Aantekening Betrekkelijk voornaamwoord (relativum)
Algemeen
Een bijvoeglijke bijzin begint altijd met een betrekkelijk vnw. ‘die’, ‘dat’:
het meisje, dat … (‘dat …’ is een bijv. bijzin; antecedent is ‘het meisje’)
de jongen, die … (‘die …’ is een bijv. bijzin; antecedent is ‘de jongen’)
a. Terminologie
relativum = betr. vnw.
antecedent = datgene waarnaar een betr. vnw. verwijst
b. Vorm
Masc. Fem. Neutr.
nom. sg. qui quae quod
gen. sg. cuius cuius cuius
dat. sg. cui cui cui
acc. sg. quem quam quod
abl. sg. quo qua quo
nom. pl. qui quae quae
gen. pl. quorum quarum quorum dat. pl. quibus quibus quibus
acc. pl. quos quas quae
abl. pl. quibus quibus quibus
c. Gebruik
Het betrekkelijk voornaamwoord (relativum) wordt in het Latijn op twee manieren gebruikt:
in een bijvoeglijke of betrekkelijke bijzin:
- Augustus, qui Romanis pacem dedit, cunctis notus est
- Augustus, die de Romeinen vrede heeft gegeven, is bij iedereen bekend
in de hoofdzin van een relatieve aansluiting:
- Quis de imperatore Augusto non audivit? Qui Romanis pacem dedit.
- Wie heeft niet van keizer Augustus gehoord? Hij / deze heeft de Rom. immers vrede gegeven.
Wij spreken van een relatieve aansluiting als het betr. vnw. in de hoofdzin staat en het antecedent in de voorafgaande zin.
In het Nederlands wordt deze relatieve aansluiting weergegeven met een pers. of aanw. vnw. (hij / deze), vergezeld van woorden als namelijk, want, immers, nu, maar, echter, en, daarom, etc. Deze woorden geven de ‘aard’ van de relatie tussen beide zinnen aan: verklaring, reden, tegenstelling, etc. Welk van deze woorden je kiest, is dus afhankelijk van de context.
d. Congruentieregel
In beide gevallen die onder c. genoemd zijn, congrueert het betrekkelijk voornaamwoord met het
antecedent alleen in getal en geslacht, dus níét in naamval. Het betr. vnw. krijgt namelijk de naamval die hoort bij de functie die het betr. vnw. in de zin heeft.
Vb.: Puella, quam ego video, bona est - ………..