• No results found

Het gebruik van me als bezittelijk voornaamwoord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het gebruik van me als bezittelijk voornaamwoord"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Inhoudsopgave Voorblad p. 1 Inhoudtsopgave p. 2 Inleiding p. 3 Voornaamwoorden algemeen p. 3 – 5 Bezittelijke voornaamwoorden p. 5 – 7

Overzicht grammaticale eigenschappen van het bezittelijk voornaamwoord p. 7 – 12

Bezitsrelatie p. 7 – 8

Sterke/zwakke vormen p. 9

Algemeen gebruik van het possessief pronomen p. 9 – 10

Bijzonder gebruik p. 10 – 12

Gebruik van mijn/me in verschillende delen van het land p. 12 – 17

Zuid-Hollands p. 13 – 14

Noord-Hollands p. 14 – 15

Zeeuws p. 15

Katwijks p. 16 – 17

Rotterdams p. 16 – 17

Bezittelijke voornaamwoorden in het Engels p. 17 – 21

Alienability in het Nederlands p. 21 – 29

Gebruik zijn, z'n en ze p. 29 – 31

Twitter p. 31 – 32

Possessieven op Twitter p. 32 – 35

De algemene houding tegenover het gebruik van 'me' p. 35 – 39

Het gebruik van me op televisie p. 39 – 41

SpangaS p. 39 – 40

De Wereld Draait Door p. 40 – 41

Conclusies p. 41 – 43

Bibliografie p. 44

Bijlage A p. 45 – 46

(3)

Inleiding

“Even aan me moeder vragen Ik zweer je dat ze dat zei Ze lachte er niet eens bij Even aan me moeder vrage”

De Sjonnies – Eve aan me moeder vrage

Het gebruik van me als possessief pronomen in de bovenstaande liedtekst is ongetwijfeld bedoeld om de liedtekst een humoristisch karakter te geven. De Sjonnies staan bekend als feestband, dus de aanname is in dit geval niet geheel onlogisch. Steeds vaker komt het gebruik van me als possessief pronomen niet enkel meer als grap voor. Ook op verschillende internetfora en social-media sites als FaceBook en Hyves is het voor sommige gebruikers normaal geworden om me te gebruiken in plaats van m'n of mijn.

Als iemand die een broertje dood heeft aan dergelijk incorrect gebruik van taal kwam bij mij dan ook al snel de vraag op: waarom doen mensen dit? Naar het gebruik van hun als object-pronomen is al onderzoek gedaan (Van Bergen, 2011). Voor dit verschijnsel is een verklaring gevonden en werd zelfs door de onderzoekers de voorspelling gedaan dat we maar beter konden wennen aan het gebruik van hun omdat de meeste mensen over een paar jaar niet meer anders zouden doen dan het gebruiken van deze vorm.

Of dit voor het gebruik van me ook opgaat kan en durf ik niet te zeggen. Het is het doel van mijn scriptie om de reden voor het gebruik van me als possessief pronomen te achterhalen in zowel schrijf- als spreektaal, en om te onderzoeken of dit in bepaalde gebieden vaker voorkomt. Het laatste doel is om te trachten te achterhalen waarom mensen kiezen voor het gebruik van me. Voornamelijk omdat dit gebruik bij mij alle alarmbellen doet rinkelen en ik geneigd ben het als incorrect te bestempelen. En ik ben niet de enige voor wie dat geldt. Even zoeken op Facebook leert dat er een Facebookpagina is met de naam Me is geen bezittelijk voornaamwoord!, te vind-ik-leuken door elke gebruiker die het hier mee eens is.

Voornaamwoorden algemeen

(4)

voorwerp en dit verschijnsel wordt in de literatuur aangeduid met de term 'voornaamwoordelijke aanduiding' (ANS, 1997, p. 231). Deze verwijzing kan eventueel buitentekstelijk zijn zoals in de voorbeeldzin gevonden op pagina 232 van de ANS:

(1) Hij komt hier elke dag langs, maar ik weet niet hoe hij heet.

In dit voorbeeld verwijst het voornaamwoord hij naar een jongen, maar deze wordt in de tekst niet teruggevonden, vandaar de definitie buitentekstelijke verwijzing. In gevallen waar buitentekstelijke verwijzing voorkomt verwijst het voornaamwoord naar een referent (ANS, 1997, p. 232).

Is er sprake van binnentekstelijke verwijzing dan spreekt men van een antecedent. Buitentekstelijke verwijzingen refereren naar een referent (ANS, 1997, p. 232). Bij een antecedentschapsrelatie is doorgaans sprake van een congruentie van getal, persoon en geslacht.

Soms is het geslacht van het voornaamwoord en het antecedent niet altijd gelijk. Dit is met name het geval als een woord onzijdig is, bijvoorbeeld in het geval van het meisje waarnaar, ondanks het onzijdige geslacht, verwezen zal worden met voornaamwoorden van het vrouwelijke geslacht als

haar of zij.

In syntactische zin kan bij voornaamwoorden onderscheid worden gemaakt tussen zelfstandige en niet-zelfstandige. Voornaamwoorden kunnen een zinsdeel zijn (2), of onderdeel uitmaken van een zinsdeel (3). Beide voorbeelden betreffen zelfstandige voornaamwoorden (ANS, 1997, p. 230):

(2) Wij meisjes hebben niets gezien.

(3) Aan wie van hun buren hebben ze die oude stoel gegeven?

(5)

(4) Mijn vrouw heeft niets gehoord.

(5) Aan welk familielid hebben ze die oude stoel gegeven?

Een ander kenmerk zijn de volle en gereduceerde vormen die sommige voornaamwoorden kunnen aannemen, deze staan ook wel bekend als sterk en zwak, hierover later meer. In beide gevallen kunnen volle of sterke voornaamwoorden worden in elke situatie worden gebruikt, ongeacht of er nadruk op het betreffende voornaamwoord wordt gelegd. Dit in tegenstelling tot de gereduceerde of zwakke vormen, die enkel kunnen worden gebruikt als er geen nadruk op hen wordt gelegd (ANS, 1997, p. 231). Vergelijk hier bijvoorbeeld het gebruik van de volle vorm mij en de gereduceerde vorm me:

(6) Ik houd van haar en zij van mij. (7) *Ik houd van haar en ze van me.

In het geval van (6) kan er zonder problemen nadruk worden gelegd op mij. De zin klinkt nog steeds goed en het verschil tussen nadruk en geen nadruk is enkel dat de spreker in het geval van nadruk duidelijk wil hebben dat het toch echt zijn of haar eigen opinie betreft. In het geval van me in (7) echter, gaat de zin raar lopen op het moment dat er nadruk wordt gelegd op me. Hoewel het niet per se ongrammaticaal klinkt wordt het wel onlogisch voor een luisteraar. Het klinkt dan ook niet logisch om extreme nadruk op me te leggen, waar dit met mij in (6) wel mogelijk is.

Bezittelijke voornaamwoorden

Op bepaalde punten komen possessieve pronomina overeen met de zelfstandige. Zo kunnen ze zowel binnen- als buitentekstelijk verwijzen en worden ze onderscheiden naar persoon en getal, alsook door de mogelijkheid om al dan niet beklemtoond te worden. Dit laatste is eerder al benoemd als vol en gereduceerd en wordt in deze scriptie voor bezittelijke voornaamwoorden benoemd als respectievelijk sterk en zwak.

(6)

Ter illustratie van zelfstandigheid en niet-zelfstandigheid door vorm is in het volgende voorbeeld

mijn niet zelfstandig en de vorm van jou (jouwe):

(8) Dit is niet mijn boek, maar het jouwe.

Hieronder staat een overzicht van de bezittelijke voornaamwoorden in het Nederlands, compleet met zowel zelfstandige en niet-zelfstandige vormen:

niet-zelfstandig zelfstandig 1e persoon enkelvoud mijn, m'n mijne 2e persoon enkelvoud jouw, je, uw jouwe, uwe 3e persoon enkelvoud zijn, z'n, haar, d'r zijne, hare 1e persoon meervoud ons, onze onze 2e persoon meervoud jullie, je, uw *, uwe 3e persoon meervoud hun hunne

Tabel 1: Overzicht bezittelijke voornaamwoorden in het Nederlands (bron: http://www.onzetaal.nl/taaladvies/advies/bezittelijk-voornaamwoord)

Het sterretje bij de zelfstandige vorm van 2e persoon meervoud staat daar omdat jullie en je in die persoon geen zelfstandige vorm van het bezittelijke voornaamwoord kennen.

In het geval van de zelfstandige vormen zullen deze meestal voorkomen in samenspel met het, zoals in het mijne, het hare, het jouwe (als in (8)), etc.

(7)

zwakke vorm kan enkel worden gebruikt als er geen nadruk op wordt gelegd binnen de zin. Op zijn beurt kan de sterke vorm in beide situaties worden gebruikt en met name in situaties met nadruk als:

(9) Dat is mijn fiets. (sterke vorm)

(10) *Dat is m'n fiets. (zwakke (bij nadruk uitgesloten) vorm)

Hierover later meer.

In de spreektaal geniet de zwakke vorm van een pronomen veelal de voorkeur, al is het niet onmogelijk om hier sterke vormen voor te gebruiken zoals bijvoorbeeld in (11) (ANS, 1997, p. 283).

(11) Dat is jou toen overkomen?

In de regel klinkt het in de spreektaal gebruiken van een sterke vorm in een onbeklemtoonde positie nogal onnatuurlijk (ANS, 1997, p. 254). Het is zelfs denkbaar dat dit door de schrijftaal wordt versterkt, aangezien het vaak voorkomt dat er een sterke vorm wordt geschreven in gevallen waar men als spreker een zwakke vorm zou gebruiken, wat voornamelijk opgaat voor de vormen ie, 'm,

'r, d'r en in mindere mate voor 't en 'k. Het ANS zelf houdt de “gebruikelijke” spelling van de

vormen aan behalve in de voorbeeldzinnen, waar ze de zwakke of sterke vorm gebruiken afhankelijk van welke van de twee van toepassing is.

Het bovenstaande gaat echter niet op voor het, dat volgens de ANS in de Nederlandse spreektaal geen sterke vorm kent en voor je, me en we die gewoonweg altijd in die vorm worden gebruikt.

Overzicht grammaticale eigenschappen van het bezittelijk voornaamwoord Bezitsrelatie

Zoals al eerder aangegeven doen possessieve pronomina meer dan enkel verwijzen, ze geven ook een betekenisrelatie aan tussen de zelfstandigheid die wordt aangeduid door het antecedent en de zelfstandigheid die wordt aangeduid door het naamwoord. Deze relatie staat ook wel bekend als een bezitsrelatie (ANS, 1997, p. 281). Zie ter illustratie het voorbeeld:

(8)

In (12) doet mijn meer dan alleen verwijzen naar de ik-persoon. Het geeft ook een zekere relatie aan tussen de ik waar het naar verwijst en het boek dat wordt genoemd. Dit valt onder de eerder genoemde bezitsrelatie. Ditzelfde principe gaat op voor jouwe dat niet alleen verwijst naar de andere persoon maar ook naar de bezitsrelatie tussen die persoon en het boek. Immers ontkent de ik dat het boek van hem of haar is, de bezitsrelatie wordt dus ontkend, en beweert hij of zij dat het boek van de aangesprokene is, waarmee die bezitsrelatie wordt gesuggereerd en al dan niet bevestigd.

Wat betreft de bezitsrelatie hoeft er van daadwerkelijk bezitten lang niet altijd sprake te zijn (ANS, 1997, p. 281), maar het is wel mogelijk zoals blijkt uit onderstaande voorbeelden (13) en (14) waar duidelijk sprake is van bezit. De voorbeelden (15) en (16) echter, illustreren instanties waar van bezit geen sprake is. Het begrip bezitsrelatie wordt dan ook enkel gegeven omdat dit in de literatuur standaard is (ANS, 1997).

(13) Zij rijdt haar auto de garage in.

(14) Dat is onze hond die je daar ziet lopen.

(15) Dankzij jouw waarschuwing konden we op tijd afremmen. (16) Vanwege zijn gedrag worden wij nu niet doorgelaten.

In de gevallen (15) en (16) is er zoals eerder aangegeven van bezit totaal geen sprake, maar komt de waarschuwing in (15) en van iemand (de jou) en in (16) wordt het gedrag door iemand vertoond, wat weer een negatief gevolg had. In (16) is er sprake van een agens (handelende entiteit) in de vorm van zijn die gedrag vertoonde waardoor de rest van de mensen die er schijnbaar waren, beschreven als wij in de zin, niet doorgelaten.

Een andere optie is (17), waar sprake is van een patients (een entiteit die de handeling ondergaat) in plats van een agens.

(17) Zijn ontslag wegens fraude kwam onverwacht.

(9)

(18) Gods liefde

Zo kan (18) staan voor zowel de liefde van God als liefde voor God.

Sterke/zwakke vormen

Zoals aangegeven in voorbeelden (9) en (10) kennen pronomina sterke en zwakke vormen, hetgeen ook opgaat voor de possessieve pronomina, zie (19) en (20). De sterke vorm kan worden gebruikt zowel met als zonder nadruk of beklemtoning waar de zwakke enkel zonder beklemtoning voor kan komen (ANS, 1997, p. 283).

(19) Ze hebben jouw fiets gestolen. (20) Ze hebben je fiets gestolen.

In de algemene zin, dus voor alle pronomina, geldt dat de zwakke vormen bovendien worden gebruikt als er naar niet-personen verwezen wordt (21), als er een persoon geïdentificeerd wordt (22), in het geval van het ethische datief (23) wat inhoudt dat er sprake is van emotionele betrokkenheid van de spreker (ANS, 1997, p. 254):

(21) Ze staan hier al een hele tijd. (gaat over mensen)

(22) Is dat de bakker? Ja, dat is 'm. (23) Het is me wat moois!

In tegenstelling tot bij de persoonlijke voornaamwoorden waar er overeenkomst kan zijn tussen het voornaamwoord en het substantief is dit bij possessieve pronomina niet het geval: de vorm is altijd gelijk vgl. (24) en (25) evenals (26) en (27). Het getal waar de voornaamwoorden naar verwijzen in de eerste en tweede persoon wordt bepaalt door het aantal personen waar ze naar verwijzen (ANS, 1997, p. 283), namelijk een of meer dan een.

(24) Dat is jouw auto? (25) Zijn dat jouw auto's? (26) jullie schrift

(27) jullie schriften

(10)

1997, p. 283): zijn (z'n) of haar ('r/d'r) in het geval van enkelvoud en hun en haar (of 'r/d'r).

Algemeen gebruik van het possessief pronomen

Voor de zwakke vormen gaat op dat het enkelvoudige ze en het meervoudige 'r of d'r meestal niet worden geschreven, dit omdat ze behoren tot informeel taalgebruik (ANS, 1997, p. 290). De andere zwakke vormen worden in schrijftaal veelal vervangen door hun sterke tegenhangers, behalve als de zwakke vormen in gesproken taal de enige mogelijkheid zijn.

Possessieve pronomina kunnen naar substantieven, persoonlijke, onbepaalde en vragende voornaamwoorden verwijzen en het getal en (in het geval van de eerste persoon) de genus van het bezittelijke voornaamwoord komt overeen met dat van het antecedent als dat een persoonlijk voornaamwoord is (ANS, 1997, p. 290):

(28) Zij heeft haar auto in de kreukels gereden.

(29) In de haast heeft hij zijn voordeur niet op slot gedaan. (30) Zij hebben onmiddellijk hun eisen kenbaar gemaakt.

In het geval van het vragende voornaamwoord wie wordt het mannelijke enkelvoud gebruikt behalve als er naar een zelfstandigheid verwezen wordt en dit duidelijk uit de context kan worden opgemaakt (ANS, 1997, p. 291). Bij het vragende voornaamwoord hoeveel gebruikt men automatisch het meervoudig bezittelijk voornaamwoord (ANS, 1997, p. 291).

Als bezittelijke voornaamwoorden in de derde persoon staan dan kunnen deze naar meerdere referenten verwijzen (ANS, 1997, p. 292), dergelijke zinnen worden in de regel ambigu:

(31) Ineens stond Kim voor haar dochter.

Afhankelijk van of haar wel of niet naar Kim verwijst verandert de betekenis van de zin. Is dat het geval dan betekent de zin dat de dochter van Kim is. Mocht haar echter niet naar het onderwerp verwijzen dan verwijst het naar een niet genoemde entiteit voor wier dochter Kim ineens opdook (en stond). In gevallen als (31) kan de context worden gebruikt om uitsluitsel te geven over de betekenis van de betreffende zin (ANS, 1997, p. 292).

(11)

Een voorbeeld van bijzonder gebruik van het bezittelijk voornaamwoord is de constructie voorzetsel

+ bezittelijk voornaamwoord + x. Dit komt voor zoals in (32) waar er een constructie is van op z'n -s. Deze uitzondering wordt meestal gebruikt voor aardrijkskundige namen als plaatsnamen maar

functioneert ook met voor-, achter- of soortnamen (ANS, 1997, p. 293).

(32) Ze zei het op z'n Gronings.

Verder is ook de constructie op z'n + overtreffende trap mogelijk, vergelijk (32). Vaak fungeren deze constructies als bijwoordelijke bepaling (ANS, 1997, p. 293).

(33) Dat vind ik op z'n zachtst gezegd vrij opmerkelijk.

Een vergelijkbare structuur kan ook voorkomen in een zin die een vaste uitdrukking als (34).

(34) Ik heb de zaken maar op z'n beloop gelaten. (ANS, 1997, p. 293).)

Opmerkelijke vormen in deze zijn uitdrukkingen als (35) en (36), waarvan ik zelf niet zou kunnen zeggen waar ze precies vandaan komen. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het WNT, heeft op zijn elf-en-dertigst (vgl. voorbeeld (36)), zoals het WNT het spelt, de betekenis “vroeger: in de puntjes, precies, keurig; thans doorgaans: langzaam en omslachtig. Oorspr. een term uit de weverij.” (WNT, 2012) Verder wordt er verwezen naar elf-en-dertig, wat volgens het WNT gebruik wordt “in den zin van: een willekeurig — of een gek getal.” Ook kan de betekenis “Als spottende uitdrukking voor een klein aantal.” gevonden worden.

Voor (35) vinden we de uitleg: “in de verb. op zijn janboerefluitjes, achteloos, nonchalant, zonder inzet of overgave, al te gemakkelijk. Ook wel los gespeld en in de aanh. steeds met hoofdletter.” Verder biedt ook het WNT helaas weinig informatie over de oorsprong van noch (35) of (36).

In het geval van beide voorbeelden is zowel sterk als zwak gebruik van het possessief pronomen mogelijk.

(12)

Het kan ook voorkomen dat de vorm van het bezittelijk voornaamwoord geheel wordt bepaald door het antecedent, wat gebeurt in gevallen waarin het antecedent in een constructie op + bezittelijk

voornaamwoord + x een persoon aan moet duiden (ANS, 1997, p. 294). Ter illustratie (ANS, 1997,

p. 294):

(37) Ik werk op m'n hardst!

(38) Ze was wat je noemt op haar zondags.

(39) 's Avonds is hij op z'n best.

Tot slot wil in de informele (spreek)taal nog wel eens gesproken worden van Jan z'n fiets in plaats van Jans fiets (40). Er is dan sprake van een constructie antecedent + bezittelijk voornaamwoord, hetgeen een alternatief is op de correctie constructie: een voorgeplaatste genitief (41) of een nabepaling met van (42) zoals is geïllustreerd in onderstaande voorbeelden (ANS, 1997, p. 294):

(40) Ik heb Jan z'n fiets verkocht. (41) Ik heb Jans fiets verkocht. (42) Ik heb die fiets van Jan verkocht.

Constructies als (40) komen voornamelijk voor in een informele context en worden enkel als normaal beschouwd als er voor de spreker en toehoorders een zekere vertrouwdheid uitgaat het antecedent.

Gebruik van mijn/me in verschillende delen van het land

Voor dit onderdeel zal vooral worden gericht op Hollandse dialecten, zowel plattelandse als stadse dialecten. Hier heb ik voor gekozen omdat het gebruik van me als possessief pronomen in het ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) niet schijnt voor te komen. Er wordt in de ANS niet over gesproken, en me gebruiken als bezittelijk voornaamwoord is volgens mijn eigen taalgevoel bovendien ook incorrect.

Nu kan onmogelijk worden beweerd dat dit op zichzelf reden genoeg is. Er bestaan namelijk wel degelijk dialecten, bijvoorbeeld het Rotterdams, waar het gebruik van me als bezittelijk voornaamwoord correct is, vergelijk de onderstaande (19e eeuwse) bronnen:

(13)

(44) en je heb me nooit van me leve niks gegeven om met me vrinde te keurmesse

Beide gevallen zijn afkomstig uit het Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands (Zesde deel) van J.F. Willems (1842), pagina's 325 en 326.

Voor zo ver kon worden aangenomen dat me als bezittelijk voornaamwoord gebruiken iets is uit recente tijden moet deze aanname worden aangepast, en moet in plaats daarvan worden gesteld dat het een zeer oud fenomeen betreft dat vele jaren geleden al in dialecten voorkwam.

Dit standpunt kan worden verstevigd met een citaat uit het Katwijks (Overdiep, 1940), vergelijk (45). Het betreft hier weliswaar de volle vorm mijn, maar het toont wel aan dat de vormen me (zwak)/mijn (sterk) gebruikt kunnen worden als persoonlijk voornaamwoord zonder dat dit direct fout is, en geeft daardoor een klein idee van een mogelijke oorsprong.

(45) Dat is mijn

Dit voorbeeld is iets recenter, maar illustreert natuurlijk hetzelfde als (44).

Zuid-Hollands

In het Zuid-Hollandse dialect vallen bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden vaak samen, en treedt er eigenlijk geen vormverschil meer op (Van Bree, 2004, p.81). Om deze reden kan het onderstaande betrekking hebben op beide pronomina.

Er zijn verschillende vormen van bezittelijke voornaamwoorden voor het Zuid-Hollands die in normaal Nederlands niet worden gezien. Echter schijnt me ook daar niet voor te komen. De enige voorbeeldzin met daarin 'm is een zwakke versie van hem. Die zin bevat echter wel een voorbeeld dat lijkt op het verschijnsel van me in plaats van mijn zoals te zien in (47).

(47) Ik heb 'm gezien; dat is ze boek.

(14)

niet in Van Bree (2004).

De vorm van me die wel gevonden wordt is als een enclitisch voornaamwoord, wat inhoudt dat het voornaamwoord achter het werkwoord staat (Van Bree, 2009, p. 84). In de eerste persoon meervoud vinden we een voorkomen van me (vergelijk voorbeeld (48)).

(48) En nou hope me maar dat...

Van Bree (2004) stelt dat deze vorm van me tot stand komt doordat de -n waar het woord op eindigt is geassimileerd met de we die erop volgt waardoor we in plaats van 'En nou hopen we maar dat...' de zin in (48) hebben gekregen. Dit is duidelijk geen vorm van me gebruikt als een bezittelijk voornaamwoord, maar aangezien ze wel voorkomt zoals te zien is in (47) acht ik het nog steeds niet onmogelijk dat ook me wel degelijk voorkomt, al is hier geen concreet bewijs voor.

Noord-Hollands

Berns en Steusel (2004) hebben in hun overzicht van het Noord-Hollands dialect geen categorie voor bezittelijke voornaamwoorden opgenomen. Dit zou kunnen suggereren dat het Noord-Hollands enkel de standaard bezittelijke voornaamwoorden gebruikt en niet terugvalt op me of op de ze uit het Zuid-Hollands.

Voor het persoonlijke voornaamwoord is de gereduceerde lijdende voorwerpsvorm in de eerste persoon wel me, met moin als sterke variant (Berns & Steusel, 2004, p. 42). Als we stellen dat in het Noord-Hollands de scheiding tussen de persoonlijke voornaamwoorden en de bezittelijke voornaamwoorden eigenlijk al niet meer bestaat zou dat betekenen dat ook in het Noord-Hollands

me wel degelijk in de bezittelijke vorm kan worden gebruikt. Hier is niets over opgeschreven door

Berns en Steusel, maar zinnen als in (49) en (50) lijken me, gevoelsmatig, niet compleet onmogelijk.

(49) Dat is moin boek.. (50) Dat is me boek..

Dit wordt ondersteund door Van Ginniken (1954) die in zijn beschrijving Drie Waterlandse

Dialecten aangeeft dat de mijn/m'n man voor de Noord-Hollandse dialecten me(n) man is, waarbij

(15)

De zwakke vorm zou echter niet gebruikt kunnen worden in (51), waar de sterke vorm (52) me dan wel weer mogelijk lijkt:

(51) Dat boek is van moin. (52) *Dat boek is van me.

De vormen die hier worden behandeld hebben voornamelijk betrekking op het Westfries, waar ze het meest in voorkomen (Berns & Steusel, 2004, p. 42).

Zeeuws

In zijn beschrijving van het Zeeuws wijst ook Van Driel (2004) niet op bijzondere constructies voor het bezittelijke voornaamwoord. Het lezen van enkele voorbeeldzinnen in zijn boek op bijvoorbeeld pagina 23 leert ook dat Zeeuwen, als we althans op die zinnen afgaan, voornamelijk de licht gereduceerde vorm van mijn, namelijk m'n gebruiken.

Evenals bij het Noord-Hollands komen we me wel tegen in de tweede persoon meervoud, waar het voorkomt samen met m', en ook de derde persoon meervoud kent een opmerkelijke vorm, namelijk

z' (Van Driel, 2004, p. 57). Deze pronomina worden gevonden in West- en

Midden-Zeeuws-Vlaanderen (Van Driel, 2004, p. 57).

Katwijks

Het Katwijks kent me als bezittelijk voornaamwoord in de eerste persoon enkelvoud (De Vink, 2004, p. 104). Voor de volledigheid heb ik alle vormen van het bezittelijk voornaamwoord in het Katwijks hieronder weergegeven:

Enkelvoud Meervoud

1e persoon mijn, m'n, me ons/onze

2e persoon jouw, je jòllie

3e persoon zijn, z'n, ze, heur, d'r heullie

Tabel 2: Bezittelijke voornaamwoorden in het Katwijks - overgenomen uit De Vink (2004) p. 104; Overdiep (1940) p. 129

(16)

voornaamwoorden worden enkel in “ongeaccentueerde vormen” gevonden (De Vink, 2004, p. 104). Herkenbaar is hier ook de vorm ze die op precies dezelfde manier en met een gelijke grammaticale functie in het Zuid-Hollands voorkomt.

De vormen mijn en zijn komen in het Katwijks ook zelfstandig voor in zinnen als (53) (Overdiep, 1940):

(53) Mijn is aàrs. (De mijne is anders.)

In het Katwijks is de vorm zwak, evenals in gewoon Nederlands het geval lijkt te zijn. Het verschil is duidelijk: gebruik van de vorm me als possessief pronomen in het Katwijks is correct, en in het Standaard Nederlands niet. De Vink (2004) geeft geen verdere informatie over het verschijnsel me als bezittelijk voornaamwoord in het Katwijks. Schijnbaar is het of heel erg normaal zodat geen verder onderzoek (noch uitleg) nodig was, of is dit om een andere reden dan ook gewoonweg niet gedaan.

Rotterdams

Het Rotterdams lijkt een vorm van me als bezittelijk voornaamwoord te gebruiken. Terwijl Van Oostendorp (2002) in zijn boek geen melding maakt van dit verschijnsel is het wel terug te vinden als de zijn hoofdstuk over Rotterdamse literatuur wordt doorgenomen. Hierin staan bijvoorbeeld (54), (55) (56) en (57), waarin me duidelijk de rol van een possessief pronomen aanneemt. De reden voor het ontbreken van de opmerking in de lopende tekst is dat er nauwelijks in het Rotterdams geschreven is (Van Oostendorp, 2002, p. 87) en dat Van Oostendorp zich lijkt te richten op andere verschijnselen die in geschreven Rotterdams voorkomen.

(54) “Me man zegt” (Van Oostendorp, 2002, p. 88)

(55) “Ik ken nie meer op me klauwe staan... Een keer blaze en ik gaat op me kont.” (Van Oostendorp, 2002, p. 93)

(56) “Hij legt in ene me wenkbrauw ope..”

(57) “En ik voel het nog steeds […] in me bene. Iets met me evenwicht

(17)

dialoog waarin een bokser verslag doet van zijn bokswedstrijd in Duitsland. De complete dialoog is geschreven zoals men het gezegd zou hebben, wat het vermoeden onderstreept.

Ook lijken Rotterdammers met enige regelmaat gebruik te maken van de sterke, zelfstandige vorm van me, namelijk mijn. Zo kom je voornamelijk zinnen als (58) tegen.

(58) Dat boek is van mijn!

Amsterdams

Op basis van de literatuur verzameld door Berns (2002) gebruikt het Amsterdams geen me als bezittelijk voornaamwoord. In praktisch elke zin waar een possessief pronomen werd gebruikt werd er gekozen voor de licht gereduceerde vorm m'n (vgl. (59), (60) en (61)). Nu moet wel worden opgemerkt dat de voorbeelden van Berns afkomstig waren uit korte verhalen, dus uit geschreven taal. Dit betekent dat mensen in de spreektaal best zouden kunnen terugvallen op het gebruik van

me, maar dat dit in ieder geval niet in verhalen is overgenomen. Hierom lijkt het onwaarschijnlijk

dat me in het Amsterdams voorkomt, al is het niet volledig uit te sluiten.

(59) “ja, lech 'm m'r neer, 't is m'n outje” (Berns, 2002, p. 111)

(60) “Zoo heit ie 'ris bij een heer [...] die z'n koetsier had weggejaagd...” (Berns, 2002, p. 111)

(61) “hij was niet kwaad voor z'n evennaaste, als die in de penurie zat.” (Berns, 2002, p. 111)

Bezittelijke voornaamwoorden in het Engels

Het Engels kent bijzondere vormen van het bezittelijke voornaamwoord die vergelijkbaar zijn met het gebruik van me in het Nederlands. Denk hierbij aan het gebruik van me in plaats van my (62) of het gebruik van they in plaats van their (63).

(62) That is me bike. (63) That is they book.

(18)

Dit dialect is onderzocht op de possessief in de eerste persoon door Hollman en Siewierska (2007). Voor het specifieke dialect vonden zij verschillende vormen van de possessief waaronder de gebruikelijke Engelse vorm my maar ook de niet echt te verwachten vorm me. Beide onderzoekers stellen dat vanwege de sjwa in de vorm me deze misschien wordt gezien als een gereduceerde vorm van my. Zij vonden verder dat de keuze voor het bezittelijk voornaamwoord afhangt van of men fysiek afstand kan doen van hetgeen waar door het possessief naar verwezen wordt, hetgeen uniek is voor het Engels omdat nog niemand de taal ooit dat kenmerk zou hebben toegekend (Hollman & Siewierska, 2007).

Er blijft echter onduidelijk waarom de sprekers precies voor het gebruik van me over my kiezen:

“It is not clear whether in the speakers’ grammars the form me is essentially the same form as the objective personal pronoun. There would be some evidence for this hypothesis if in our corpus we found us used as the 1PL possessive, but that is the case for only one speaker[.]” (Hollman & Siewierska, 2007).

Wat wel een conclusie is die de onderzoekers over het gebruik van het gebruik van me durven te trekken is dat deze vorm mogelijk de zwakke vorm van alle andere keuzes is (Hollman & Siewierska, 2007). Dit omdat de sjwa een klank is die qua articulatie de minste inspanning vereist. De onderzoekers doen echter geen uitspraken over de status van de vorm me, ze analyseren my als de volle (en ook volste) variant en alle andere vormen als gereduceerd waarbij de uitspraak me als meest gereduceerd wordt gezien.

(19)

Van het Engels was tot dit onderzoek niet bekend dat het een taal was waarin alienability (mede) bepalend is in de keuzes die sprekers maken als het bezittelijke voornaamwoorden betreft (Hollman & Siewierska, 2007). De keuze betreft hier het Engelse my het Engelse equivalent van het Nederlandse mijn of me (uitgesproken als 'mi', 'mah' of 'muh') wat het Engelse equivalent is van het in het Nederlands incorrecte me. Belangrijk is ook hier het onderscheid tussen de volledige vorm en de gereduceerde vorm, waar de laatste in schrijftaal als incorrect gezien wordt.

Wat werd gevonden is dat reductie vaker optreedt op het moment dat er wordt verwezen naar een naamwoord dat een familierelatie of een lichaamsdeel is (Hollman & Siewierska, 2007), zie voor voorbeelden (64) en (65) waarbij de eerste een standaardvorm betreft en de tweede de gereduceerde - en in zowel het Engels als Nederlands incorrecte - me.

(64) I couldn’t play for them because they couldn’t afford my football shoes. (65) I was so young then like and er me brother took the opportunity and he went.

Voor hun onderzoek is gekeken naar interviews met 26 sprekers, waarbij na het transcriberen werd gelet op het gebruik van bezittelijk voornaamwoorden in de eerste persoon enkelvoud (1SG). Deze werden gecategoriseerd op waar ze bij hoorden: familierelatie, lichaamsdeel of anders en hoe ze werden uitgesproken: als 'mai', 'mi', 'mah' of 'muh'.

In het verleden ging men er van uit dat een keuze voor een bepaald bezittelijk voornaamwoord werd gemaakt op basis van iconiciteit: de relatie tussen een teken en onze waarneming van de werkelijkheid (Wikipedia, 2012, gelezen op 05/11/2012), of in het geval van het onderzoek naar het Lancashire dialect de hoe zeer het bezit de bezitter na staat1 (Hollman & Siewierska, 2007). In hun onderzoek proberen Hollman en Siewierska aan te tonen dat dit niet per se het geval hoeft te zijn, en dat token frequentie van bezit en bezitter (dus hoe vaak de combinatie voorkomt en wordt uitgesproken) ook een belangrijke factor is.

Of voor het Nederlands ook opgaat dat reductie van het bezittelijk voornaamwoord kan worden beïnvloed door alienability is onbekend. Ondanks een uitgebreide zoektocht bleek het onmogelijk te zijn om artikelen te vinden die dit onderwerp behandelden. Dit is daarom opgelost middels een eigen onderzoek met behulp van de corpus van Gosse Bouma, wat beschreven zal worden na het

(20)

Lancashire dialect.

Hollman en Siewierska (2007) vonden zoals gezegd een verband tussen het gebruik van bezittelijk voornaamwoord en alienable of inalienable, wat inhoudt dat er wel of geen afstand van gedaan kan worden. Bijvoorbeeld: van een lichaamsdeel kan men geen afstand doen, en daarom is het inalienable. Hetzelfde geldt voor familierelaties die nou eenmaal bestaan, of iemand dit nu wil of niet. In het geval van lichaamsdelen zijn dit vaak lijdende voorwerpen die vaak terugwijzen naar een eerder onderwerp in de zin, zoals in de zin “hij sloeg zich op zijn duim” waar zijn duim verwijst naar de eerdere genoemde “hij”.

Ook zijn lichaamsdelen vaak semi-reflexief: “Jan wast zich” kan bijvoorbeeld worden gezien als “Jan wast Jan”, waar “Jan wast zijn voeten” ook kan worden geïnterpreteerd als “Jan wast een deel van Jan.”

Betreffende (in)alienability zeggen de auteurs in het artikel ook dat: “Given the fairly long tradition, in usage-based linguistics, of relying on absolute, not relative, token frequencies in accounting for reduction phenomena, one may wonder whether there is another way to explain the problem cases[...].” Zelf geven ze aan dat er op basis van hun vondsten reden kan zijn voor een dergelijke aanname, hoewel dit niet noodzakelijk hoeft op te gaan voor elke spreker.

De theorie hier is dat “zodra een aantal sprekers deze verandering heeft ondergaan en de gereduceerde klanken is gaan produceren de andere sprekers in de gemeenschap deze klanken [en het nieuwe gebruik daarvan] slechts opslaan.”2 Het wanneer van deze verandering wordt in het midden gelaten.

De mogelijk reden van het gebruik is het gebruik van schema's. De theorie hierbij is dat mensen in hun hoofd schema's hebben zitten die een bezittelijk voornaamwoord en een bezit bevatten. Voorbeelden hiervan zijn constructies als mijn moeder, mijn vader, mijn kind, mijn duim, etc. Bij deze schema's wordt ook semantische informatie opgeslagen die kan worden weergeven als mijn

[familielid] of mijn [lichaamsdeel].

(21)

De theorie die Hollman en Siewierska (2007) behandelen is de theorie dat vanwege het hoog frequente voorkomen van de tokens van lichaamsdelen en familieleden de bezittelijke voornaamwoorden in het schema van de spreker automatisch gereduceerd worden. Maar zoals aangegeven in de vorige alinea hoeft deze schemaverandering niet op te gaan voor elke spreker van een taal. Als voldoende sprekers de schemaverandering hebben doorgemaakt kunnen anderen deze gewoonweg opslaan (zie noot 2).

Wat hoogfrequent is tot zo ver nog niet bekend (Hollman & Siewierska, 2007). De auteurs beargumenteren dat ze niet hebben kunnen vaststellen wanneer een voorkomen hoogfrequent genoeg is om het te bestempelen als productief. Naar hun eigen schatting is een twintigtal constructies met me (als me [lichaamsdeel] en me [familielid]) nodig om het een gemiddelde spreker vast te laten leggen. Zelf merken ze op dat dit vrij hoog is, al vind ik het persoonlijk vrij laag. Op het moment dat je een bepaalde constructie maar twintig keer zou moeten horen en hem dan al hebt vastgelegd zou het leren van geslachten in andere talen als Frans of Duits veel simpeler worden, al gaat daar waarschijnlijk een andere theorie voor op. De auteurs benadrukken dat ze niet zeker kunnen zijn, dus het is ook heel goed mogelijk dat de hoeveelheid per persoon, en misschien ook wel per taal, verschilt.

Hoewel het bestaan van dergelijke schema's onderhevig is aan discussies en door Hollman en Siewierska opzettelijk niet wordt behandeld (Hollman & Siewierska, 2007) stellen ze tegelijkertijd dat het gebruik van schema's in eerdere taalonderzoeken naar taalproductie al nuttig is gebleken. Ondanks het nut bleek het ook niet zonder problemen en heeft dit in het verleden vragen opgeroepen en voor discussie gezorgd (Hollman & Siewierska, 2007).

Alienability in het Nederlands

Om toch in staat te zijn om een (voorzichtige) conclusie te kunnen trekken is de corpus van Gosse Bouma geraadpleegd via http://www.let.rug.nl/gosse/bin/Web1T5_freq.perl. Hij heeft enige tijd geleden een N-grams voor Google opgezet die de exacte zoekresultaten van een bepaalde periode weergeeft.

(22)

Rayson, 2010). Google is weliswaar de meest constante van de drie grote zoekmachines, Google, Bing en Yahoo! (Charles & Rayson, 2010), maar dat neemt het negatieve effect van de schattingen nog niet weg. Het corpus van Bouma geeft accurate getallen weer, en is daarom verkozen boven het gebruik van Google, ook al is de data in het corpus ietwat verouderd.

De reden voor deze onnauwkeurigheid van Google is dat er bij een standaard zoekopdracht bestaande uit een woord of een aantal woorden er slechts een oppervlakkige schatting gedaan wordt (Sullivan, 2010). Op het moment dat er bijvoorbeeld wordt gezocht op een exacte combinatie van woorden moet Google al dieper in haar eigen resultaten duiken om te zoeken en geeft het als resultaat daarvan ook een nauwkeurigere schatting (Sullivan, 2010). In feite komt het er dus op neer dat des te uitgebreider en complexer de zoekopdracht is, des te nauwkeuriger de schatting van het aantal gevonden resultaten zal zijn.

Dit betekent dus dat Google de echte hoeveelheid resultaten voor een zoekopdracht wel heeft en zou kunnen weergeven. Volgens Sullivan (2010) is dit nooit doorgevoerd omdat Google het niet als prioriteit ziet. Dit is opvallend, aangezien de tellingen van Google onder andere geciteerd werden in een rechtszaak in de Verenigde Staten om te illustreren hoe de hoeveelheid pornografische inhoud op het internet toeneemt.

Het feit dat de tellingen niet accuraat zijn en dat de nauwkeurigheid zelfs per zoekopdracht kan verschillen was reden om af te stappen van Google en over te gaan op het corpus van Gosse Bouma.

Via zijn corpus is gezocht op de woorden moeder, oom, hand, teen, fiets en boek. Op elk van de woorden is gezocht naar de combinatie met de bezittelijke voornaamwoorden me, mijn en m'n. Voor elke zoekopdracht is het totale aantal hits berekend en met behulp van die aantallen het relatieve percentage voorkomens berekend zodat op basis van de gekozen zoektermen conclusies getrokken konden worden. Tegelijkertijd moet hierbij worden opgemerkt dat er een klein aantal woorden gebruikt is, waardoor bij het trekken van de de conclusies met een slag om de arm genomen dient te worden.

(23)

De woorden waarop gezocht is zijn zo gekozen dat er voor elke categorie (familielid, lichaamsdeel en anders) op twee worden wordt gezocht. Ik heb woorden genomen waarvan het me waarschijnlijk leek dat jongeren ze zouden gebruiken, waardoor de kans op een werkbaar aantal hits wordt vergroot.

De theorie achter het gebruiken van de 5-grams toen ik geen literatuur kon vinden is dat als het concept alienability zoals geïntroduceerd en behandeld door Hollaman en Siewierska inderdaad een rol speelt bij het Nederlands er verschillen moeten zijn in hoe vaak het gebruik van me optreedt, procentueel gezien. Dit zou vooral vergeleken moeten worden met het gebruik van mijn, daar m'n ook een (weliswaar minder sterk) gereduceerd bezittelijk voornaamwoord is. De resultaten van de zoekopdrachten staan hieronder in een tabel weergegeven:

Aantal hits mijn Aantal hits m'n Aantal hits me

Moeder 766.344 89,1% 32.787 3,8% 61.297 7,1% Vader 685.021 92,8% 18.327 2,5% 34.770 4,7% Oom 54.746 86,5% 2.573 4,1% 5.943 9,4% Tante 58.999 85,5% 3.175 4,6% 6.866 9,9% Hand 182.918 91,9% 6.429 3,2% 9.714 4,9% Teen 4.933 71,1% 703 10,1% 1.299 18,7% Vinger 30.786 89,8% 1.610 4,7% 1.889 5,5% Pink 3.763 63,5% 209 3,5% 1.950 32% Fiets 93.201 88,6% 4.151 3,9% 7.881 7,5% Boek 112.608 98,0% 1.169 1,0% 1.079 1,0% Computer 244.063 94,0% 6.098 2,3% 9.576 3,7% Bron: http://www.let.rug.nl/gosse/bin/Web1T5_freq.perl

Tabel 3: Voorkomen bezittelijke voornaamwoorden. Controle zoekopdrachten dikgedrukt.

(24)

Uitzonderingen daargelaten ligt het relatieve percentage voor voorkomens de volledige vorm tussen de 94% en 85%, met een gemiddelde (op basis van alle percentages) van 86,4%, wat inhoudt dat veruit de meeste taalgebruikers op het internet de voorkeur geven aan het gebruik van de volledige vorm van het bezittelijke voornaamwoord in combinatie met deze zelfstandige naamwoorden. Het gebruik van de licht gereduceerde vorm ligt, mogelijk verrassend, laag, namelijk tussen de 2% en de 4,5%, met één uitschieter naar boven van 10% en een toch wat opvallende negatieve uitschieter naar van 1% en een gemiddelde van 4,0%. Wat betreft de gereduceerde vorm liggen de relatieve percentages tussen de 5% en 10%, hoewel ook hier weer enkele uitschieters te zien zijn. Deze kunnen onder het gemiddelde liggen, zoals de 1%, of er juist ver boven zoals bij de 32% van pink. Het gemiddelde hier is 9,5%, al wordt dit getal enigszins geflatteerd door het absurd hoge voorkomen van me pink. Een andere gedachte die in het achterhoofd gehouden dient te worden is dat pink ook op Nederlandse pagina's kan verwijzen naar het Engelse pink (roze). Na via Google op pink te hebben gezocht is van de eerste 50 hits bekeken hoe vaak er naar de kleur roze werd verwezen in plaats van naar het lichaamsdeel, wat het geval was in 13 van de 50, oftewel 26%, van de gevallen.

Iets dat onmiddellijk opvalt is dat de volle vorm voor elk van de gekozen woorden vaker voorkomt dan de andere twee vormen (gedeeltelijk gereduceerd en (volledig) gereduceerd). Ook is het opmerkelijk dat de vorm m'n in alle gevallen het minst vaak voorkomt. Dit is opvallend, aangezien deze vorm weliswaar licht gereduceerd is maar, in tegenstelling tot het volledig gereduceerde me, grammaticaal gezien niet fout. Daarom zou het te verwachten zijn dat de vorm m'n moeder, om een voorbeeld te noemen, vaker voor zou komen dan me moeder. Alleen blijkt op basis van de hier verkregen gegevens het tegenovergestelde het geval.

Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat ik het script van Bouma betreffende het zoeken op m'n niet geheel vertrouw. Zoeken op de volledige term, inclusief apostrof, is namelijk onmogelijk. De apostrof moet worden weggelaten waardoor er geen totale zekerheid is over waar nu precies op wordt gezocht. In scripts wordt de apostrof ook gebruikt om het begin of het einde van een regel in het script aan te geven, dus enerzijds is het logisch dat dit niet te vinden is, maar aan de andere kant roept dit toch de vraag op dat als er niet op m'n te zoeken is vanwege de problematische apostrof, wordt dit dan wel gevonden als er wordt gezocht op mn, of vindt het script dan alleen gemaakte fouten in het schrijven, dan wel typen, van m'n?

(25)

4.760.000 resultaten op, m'n moeder levert 6.320.000 en me moeder 523.000. Nu moet hierbij worden opgemerkt dat al deze aantallen schattingen zijn die door het script van Google worden gemaakt, en het lijkt mij ook erg sterk dat de volle vorm minder zou voorkomen dan de licht gereduceerde vorm. Al met al zijn deze resultaten dus niet goed te gebruiken, maar vanwege het grote verschil tussen me en m'n kunnen ze wel een teken zijn dat er mogelijk iets aan de hand is met de resultaten die Bouma's 5-grams geeft voor m'n.

Ook het geval van teen is een apart geval binnen de gedane zoekopdrachten. Voor teen werd namelijk in alle gevallen het minste aantal hits gevonden, en dit is terug te zien in de percentages, die afwijken van de de meeste andere. Van alle gevallen kent teen het kleinste aantal voorkomens van de volle vorm, slechts 71,1%, en het grootste aantal hits voor de volledig gereduceerde vorm, namelijk 18,7%. De zoekterm is wel constant in dat ook hier de licht gereduceerde vorm het minst voorkomt, maar relatief gezien komt ook die vorm bij teen veel vaker voor dan bij de andere voorbeelden: in ongeveer 10% van de gevallen, vergeleken met minder dan 5% bij alle andere zoektermen.

Het is waarschijnlijk dat teen een uitzonderingspositie heeft om mij onbekende redenen. Nadat dit mij opviel heb ik gezocht op vinger (vandaar dik gedrukt) dat een groter aantal voorkomens had en zich conformeerde met de andere zoekresultaten met betrekking tot relatieve percentages. Omdat het vermoeden opkwam dat een reden voor de vreemde percentages zou kunnen liggen bij het kleine aantal totale voorkomens heb ik nog een extra zoekopdracht gedaan voor een lichaamsdeel dat ook een klein aantal voorkomens had, namelijk pink. Ook hier zijn opmerkelijke dingen in de getallen aan te wijzen. Met uitzondering van de licht gereduceerde vorm die zich normaal lijkt te gedragen is het aantal voorkomens met de volle vorm uitzonderlijk laag, en die met de gereduceerde vorm juist uitzonderlijk hoog.

Omdat de getallen die Google geeft altijd schattingen zijn, en hierdoor onbetrouwbaar, loont het eigenlijk niet om deze resultaten ook te vergelijken met die van Google zelf, maar ik heb het vermoeden dat bij gebruik van een grotere corpus de percentages voor deze twee lichaamsdelen anders verdeeld zouden zijn dan dat ze in de bovenstaande tabel zijn.

(26)

en wimpers, welke resultaten in de onderstaande tabel zijn weergegeven. In dezelfde tabel heb ik voor het gemak ook de resultaten voor teen, vinger en pink weergeven zodat vergelijken makkelijk gaat. Indien er opvallende percentages zijn die overeenkomen met die van pink en teen dan zou dit inhouden dat voor lichaamsdelen me relatief vaak als possessief pronomen gebruikt wordt.

Aantal hits mijn Aantal hits m'n Aantal hits me

Navel 6.765 80,2% 654 7,8% 1.005 12% Wenkbrauw 1.280 80,4% 112 7% 202 12,6% Wimpers 3.845 87% 319 7,2% 258 5,8% Teen 4.933 71,1% 703 10,1% 1.299 18,7% Vinger 30.786 89,8% 1.610 4,7% 1.889 5,5% Pink 3.763 63,5% 209 3,5% 1.950 32%

Tabel 4: Voorkomen van bezittelijke voornaamwoorden voor lichaamsdelen

Gemiddeld genomen wordt me in 14,4% van de gevallen gebruikt als possessief pronomen bij lichaamsdelen. In vergelijking met de 9,5% die is gevonden voor de resultaten in Tabel 3 kan worden gesteld dat het gebruik van me als bezittelijk voornaamwoord voor lichaamsdelen gemiddeld genomen inderdaad vaker voorkomt. Ook als de 32% van pink wordt weggelaten is het gebruik met 10,9% hoger dan het gemiddelde gebruik in Tabel 3 (waar me pink wel is meegenomen).

Bovendien valt op dat hoe minder frequent het lichaamsdeel wordt gebruikt in de taal, zoals navel, wenkbrauw en teen, er vaker gebruik wordt gemaakt van me als gekozen possessief pronomen. Alleen wimpers lijken hier een uitzondering op te zijn. Ook wijsvinger, met een totaal aantal voorkomens (mijn, m'n en me bij elkaar opgeteld) van 3.758 kent maar 120 voorkomens met me, wat neerkomt op 3,2% van het totale aantal hits.

Het gebruik van de sterke vorm mijn kwam met 94,2% veruit het vaakst voor, en ook voor een woord waarvan ik verwachtte dat het weinig voor zou komen als slokdarm is mijn in 94,4% van de 2031 gevallen (oftewel 1918 keer) het possessief pronomen van voorkeur. Ook voor slokdarm komt

me slokdarm het minst vaak voor met 47 voorkomens, wat neerkomt op 2,3%. Mede hierdoor is er

(27)

Woord Totaal aantal voorkomens Aantal voorkomens me Percentage me Vinger 34.285 1.889 5,5% Navel 8.424 1.005 12% Teen 6.935 1.299 18,7% Pink 5.922 1.950 32% Wimpers 4.422 258 5,8% Wijsvinger 3.758 120 3,2% Slokdarm 2.031 47 2,3% Wenkbrauw 1.594 202 12,6%

Tabel 5: Voorkomens me in relatie tot het totale aantal voorkomens, geordend op aantal voorkomens

Wat duidelijk wordt is dat het percentage van me gebruik niet stijgt naarmate het aantal voorkomens afneemt, wat inhoudt dat de eerder genoemde hypothese over het stijgende aantal voorkomens van

me naarmate een lichaamsdeel minder frequent wordt gebruikt niet correct is. Er valt met dit kleine

aantal woorden moeilijk een patroon te ontdekken.

In eerste instantie lijkt het erop dat het gebruik van me als possessief afneemt naarmate het aantal voorkomens kleiner wordt, maar wenkbrauw is een vreemde eend in de bijt met 12,6% me. Ook blijft de 32% van pink een uitschieter naar boven die waarschijnlijk ook niet meer is dan dat. Vinger is echter ook weer opvallend, met veruit het meeste aantal voorkomens wordt ook daar me niet vaak gekozen als possessief pronomen.

Het lijkt haast alsof er een middengroep bestaat waarvoor men makkelijk me gebruikt terwijl dit voor noch de hoogfrequente nog de laagfrequente woorden niet het geval is. Schijnbaar wordt hier, of om op safe te spelen of omdat men het gewoonweg te vaak gebruikt en het daarom niet fout wil doen, toch veelvuldig gekozen voor het gebruik van mijn of m'n. Vormen die allebei correct zijn.

(28)

Ook komen lichaamsdelen voor in idiomatisch taalgebruik, denk hierbij bijvoorbeeld aan de uitspraak “daar krijg ik mijn vinger niet achter” waar de uitspraak niet letterlijk dient te worden genomen. Ook het eerder genoemde lever kan idiomatisch voorkomen in de vorm “wat heb je op je lever?”

Nu zijn de bovenstaande conclusies op basis van dit kleine aantal zoekopdrachten natuurlijk voorbarig, en er zou ook verder onderzoek moeten worden gedaan voordat daadwerkelijk kan worden gesteld dat de keuze van het bezittelijke voornaamwoord in het Nederlands inderdaad niet gestuurd wordt door alienability. Omdat er wat verschil was in de percentages met name me X in het geval van moeder en tante heb ik een extra zoekopdracht gedaan met vader en oom. Deze zoekopdrachten leken mij wat betreft familierelatie vergelijkbaar met de eerder gebruikte termen

moeder en tante. De zoektermen zijn dikgedrukt omdat dit extra zoekopdrachten waren die als

bevestiging van de eerdere opdrachten dienden.

Het is waarschijnlijk een grotere sociale afstand bestaat tussen een persoon en zijn tante of oom dan tussen zijn vader of moeder. Hierom was het mogelijk minder verstandig om moeder en oom te willen vergelijken (die bovendien een ander geslacht hebben) en leek een extra controle noodzakelijk, in de vorm van het toevoegen van zowel vader als tante. Hieruit bleek dat zowel tante als oom procentueel gezien even vaak voorkomen met de vormen. Bij vader en moeder was echter een, zij het klein, verschil te bemerken. Vader wordt namelijk vaker met de sterke vorm geschreven en komt minder vaak voor met zowel de gedeeltelijk gereduceerde als de volledig gereduceerde vorm. Dit zou veroorzaakt kunnen worden doordat vader minder vaak voorkomt, aangezien het verschil maar klein is. Bij een groot verschil zou het misschien om een uitzonderingspositie kunnen gaan, dat lijkt me hier niet het geval.

(29)

Op basis van deze ene controle lijkt het alsof boek zelf een bijzondere positie inneemt, aangezien computer vrij goed meegaat met de andere relatieve percentage, ondanks het grote aantal voorkomens voor alle vormen. Alleen het aantal voorkomens van de zwakke vorm is ietwat kleiner dan bij de andere woorden, boek uitgezonderd.

Wat bij de bovenstaande persoonlijke voornaamwoorden ook het geval kan zijn is wat wordt beschreven door Audring (2009) in Reinventing Pronoun Gender. Hierin stelt ze dat “de theoretische benadering [er van uit] ging van de aanname dat voornaamwoorden agreement met hun antecedent vertonen, op dezelfde manier als lidwoorden congrueren met hun zelfstandig naamwoord.” Dat betekent dat voornaamwoorden waarnaar met het verkeerde geslacht verwezen wordt niet buiten het systeem vallen, en dus ook niet als dergelijk worden gezien, maar dat deze worden gezien als “gevallen van overeenkomst met andere eigenschappen van het naamwoord.” Hierbij wordt verwacht, stelt Audring, dat het semantische eigenschappen betreft.

Audring deed onderzoek op basis van een corpus dat bestond uit 500.000 Nederlandse woorden, genomen uit spontane spraak. Ze kwam tot de conclusie dat Nederlanders hun voornaamwoorden kiezen op basis van betekenis, waarbij voor bepaalde voornaamwoorden weer een voorkeur voor een geslacht geldt: “Masculiene pronomina worden gebruikt in verwijzing naar mannelijke personen, naar dieren (vaak zelfs naar vrouwelijke dieren) en naar telbare, begrensde, specifieke voorwerpen en abstracta.” Neutrale voornaamwoorden worden gebruikt wanneer het stofnamen betreft, en vrouwelijke voornaamwoorden worden gebruikt voor verwijzingen naar vrouwelijke personen en dieren. Audring plaatste daar ook de opmerking bij dat vrouwelijke voornaamwoorden het “sterkst beperkte gebruik” kennen (Audring, 2009).

Ze kwam er ook achter dat alle voornaamwoorden die niet congrueerden met hun geslacht inderdaad in het patroon uit de bovenstaande alinea's bleken te passen.

(30)

2009).

Gebruik zijn, z'n en ze

Evenals bij mijn, m'n en me kan ook zijn in een gedeeltelijk gereduceerde en gereduceerde - en grammaticaal incorrecte - vorm voorkomen. Omdat ook dit te maken zou kunnen hebben met (in)alienability, en hier later bij het analyseren van tv-programma's ook naar zal worden gekeken is de corpus van Gosse Bouma gebruikt om te kijken naar het voorkomen van deze vormen. In eerste instantie is gekeken naar het voorkomen van lichaamsdelen, waarvan de resultaten hieronder in een tabel zijn weergegeven.

Aantal hits zijn Aantal hits z'n Aantal hits ze

Navel 3.096 97,8% 71 2,2% 0 (niet gevonden) 0%

Wenkbrauw 1.287 96,9% 41 3,1% 0 (niet gevonden) 0%

Wimpers 481 100% 0 (niet gevonden) 0% 0 (niet gevonden) 0%

Teen 4.848 97,8% 108 2,2% 0 (niet gevonden) 0%

Vinger 36.485 98,1% 499 1,3% 212 0,6%

Pink 2.109 90,7% 67 2,9% 148 6,4%

Hand 245.046 98,2% 2.805 1,1% 1.732 0,6%

Tabel 6: Voorkomens zijn/z'n/ze bij lichaamsdelen en ledematen in de corpus van Gosse Bouma

Duidelijk is dat bij lichaamsdelen ze veel minder voorkomt dan me aangezien deze in vier van de zes gevallen helemaal niet gevonden is. Ook hier neemt pink weer een aparte positie in, daar het het enige geval is waarvoor de gedeeltelijk gereduceerde vorm minder vaak voorkomt dan de volledig gereduceerde vorm. Er is opzettelijk voor gekozen om de extra lichaamsdelen zoals slokdarm niet te onderzoeken, dit omdat de gevonden gegevens duidelijk genoeg leken zonder extra uitgevoerde zoekopdrachten.

Om tot een betere vergelijking te komen staan in tabel 7 de resultaten voor zijn, z'n en ze voor familierelaties, die ook als inalienable gezien worden (Hollman en Siewierska, 2007). De verwachting is dat deze zich net zo zullen gedragen als lichaamsdelen, en bijvoorbeeld ze oom zal weinig worden gevonden.

Aantal hits zijn Aantal hits z'n Aantal hits ze

(31)

Vader 562.852 99,2% 2.517 0,4% 2.079 0,4%

Oom 38.346 98,7% 265 0,7% 233 0,6%

Tante 33.353 98,3% 152 0,4% 417 1,2%

Tabel 7: Aantal voorkomens zijn/z'n/ze bij familierelaties in het corpus van Gosse Bouma

Om deze gegevens te vergelijken met objecten die wel afneembaar (alienable) zijn is in tabel 8 een overzicht te vinden van de zoekopdracht naar enkele van deze objecten die ook gebruikt zijn voor het zoeken naar zijn/z'n/ze. Momenteel lijkt het zo te zijn dat ze überhaupt minder voorkomt dan

me, op basis van de resultaten tot nu toe. Om te onderzoeken of alienability iets te maken heeft met

dit voorkomen zijn de volgende resultaten opgenomen.

Aantal hits zijn Aantal hits z'n Aantal hits ze

Fiets 59.665 97,7% 929 1,5% 477 0,8%

Boek 178.191 99,8% 261 0,1% 81 0,0%

Computer 33.356 97,9% 483 1,4% 240 0,7%

Tabel 8: Voorkomens van alienable items met zijn/z'n/ze in het corpus van Gosse Bouma

Het heeft er voor deze drie zelfstandige naamwoorden veel weg van dat ze in combinatie met het bezittelijke voornaamwoord zijn of de gereduceerde vormen voornamelijk voorkomen met de volledige vorm, en nauwelijks tot niet met andere vormen. Dit in tegenstelling tot de situatie met mijn en gereduceerde vormen, wat zou kunnen inhouden dat de gereduceerde vormen van zijn minder worden gebruikt en daardoor minder vaak voorkomen.

Twitter

(32)

De leeftijd van de gemiddelde gebruiker op Twitter is lager dan die van een gebruiker van bijvoorbeeld een site als Facebook (Kok, 2009). Waar de leeftijd van de gemiddelde Facebookgebruiker in 2009 is vastgesteld op 33 jaar, was de gemiddelde Twittergebruiker in datzelfde jaar 31 (Kok, 2009). Nu zou dit nog steeds een volwassene zijn, wat in zou houden dat er gemiddeld meer volwassenen op online sociale media zitten, maar onderzoeken tonen ook aan dat het aantal jongeren dat gebruikmaakt van Twitter in opkomst is, en dat deze groep de media ook het actiefst gebruikt (Kok (2), 2009). Hoewel dit betrekking heeft op Amerikaanse jongeren is het betrekkelijk logisch om aan te nemen dat dit voor jongeren overal ter wereld geldt. Kok stelt in zijn artikel: “Inmiddels twittert 37% van de internetters tussen de 18 en 24 jaar. In december 2008 was dat nog maar 19%. De jongeren hebben daarmee de groep tussen de 25 en 34 naar de tweede plaats verdrongen. Van die groep internetters gebruikt 31% Twitter.” (Kok, 2009)

Een recenter onderzoek is dat van Nico Schoonderwoerd (2010). Deze stelt dat het lastig is om aan informatie over de gemiddelde Twitteraar te komen. Dit heeft voornamelijk te maken met de manier waarop Twitter is opgezet. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Facebook is het op Twitter niet mogelijk om veel profielinformatie op te slaan, waardoor onder andere informatie als leeftijd of geslacht niet kan worden opgeslagen.

De samenvatting van het onderzoek formuleert Schoonderwoerd als volgt:

“In juli onderzocht Twirus voor het eerst de Nederlandse twitterbevolking. Daaruit kwam

naar voren dat Nederland 191 duizend actieve tweeps telde. Opnieuw hebben wij het aantal tweeps in oktober 2010 geteld, en daarnaast de twitter bevolking geanalyseerd door middel van crowdsourcing. Het aantal actieve twitteraars is 313.852. De gemiddelde twitteraar is man, 26 jaar en heeft rond de 30 volgers.”

– Schoonderwoerd, 2010

(33)

Hieruit bleek dat Twitter meer mannen zitten (57% man tegen 43% vrouw) en dat 75% van alle Twittergebruikers tussen de 10 en 29 jaar oud is (Schoonderwoerd, 2010). 30% van alle onderzochte gebruikers is tussen de 10 en 19, de leeftijdsgroep waarvan ik vermoed dat die het meest gebruik zal maken van me als possessief pronomen. Deze groep is tevens het meest actief op Twitter, wat betekent dat het waarschijnlijk is dat het grootste deel van de tweets dat gevonden zal worden afkomstig is van een gebruiker tussen de 10 en 19. Aangezien ik vermoed dat deze groep ook voornamelijk de gereduceerde vorm me zal gebruiken is deze informatie voor mij waardevol.

Possessieven op Twitter

Op de onderstaande grafiek is het gebruik te zien van mijn moeder, m'n moeder en me moeder op Twitter in de periode 28 maart 2013 tot en met drie april hetzelfde jaar, wat een week beslaat. Elke keer is gezocht op de exacte woordcombinatie en is er een kaart gegenereerd op basis van de plaatsnamen die de Twittergebruikers in hun profiel hebben opgegeven. De getallen zijn hieronder in een tabel weergegeven.

Zoekterm Aantal voorkomens Percentage

Mijn moeder 1.607 50,2%

M'n moeder 360 11,2%

Me moeder 1.236 38,6%

Tabel 9: Gebruik mijn/m'n/me moeder op Twitter (28-03-2013 - 03-04-2013)

Het gebruik van mijn was volgens de kaarten landelijk vrij goed verspreid, terwijl het gebruik van

me vaker voorkwam in Noord-Holland en Groningen. Voor Zuid-Holland was het gebruik, op basis

van de kaarten, ongeveer gelijk. Er waren in Rotterdam echter 41 tweets die over me moeder gingen. In verhouding tot de andere steden waar het vaak één of slechts een paar tweets betrof was dit getal verreweg het grootst.

Het gebruik van me moeder is schijnbaar ook iets typisch Nederlands, want in België kwam me

moeder niet voor, terwijl er wel enkele tweets over mijn moeder werden gevonden.

Hetzelfde is gedaan voor fiets, wat resulteerde in de onderstaande tabel:

(34)

Mijn fiets 272 56,5%

M'n fiets 68 14,1%

Me fiets 141 29,3%

Tabel 10: Gebruik mijn/m'n/me fiets op Twitter (28-03-2013 - 03-04-2013)

Ook voor me fiets werd een piek gevonden bij Rotterdam, dit keer van zes voorkomens. Voor de andere steden waar me fiets werd getweet gebeurde dit deze periode één of twee keer. De zes voorkomens van me fiets staan tegenover acht voorkomens van mijn fiets, een zeer klein verschil. Ook liggen de percentages voor fiets en moeder ongeveer gelijk: m'n komt standaard het minst voor, en de correcte vorm geniet in de regel toch nog steeds de voorkeur.

Zoekterm Aantal voorkomens Percentage

Mijn hand 221 52,6%

M'n hand 63 15,0%

Me hand 136 32,4%

Tabel 11: Gebruik mijn/m'n/me hand op Twitter (28-03-2013 - 03-04-2013)

De piek voor me hand lag in de omgeving Rotterdam met twee, vier en dertien tweets, wat krap 14% van alle tweets van me hand beslaat.

Om gezocht te hebben op twee zelfstandige naamwoorden die kunnen worden gezien als alienable en twee die kunnen worden gezien als inalienable is ook het aantal voorkomens van jas onderzocht, de resultaten staan in tabel 12.

Zoekterm Aantal voorkomens Percentage

Mijn jas 67 46,9%

M'n jas 17 11,9%

Me jas 59 41,3%

Tabel 12: Gebruik mijn/m'n/me jas op Twitter (28-03-2013 - 03-04-2013)

(35)

voornaamwoorden, waardoor het gebruik van me lijkt te stijgen.

Aangezien jongeren vrijwel de grootste groep internetgebruikers zijn en in ieder geval de actiefste groep, maakt een groot aantal voorkomens het waarschijnlijk dat het inderdaad gaat om een verschijnsel dat men vooral ziet in jongeren. Dit wordt versterkt doordat zeker is dat jongeren de op twee na grootste groep uitmaken op Twitter.

Naast het gebruik van het bezittelijke voornaamwoord mijn is er ook gekeken naar zijn (en daarmee de vormen z'n en ze). Er is gezocht op de exacte woordcombinatie met moeder, fiets, hand en jas. De resultaten staan hieronder in de tabellen weergegeven.

Zoekterm Aantal voorkomens Percentage

Zijn moeder 172 73,2%

Z'n moeder 35 14,9%

Ze moeder 28 11,9%

Tabel 13: Gebruik zijn/z'n/ze moeder op Twitter (28-03-2013 - 03-04-2013)

Zoekterm Aantal voorkomens Percentage

Zijn fiets 40 63,5%

Z'n fiets 14 22,2%

Ze fiets 9 14,3%

Tabel 14: Gebruik zijn/z'n/ze fiets op Twitter (28-03-2013 - 03-04-2013)

Zoekterm Aantal voorkomens Percentage

Zijn hand 91 74,6%

Z'n hand 21 17,2%

Ze hand 10 8,2%

Tabel 15: Gebruik zijn/z'n/ze hand op Twitter (28-03-2013 - 03-04-2013)

Zoekterm Aantal voorkomens Percentage

Zijn jas 11 61,1%

Z'n jas 6 33,3%

(36)

Tabel 16: Gebruik zijn/z'n/ze jas op Twitter (28-03-2013 - 03-04-2013)

Buiten het feit dat zijn, z'n en ze duidelijk minder vaak voorkomen liggen ook de percentages anders, en wel zo dat ze [zelfstandig naamwoord] zelden voorkomt. Op zichzelf is dit niet zo verwonderlijk, aangezien ze ook vrouwelijk is en meestal als zodanig gebruikt wordt. Het is overduidelijk dat de volledige vorm zijn de voorkeur krijgt in tweets. Evenals bij zijn is de gedeeltelijk gereduceerde vorm minder populair dan de volledige.

Als ze dan gebruikt werd als bezittelijk voornaamwoord dan gebeurde enkel door twitteraars in het midden van het land, met name rond Flevoland en de randstad.

De algemene houding tegenover het gebruik van 'me'

Ondanks het feit dat me in bepaalde dialecten een correct bezittelijk voornaamwoord is (Van Oostendorp, 2002; De Vink, 2004) wordt het gebruik in de standaardtaal door lang niet iedereen als correct gezien. Sterker nog, door het kleine aantal voorkomens lijkt het possessieve gebruik van me iets dat vrijwel nergens als correct gezien wordt. Zoeken op Facebook levert zelfs een pagina op getiteld 'Me' is geen bezittelijk voornaamwoord' ( http://www.facebook.com/pages/me-is-geen-bezittelijk-voornaamwoord/161954673894356?fref=ts). De syntaxis van enkele dialecten als het Rotterdams en het Zuid-Hollands tonen aan dat de bewering die deze pagina doet in elk geval niet klopt. Me is namelijk wel degelijk een possessief pronomen, al moet je hiervoor naar dialecten kijken.

Wat wel correct zou zijn is de uitspraak dat me in het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) geen bezittelijk voornaamwoord is. Het is als zodanig in elk geval niet terug te vinden in de ANS of in het WNT. Wat de Facebookpagina ook doet vermoeden is dat er een groot aantal mensen (de pagina had 27.850 likes op 22 november 2012) negatief staat tegenover het gebruik van me op deze manier.

Er lijkt een gebrek te zijn aan literatuur die het sociale waardeoordeel beschrijft van gebruikers van

(37)

Omdat evenals in eerdere delen er weinig literatuur gevonden kon worden over het gebruik van me als possessief pronomen was het eveneens heel moeilijk om literatuur te vinden over de sociale status van het gebruik van het (al dan niet foutieve) bezittelijke voornaamwoord.

De gedane uitspraken in het bovenstaande citaat zijn echter al veelzeggend. Het gebruik van me wordt door mevrouw Pots gezien als “Tokkie-niveau” en “getuigt van een ongelofelijke domheid.” Wat duidelijk aangeeft dat er weinig waardering is voor het gebruik als possessief pronomen.

Deze mening wordt op de pagina ook veel gedeeld. Buiten enkele pogingen tot grappen zoals “Ben me grammaticaboek al n tijdje kwijt”. Een voorbeeld is Arienne de Boer, die opmerkt “he, fijn dat iemand hier zich druk over maakt, dacht al dat het aan mijn lag” en Thijs Steenweg. De laatste plaatste op de pagina: “Fijn! Het herkennen van deze ergernis geeft ME een warm gevoel...”

Nader onderzoek van de pagina en de berichten die zijn geplaatst leert dat het de mensen die hier posten niet specifiek om het gebruik van me als possessief pronomen gaat, maar dat ook andere verschijnselen die niet grammaticaal zijn worden besproken (alhoewel kort). De waardering van me staat, afgaande op deze Facebookpagina, waarschijnlijk dan ook gelijk aan de waardering (of liever: juist het gebrek hieraan) voor elke andere grammaticale fout die met enige regelmaat voorkomt. Welke fout erger is en daardoor sociaal minder wenselijk zal van persoon tot persoon verschillen, en de pagina is niet groot genoeg om hier echt uitspraken over te kunnen doen.

Bovendien merkt Alex Faasse, misschien wel terecht, op: “Een taal is toch een levend iets? Geen

(38)

aanpassing, geen dynamiek. Verder is het me worst.” Nu is het inderdaad zo dat een taal voortdurend verandert. Nederlands uit de Gouden Eeuw is niet exact hetzelfde als het hedendaagse Nederlands. En des te verder je terug gaat en des te ouder het Nederlands wordt des te moeilijker zal het voor de gemiddelde lezer zijn om het te lezen en goed te begrijpen. Dergelijke taalverandering gaat nooit gepaard met algehele acceptatie en stuit steevast op verzet bij met name taalpuristen.

Een ander voorbeeld waarbij dit verzet hevig optreedt is bij het gebruik van hun als objectspronomen waar tijdens De Wereld Draait Door een discussie over werd gehouden tussen Ronald Plasterk en Hellen de Hoop (De Wereld Draait Door, 2010). Ondanks het protest van taalpuristen blijven talen veranderen. Als me evenals bijvoorbeeld hun hebben in opkomst is dan is het misschien meer dan alleen een verschijnsel, namelijk een niet te stoppen ontwikkeling. Dit is echter een geheel andere discussie, waar hier niet verder op in zal worden gegaan.

Omdat er geen literatuur beschikbaar leek te zijn over de waardering van me heb ik me geconcentreerd op de literatuur die de waardering van de dialecten waar me als bezittelijk voornaamwoord wordt gebruikt. Hierbij heb ik gekeken wat de waardering hiervan precies was, en dit daarna vergeleken met de waardering van andere dialecten.

Waardering van het Rotterdams

De Rotterdammers staan in de regel niet negatief tegenover hun eigen dialect, en de gemiddelde Nederlander ook niet. Immers, het Rotterdams lijkt heel erg veel op de standaardtaal en eenieder die die taal goed beheerst kan ook het Rotterdams zonder al te veel problemen goed volgen. (Van Oostendorp, 2002) Door sommigen wordt het dialect weliswaar gezien als plat, of niet in staat om subtiele gevoelens weer te geven (Van Oostendorp, 2002), maar het Rotterdams voldoet aldus Van Oostendorp (2002) perfect aan de regels die het zelf stelt en is in dat opzicht even mooi en in staat om subtiele gevoelens uit te drukken als elke andere taal. Jules Deelder, die veel in het Rotterdams werkt, beweert ook dat hij gewoonweg de spreektaal gebruikt en niet specifiek het Rotterdams (Van Oostendorp, 2002).

Waardering van de andere dialecten

(39)

gezien, waardoor zij hun taalgebruik gingen aanpassen. Dit lijkt eigenlijk te gelden voor alle West-Friese dialecten, en ook voor het Zuid-Hollands dat door niet-sprekers en door mensen die niet uit de omgeving komen ook wordt gezien als een platte en onbeleefd klinkende taal (Van Bree, 2004)

Over het Amsterdams schijnt Vondel al eens gezegd te hebben dat het wat hem betreft niet behoorde tot het ideale Nederduits (Berns & Van Der Braak, 2002), al ging dit dan wel over het Amsterdams dat gesproken werd door een destijds oudere generatie. Herniëtte Schatz heeft proefondervindelijk twee dingen vast kunnen stellen over het Amstedamse dialect: enerzijds was er onder de Amsterdammers zelf onvrede over het stadse dialect, terwijl anderzijds bij de niet-Amsterdammers een groeiende waardering leek te ontstaan (Schatz, 1986). Tegenwoordig gaat de populariteit van het Amsterdams tegenwoordig op en neer met de mode (Berns & Van Der Braak, 2002).

Ook over de andere dialecten als het Zuid-Hollands wordt eigenlijk niet negatief gesproken. Op basis van mijn kleine corpus van dialecten zou kunnen worden gezegd dat het lijkt alsof de dialecten die me gebruiken wat negatiever worden beoordeeld. Hierbij moet alleen wel de kanttekening worden geplaatst dat in principe elk dialect op een bepaald punt in de tijd, en ook altijd tot op de dag van vandaag, wordt gezien als ietwat plat. In alle gevallen prevaleert het Algemeen Beschaafd Nederlands en krijgt dat de voorkeur van in elk geval de niet-sprekers van een bepaald dialect. Bovendien is er geen concrete reden om aan te nemen dat de aanwezigheid van me als possessief pronomen in het dialect de reden is voor de slechte(re) waardering van de rest van de bevolking.

Alle tot nu toe behandelde dialecten worden in de regel gezien als (ietwat) plat, waardoor de waardering sowieso niet positief hoeft te zijn. Dat de dialecten die me als bezittelijk voornaamwoord gebruiken het iets minder goed doen in de publieke opinie dan de andere dialecten zou ik dan ook willen afschrijven als een toevalligheid in plaats van een echte sociale veroordeling.

Het gebruik van me op televisie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kerstmis Het feest van wachten Op het Licht in de duisternis Het feest van verwachten Wat er nog steeds niet is Verlangen naar de vrede Hopen op een veilig jaar Kerstmis

Ook in de soms uiteenlopende uitspraken over visie en missie stellen we vast dat krachten elkaar zoeken aan te vullen; zoals onder andere oud(eren) tegenover jong(eren);

Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de veiligheid binnen de gemeente en bepaalt vanuit die verantwoordelijkheid welke openbare ruimtes moeten worden verlicht, evenals

Met een ter post aangetekende zending van 16 juni 2017 wordt verzoekende partij uitgenodigd voor een hoorzitting betreffende een verlenging van de preventieve schorsing..

Via SURFconext loggen studenten, docenten en onderzoekers in bij clouddiensten van verschillende aanbieders. Gewoon met hun eigen instellingsaccount, veilig

– Groei van het aantal mbo-instellingen dat SURFconext gebruikt – Het aansluiten van een groot aantal elektronische leeromgevingen – Toename van internationale diensten die

Zo heeft Rock for Specials brede houten paden en veel tafels en stoelen voor het podium, maar ook een lage voortoog voor elk kraam waar vrijwilligers de tijd

Een indoctrinatiemachine heeft inderdaad zijn werk gedaan. Niemand wil miserabel sterven. Pijn schrikt ons allemaal af. Maar