, en aan de split- en knoopavonden bij de gastvrije familie Hin.

Natuurlijk kwamen de voortdurende successen van de zeilers en zeilsters

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar de ruimte het dit keer niet zal toelaten, zullen we de vrij lange tabel thans nog niet op- nemen; een andere, maal hopen we deze echter in haar geheel te kunnen weergeven..

\il^ Franck volbrachte en door v. In den daar nieuw gevormden staat kan dit-geschieden zonder ver- troebeling met ingeroeste toestanden. Wordt door hen onpartijdig,

v. BEDIENING VLUG EN ACCURAAT.. nu heeft ons verschrikt, m a a r ruischte al heel spoedig door heel Azië als een stem van toekomstige bevrij- ding. De blanke m a n heeft in 't

Nederlandsche Zondagsschool Vereeniging.. de penningmeester N.Z.V. maal te abonneren op het werkblad 'Jojo' - voor abonne- menstskosten zie pagina 4).. 0 wenst zich .... maal

^odat de bevolking van 't dorp zich niet verme- nigvuldigt, maar alleen door nieuwelingen wordt ingevuld. Bestaat over de erfelijkheid geen twijfel, over de besmettelijkheid zijn

Veel merkwaardiger worden deze getallen, wanneer we niet de minima bepalen, die nog doodelijk zijn, maar slechts die, welke minder hevige, echter duidelijk waarneembare

') In 't algemeen echter is de bepaling van het stikstofgehalte van kolen, van een technisch standpunt uit bezien, minder be- langrijk. De omzetting toch tot ammoniak

a) On peut procéder à un étalonnage préliminaire du système calorimétrique en faisant choix pour les combustions successives de pressions très différentes pour