• No results found

Ontwaakt, de auteur is een socialist!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwaakt, de auteur is een socialist!"

Copied!
217
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Ontwaakt, de auteur is een socialist!

Een reconstructie van conflicterende ideologieën bij de ontwikkeling van een

onderwijsmethode

Masterscriptie

Begeleider: dhr. E.F.A.J. Ensink

Naam: Marie-Monique Willems

Studentnummer: S1313290

(2)

2 Inhoudsopgave

1. Inleiding……….……….. 6

2. Literatuur……….………...…. 8

2.1 Discourse analyse……….……...….. 8

2.1.1 Critical Discourse Analysis……….…….... 9

Norman Fairclough……….……. 10

2.1.2 Invloed van Halliday, Foucault en Bakhtin……….…… 11

Halliday’s Systemic Functional Linguistics……...……….. 12

Een sociale benadering van discourse door Foucault……. 12

Bakhtin’s taalfilosofie……… 13

2.2 Reproductie van ideologieën binnen groepen professionals………... 15

2.3 Context………... 17

2.3.1 Het begrip ‘context’………... 17

2.3.2 Contextmodellen………... 18

2.4 Ideologie en discourse kenmerken………... 20

2.4.1 Syntaxis………... 20 2.4.2 Semantiek……… 22 2.4.3 Schemata………. 25 2.4.4 Retorica………... 26 2.4.5 Overige……….... 27 2.4.6 Tenslotte……….. 27

2.5 Relatie ideologie en context……….. 27

(3)

3 Communicatieve rol……….…. 32 Professionele rol……….... 33 Sociale rol……….. 33 Affiliatie……….. 34 Lidmaatschap……… 34 Sociale anderen……….. 35 Sociale representaties………. 35 3. Methode………. 37 3.1 Onderzoeksvragen……… 37

3.1.1 Verwachtingen en hoofd- en deelvragen………... 37

3.1.2 Doel van het onderzoek………. 38

3.2 Dataverzameling……….. 38

3.2.1 Onderzoekscorpus………. 38

3.2.2 Interviews……….. 39

3.3 Analyseprocedure……… 40

3.3.1 Analyse van tekstniveaus en –structuren……….. 40

3.3.2 Analyse van context……….. 45

4. Resultaten………...… 47

4.1 Vragen aan de Geschiedenis 1986……….….. 47

4.1.1 Hoofdstuk 2, §A4 ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’……... 47

Syntaxis………... 47 Semantiek……… 51 Schemata………. 59 Retorica………... 63 Stemmen……….. 64 Conclusie………. 66

4.1.2 Hoofdstuk 3, §A5 Het gezin als hoeksteen……… 67

(4)

4

4.1.3 Hoofdstuk 6, §A1 De geboorte van een nieuw geloof en

§B1 Een tipje van de sluier……….. 84

Syntaxis………... 84 Semantiek……… 88 Schemata………. 96 Retorica………... 101 Stemmen……….. 102 Conclusie………. 106

4.2 Vragen aan de Geschiedenis 1996……… 107

4.2.1 Hoofdstuk 1, §3 Alle gezinnen lijken op elkaar………. 107

Syntaxis………... 107 Semantiek……… 110 Schemata………. 118 Retorica………... 120 Stemmen……….. 121 Conclusie………. 124

4.2.2 Hoofdstuk 2, §2 Ontwaakt, verworpenen der aarde…………... 125

Syntaxis………... 125 Semantiek……… 128 Schemata……….. 136 Retorica……….... 138 Stemmen……….. 139 Conclusie……….. 141

4.2.3 Hoofdstuk 6, §3 De islam, tweede godsdienst van Nederland... 141

(5)

5 Functie……….. 164 Intentie………... 164 Doel………... 164 Datum en tijd……… 165 Locatie………... 165 Omstandigheden………... 166 Relevante objecten……… 166 Communicatieve rol……….….... 167 Professionele rol……….. 168 Sociale rol……….... 169 Affiliatie……….... 169 Lidmaatschap………... 170 Sociale anderen……….... 171 Sociale representaties……… 171 5. Interpretatie……….. 172 6. Discussie………... 174 Bibliografie……….………. 176 Bijlagen

1. Interview Ronald Kuipers

2. Interview Anton van Hooff

3. Overige structuren

(6)

6 1.Inleiding

In dit onderzoek staan de teksten uit een onderwijsmethode van Wolters-Noordhoff

(tegenwoordig Noordhoff Uitgevers) centraal. Van de methode Vragen aan de Geschiedenis zijn verschillende edities uitgebracht waarvan hier de eerste en de laatste worden bekeken. De beide edities zijn uitgebracht in een voor de uitgeverijwereld roerig tijdperk; veranderingen in onderwijsland en toenemende concurrentie op de markt maakten aanpassingen in de methode noodzakelijk. Ook intern zijn er in de tien jaar tussen de eerste en laatste editie behoorlijk wat verschuivingen opgetreden. Door een conflict moest het oorspronkelijke auteursteam

plaatsmaken voor een bijna compleet nieuw team. De methode Vragen aan de Geschiedenis was in de jaren ’80 en ’90 dan ook het middelpunt van een heftige belangenstrijd en vormt daarom een ideaal onderzoeksterrein voor een (kritische) discourse analyse. In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre de belangenstrijd die tijdens de ontwikkeling werd gevoerd, haar weg heeft gevonden naar concreet tekstmateriaal in de eerste en laatste methode.

Wat is nu de meerwaarde van een dergelijk onderzoek? Om die vraag te beantwoorden, moeten we in eerste instantie kijken naar discourse analyse als onderzoeksterrein. Het primaire doel van discourse analytici is de relatie tussen tekst en de buitenwereld te

ontrafelen. Verschillende discourse analytici gaan ervan uit dat de omgeving waarin een tekst wordt geproduceerd rechtstreeks weerslag heeft op concrete tekststructuren. Wanneer de lezer zich bewust is van die relatie tussen tekst en context, zal hij een op het eerste gezicht

(7)

7

Aan de hand van concrete tekstelementen wordt gekeken of er sporen zijn terug te vinden van de conflicten die tijdens de productie speelden. De belangrijkste vraag die tijdens het

onderzoek wordt gesteld is in hoeverre in de verschillende edities van de methode elementen te vinden zijn van conflicterende ideologieën. Hiervoor wordt in de eerste plaats gekeken naar concrete tekstelementen en in de tweede plaats naar elementen uit de context. Een analyse van de tekst wordt dus aangevuld met een analyse van de omstandigheden waarin de methode is ontwikkeld. In het volgende hoofdstuk wordt uitgebreid stil gestaan bij discourse analyse als onderzoeksrichting en wordt de relatie tussen tekst en context nader gespecificeerd. Ook wordt in dit hoofdstuk duidelijk welke rol ideologieën bij de productie van discourse spelen. In hoofdstuk drie wordt de gekozen methode beschreven en verantwoord, met daarbij de theorie uit hoofdstuk twee in het achterhoofd. Vervolgens worden in de laatste twee

hoofdstukken de analyse en de resultaten beschreven en geïnterpreteerd. Tot slot worden in de discussie leemtes en valkuilen van het onderzoek benoemd.

Discourse analyse vormt de belangrijkste theoretische uitvalsbasis bij het onderzoek, omdat het handvaten biedt waarmee de belangen die op de achtergrond meespelen bij de

ontwikkeling van een tekst ontdekt kunnen worden in concrete tekstelementen. Op die manier kunnen zaken die bij de totstandkoming van een tekst een rol spelen, - zoals

machtsverhoudingen, tegengestelde belangen en sociale positie van de betrokkenen -, aan het licht komen en worden we ons als taalgebruikers meer bewust van de ideologische kleuring van een tekst. De verwachting is dan ook dat met een discourse analytische methode een reconstructie kan worden gegeven van de conflicterende ideologieën die bij de ontwikkeling van de eerste en laatste editie van Vragen aan de Geschiedenis meespeelden.

(8)

8 2. Literatuur

Als we willen weten in hoeverre een mogelijk ideologisch conflict binnen een uitgeverij tot uitdrukking komt en wordt gereproduceerd in een onderwijsmethode, kunnen we kiezen uit een breed scala aan theoretische kaders. Aangezien in dit onderzoek niet alleen wordt gekeken naar de tekst van Vragen aan de geschiedenis, maar ook naar de totstandkoming ervan, zal een tekstanalytisch kader alleen niet voldoende zijn. Om een compleet beeld van een methode te krijgen, zou een analyse van de tekst aangevuld moeten worden met een analyse van de context. Discourse analyse biedt hiervoor de mogelijkheid. Dit hoofdstuk behandelt daarom achtereenvolgens een aantal belangrijke invloeden en stromingen binnen discourse analyse, de wijze waarop ideologieën die in de context leven in discourse terecht kunnen komen en een discourse analytische aanpak om ideologische sporen uit linguïstische kenmerken te filteren.

2.1 Discourse Analyse

Discourse analyse biedt de mogelijkheid om een tekst zo compleet mogelijk te bestuderen; zij beperkt zich niet tot één aspect, maar neemt bij de bestudering zoveel mogelijk aspecten mee. Van Dijk (1997) heeft het in het bijzonder over de functionele aspecten van taal. Wie deze aspecten bestudeert, houdt zich bezig met de manier waarop taalgebruikers taal inzetten, wie die taalgebruikers zijn, waarom ze een bepaalde vorm van taal gebruiken en op welk moment. Het meenemen van deze aspecten bij de analyse van taal en tekst, valt binnen het

onderzoeksterrein van discourse analytici. Inzichten uit discourse analyse komen dus met name van pas wanneer ook de context en de achtergrond van een tekst onderwerpen van studie zijn, aangezien discourse analyse hier theorieën en methoden voor ontwikkelt.

Dat er verschillende aspecten bij de bestudering van discourse betrokken zijn, blijkt ook uit de theoretische beschrijving van de term ‘discourse’. Gewone taalgebruikers zien discourse vaak als een verzamelnaam voor taal en tekst, waarbij iedere uitingsvorm een vorm van discourse is. Zo is bij een telefoongesprek sprake van discourse, maar is ook een instructietekening op een Ikea-meubel een vorm van discourse. Voor discourse analytici is het dus niet gemakkelijk om het begrip helder te definiëren. Fairclough (1995) heeft het over language use imbricated

(9)

9

including the linguistic forms which appear in texts. Van Dijk (1997) houdt het simpeler, hij

noemt discourse eenvoudig talk and text in context. Hij voegt hier nog het binnen discourse analyse gehanteerde onderscheid tussen drie dimensies aan toe. Deze dimensies

corresponderen grofweg met de invalshoeken van waaruit discourse geanalyseerd kan worden. Als eerste dimensie van discourse onderscheiden discourse analytici simpelweg het ‘gebruiken van taal’; taal zoals zij daadwerkelijk in haar geschreven en gesproken vorm voorkomt. Wie naar deze dimensie kijkt, richt zich bijvoorbeeld op veranderingen in formele aspecten als morfologie of syntaxis van een bepaalde taal. Een tweede dimensie vormt de communicatieve functie die discourse heeft; via een communicatieve gebeurtenis worden opvattingen en ideeën overgebracht van spreker op hoorder, meestal in de context van een sociale gebeurtenis. De onderzoeker zal zich hierbij voornamelijk richten op de cognitieve processen die hiermee gepaard gaan, iets dat bijvoorbeeld interessant is bij de interpretatie van ambigue zinnen. Een derde dimensie van discourse wordt gevormd door het interactionele karakter van discourse; interactie is een activiteit die bij uitstek via taal tot stand komt en het actief vormgeven van interactie is daarom een belangrijke dimensie. Onderzoekers die deze dimensie bestuderen, concentreren zich vooral op het verband tussen discourse en diverse sociale variabelen als leeftijd, geslacht of subcultuur. Het samenvoegen van deze drie dimensies heeft dan ook belangrijke consequenties voor de bestudering van het object. Aan discourse analytici de taak om de relatie tussen taal-in-gebruik, communicatie en interactie te ontrafelen en dat verklaart meteen het multidisciplinaire karakter van het vak. Zo is taal-in-gebruik traditioneel het terrein van de linguïstiek, is het overbrengen van beliefs dat van de psychologie en is interactie dat van de sociale wetenschappen. De verschillende aspecten van discourse kunnen vanuit verschillende invalshoeken geanalyseerd worden, afhankelijk van de achtergrond van de onderzoeker. Om discourse optimaal te kunnen bestuderen is een

benadering wenselijk waarbij al haar dimensies worden meegenomen.

2.1.1 Critical Discourse Analysis

(10)

10

discourse proberen te ontrafelen actief aan de kaak. Theorievorming staat op die manier in dienst van het blootleggen en bekritiseren van een maatschappelijk probleem en is minder gericht op theorievorming op zichzelf. Van Dijk omschrijft discourse analytici dan ook als

theory-oriented en critical discourse analytici als issue-oriented. Aangezien in dit onderzoek

de impliciete aanname is dat een verschuiving van wetenschappelijke waarden naar

commerciële waarden een negatieve tendens is, kunnen methodes binnen CDA helpen om die tendens te beschrijven en te bekritiseren. Daarom wordt hieronder dieper ingegaan op één van de meest invloedrijke en productieve beoefenaars van CDA, Norman Fairclough. Het werk van Fairclough biedt, samen met het werk van Teun van Dijk dat in de volgende paragrafen nog uitgebreid aan bod komt, genoeg aanknopingspunten voor een kritische bestudering van onderwijsmethodes.

Norman Fairclough

Er zijn verschillende benaderingen binnen CDA die in doelen en uitgangspunten

overeenkomen, maar in concrete methode behoorlijk verschillen. In Fairclough’s Critical Discourse Analysis (CDA) wordt bij een tekstanalyse niet alleen een linguïstische analyse gegeven, maar ook een ‘interdiscursieve’ analyse, waarbij de samenhang van de tekst met andere discourses, genres en stijlen wordt bekeken. Fairclough wil een middenweg vinden tussen bestaande benaderingen; tekstanalyse in sociaal-wetenschappelijk onderzoek moet zich ook bezighouden met theoretische vraagstukken over het effect van discourse. Evenzo goed kunnen die sociale effecten alleen goed begrepen worden als de onderzoeker nauwkeurig in kaart brengt wat er precies gebeurt in een tekst (geschreven of gesproken).

(11)

11

de eerste drie pagina’s van het dagblad en deze op formele aspecten kunnen ‘scoren’. Als tweede oppert Fairclough te kijken naar wat hij de link tussen tekst en sociale praktijk noemt, namelijk de discursieve praktijk. Bij de analyse hiervan wordt gekeken naar de manier waarop deelnemers de tekst produceren en interpreteren. In deze dimensie komt ook interdiscursivity (de combinatie van genres en discourses in een tekst) aan bod, een concept dat een belangrijke plaats inneemt in Fairclough’s analytisch kader. Gekeken wordt dan naar de relatie tussen de discursieve gebeurtenis en de order of discourse (het totaal van discursieve handelingen binnen een instituut of organisatie en de relaties hiertussen). In het geval van de

krantenartikelen die de onderzoeker hierboven heeft verzameld, zal hij nu kunnen gaan kijken naar eerdere berichtgeving in de krant omtrent de Europese economie of de Europese politiek. Ook sociale en historische feiten worden in dit stadium meegenomen; eerdere gebeurtenissen worden in de tekst aangehaald en mogelijk verbonden met recente gebeurtenissen. Op

dezelfde wijze kunnen in één tekst ook verschillende discourses en genres gecombineerd worden. In een krantenartikel kunnen bijvoorbeeld de genres informatief, persuasief en entertainment naast elkaar voorkomen. De derde dimensie die Fairclough onderscheidt is de sociale praktijk. Op dit niveau worden verschillende sociale structuren waarin de tekst verschenen is onder de loep genomen. Zowel de institutionele context als de groep en de situatie zijn van invloed op discourse. Voor de onderzoeker naar berichtgeving over de eurocrisis zal in dit verband een recente overname van de krant door een Brit of een

teruglopend ledental onder white Anglosaxions interessant zijn. Bij de analyse van de sociale praktijk komen ook machtsverhoudingen en eventuele ideologieën om de hoek kijken;

volgens Fairclough dringen macht en ideologie door tot ieder niveau. Pogingen om controle te krijgen over de verschillende discoursedimensies in een specifiek veld kunnen op die manier gezien worden als pogingen om grip te krijgen op het totaal aan beschikbare discourse en haar onderlinge relaties.

2.1.2 Invloed van Halliday, Foucault en Bakhtin

De meeste moderne discourse analytici, waaronder Norman Fairclough en Teun van Dijk, zijn sterk beïnvloed door de theorieën van een aantal onderzoekers. Het werk van Michael

(12)

12 Halliday’s Systemic Functional Linguistics

Een bijzonder invloedrijke linguïstische theorie is de Systemic Functional Linguistics van Michael Halliday (Halliday, 1994). SFL houdt zich voornamelijk bezig met de relatie tussen taal en andere elementen in het sociale leven, waardoor een linguïstische analyse van tekst altijd gericht is op het sociale karakter hiervan. Dit houdt in dat de syntactische vorm van taal weliswaar wordt erkend, maar dat de functie van taal centraal staat. Analyse wordt uitgevoerd aan de hand van vier pijlers of strata: context, semantiek, lexico-grammatica en fonologie-grafologie. Binnen context wordt concreet gekeken naar de situatie waarin de communicatie plaatsvindt, de sociale rollen die de deelnemers hierbij vervullen en de wijze waarop

gecommuniceerd wordt. Binnen semantiek wordt de propositionele inhoud bestudeerd, maar ook de wijze waarop opvattingen tot uitdrukking worden gebracht en de wijze waarop de boodschap van de tekst wordt gestructureerd. Een lexico-grammatische analyse bestudeert de syntactische organisatie van woord tot uiting en een fonologische-grafologische analyse bestudeert de wijze waarop klanken en tekens de tekst karakter geven.

Centraal in Systemic Functional Linguistics is het concept van netwerken waarin voor ieder stratum alle beschikbare opties worden weergegeven. Dit is het beste voor te stellen als een boomdiagram met daarin de opties waaruit de taalgebruiker kan kiezen bij het formuleren van een uiting. Keuzes in het ene stratum hebben onmiddellijk gevolgen voor de andere 3 strata; wanneer in de context de optie ‘sollicitatiebrief’ is geactiveerd (tijdens het schrijven van een sollicitatiebrief), zal in het lexico-grammaticale stratum de keuze vallen op een andere

persoonsvorm dan bij een brief naar een goede vriend, -de taalgebruiker zal in het eerste geval kiezen voor de beleefdheidsvorm ‘u’ en in het tweede geval waarschijnlijk tutoyeren. Halliday gaat er dus vanuit dat wij in ons taalgebruik formele aspecten van taal (zoals structuur en lexicale keuzes) integreren met functionele aspecten van taal (de context met haar sociale dimensie). Die aandacht voor de samenhang tussen vorm en functie is iets wat we ook bij latere discourse analytici terugvinden.

Een sociale benadering van discourse door Foucault

(13)

13

een sociale activiteit. Hij richt zich dan ook niet zozeer op de betekenis van discourse, maar meer op de veranderingen die de discourse tot gevolg heeft (Foucault 1972). De in discourse geconstrueerde ‘entiteiten’ probeert hij op een neutrale manier te benaderen, waarbij hij wil breken met een traditionele kijk op discourse. Een Foucaultiaanse manier van discourse analyseren informeert als eerste naar het object of kennisveld dat in de discourse centraal staat, vervolgens naar de logica achter de terminologie waarmee de discourse wordt geconstrueerd, daarna naar de auteur of ontwerper van de discourse en tenslotte naar de doelen die middels de discourse gerealiseerd kunnen worden. Discourse analytici die zich laten beïnvloeden door Foucault beschouwen discourse dan ook als een activiteit die het individuele ontstijgt en wordt gebezigd door groepen in plaats van door individuen.

Bakhtin’s taalfilosofie

Iemand die naast Michel Foucault een belangrijke invloed heeft gehad op moderne (kritische) discourse analytici is de Sovjetdenker Mikhail Bakhtin. Deze intellectueel, die met zijn ideeën nogal eens in botsing kwam met de officiële Sovjetleer, heeft zich in een breed scala aan onderwerpen verdiept waarvan taalfilosofie er één was (in Gardiner, 1992). Bakhtin ging er vanuit dat linguïstische en culturele vrijheid een noodzakelijke voorwaarde was voor een democratische samenleving gebaseerd op gelijkheid. In de decennia dat Bakhtin zijn ideeën ontwikkelde, ruwweg de jaren ’20, ’30 en ’40 van de twintigste eeuw, bestond een dergelijke vrijheid niet en hij was er dan ook op uit om de officiële discourse en haar ideologieën te ontmantelen. Taal bestond voor Bakhtin niet uit een verzameling rechtlijnige relaties tussen woord en betekenis, - een gangbare, traditionele opvatting waarbij een woord rechtstreeks verwijst naar een object in de buitenwereld -, maar uit een sociaal samenspel waarin woorden hun betekenis krijgen door interactie. Betekenis is dan ook iets wat van buiten af aan een object wordt toegekend met als gevolg dat ieder woord een sociaal accent heeft.

(14)

14

conceptueel systeem van de luisteraar. Hierdoor komen nieuwe elementen in de discourse van de luisteraar terecht. De spreker moet zijn best doen om zichzelf begrijpelijk te maken in het onbekende conceptuele systeem van de luisteraar en laat een stukje van zijn eigen achtergrond achter in de discourse van de ander. Op die manier worden via een dialoog verschillende conceptuele systemen, gezichtspunten en accenten uitgewisseld en kunnen zelfs betekenissen uit andere talen hun intrede doen in discourse. Het tegenovergestelde is ook mogelijk; in een monoloog, zegt Bakhtin, wordt het bestaan van een ander met dezelfde rechten en

verantwoordelijkheden ontkend en wordt er niet van uitgegaan dat de ander een bewustzijn heeft waaruit ook maar iets kan voortkomen dat relevant is voor het eigen bewustzijn of dit zou kunnen veranderen. In een monologische tekst wordt slechts één visie of standpunt (‘stem’) verwoord, terwijl in een dialogische tekst meerdere stemmen in een nauwe relatie met elkaar staan. Een monologische passage zou er als volgt uit kunnen zien:

De druk om te presteren onder studenten is tegenwoordig enorm hoog. Studenten beconcurreren elkaar niet alleen in de collegebanken, -waar alleen de beste resultaten goed genoeg zijn-, maar ook in de strijd om de beste bijbaan. Immers, het opbouwen van een mooi cv begint al in je studententijd.

Een monologische tekst zit vol met aannames en laat geen optie open voor andere geluiden. Een paar aanpassingen in deze passage en er wordt meteen duidelijk wat onder dialogisch wordt verstaan.

“De druk om te presteren onder studenten kan tegenwoordig enorm hoog zijn”, vertelt derdejaars psychologiestudente Margriet. Studenten ‘beconcurreren’ elkaar niet alleen in de collegebanken, maar ook in de strijd om een relevante bijbaan. Tweedejaars bedrijfskundestudent Vincent ziet het echter niet zo somber in:

“Natuurlijk kun je al in je studententijd werken aan een goed cv, maar zelf ben ik daar nog niet zo mee bezig.” Als barmedewerker van zijn studentenvereniging probeert Vincent voorlopig nog “zoveel mogelijk te genieten”.

In een dialogische tekst is ruimte voor meerdere standpunten, worden standpunten als gelijkwaardig weergegeven en worden weergegeven visies bovendien rechtstreeks

toegeschreven aan de bron (in bovenstaande passage Margriet en Vincent) (Fairclough, 2003).

De idealistische Bakhtin stelt dat ‘communiceren’ hetzelfde is als ‘zijn’. Door een

(15)

15

te begrijpen, wordt recht gedaan aan het bewustzijn van de ander. Maar waar dialogische discourse wederzijds begrip en culturele en creatieve vrijheid tot gevolg heeft, daar wordt monologische discourse in een bepaalde cultuur of institutie vaak gebruikt vanwege haar dominerende kracht. Aangezien een bepaalde ideologie belangrijk kan zijn bij het in stand houden van een asymmetrische machtsverhouding, zal de dominante partij er alles aan doen haar discourse te ‘monologiseren’ en zo min mogelijk ruimte laten voor andere stemmen. Omdat taal van nature een dialogisch karakter heeft, is het nooit geheel mogelijk om die andere geluiden en andere betekenissen volledig uit een discourse te bannen. Bakhtin heeft het in dit verband dan ook over de ‘strijd om het teken’ (struggle over the sign, aldus Gardiner, 1992). Verschillende partijen zullen in dialogen met elkaar wedijveren om hun ideologische stempel op discourse te drukken. De waakzame houding van Bakhtin -waarbij hij zich bewust is van de competitie tussen dominantiezoekende partijen om discourse monologisch te maken-, geven zijn ideeën de kritische toon die latere discourse analytici in sterke mate heeft beïnvloed.

2.2 Reproductie van ideologieën binnen groepen professionals

Een keuze voor een discourse analyse van (de totstandkoming van) een onderwijsmethode wordt voorafgegaan door de gedachte dat een dergelijke analyse de juiste aanpak biedt om een aanname te toetsen. We gaan er dus vanuit dat in het onderzoeksmateriaal een of meerdere ideologieën leven die via een (hier kritische) discourse analyse boven tafel zullen komen. Maar is het eigenlijk wel terecht om aan te nemen dat er bij de institutionele productie van discourse bepaalde ideologieën meespelen?

Teun van Dijk is de onderzoeker bij uitstek om hier iets meer licht op te werpen. Hij

onderzoekt de manier waarop ideologieën in de maatschappij hun plek verwerven en worden gereproduceerd. Hij ziet discourse als een cruciaal element in dat reproductieproces, vanwege de belangrijke sociale functie die het heeft. Van Dijk heeft een aantal interessante ideeën over de draagkracht van ideologieën binnen bepaalde groepen en bij het individu en over de rol die ideologieën spelen binnen groepen professionals. Ook maakt Van Dijk duidelijk hoe een ideologie een wisselwerking heeft met discourse. Hieronder volgt een korte uiteenzetting.

(16)

16

groepen kunnen samengesteld zijn op basis van natuurlijke categorieën, iets dat het geval is bij een vrouwenbeweging of een belangenvereniging voor ouderen. Ook een groep waarvan de leden allemaal behoren tot dezelfde etnische minderheid is gebaseerd op zo’n natuurlijke categorie. De leden kunnen het niet helpen dat ze over dezelfde gemene deler beschikken en zijn onvrijwillig lid (zij besluiten natuurlijk wel vrijwillig om deel te nemen aan diverse groepsactiviteiten of zich in te zetten voor de gedeelde belangen). Een ander verhaal is het wanneer de groep niet is samengesteld op basis van natuurlijke categorieën, maar wanneer toetreding plaatsvindt op basis van duidelijke afgebakende criteria. Dit is het geval binnen verschillende groepen professionals, zoals artsen, journalisten of wetenschappers. Toetreding tot zulke groepen professionals is alleen mogelijk via allerlei formele eisen die als drempel dienen (examens, trainingen, specialisaties, et cetera). Door deze drempel hoog te houden, kan de (economische) waarde van de verleende service of expertise gegarandeerd blijven. De meeste groepen hanteren daarom het ideologisch principe dat het aantal mensen dat toegang krijgt tot exclusieve middelen zo klein mogelijk moet blijven. De specifieke ideologieën zijn voor iedere groep anders. Voor een groep professoren kan het een ideologisch principe zijn om de autonomie van universiteiten en wetenschappelijke vrijheid te verkrijgen of te

behouden, voor een groep journalisten om de vrijheid van pen te verkrijgen of te behouden en voor een groep managers om een bedrijf te kunnen runnen vanuit een winstoogmerk. De ideologie behartigt als het ware de groepsbelangen die gemoeid zijn bij de activiteiten. Deze bescherming van belangen maakt het voor de groep mogelijk om haar activiteiten succesvol voort te zetten (te reproduceren). De activiteiten van groepen professionals worden ook van binnenuit ‘bewaakt’ via verschillende ideologische waarden; activiteiten worden door andere groepsleden beoordeeld op bijvoorbeeld waarheid, betrouwbaarheid of eerlijkheid.

Ideologische principes vormen dus het fundament waarop reproductie van de

groepsactiviteiten kan plaatsvinden en dienen daarmee direct het belang van de groep.

Van Dijk noemt onderwijs, communicatie en discourse als beproefde middelen om ideologieën te ontwikkelen en door te geven. Een ideologie heeft dan de inzet van een

(17)

17

één oogopslag hoe die relatie in de praktijk gestalte krijgt. Een partij giet haar ideologisch gedachtengoed in een talige vorm, uitdrukkingen als ‘Wij staan voor gelijke kansen voor autochtoon en allochtoon’ of ‘Wij beschermen de rechten van het ongeboren leven’ maken duidelijk welke waarden de partij koestert. Overigens is het koesteren van een ideologie niet exclusief voorbehouden aan een groep; het individu eigent zich delen van het systeem van waarden en opvattingen toe om haar eigen kennis, visie en sociaal handelen te reguleren. Iemand zal ook wanneer hij zich niet formeel lieert aan een ideologische groep, toch bepaalde waarden en opvattingen van die groep kunnen overnemen. Bij een tekstanalyse waar gezocht wordt naar ideologieën, moet de onderzoeker die nauwe relatie tussen tekst en ideologie voor ogen houden. Een goede manier om dit te doen is door inzicht te verwerven in de belangen die gemoeid zijn met de discourse, de ideologische principes van de taalgebruiker(s) en de (al dan niet recente) verbondenheid met een bepaalde (ideologische) groep. Al deze aspecten vallen onder de context waarin een tekst wordt ontwikkeld en zijn daarom het onderzoeken waard.

2.3 Context

De schoolboeken die in dit onderzoek onder de loep worden genomen, worden zowel op tekst als context geanalyseerd. Bij het onderzoeken van de context wordt volledig gebruik gemaakt van een methode van Teun van Dijk. Aangezien Van Dijk een hele eigen visie heeft op de relatie tussen discourse en context, wordt in dit hoofdstuk uitgebreid stil gestaan bij zijn opvattingen. In het eerste gedeelte wordt kort besproken wat Van Dijk onder context verstaat en in het tweede gedeelte hoe hij de relatie tussen context en discourse ziet. Dit heeft directe gevolgen voor zijn methode van analyseren en daarmee ook voor de methode in dit

onderzoek.

2.3.1 Het begrip ‘context’

Ideologieën komen niet rechtstreeks in onze discourse terecht. Van Dijk (1998) onderscheidt net als andere discourse analytici nog een belangrijk tussenstation; de context. De context van een tekst, -we zouden kunnen zeggen ‘de omgeving van de tekst’-, is een samenspel van sociale elementen die voor de taalgebruiker relevant zijn en die in een model zijn

(18)

18

Context is the structured set of all properties of a social situation that are possibly relevant for the production, structures, interpretation and functions of text and talk.

Sociale situaties zijn bij uitstek terreinen waar ideologieën zich manifesteren; juist in alledaags sociaal contact, en dus ook in onze dagelijkse discourse, worden conflicten en machtsverhoudingen tot uitdrukking gebracht. Zaken waarmee een ideologisch belang gediend is, denk aan doelen, activiteiten, relaties en identiteit, worden zichtbaar in sociaal verkeer en hier ook door in stand gehouden. Ideologische controle betekent dus ook controle over de context. Wanneer die context nader gespecificeerd wordt, zullen we dus aanzienlijk meer te weten komen over de werking van sociale dominantie en haar onderliggende ideologieën. Sommige aspecten van de context zijn méér relevant dan anderen; iemands positie binnen een bedrijf of lidmaatschap van een obscuur kerkgenootschap is relevanter dan de kleur van iemands sokken of uit wat voor type beker hij zijn koffie drinkt tijdens een vergadering.

2.3.2 Contextmodellen

Van Dijk gaat er, in tegenstelling tot bijvoorbeeld pragmatici of gespreksanalytici, niet vanuit dat de relatie tussen discourse en context direct is. Niet de context zelf, maar het model dat de taalgebruiker heeft geconstrueerd van die context beïnvloedt de discourse. Dat betekent dus dat zo’n model subjectief is. Het model dat de individuele taalgebruiker heeft van de context, bepaalt hoe hij een communicatieve gebeurtenis ziet en interpreteert en waarin de voor hem op dat moment relevante elementen worden weergegeven. In de praktijk kan het dus

(19)

19

macht is, maar wordt dit pas belangrijk op het moment dat de betrokken partijen in een situatie hun contextmodellen hebben gebouwd rondom deze verschillen. Immers, een contextmodel bepaalt hoe deelnemers in een sociale situatie zichzelf en elkaar benaderen. Zonder een contextmodel zou ieder lid van een groep in een bepaalde situatie dan ook op precies dezelfde manier praten.

Contextmodellen hebben een aantal opvallende eigenschappen. Zo hebben ze een

hiërarchische structuur waarin verschillende categorieën van een sociale aangelegenheid zijn ondergebracht. Dit zijn categorieën die de taalgebruiker relevant acht voor de productie en perceptie van tekst en taal. Verder bezitten contextmodellen ook een evaluatieve component. Naast algemene kennis over de situatie en vrijwel alle pragmatische aspecten, bevat zo’n model dus ook nog meningen en opvattingen. Zo kan het voorkomen dat iemand een klachtenbrief verstuurt naar bijvoorbeeld zijn gasleverancier (vanuit de kennis dat dit de normale gang van zaken is bij het bedrijf), maar tegelijkertijd niet in het minst overtuigd is dat dit hem iets zal opleveren (vanuit de sterke mening dat grote bedrijven toch niet luisteren naar de kleine man).

Een contextmodel is in wezen een verbinding tussen sociale cognitie en discourse. Het verklaart hoe het kan dat een heersende ideologie via sociaal contact doorsijpelt in

persoonlijke kennis, opvattingen en uiteindelijk in onze discourse. De opvattingen en attitudes in een contextmodel zijn namelijk zowel gebaseerd op algemeen heersende opvattingen, ervaringen die we met anderen delen en persoonlijke kennis en opvattingen. Door die combinatie van persoonlijke en sociale aspecten vormt een contextmodel een brug tussen sociale macrostructuren (waar ideologieën onder vallen) en sociale microstructuren (zoals discourse). Zonder het concept van een contextmodel is het onmogelijk compleet te verklaren hoe ideologieën in alledaagse discourse terecht kunnen komen. Het concept vormt daarom een cruciale schakel in de theorie van Van Dijk en heeft rechtstreekse gevolgen voor zijn

methode. Van Dijk analyseert de context namelijk aan de hand van zestien dimensies waaruit een contextmodel is opgebouwd. Verderop in dit hoofdstuk worden die verschillende

(20)

20

2.4 Relatie ideologie en tekst

We hebben hierboven al gezien dat ideologieën discourse als het ware nodig hebben om te kunnen bestaan, iets dat te danken is aan het sociale aspect van discourse. Discourse kan gezien worden als een activiteit die de groep inzet om haar ideeën en visies vorm te geven en te kunnen reproduceren om zo de groepsbelangen te beschermen. In deze paragraaf wordt daarom gekeken op welke manier ideologische sporen te ontdekken zijn in de verschillende linguïstische niveaus die discourse bezit. Om de relatie tussen discourse en ideologie verder te specificeren, hebben Fairclough (1995) en Van Dijk (1998) voor verschillende tekstniveaus de structuren omschreven die het meest bestudeerd worden binnen discourse analysis en aangegeven hoe ideologieën zich daarin kunnen manifesteren. Afhankelijk van de

theoretische achtergrond van de onderzoeker zal per analyse de benadering verschillen. Zo zal een taalkundige zich vooral richten op grammaticale structuren en zal een pragmaticus de klemtoon leggen op speech acts of beleefdheid. Hieronder worden alleen de niveaus besproken die in het onderzoek worden meegenomen. Dat betekent dat graphics, geluid en morfologie achterwege worden gelaten (hoewel graphics en geluid zeker een rol kunnen spelen in bepaalde typen discourse).

2.4.1 Syntaxis

Het variëren in de volgorde en hiërarchie van clauses en zinnen is een belangrijke manier om niet alleen betekenisverschillen mee uit te drukken, maar ook onderliggende semantische en pragmatische functies. Volgorde en hiërarchie kunnen immers gebruikt worden om de nadruk te leggen op bepaalde betekenissen en door variatie hierin winnen bepaalde betekenissen aan belang en/of relevantie.

Door een actieve of juist passieve constructie of het al dan niet expliciet maken van het subject kunnen zaken als agency en verantwoordelijkheid worden uitgedrukt. Dit wordt goed duidelijk wanneer in onderstaande zin Rotterdamse vrouwen in een passieve constructie worden gezet:

1A: “De Rotterdamse vrouwen werden door drie Roemeense mannen gedwongen tot illegale prostitutie.”

(21)

21

Door de actieve rol van het subject in 1B wordt het subject benadrukt, in dit geval de drie Roemeense mannen met criminele aspiraties. Wanneer het subject uit zin 1 impliciet wordt gehouden ontstaat weer een ander effect:

1A: “De Rotterdamse vrouwen werden door drie Roemeense mannen gedwongen tot illegale prostitutie.”

1C: “De Rotterdamse vrouwen werden gedwongen tot illegale prostitutie.”

In zin 1C zien we nu dat niet de daders de nadruk krijgen, maar dat door vooropplaatsing ‘de Rotterdamse vrouwen’ gethematiseerd worden. De verantwoordelijke partij, -waarvan bij de schrijver bekend is dat het om drie Roemeense mannen gaat-, wordt nu niet geëxpliciteerd en de verantwoordelijkheid wordt op deze manier verzwegen. Het verzwijgen van betrokkenheid kan berusten op een ideologische overtuiging.

De structuur van zinnen kan ook wijzen op bijvoorbeeld een implicatie of presuppositie. Hieruit kan opgemaakt worden wat de lezer geacht wordt te weten en daar ligt meteen de belangrijkste ideologische functie; door te ‘spelen’ met clauses kan de schrijver informatie naar voren schuiven of juist verborgen houden. Een kenmerk van implicaties en

presupposities is de presentatie van een gegeven als een feit en niet als een waarschijnlijkheid (Fairclough, 1997). De volgende zinnen maken dit duidelijk:

2: ‘Ik snap toch niet wat Patrick zo leuk vindt aan z’n baan in de administratie!’

De presuppositie in deze zin is:

- Patrick werkt als administratief medewerker, omdat hij dat leuk vindt

Dat Patrick ook andere redenen kan hebben om zijn administratieve baan te behouden, wordt niet genoemd. Andere opties zouden kunnen zijn:

- Patrick werkt als administratief medewerker, omdat dit goed aansluit bij zijn

opleiding

- Patrick werkt als administratief medewerker, omdat hem dit verzekert van een vast

inkomen

(22)

22

overtuiging. De schrijver die zich hier bewust van is, kan manipuleren met de inhoud van presupposities en implicaties om zo de lezer die ideologische gevolgtrekking te laten maken.

Een andere ideologisch handige ingreep om de daden van de eigen groep of de outgroup te benadrukken of te verdoezelen, is het variëren met pronomina. Variaties hierin kunnen een belangrijke ideologische functie vervullen en sociale relaties, status en macht kunnen hiermee tot uitdrukking worden gebracht en gemanipuleerd. Een typisch voorbeeld hiervan is

polarisatie tussen verschillende groepen via het bekende ‘wij’ en ‘zij’, een schoolvoorbeeld van hoe groepsidentiteit, identificatie en ideologie met elkaar verweven zijn.

Kortom, de specifieke keuzes die gemaakt worden uit het totale aanbod van mogelijke lexicale en syntactische opties zijn het gevolg van de wijze waarop de spreker of schrijver de context interpreteert. Aangezien ideologieën zich schuilhouden in een subjectief model van die context (zie paragraaf 2.3), is lexicale en syntactische variatie dus een functie van individuele interpretatie.

2.4.2 Semantiek

Op het semantisch niveau van de tekst worden niet langer de oppervlaktestructuren

geanalyseerd, maar juist de dieptestructuren die voorbij het zichtbare liggen. De betekenis van een woord of uitdrukking is immers geen onveranderlijke eigenschap, maar juist iets dat door taalgebruikers zelf bij de productie en interpretatie van discourse wordt toegekend. Net als bij syntactische structuren worden ook bij semantische structuren relevante onderdelen uit een individueel model van de situatie geselecteerd; kennis, informatie en opvattingen worden vervolgens omgezet naar verbale betekenissen (Van Dijk, 1998). De opvattingen en ideeën die er in contextmodellen huizen, spelen zoals gezegd een belangrijke rol bij

betekenistoekenning en deze opvattingen kunnen een ideologische basis hebben. In

(23)

23

Betekenistoekenning op basis van een ideologische ondergrond kan ideologische sporen nalaten in verbale uitingen. Overigens hangt het net als bij andere tekststructuren af van de hoek van waaruit de onderzoeker het begrip ‘betekenis’ benadert. Gaat het om de betekenis van een woord, de betekenis van een uiting, de sociaal-culturele betekenis of om de betekenis die de lezer of de schrijver zelf geeft aan het tekstelement? Bij een analyse op semantisch niveau kan op een aantal punten worden gelet.

Als eerste aandachtspunt noemt Van Dijk (1998) lexicale keuzes. Het onder de loep nemen van variaties in het lexicon is een handige methode om ideologische effecten bloot te leggen. Deze variaties worden namelijk bepaald en beperkt door de context en daarmee door

ideologische principes in een contextmodel. Bij de analyse van het lexicon is het van belang om stil te staan bij de verschillende implicaties die woorden kunnen hebben. Eén en hetzelfde woord heeft vaak meerdere implicaties die weer elk een eigen ideologische betekenis hebben. Door een woord te vervangen door een ander woord, kan in één oogopslag duidelijk worden welke semantische en ideologische effecten het woord teweeg heeft gebracht. Een bekend voorbeeld hiervan is het onderscheid tussen ‘vrijheidsstrijders’ en ‘terroristen’. Eenzelfde groep mensen kan vanuit de ene ideologie worden neergezet als voorvechters van vrijheid en door een andere ideologie juist als een bedreiging voor de vrijheid. Woordkeuze wordt in dat geval indirect –want via een contextmodel- bepaald door ideologische principes.

Ook op propositioneel niveau geldt dat er ideologische effecten kunnen optreden als gevolg van de sturing vanuit contextmodellen. Door de interne structuur van proposities krijgen zinnen en clauses een betekenis. Wanneer er nu verschillen zijn in de semantische rollen die de betrokkenen vervullen dan is dit een reflectie van de rollen waarmee de betrokkenen geassocieerd worden in het contextmodel van de taalgebruiker. Immers, de taalgebruiker kan met zijn of haar kennis, ervaringen en meningen in een bepaalde situatie een betrokken partij als dader neerzetten, terwijl een andere gebruiker vanuit zijn of haar contextmodel diezelfde betrokken partij als slachtoffer neerzet. Zo worden percepties van de werkelijkheid direct omgezet in propositionele structuren, die allemaal een verschillende betekenis kunnen uitdrukken. Variaties in de interne structuur van proposities (zoals actief, passief,

(24)

24

Een derde aandachtspunt waar betekenissen van belang zijn, is dat van lokale en globale coherentie. Een tekst bestaat uit opeenvolgingen van zinnen (of proposities) die aan een paar coherentiecondities kunnen voldoen. Zo kan de samenhang conditioneel zijn en de relatie tussen de feiten in de zinnen betreffen. Coherentie kan ook functioneel zijn en betrekking hebben op de relatie tussen proposities, denk hierbij aan een uitleg, generalisatie of contrast. Stel dat taalgebruikers een bepaalde gebeurtenis zien als de oorzaak van een andere

gebeurtenis, dan is dat te zien in de coherentie. Coherentie is namelijk eveneens gebaseerd op de interpretatie van gebeurtenissen in een contextmodel en kan dus ideologisch beïnvloed zijn. Voor globale coherentie geldt ruwweg hetzelfde als voor lokale; coherentie wordt weergegeven door topicaliteit en semantische macrostructuren en hierin zien we terug welk informatie de taalgebruiker het belangrijkst vindt. Coherentierelaties kunnen linguïstisch gemarkeerd worden, maar dit is geen voorwaarde. Een coherente representatie van een tekst hoeft verder niet te betekenen dat er gerefereerd wordt aan expliciete informatie; er kan ook gerefereerd worden aan informatie buiten de tekst op het niveau van wereldkennis (Sanders, Spooren en Visser, 1994). Laten we op lokaal niveau eens kijken naar een zin waarbij dezelfde clauses op een verschillende manier met elkaar verbonden worden:

3A: ‘Baukje heeft Nederlands Recht gestudeerd en zorgt nu voor de kinderen’.

3B: ‘Baukje heeft Nederlands Recht gestudeerd, maar zorgt nu voor de kinderen’.

In 3A bestaat de coherentie tussen de clauses uit een additieve relatie (X en Y). In 3B is die coherentierelatie contrastief (X, maar Y). De (fictieve) auteur van de eerste zin ziet de tweede clause als een aanvulling op de eerste, terwijl de auteur van de tweede zin, -blijkens de contrastieve coherentierelatie-, de beide clauses als tegengesteld opvat. We zouden hieruit kunnen afleiden dat ‘hoogopgeleid’ en ‘huismoeder’ in het contextmodel van de tweede auteur twee tegengestelde concepten zijn en dat hij het standpunt heeft ingenomen dat hoogopgeleide vrouwen meestal niet fulltime voor de kinderen zorgen.

Van Dijk (1998) noemt als laatste semantisch aandachtspunt een aantal mogelijke relaties tussen proposities, te weten implicaties, presupposities en entailments. Op syntactisch niveau kan dan gelet worden op een aantal oppervlaktekenmerken, terwijl bij een analyse op

(25)

25

het geval is, kunnen bepaalde sociale of politieke feiten verdoezeld worden. Tegelijkertijd kan informatie via een entailment (een logische gevolgtrekking) juist extra nadruk krijgen,

waardoor negatieve eigenschappen van de outgroup of positieve eigenschappen van de eigen groep extra nadruk krijgen. Een soortgelijk effect heeft het weglaten van details of het uitvoerig omschrijven van details. Kortom, het impliciet laten of expliciet maken van

informatie (in verschillende mate van gedetailleerdheid) is een handige ideologische ‘truc’ om zaken onder de aandacht te brengen of te verstoppen.

2.4.3 Schemata

Een tekst is in de meeste gevallen opgebouwd uit een aantal conventionele categorieën. Gebruikelijke categorieën zijn bijvoorbeeld de inleiding of conclusie. De volgorde en hiërarchie van die categorieën worden bepaald door de schematische structuur van een tekst. Zo is de structuur van een betoog vaak ‘inleiding-standpunt-argument 1-argument 2-

argument 3-conclusie’ en die van een wetenschappelijke paper ‘inleiding-literatuur-methode-resultaten-discussie-conclusie’. Net als andere tekststructuren kunnen ook schematische structuren gebruikt worden om belang of relevantie te onderstrepen. De reclamewereld maakt handig gebruik van deze wetenschap, zoals zal blijken uit de volgende twee voorbeelden. De eerste tekst is een reclametekst met een ‘klassieke’ reclamestructuur; een positieve eigenschap van het product wordt in de kop genoemd en in de tekst daaronder wordt uitgelegd waarom:

{kop} ‘Becel helpt bij het behoud van een goede bloeddoorstroming.’

{midden} ‘Becel bevat Omega’s 3&6 die bijdragen aan de doorstroming van het bloed, omdat ze helpen het cholesterolniveau gezond te houden. Dat betekent dat de keuze voor Becel als onderdeel van een gezonde levensstijl kan helpen om zo lang mogelijk van het leven te blijven genieten.’

{conclusie} ‘En daarom heeft Becel nu 30% meer Omega 3.’

In de tweede reclametekst hebben de makers ervoor gekozen om de schematische structuur over te nemen van teksten die in de onmiddellijke omgeving van de reclametekst liggen. De tekst heeft de structuur van informatieve artikelen, zoals die in de rest van het tijdschrift veel voorkomen. In een bekend damesblad stond een reclametekst met de volgende structuur:

(26)

26

{inleiding} ‘Vroeg of laat krijgt iedere vrouw ermee te maken: de menopauze. Opvliegers, gewichtstoename en een extreem droge huid zijn veel voorkomende en

onaangename gevolgen. Maar, goed nieuws: er is wat aan te doen.’

{midden} Erkenning probleem

Uitleg probleem

Benoemen specifiek ongemak

{conclusie} Oplossing specifiek ongemak (in vorm van aangeboden product)

{aanvulling} ‘Ernstige vermoeidheid, slaapproblemen of angstgevoelens? Het hoeft niet, maar soms wordt een depressie toegeschreven aan de menopauze. Deskundige ondersteuning, zoals van een psycholoog of arts, kan helpen om de klachten te verminderen.’

{kader } Vijf symptomen van probleem waar product gedeeltelijk oplossing voor biedt

Een tekst als hierboven bevat de schematische structuur van een informatieve tekst. Allicht hopen de makers dat de lezeressen op basis van de informatieve vorm ook een informatieve waarde toekennen aan de inhoud en zo te verleiden zijn tot aandachtig lezen. Door de formele kenmerken van een informatief artikel over te nemen in een reclametekst, ontstaat in ieder geval de verwachting dat de inhoud van de tekst ook informatief is. De schematische structuur van een tekst is afhankelijk van het contextmodel van de taalgebruiker; in bovenstaande tekst zal het doel (dat onderdeel is van de context) zijn om de lezer te overtuigen het product te kopen. Door de tekst zo in te richten dat de lezer niet meteen doorheeft dat het om een reclametekst gaat, heeft de tekstschrijver de eerste slag al gewonnen.

2.4.4 Retorica

(27)

27

in de door Geert Wilders gevreesde ‘tsunami aan moslims’. De negatieve eigenschap van een tsunami, namelijk een niet te stoppen golf met desastreuze gevolgen, wordt hier overgedragen op een groep gelovigen. De taalgebruiker kan ook van een vergelijking gebruik maken om de schuldvraag binnen de groep te ontwijken of van ironie om een negatieve uitlating aan het wankelen te brengen. Al deze ingrepen dienen het eigen belang en zijn dus belangrijke middelen tot ideologische manipulatie.

2.4.5 Overige

Naast bovengenoemde structuren zijn er nog een aantal niveaus die Van Dijk wel bespreekt, maar die in dit onderzoek niet veel aandacht zullen krijgen. Zo kunnen we in speech acts sporen terugvinden van de relatie tussen gesprekspartners en van verschillende

contextdimensies als tijd en locatie; allemaal elementen die ideologisch beïnvloed kunnen zijn. Ook de interactiestrategieën waar gesprekspartners zich van bedienen kunnen een ideologische basis hebben. Interactionele controle, waarbij de sociale positie van de deelnemers actief wordt geconstrueerd, wordt door de context bepaald en kan dus door ideologieën worden gedomineerd. Speech acts en interactie zijn niet in dit onderzoek opgenomen, omdat de discourse hier uit geschreven teksten bestaat.

2.4.6 Tenslotte

Uit bovenstaande mag duidelijk zijn dat ideologieën zich in uiteenlopende tekststructuren manifesteren. Bij een discourse analyse is een analyse van tekstniveaus alleen echter

onvoldoende. Het is al een paar keer aangestipt hoe groot de invloed van de context, - zoals opgeslagen in een contexmodel-, op concrete tekstkenmerken is. In de volgende paragraaf wordt daarom stilgestaan bij de manier waarop ideologieën de verschillende aspecten van de context kunnen beïnvloeden.

2.5 Relatie ideologie en context

(28)

28

Van Dijk (1998) onderscheidt een zestiental aspecten waaruit de taalgebruiker een contextmodel opbouwt in een bepaalde situatie. Al deze contextdimensies kunnen op een bepaald moment relevant zijn, maar het verschilt per persoon welke dimensies worden meegenomen in een contextmodel en dus daadwerkelijk de discourse kunnen bepalen. Discourse wordt dan ook niet door de aspecten zelf beïnvloed, maar door het model dat de gebruiker hierover opbouwt. Een contextmodel kan gebaseerd zijn op de volgende

situationele aspecten.

Domein

Communicatie is meestal gebonden aan een bepaald sociaal of institutioneel gebied of domein. Zo vinden we juridisch taalgebruik in de rechtspraak, politiek taalgebruik in de politiek en schools taalgebruik in het onderwijs. Kennis van dat domein is dus een contextueel aspect waar taalgebruikers zich op oriënteren tijdens een communicatieve gebeurtenis,

bijvoorbeeld door gebruik te maken van vakjargon. Een domein kan ideologisch getint zijn, zo bewegen groepen professionals zich in een bepaald domein en kunnen er in die groepen weer ideologieën heersen. Een groep waar een ideologie leeft kan in haar eigen domein dus haar identiteit bepalen, activiteiten organiseren, doelen realiseren, contacten onderhouden met relevante andere groepen en macht blijven uitoefenen. Een ideologisch domein is dus een gebied waar dominantie, strijd en uiteenlopende belangen hoogtij vieren. Een groep zal haar domein ideologisch beschermen door geen bemoeienis van andere groepen te accepteren; zo accepteert de ideologie van de vrije markt meestal geen bemoeienis van de overheid en heerst binnen de wetenschap de ideologie dat professoren hun onderzoek en onderwijs in vrijheid moeten kunnen uitoefenen. Verschillende aspecten van discourse geven blijk van ideologisch denken in een domein.

Genre

(29)

29

onderwerpkeuze). Wanneer ideologieën in een bepaald genre worden gereproduceerd, is het dus essentieel om bij het analyseren van dit reproductieproces te kijken naar de teksten an sich en tegelijkertijd ook alle relevante aspecten van de context te bestuderen.

Functie

De verschillende genres die in een domein kunnen voorkomen, hebben allemaal een bepaalde functie. Zo fungeren schoolboekteksten in het onderwijs als middel om kennis over te dragen, fungeert een debat in de politiek als middel om tot besluitvorming te komen en is een

reclameboodschap in het bedrijfsleven een middel om extra omzet te genereren.

Taalgebruikers houden in hun communicatie, bij het tot stand komen van hun discourse, rekening met die functies en zullen hun taal en tekst hier bij aanpassen. Dit heeft uiteraard zijn weerslag op uiteenlopende aspecten van discourse en de interpretatie hiervan. Leden van een bepaalde groep of stroming kunnen ook een ideologische lading geven aan hun discourse. Zo zal een wetenschapper zijn onderzoeken zien als het ‘vaststellen van de waarheid’ en een rechter zijn uitspraak als het ‘doen van recht’. Dat betekent dus dat genres ook immorele ideologische functies kunnen hebben, iets dat bijvoorbeeld het geval is bij Noord-Koreaanse propaganda waar een onjuiste stand van zaken wordt voorgespiegeld om het volk in toom te houden.

Intentie

Taalgebruikers hebben een bepaalde intentie wanneer ze betrokken zijn bij een

(30)

30

In de conversatieanalyse wordt het concept van intenties vaak afgedaan als zijnde te

persoonlijk om sociale relevantie te hebben, tenzij intenties expliciet in discourse aanwezig zijn. Volgens Van Dijk spelen intenties juist een cruciale rol in de sociale context, omdat sociaal handelen noodzakelijkerwijs vooraf gegaan wordt door een intentie. Ook voor de ontvanger is de intentie van de spreker relevant; wanneer die intentie niet expliciet aanwezig is zal hij er naar gissen of naar vragen. De ideeën over de intenties van de spreker beïnvloeden vervolgens wat de ontvanger wel of juist niet zal zeggen. Ook wanneer de spreker bepaalde zaken achterwege laat zal de ontvanger er vanuit gaan dat hij dit met opzet doet. Intentie van de spreker is dus net als de interpretatie van de ontvanger een mentale activiteit die een grote rol speelt in sociale interactie.

Op het eerste oog lijkt het onmogelijk dat intenties een ideologische functie kunnen hebben, aangezien ze strikt persoonlijk zijn. Toch bereiken ideologieën verschillende structuren van discourse via intenties; discourse is immers een (talige) handeling en een handeling wordt vooraf gegaan door een intentie. Leden van een ideologische groep plannen hun activiteiten, waarbij zij zich laten leiden door hun eigen normen- en waardenstelsel, een specifieke positie innemen ten aanzien van de outgroup en waarbij zij gebruik zullen maken van specifieke sociale bronnen. Toch wordt niet ieder ideologisch gekleurd stukje discourse vooraf gegaan door een intentie. Met name oppervlaktestructuren, zoals intonatie, syntactische structuur van zinsdelen of semantische dimensies, kunnen het gevolg zijn van automatisme. Niet ieder onderdeel van de context hoeft dus een gevolg te zijn van een bepaalde intentie.

Doel

(31)

31

implicaties. Zo is manipulatie bij uitstek een vorm van discourse waarbij de taalhandeling een functie heeft die bij de ontvanger het werkelijke doel maskeert.

Datum en tijd

Discourse is net als andere gebeurtenissen tijdsgebonden. In gesproken discourse, zoals toespraken of debatten, is er sprake van een begin- en eindtijd en bij (de productie van) geschreven discourse worden vaak deadlines gehanteerd. De hoeveelheid tijd die iemand toegewezen krijgt om te spreken of te schrijven kan een gevolg zijn van heersende

machtsrelaties, waardoor de beschikbare tijd ongelijk wordt verdeeld. Dit kan gebaseerd zijn op ideologische overtuigingen, met als gevolg dat iemand van buiten de heersende groep minder tijdsruimte krijgt om zijn ideeën en opvattingen te verwoorden (discourse te creëren).

Locatie

Communicatieve gebeurtenissen kunnen natuurlijk op iedere denkbare locatie plaatsvinden, maar bij geïnstitutionaliseerde communicatie zijn er vaak vaste locaties waar nauwelijks van wordt afgeweken. Zo vindt een college meestal plaats in een collegezaal of praktijkruimte en wordt een arts-patiënt gesprek meestal gehouden in de kamer van de arts. Bij het bepalen van de locatie geldt vaak dat degene die de macht heeft ook de plaats van communicatie vaststelt, of het nou gaat om een sollicitatiegesprek of een interview tussen een journalist en politicus. Het bepalen van de locatie kan dus blijk geven van een bepaalde macht en wordt ideologisch relevant wanneer er door de dominante partij misbruik van wordt gemaakt.

Omstandigheden

Discourse is afhankelijk van bepaalde sociale condities (omstandigheden) om te kunnen slagen. Zoals in een boek hoofdstuk 3 alleen kan bestaan wanneer het vooraf gegaan wordt door hoofdstuk 1 en 2, zo kan een vergadering pas beginnen wanneer er voldoende

(32)

32 Relevante objecten

Wanneer bij een discourse analyse ook de context geanalyseerd wordt, is het niet overbodig om ook naar de objecten uit die context te kijken. Met name in een geïnstitutionaliseerde context kunnen objecten zeker een rol van betekenis spelen. Een hamer tijdens een

vergadering signaleert de opening en aan een witte jas en een stethoscoop kan een arts worden herkend. Zulke objecten hebben nogal eens een symbolische functie, omdat ze iemands positie indiceren. Van die sociale en symbolische betekenis is het een kleine stap naar een ideologische betekenis; bepaalde objecten kunnen duiden op een hiërarchische relatie tussen betrokken partijen. Zo wordt in Nederland door bepaalde groepen met extreemrechtse ideeën nogal eens kleding van het merk Lonsdale gedragen. Een eenvoudige zwarte trui met op het oog willekeurige letters kreeg een ideologische lading door de betekenis die er door de groep aan werd gegeven, namelijk een verwijzing naar Hitler’s NSDAP. Kortom, objecten kunnen door hun sociale en symbolische functie ideologisch relevant worden en daarmee een rol in de context gaan spelen.

Communicatieve rol

In een alledaags gesprek kunnen gesprekspartners meerdere communicatieve rollen vervullen. Iemand begint een gesprek als spreker of luisteraar, maar is meteen na de beurtwisseling luisteraar of spreker. De relatie tussen persoon en communicatieve rol is dan duidelijk; de spreker wordt verantwoordelijk gehouden voor zijn eigen woorden en de luisteraar is degene tot wie de spreker zich richt.

In moderne professionele discourse is die structuur een stuk complexer. De verschillende communicatieve rollen die bijvoorbeeld secretaresses, tekstschrijvers, nieuwslezers en presentatoren vervullen dragen bij aan die complexiteit. De tekst die een nieuwslezer

voorleest, wordt meestal niet door de persoon zelf geschreven en de secretaresse die notuleert bij een vergadering wordt maar zelden direct aangesproken terwijl zij toch geacht wordt aandachtig te luisteren.

(33)

33 Professionele rol

Wanneer de rol die iemand binnen de discourse inneemt gebaseerd is op iemands maatschappelijke of wettige positie, spreken we van een professionele rol. Aan die

professionele rol is vaak ook een specifiek discourse genre verbonden. Een arts kan alleen een arts-patiënt gesprek voeren wanneer hij in functie is; zodra hij een patiënt in de supermarkt tegenkomt en een gesprekje aanknoopt is het geen arts-patiënt gesprek meer.

De categorie professionele rol is net als andere categorieën alleen relevant als er directe gevolgen zijn voor diverse discourse structuren. Een aan de discourse deelnemende partij kan dus vanuit een communicatieve rol spreken, schrijven, luisteren of lezen en vanuit een

professionele rol (als dokter, rechter of professor) het gespreksonderwerp, het type speech act, stijl, genre en uiteenlopende interactionele kenmerken bepalen. Iemands professionele rol is dus één van de kenmerken uit de context die mogelijk een systematisch verband hebben met discourse structuren. Wanneer een deelnemende partij vanuit die professionele rol de

discourse domineert, kunnen ideologieën door zulke structuren hun weg vinden naar tekst en taal.

Sociale rol

De sociale rol die iemand inneemt staat los van iemands communicatieve of professionele rol. Zoals een communicatieve rol gebaseerd is op de bijdrage aan het gesprek en een

professionele rol op maatschappelijke en wettige functie, zo is een sociale rol gebaseerd op de sociale verhoudingen tussen betrokken partijen. Iemands sociale rol komt niet alleen tot uiting in discourse, maar is in vrijwel iedere handeling relevant.

Sociale rol zien we in discourse vaak terug in de vorm van aanspreekvormen,

(34)

34 Affiliatie

Discourse deelnemers spreken of schrijven vanuit hun professionele rol vaak niet namens zichzelf, maar namens de organisatie of het bedrijf waar zij voor werken. De plek die zij op dat moment innemen, zou in principe ook ingenomen kunnen worden door iemand anders uit de organisatie. Professionals vertegenwoordigen in hun communicatie het instituut waaraan zij verbonden zijn en spreken of schrijven niet meer op persoonlijke titel.

De mate waarin sprekende of schrijvende professionals geaffilieerd zijn aan hun bedrijf of organisatie, verschilt per domein. Een Tweede Kamerlid zal in zijn talig handelen optreden als vertegenwoordiger van zijn partij en meer rekening houden met haar gedachtegoed dan een chirurg zich tijdens een operatie oriënteert op de visie van het ziekenhuis waar hij voor werkt.

Op het moment dat professionals tijdens een communicatieve gebeurtenis spreken namens hun organisatie, vertegenwoordigen zij het gedachtegoed van die organisatie. Institutionele ideologieën worden hierdoor een onderdeel van de context. Er wordt van professionals verwacht dat zij de belangen van het bedrijf behartigen. Dit houdt in dat in hun discourse bepaalde ideologische elementen zal hebben, aangezien het hun taak is om vanuit die bedrijfsideologie te communiceren. Hoe autoritairder een ideologie is, hoe minder ruimte er dus ook voor de professionals is voor eigen inbreng.

Lidmaatschap

Leden van een groep kunnen aangesproken worden op of spreken namens de sociale categorie of groep waar zij toe behoren. ‘Groepsleden’ worden door anderen ook herkend als behorende tot een specifieke groep en ook in de communicatie als dusdanig behandeld. Dit uit zich natuurlijk in verschillende discourse kenmerken, zoals intonatie, onderwerpkeuze en

vocabulaire. Behoren tot een bepaalde sociale groep is dus een relevant element uit de context van discourse, omdat het bekende ‘hokje’ waarin iemand geplaatst kan worden directe

(35)

35

discourse vinden. Vanzelfsprekend speelt lidmaatschap van een sociale groep in een

subjectieve constructie van de context een flexibele rol. Zo zal iemands seksuele geaardheid in de context van een lid van het COC een andere rol spelen dan in de context van een lid van een gereformeerde gemeente. Lidmaatschap van een sociale groep is dus een flexibel

contextueel element en daarmee zijn ook de ideologische implicaties flexibel.

Sociale anderen

Een belangrijke contextcategorie is de sociale groep die niet deelneemt aan een discourse, maar hier indirect wel bij betrokken is omdat zij het onderwerp van gesprek is. In een gesprek of een tekst wordt aan deze groepsleden gerefereerd, zonder dat zij deel uit maken van de onmiddellijke context. Wanneer er binnen een vrouwenbeweging gepraat wordt over mannen, is de sociale groep van mannen de groep waaraan in het gesprek aan wordt gerefereerd. Door de binnen een vrouwenbeweging dominerende ideologie vormt deze specifieke sociale groep de outgroup waarop zij hun ideologieën projecteren. Ondanks dat mannen dus niet aanwezig zijn bij de communicatieve gebeurtenis, spelen zij als referenten wel terdege een rol in de discourse. Leden van de outgroup kunnen dus betrokken zijn bij een communicatieve gebeurtenis, zonder dat zij lijfelijk aanwezig zijn. Zij zijn indirect, via de dominante ideologie, onderdeel van de discourse.

Sociale representaties

(36)

36

kennis en ervaring (een vrouwelijke collega die het bedrijf aan de rand van een faillissement heeft geduwd). In de sociale situatie van een barbecue heeft deze taalgebruiker de relevante mentale aspecten geselecteerd en onderdeel gemaakt van zijn contextmodel. Vanuit dit contextmodel komt het in discourse terecht en horen we hoe de man zich negatief uitlaat over de nieuwe burgemeester. Deze beïnvloeding van mentale aspecten op contextmodellen komen in zowel alledaagse als institutionele discourse voor en ze zijn cruciaal in communicatie. Persoonlijke aspecten zijn daarom net zo relevant in een contextanalyse als algemene sociale categorieën, zeker ook omdat ze via discourse ook weer in het contextmodel van andere taalgebruikers terechtkomen. De sociale representaties die in de mentale concepten van de taalgebruiker liggen opgeslagen leveren dan ook een belangrijke bijdrage aan de ideologische kleuring van een communicatieve gebeurtenis.

Tenslotte

De slotsom van deze beschrijving van relevante contextcategorieën luidt dat ideologieën in principe in ieder aspect van de verschillende categorieën hun invloed kunnen uitoefenen. Ieder aspect van de context waarin discourse geproduceerd wordt is daarmee relevant, wil men een kritische analyse van discourse grondig uitvoeren. De relatie tussen ideologie en discourse kan dan ook ontzettend complex zijn; taalgebruikers kunnen in een gesprek open en bloot hun lidmaatschap van een bepaalde groep met bijbehorende ideologie tonen, maar kunnen zich er ook van bewust zijn dat dit niet goed is voor hun imago. In het eerste geval ziet het contextmodel van de taalgebruiker er totaal anders uit dan in het tweede geval. Van Dijk (1998) stelt dan ook dat ‘no discursive theory of ideological expression and reproduction

can be adequate without a detailed analysis of context’. In het volgende hoofdstuk wordt

(37)

37 3. Methode

In dit hoofdstuk worden de opzet en de methode van dit onderzoek beschreven. In de eerste paragraaf komen de verwachtingen en onderzoekvragen aan bod en wordt het doel van het onderzoek toegelicht. In de daarop volgende paragraaf wordt aandacht besteed aan de selectie van het onderzoeksmateriaal en de ontwikkeling en afname van interviews. Tot slot komt in de laatste paragraaf de analyse van de teksten aan de orde.

3.1 Onderzoeksvragen

3.1.1 Verwachtingen en hoofd- en deelvragen

De belangrijkste doelstelling van dit onderzoek is het ontwikkelen van een reconstructie van de ideologieën die bij de productie van de teksten van de eerste en de laatste editie van Vragen aan de Geschiedenis van Wolters-Noordhoff in de context leefden. Op basis van oriënterende gesprekken bij de uitgeverij en de literatuur en zijn er een aantal verwachtingen geformuleerd.

1. De tekstniveaus en –structuren uit de teksten van de eerste en laatste editie van Vragen aan de Geschiedenis zullen conflicterende ideologieën laten zien.

2. De context waarin beide edities zijn ontwikkeld zullen conflicterende ideologieën laten zien.

Om te kijken of de verwachtingen kloppen is de volgende hoofdvraag tot stand gekomen.

Zijn in de discourse van beide edities van Vragen aan de Geschiedenis elementen te vinden die duiden op conflicterende ideologieën?

Bij het beantwoorden van de hoofdvraag zijn een aantal deelvragen geformuleerd:

1. Welke van de verschillende tekstniveaus en –structuren uit de teksten van beide edities van Vragen aan de Geschiedenis bevatten een ideologische lading?

(38)

38

Aan de hand van bovenstaande vragen kan een zo compleet mogelijk analyse van de discourse uit beide edities worden gegeven en kan een reconstructie worden gegeven van mogelijk conflicterende ideologieën.

3.1.2 Doel van het onderzoek

Dit onderzoek wil in beeld brengen welke ideologische kenmerken beide edities van Vragen aan de Geschiedenis bevatten en in hoeverre die uit de diverse tekstkenmerken en

contextdimensies blijken. Dit levert niet alleen een bijdrage aan bestaand discourse analytisch onderzoek door te laten zien hoe breed toepasbaar haar invalshoeken en methodes zijn, maar is vooral ook voor de ontwikkelaars van onderwijsmethodes van belang omdat het zal laten zien hoe nauw tekst en context met elkaar verbonden zijn.

De resultaten die gevonden zijn zullen aan de ene kant theorieën bevestigen, maar aan de andere kant ook tegenspreken of misschien zelfs aanvullen. Het is tevens ook een illustratie van eerdere onderzoeken waaruit de onlosmakelijke verbondenheid tussen tekst en context is gebleken.

Binnen de educatieve sector, in het bijzonder natuurlijk voor een uitgever als Noordhoff B.V., is het nuttig om meer inzicht te krijgen in de tekstkenmerken die gepaard gaan met een (al dan niet bewuste) ideologische stellingname. Dergelijke inzichten zullen bijdragen aan een grotere controle over taal en tekst, iets dat essentieel is voor een educatieve uitgeverij met haar diepe wortels in de maatschappij. Dit onderzoek kan binnen de uitgeverij dan ook leiden tot een hernieuwde discussie over de verhouding tussen wetenschap en commercie. De uitgeverij doet er goed aan om de zoveel tijd haar visie hierop aan te scherpen en indien nodig haar beleid daarbij aan te passen.

3.2 Dataverzameling

3.2.1 Onderzoekscorpus

(39)

39

overeenkomen. Uit de eerste editie zijn dit hoofdstuk 2, §A4 ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’, hoofdstuk 3, §A5 Het gezin als hoeksteen en hoofdstuk 6, §A1 De geboorte van een nieuw geloof en §B1 Een tipje van de sluier. Uit de laatste editie zijn dit hoofdstuk 1, §3 Alle gezinnen lijken op elkaar, hoofdstuk 2, §2 Ontwaakt, verworpenen der aarde en hoofdstuk 6, §3 De islam, tweede godsdienst van Nederland. Deze paragrafen samen vormen het totale tekstcorpus en beslaan 27 pagina’s.

Selectie van de teksten is gedaan op basis van inhoudelijke criteria. Er is gekozen voor thema’s waarbij het denkbaar is dat de auteur een bepaald ideologisch standpunt inneemt, terwijl het tegelijkertijd geen beladen thema’s zijn waarbij een expliciete stellingname wenselijk is. Een ander hoofdstuk uit beide edities is bijvoorbeeld gewijd aan de Tweede Wereldoorlog en de misdaden van het naziregime; een thema dat men onmogelijk zou kunnen beschrijven zonder termen als ‘gruwelijkheden’, ‘verschrikkingen’ en ‘vervolging’ te

gebruiken. De teksten uit beide edities zullen voor dit thema waarschijnlijk ook weinig van elkaar verschillen qua ideologische stellingname en dus ook nauwelijks contextverschillen reflecteren. In die zin zou een zwaar beladen onderwerp dan ook voor ruis kunnen zorgen, omdat het bijna niet mogelijk is hier géén positie over in te nemen. Onderwerpen als vrouwenemancipatie, arbeidersemancipatie of het islamitisch geloof kunnen dan ook makkelijker op meerdere manieren worden beschreven. De auteur kan zijn ideeën en

opvattingen hierover in de tekst ventileren, maar kan ook zonder bezwaar een meer neutrale tekst ontwerpen en zijn eigen waarden achterwege laten. Wanneer een tekstkenmerk dan een ideologische lading heeft, is het niet alleen een (al dan niet bewuste) keuze van de auteur, maar zeker ook een keuze van de uitgeverij om deze tekst te publiceren. Tekstkenmerken met een ideologische lading zouden in dit geval eerder een intern conflict binnen de uitgeverij reflecteren.

3.2.2 Interviews

Naast de teksten worden ook een aantal interviews geanalyseerd. Om meer inzicht te krijgen in de totstandkoming en context van de teksten zijn interviews gehouden met betrokkenen. Een interview geeft personen de mogelijkheid zich te uiten en vormt daarom volgens Arksey en Night (1999) een goede weergave van opvattingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat nu de werktijd betreft, ook deze is aan grenzen gebonden: Als een ondernemer zijn mensen te lang zou laten werken en die ondernemer kan goed rekenen, dan zou

Nootwheer kwam toch weer terug in de wedstrijd en na een 4-3 tussenstand kon Tineke er met haar tweede overwinning nog een keer voor zorgen dat de stand gelijk ge-

De Ronde Venen – Over smaak valt niet te twisten zegt men altijd, maar of je nou een verkiezingsbord voor de geest haalt van drie of vier jaar geleden, waar iedereen zijn eigen

Burgemeester en wethouders maken bekend dat zij in de vergadering van 20 januari 2009 hebben besloten het Besluit maatschap- pelijke ondersteuning Gemeente De Ronde Venen 2009 vast

Dit soort halfzachte toezeggin- gen en tegemoetkomingen zijn van geen enkele waar- de, en kunnen met alle gemak na goedkeuring van de plannen door de raad zo weer in de

De Tweede Kamer heeft besloten dit voorjaar nog een extra ronde van de SDE+ subsidie beschikbaar te stellen.. Daarna wordt de SDE+ subsidie vervangen door de

Met deze beleidsvisie zien we een College van G.S. dat opnieuw beleidsvoornemens aangeeft waarmee wij het eens kunnen zijn. Maar als het op de realisering van het beleid

Dan gedragen ze zich eigenlijk als engelen die uit de hemel naar de aarde zijn gezonden, maar hun missie niet meer kennen omdat ze door het aards bestaan beneveld zijn.. Het