• No results found

Hoofdstuk 1, §3 Alle gezinnen lijken op elkaar

In document Ontwaakt, de auteur is een socialist! (pagina 107-125)

4. Resultaten

4.2 Vragen aan de Geschiedenis 1996

4.2.1 Hoofdstuk 1, §3 Alle gezinnen lijken op elkaar

Passieve zinsconstructies

In deze paragraaf komen slechts twee passieve zinnen voor waarin betrokken partijen worden weergegeven. Op pagina 23 komen we de volgende zin tegen:

“De achterban van de socialistische zuil werd grotendeels gevormd door arbeiders.”

Deze constructie verandert echter niets aan de betrokkenheid van de arbeiders bij de

gebeurtenissen en benadrukt of verdoezelt ook niet hun rol. Een actieve variant van deze zin zou nog steeds dezelfde betekenis hebben:

“Arbeiders vormden grotendeels de achterban van de socialistische zuil.”

Een verandering van passief naar actief zorgt dus niet voor een nuanceverschil dat een ideologische oorzaak kan hebben.

De tweede passieve constructie is de volgende (p.26):

“Vanaf 1955 werden ambtenaressen die gingen trouwen niet meer automatisch ontslagen.”

De persoon of instantie die verantwoordelijk was voor het ontslaan van de ambtenaressen wordt hier niet genoemd. Een actieve variant zou er als volgt uit kunnen zien:

“Vanaf 1955 ontsloeg X ambtenaressen die gingen trouwen niet meer automatisch.”

In een actieve zin zou de voor het ontslag verantwoordelijke partij onderwerp zijn en de nadruk krijgen. Aangezien in de rest van de tekst de vrouw echter onderwerp is, krijgt ook in deze zin de vrouw (als ambtenares) de nadruk door de passieve constructie. De ambtenaressen zijn hier dan waarschijnlijk ook niet op ideologische grond onderwerp van de zin, maar meer omdat vrouwen dit ook in de omliggende tekst zijn. De auteur zal dan voor een passieve constructie hebben gekozen om de zin congruent te laten te zijn met de rest van de tekst. Uit zowel de eerste als de tweede passieve zin valt daarom niks af te leiden over de ideologische stellingname van de auteur.

108 Impliciete verantwoordelijkheid

Er zijn verschillende plaatsen in de paragraaf waar het subject van de zin, - de handelende partij- , impliciet blijft. Ook maakt de auteur veel gebruik van het onbepaalde ‘men’, wat eigenlijk een ‘schijnsubject’ is, omdat het zó weinig specifiek is dat het alleen maar aan de grammaticale behoefte van een subject lijkt te voldoen, maar niet aan de behoefte van de lezer om iets meer te weten over de aard van het subject. De lezer moet uit de rest van de tekst afleiden naar wie ‘men’ verwijst. Dit is in een aantal gevallen de regering:

“De regering bemoeide zich ook met de inkomens. In 1926 werd het gezinsloon ingevoerd. Men vond dat een man genoeg moest verdienen om een gezin te kunnen onderhouden.” (p.24)

“Er kwamen steeds meer overheidsmaatregelen om ervoor te zorgen dat alles in de gezinnen goed ging. Dat ging soms zo ver, dat men ‘asociale’ gezinnen in een gezinsoord plaatste.” (p.25)

Op andere plaatsen verwijst ‘men’ juist naar het gezin.

“En elk gezin had zijn eigen toilet en wasgelegenheid. Zo kon men contact met buurtbewoners zo veel mogelijk vermijden.” (p.24)

“Geregeld werd dat men bij werkloosheid, ziekte of invaliditeit een uitkering kon krijgen.” (p.24)

“Tenminste, als men kostwinnaar was!” (p.24)

In de gevallen waar ‘men’ verwijst naar iemand uit het gezin is niet helemaal duidelijk of hiermee de ‘gemiddelde Nederlander’ of doorsnee burger wordt bedoeld of iemand die aan het hoofd van het gezin staat. Duidelijk is in ieder geval dat het niet om de regering gaat, maar om de burger.

Ook in de zinnen waarin het subject volledig impliciet blijft, valt uit de omliggende tekst af te leiden wie er onderwerp is. Van de vijf gevallen blijkt dan dat er maar één keer naar het gezin wordt verwezen (p.24):

“De ramen in de woonkamer werden soms met opzet klein gehouden en hoog geplaatst, dan keken de mensen niet te veel naar buiten!”

109

Het gezin lijkt hier verantwoordelijk voor het hoog plaatsen van de ramen, maar dit wordt niet expliciet genoemd. In alle andere gevallen wordt de regering verantwoordelijk gehouden, maar ook dit wordt niet geëxpliciteerd:

“In 1926 werd het gezinsloon ingevoerd.” (p.24)

“In 1939 werd de kinderbijslag ingevoerd.” (p.24)

“Het wetsontwerp werd ten slotte ingetrokken.” (p.25)

“Een jaar daarna werd de handelingsonbekwaamheid afgeschaft.” (p.26)

Het valt op dat op alle plaatsen waar de verantwoordelijke impliciet blijft, het gaat om de verantwoordelijkheid van een maatregel die positief uitpakt voor een andere groep

betrokkenen (het gezin of de vrouw). Doordat de overheid niet wordt geëxpliciteerd, krijgt zij als handelende partij geen nadruk. Haar verantwoordelijkheid voor positieve ‘daden’ wordt hiermee natuurlijk ook verdoezeld.

Pronomina

De meeste pronomina in deze paragraaf worden gebruikt om te verwijzen naar een partij die eerder in de tekst is genoemd. Op pagina 22 en 26 bijvoorbeeld:

“De man verdiende het gezinsinkomen. Hij ging op tijd naar zijn werk en kwam zo snel mogelijk weer naar huis.”

“In dezelfde tijd lieten ook de eerste groepen jongeren merken dat ze het ideale gezin wat al te knus vonden. Ook voor de verzuilde jeugdbeweging voelden ze niets.” Verder valt op dat het gebruik van het pronomen ‘zij’ (of ‘ze’) gelijkmatig verdeeld is over verschillende betrokken groepen. De arbeidersgezinnen, katholieken, socialisten en

andersdenkenden worden hier allemaal mee aangeduid:

“Vrije tijd brachten de gezinsleden samen door. Ze deden spelletjes, luisterden naar de radio en lazen of handwerkten.” (p.22)

“De katholieken bijvoorbeeld (…). Ze stuurden hun kinderen naar katholieke scholen, waren lid van katholieke verenigingen, lazen katholieke kranten en luisterden naar de KRO.” (p.23)

110

“De achterban van de socialistische zuil (…). Zij wilden graag zo veel verdienen, dat hun vrouw niet hoefde te werken.” (p.23)

“Mensen met afwijkende ideeën over huwelijk en gezin waren er in deze periode wel, maar zij hadden niet veel invloed.”

Van een op ideologische overtuiging gebaseerd onderscheid in het gebruik van pronomina is dan ook geen sprake. Het pronomen wordt immers niet gebruikt om te polariseren of de lezer zich te laten identificeren met één bepaalde groep. De lezer wordt wel één keer aangesproken via het pronomen ‘je’. Dit gebeurt op pagina 23:

“Dat kun je bijvoorbeeld zien aan de woningbouw.”

In andere passages wordt dit zelfde pronomen juist gebruikt om een van de betrokkenen als het ware een stem te geven (p. 22):

“Trouwen deed je voor het leven.”

Dit gebruik van ‘je’ is een manier om de visie van een betrokkene in de tekst te verwerken, zonder dat de betrokkene rechtstreeks aan het woord is. Bij het analyseren van de stemmen in deze paragraaf wordt deze wijze van ‘citeren’ uitgebreider behandeld.

Semantiek Lexicale keuzes

Lexicale keuzes en implicaties zijn vaak nauw aan elkaar verwant. De keuze voor een bepaald woord kan immers iets impliceren dat door een ander woord nìet geïmpliceerd wordt. Op pagina 22 lezen we bijvoorbeeld:

“Homoseksualiteit leek niet te bestaan.”

Een alternatief zou zijn:

“Homoseksualiteit kwam niet voor.”

Doordat in de oorspronkelijke zin ‘leek’ is ingevoegd, impliceert de schrijver dat

homoseksualiteit wel terdege bestond en dat het niet-bestaan hiervan maar schijn was. Hieruit is af te leiden dat de schrijver homoseksualiteit als feit erkent, ook wanneer een samenleving

111

hier niet voor open staat. Die erkenning van homoseksualiteit kan ideologisch bepaald zijn, op dezelfde manier als dat het ontkennen van homoseksualiteit ideologisch bepaald kan zijn. Ook op pagina 24 is iets terug te vinden van de persoonlijke visie van de auteur. In de zin…

“De regering bemoeide zich ook met de inkomens.”

…laat de auteur zien dat hij de rol van de overheid in de beschreven gebeurtenissen negatief waardeert. Een neutralere term als ‘hield zich bezig met’ heeft die negatieve lading niet. Het is dan ook aannemelijk dat een actieve rol van de overheid, zoals die beschreven is in deze paragraaf, niet overeenkomt met de eigen opvattingen van de auteur.

Verderop komt opnieuw de mening van de auteur naar voren. Uit de volgende zin valt uit de positieve klank van het woord ‘vooruitstrevend’ af te leiden dat hij de visie van de liberalen en socialisten ondersteunt (p.26):

“Langzaam maar zeker nam de kritiek op de positie van de vrouw toe, vooral van de kant van feministen en vooruitstrevende liberalen en socialisten.”

Het predicaat ‘vooruitstrevend’ is een keuze van de schrijver geweest en is niet noodzakelijk voor een feitelijke weergave van de gebeurtenissen en laat daardoor iets zien van de

persoonlijke overtuiging van de auteur.

Semantische rollen

De semantische rolverdeling voor de betrokkenen in de paragraaf ziet er als volgt uit:

1. Arbeidersgezin (34x): agens→17x, patiens→2x, experiencer→4x, doel→7x, bron→1x, plaats→1x, instrument→1x

p.22 man en vrouw→experiencer, man→agens, kinderen→doel, moeder→bron, gezinnen van arbeiders→patiens, doorsnee Nederlander→experiencer, een

jongen→doel, een meisje→doel, ze (jongen en meisje)→agens, het echtpaar→doel, het gezin→plaats, de man→agens, hij (de man)→agens, zijn vrouw→doel, die (zijn vrouw)→experiencer, een vrouw→agens, de kinderen→agens, zij (de

kinderen)→agens, moeder→agens, gezinsleden→agens, ze (gezinsleden)→agens, het hele gezin→agens

112

p. 24 het hele gezin→agens, de mensen→agens, elk gezin→agens, men→agens, men→doel, men→agens

p.25 de gezinnen→doel, ‘asociale’ gezinnen→patiens, de ouders→agens

2. Katholieken (9x): agens→8x, plaats→1x

p.23 elke zuil (katholieken, protestanten, socialisten en liberalen)→agens, de katholieken→agens, ze (katholieken)→agens, katholieken→agens, katholieke jongen→agens, beide families→agens, katholieken (in katholieken en

protestanten)→agens, de katholieke minister Aalberse→agens

p.24 katholieken (in katholieken en protestanten)→plaats

3. Socialisten (9x): agens→7x, resultaat→1x, bron→1x

p.23 elke zuil (katholieken, protestanten, socialisten en liberalen)→agens, socialisten→agens, zij (in liberalen en socialisten)→agens, ze (in liberalen en socialisten)→agens, de achterban van de socialistische zuil→resultaat

p. 24 een aantal socialisten en liberalen→agens, zij (een aantal socialisten en liberalen)→agens, ze (een aantal socialisten en liberalen)→agens

p.26 vooruitstrevende liberalen en socialisten→bron

4. Liberalen (8x): agens→7x, bron→1x

p.23 elke zuil (katholieken, protestanten, socialisten en liberalen)→agens, liberalen→agens, zij (in liberalen en socialisten)→agens, ze (in liberalen en socialisten)→agens

p. 24 een aantal socialisten en liberalen→agens, zij (een aantal socialisten en liberalen)→agens, ze (een aantal socialisten en liberalen)→agens

p.26 vooruitstrevende liberalen en socialisten→bron

113

p. 23 elke zuil (katholieken, protestanten, socialisten en liberalen)→agens, protestants meisje→instrument, beide families (katholiek en protestant)→agens, protestanten (in katholieken en protestanten)→agens, de protestantse leider Abraham Kuyper→agens

p.24 protestanten (in katholieken en protestanten)→plaats

6. Regering (6x): agens→5x, bron→1x

p.23 de katholieke minister Aalberse→agens, de regering→agens, de regering→bron

p.24 de regering→agens

p.25 de regering→agens, men→agens

7. Feministen (4x): agens→1x, bron→3x

p.24 de feministische beweging→bron, de vrouwenbeweging→bron, een feministe→agens

p.26 feministen→bron

8. Vrouwen algemeen (2x): patiens→1x, experiencer→1x p.26 ambtenaressen→patiens, vrouwen→experiencer

9. Jongeren (3x): agens→2x, bron→1x p.25 jongeren→agens

p.26 groepen jongeren→bron, ‘nozems’→agens

10. Fabriekseigenaren (2x): agens→1x, bron→1x

p. 23 fabriekseigenaren→bron, één van hen (fabriekseigenaren)→agens

11. X Andersdenkenden (2x): agens→2x

p.24 mensen met afwijkende ideeën over huwelijk en gezin→agens, zij→agens

12. Nederlanders (1x): agens→1x p.23 Nederlanders→agens

114

13. Rijkere mensen (1x): patiens→1x p.22 rijkere mensen→patiens

14. Mannen algemeen (1x): agens→1x p.26 mannen→agens

15. Volwassenen (1x): experiencer→1x p.26 volwassenen→experiencer

16. Politie (1x): agens→1x p.26 de politie→agens

Wat meteen opvalt bij de verdeling van semantische rollen, is dat er veel betrokken partijen onderscheiden kunnen worden. De helft van die partijen komen nauwelijks in de tekst voor en maar liefst vijf partijen worden slechts één keer genoemd.

De grootste groep wordt gevormd door de arbeiders, die 34 keer actief worden betrokken bij de gebeurtenissen. Daarna volgende de ‘vier zuilen’; katholieken, protestanten, liberalen en socialisten. In vergelijking met de groep arbeiders valt op dat deze vier zuilen vooral de rol van agens vervullen. Andere rollen die hier voorkomen zijn plaats, bron, resultaat en

instrument, maar dit gebeurt per groep maar één of twee keer. Het grootste deel van de tekst krijgen de vertegenwoordigers van de vier zuilen dus een actieve rol als veroorzaker van de gebeurtenis toebedeeld.

Wanneer we inzoomen op de verdeling van rollen binnen de groep arbeiders, dan zien we een grote diversiteit aan rollen. Op die van resultaat na, worden alle rollen binnen deze groep vervuld. In de helft van de gevallen zijn de arbeiders als agens de handelende partij, maar ook zeven keer doel en vier keer experiencer. Het hoge aantal rollen van doel wordt onder andere veroorzaakt door zinnen als de volgende (op pagina 22):

“Een jongen en een meisje kregen verkering.”

“Eenmaal getrouwd kreeg het echtpaar een flink aantal kinderen.”

“Zijn loon droeg hij af aan zijn vrouw, die daarvan de huishoudelijke uitgaven moest betalen.”

115

Hier worden vier leden van het arbeidersgezin omschreven als ontvangers van respectievelijk verkering, kinderen en geld. Andere zaken die worden ontvangen zijn aandacht van de moeder, een uitkering bij ziekte en bemoeienis van de overheid. Dit hoge aantal doel-rollen lijkt er op te duiden dat de schrijver de groep arbeiders, -vaker dan de andere betrokken groepen-, ziet als een groep die iets ontvangt en minder actief uit zichzelf handelt. De arbeiders lijken hierdoor een wat passievere groep die vaker overvallen wordt door

omstandigheden en gebeurtenissen (iets wat onder meer blijkt uit de hierboven aangehaalde regels, waarin de jongen en het meisje verkering ‘kregen’, het echtpaar kinderen ‘kreeg’ en de vrouw het geld van haar man ontving). Zeker als we de rolverdeling binnen andere groepen bekijken, blijkt het aantal doel-rollen hoog te liggen; bijna één op de vijf arbeidersrollen is die van doel. Dit komt bij geen enkele andere groep voor.

Dat het aantal betrokkenen binnen de groep arbeidersgezin zo hoog is, mag op zich niet verwonderlijk zijn. Het hoofdstuk behandelt immers het gezinsleven. Wat wel opvalt is dat er minder aandacht aan de andere zuilen wordt besteed dan aan de arbeiders; de katholieken worden maar negen keer genoemd en de protestanten slechts vijf keer. In verhouding tot de arbeidersgroep is dit een bijzonder laag aantal. Hieruit valt op te maken dat de auteur het gezinsleven vooral vanuit het arbeidersperspectief heeft benaderd, afgezien van het feit dat er nog drie andere grote zuilen in Nederland voorkwamen. Opnieuw een indicatie dat de auteur zich persoonlijk het meest betrokken voelt met deze groep.

Coherentie

In één passage in de tekst is uit het verband tussen de regels een persoonlijk standpunt van de auteur af te lezen. Het verband tussen de volgende regels impliceert dat wanneer een vrouw voor het huishouden zorgt en de man de kostwinnaar, zij niet aan elkaar gelijkwaardig zijn (p.23):

“Liberalen en socialisten geloofden in principiële gelijkheid van man en vrouw. Maar ook zij vonden het normaal dat de man de kost verdiende en de vrouw het huishouden deed.”

De ‘principiële gelijkheid van man en vrouw’ wordt hier gecontrasteerd aan een rolverdeling waarbij ‘de man de kost verdiende en de vrouw het huishouden deed’. Uit de contrastrelatie die veroorzaakt wordt door ‘maar’, wordt duidelijk dat volgens de schrijver gelijkheid tussen man en vrouw niet samengaat met een klassieke rolverdeling. Principiële gelijkheid tussen

116

man en vrouw is bij uitstek een thema waar verschillende opvattingen over bestaan. Wanneer de schrijver de gelijkheid tussen man en vrouw wèl samen vond gaan met een klassieke rolverdeling, zou dit als een persoonlijke opvatting kunnen worden beschouwd. Immers, ieder gezin bepaalt zelf hoe het de taken verdeelt. Uit het contrast kunnen we in ieder geval het standpunt van de schrijver afleiden; hij vindt het ten koste gaan van de gelijkwaardigheid wanneer de vrouw zich alleen binnenshuis nuttig maakt.

Implicaties en presupposities

In deze paragraaf zijn verschillende implicaties en presupposities aan te wijzen die mogelijk ideologisch gekleurd zijn. Meteen op de eerste pagina introduceert de auteur een partij die een grote rol speelt in de rest van de paragraaf en van wiens opvattingen hij zich verderop in de paragraaf zal distantiëren, namelijk de ‘doorsnee Nederlander’ (p.22):

“Voor de doorsnee Nederlander was het volgende tussen 1920 en 1960 vanzelfsprekend.”

De presuppositie hier is dat er zoiets als een doorsnee Nederlander bestond. Vervolgens wordt in de beschrijving van opvattingen over huwelijk en gezin nergens gespecificeerd aan welke formele kenmerken die doorsnee Nederlander voldeed. Informatie over deze Nederlander op de rest van de pagina staat daarmee in wezen op los zand, aangezien zij gebaseerd is op een aanname.

Een bijzonder type implicaties en presupposities is het type waarbij wel een bepaalde

innerlijke drijfveer of overweging wordt vermeld, maar waarbij niet wordt vermeld wie er nu eigenlijk zo overdenkt. De bron ontbreekt of wordt slechts in algemene termen aangeduid. Bij de analyse van stemmen wordt hier dieper op ingegaan, maar hieronder volgen alvast twee presupposities met zo’n twijfelachtige toekenning aan bronnen (p.24):

“De ramen in de woonkamer werden soms met opzet klein gehouden en hoog geplaatst, dan keken de mensen niet te veel naar buiten!”

Even verderop wordt weer een motief gegeven zonder bron:

“Elk gezin had zijn eigen toilet en wasgelegenheid. Zo kon men contact met buurtbewoners zoveel mogelijk vermijden.”

117

De presupposities hier zijn dater geen andere motieven waren om de ramen klein te houden dan de blik van de bewoners naar binnen te richten en dat het eigen sanitair als enige doel had contact met de buren te vermijden. Over meer praktische redenen wordt niet gesproken en de lezer kan door het ontbreken van een duidelijke bron ook niet de nuancering maken dat dit misschien niet voor iedere ‘doorsnee Nederlander’ telde.

Uit een aantal implicaties komen verschillen tussen socialisten en liberalen aan de ene kant en protestanten en katholieken aan de andere kant naar voren. Over het huwelijk komen we de volgende implicaties tegen (p.24):

“Een aantal socialisten en liberalen beschouwde het huwelijk niet als

alleenzaligmakend. Zij wilden het makkelijker maken om te scheiden. Ook hadden ze

kleinere gezinnen, doordat ze gebruik maakten van middelen om geboorten te regelen.

Bij protestanten en katholieken waren zulke zaken toen nog vrijwel onbespreekbaar.”

Uit de eerste implicatie blijkt dat andere groepen dan de socialisten en liberalen het huwelijk wèl als alleenzaligmakend opvatten. Uit de tweede implicatie kan worden afgeleid dat een aantal zaken binnen het huwelijk voor de gelovigen taboe was, terwijl die binnen de politieke groepen al werden gepraktiseerd. Ook hier laat de tekst geen ruimte voor alternatieven; misschien werden geboortebeperking en echtscheiding wel terdege besproken binnen de gelovige gezinnen, maar was men het er over eens dat dit onwenselijk was?

Ook in een implicatie op pagina 26 wordt een zekere afstand gecreëerd tussen de gelovige en politieke groep. Onder lexicale keuzes is al behandeld dat de auteur een positieve opvatting heeft over een deel van de liberalen en socialisten, aangezien hij deze groep het predicaat ‘vooruitstrevend’ geeft. De zin impliceert nog meer:

“Langzaam maar zeker nam de kritiek op de positie van de vrouw toe, vooral van de kant van feministen en vooruitstrevende liberalen en socialisten.”

De feministen en liberalen en socialisten die ‘vooruitstrevend’ worden genoemd, hadden kritiek op de positie van de vrouw. Hiermee wordt meteen geïmpliceerd dat de heersende visie over de positie van de vrouw op dat moment nìet vooruitstrevend was, maar de aard van de kritiek wel. De auteur is niet alleen positief over de groep liberalen en socialisten, maar ook over de aard van de kritiek die zij hadden op de positie van de vrouw. Hoe die positie er uitzag, wordt gedeeltelijk duidelijk uit een andere implicatie op pagina 26:

118

“Dus vrouwen mochten voortaan, net als mannen, belangrijke geldzaken regelen.”

Voor 1956, het jaartal waarin de gebeurtenissen zich afspelen, werden vrouwen klaarblijkelijk nìet betrokken bij de financiën. In de oude situatie waren vrouwen bij de wet onbevoegd om

In document Ontwaakt, de auteur is een socialist! (pagina 107-125)