• No results found

Hoofdstuk 6, §A1 De geboorte van een nieuw geloof en

In document Ontwaakt, de auteur is een socialist! (pagina 84-107)

4. Resultaten

4.1 Vragen aan de Geschiedenis 1986

4.1.3 Hoofdstuk 6, §A1 De geboorte van een nieuw geloof en

Passieve zinsconstructies

In de paragrafen A1 en B1 komen vier passieve constructies voor waarin meerdere partijen worden genoemd en waarbij de passieve zin dus voor een verschuiving in

verantwoordelijkheid voor de beschreven handeling kan zorgen (alle constructies staan in de bijlage):

“Jongens en meisjes wordt al vroeg geleerd hoe zij zich later als man of als vrouw hebben te gedragen.”

“Op feesten worden meisjes apart gehouden en moeten met de moeders optrekken.”

“Daarom worden zij door haar vader en broers beschermd en gecontroleerd.”

“Als een meisje bij de eerste huwelijksnacht geen maagd meer blijkt te zijn, kan ze door haar echtgenoot teruggestuurd worden, tot grote schande van haar familie.”

In bijna alle zinnen, met uitzondering van de eerste, zijn het de islamitische meisjes die in de passieve rol zitten. In de eerste zin zijn het ‘jongens en meisjes’, wat natuurlijk maar een kleine aanvulling is op de andere drie passieve subjecten. Dit is weliswaar opvallend, maar het is de vraag in hoeverre dit de persoonlijke opvatting van de auteur reflecteert. Een

syntactische overweging voor een passieve constructie waarbij de meisjes onderwerp zijn, zou kunnen zijn dat zij dit ook in de omliggende zinnen zijn waardoor de zin inhoudelijk

congruent blijft. Daarnaast blijkt uit de tekst dat het hier om vrij jonge meisjes gaat; de keuze voor een passieve rol waarin de meisjes niet ‘aansprakelijk’ zijn voor hun daden is dan ook vrij voor de hand liggend. Toch is het geenszins ondenkbaar dat de auteur de positie van de islamitische meisjes als vrij onderdanig ziet en dat hij dit tot uitdrukking brengt door een passieve formulering. In het laatste geval zou dit ook uit andere tekststructuren moeten blijken en pas dan kan worden gesproken van een persoonlijke opvatting en een eventuele

85 Impliciete verantwoordelijkheid

Ook in deze twee paragrafen blijven op verschillende plaatsen de verantwoordelijke partijen impliciet. Uit de omliggende zinnen valt in de meeste gevallen wel af te leiden om welke partijen het gaat:

“In het jaar 640 na Chr. werd de stad Babylon belegerd. (…). Een inwoner van de stad, die het beleg meemaakte, schreef: (…). De briefschrijver had het over de

Arabieren. Die belegerden in 640 zijn stad en veroverden die ook.” (p.196)

“Want Mekka was niet alleen een belangrijke handelsstad, maar ook een beroemde bedevaartsplaats. Eenmaal per jaar heerste er een godsvrede. Dan mochten mensen van verschillende stammen de vele goden aanbidden. (…). Bepaalde bomen en stenen

werden dan vereerd.” (p.196)

“Deze strijd tegen de ongelovigen heet djihaad: de heilige oorlog. Mohammeds macht groeide enorm. In 630 kon hij zonder slag of stoot Mekka veroveren. Daar werden nu

de vele afgodsbeelden opgeruimd. Ook de heilige bomen werden omgehakt.” (p.198)

Het zijn dus de Arabieren (die volgens informatie verderop in de tekst op het moment van veroveren al aanhangers waren van Mohammed), bedevaartgangers en Mohammed en zijn volgelingen van wie de betrokkenheid in deze zinnen niet direct wordt genoemd. Volgens de literatuur zou dit er op kunnen wijzen dat hun betrokkenheid verdoezeld wordt, iets dat zeker het geval zou zijn wanneer de auteur de betrokkenen tot zijn ingroup zou rekenen. In dat geval moet ook uit andere tekststructuren blijken dat de schrijver een fanatiek moslim is die zich kan identificeren met ten strijde trekkende Mohammedanen. Zolang dit niet het geval is, is het onwaarschijnlijk dat de schrijver de Arabieren tot zijn ingroup rekent en dat hij de betrokkenheid van deze groep op een aantal plaatsen impliciet laat uit ideologische overwegingen.

In de volgende zinnen blijven eveneens de betrokkenen impliciet, maar wordt uit de rest van de tekst niet meteen duidelijk om welke partijen het gaat:

“Jongens en meisjes wordt al vroeg geleerd hoe zij zich later als man of als vrouw hebben te gedragen.” (p.212)

86

“Op feesten worden meisjes apart gehouden en moeten met de moeders optrekken.” (p.212)

Het lijkt aannemelijk dat het hier gaat om de ouders van de meisjes, de rest van de familie en de gemeenschap, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. Net als bij de vorige impliciete partijen, lijkt het ook hier onwaarschijnlijk dat de verzwegen partij deel uitmaakt van de

ingroup van de auteur. Wat voor alle impliciete partijen opvalt, - behalve in de zin “Bepaalde

bomen en stenen werden dan vereerd.”-, is dat het gaat om de verantwoordelijkheid voor daden met een vrij negatieve bijklank, zoals een stad belegeren, afgodsbeelden opruimen, heilige bomen omhakken, aanleren hoe een ander zich moet gedragen en het apart houden van meisjes op een feest. De schrijver verzwijgt dus vrijwel uitsluitend negatieve betrokkenheid. Dit is natuurlijk een bewuste keuze van de schrijver geweest en zou daarom kunnen berusten op een persoonlijke overtuiging. Samen met de analyse van andere tekststructuren kan ons dit dichter op het spoor van een eventuele, -bij de auteur heersende-, ideologie brengen.

Pronomina

Een pronomen kan ideologisch beïnvloed zijn als het zorgt voor verdeeldheid tussen

verschillende groepen; één van beide groepen is dan waarschijnlijk de ingroup waar de auteur zich sterk mee identificeert en de andere groep de outgroup met een tegengestelde ideologie. In deze paragrafen zien we opnieuw dat de schrijver een pronomen gebruikt om als het ware iemand aan het woord te laten (p.196):

“De rijke Mekkanen en de godsdienstige leiders van de Ka’aba waren niet blij met Mohammeds boodschap, stel je voor dat hij veel volgelingen zou krijgen.”

De keuzes die de auteur maakt om bepaalde groepen een stem te geven, worden verderop besproken. Dit gebruik van het pronomen ‘je’ kan berusten op een ideologie wanneer de schrijver er bewust voor heeft gekozen consequent een bepaalde partij niet rechtstreeks te citeren maar bijvoorbeeld door middel van dit pronomen.

Het overgrote deel van de pronomina in deze paragrafen verwijst echter rechtstreeks naar een eerder genoemd subject. Een compleet overzicht is te vinden in de bijlagen, maar de

87

“Mohammeds droom kwam uit. Toen hij volwassen was reisde hij door het Midden-Oosten. Eerst ging hij als kameeldrijver en daarna als koopman. Hij deed dat in dienst van een rijke weduwe, Chadidja, met wie hij later trouwde.”

In dit gedeelte wordt verteld over het leven van Mohammed. Er zijn verschillende passages op de pagina die beginnen met een zin waarin ‘Mohammed’ subject is, waarna in alle volgende zinnen naar Mohammed wordt verwezen via het pronomen ‘hij’. Een dergelijk gebruik van een pronomen is dan ook niet ideologisch, immers er wordt op geen enkele manier een kloof tussen betrokkenen mee gecreëerd. Ook in de tweede paragraaf (B1) komen we dit gebruik tegen (p.212):

“Daarom worden zij door haar vader en broers beschermd en gecontroleerd. Geruchten over misstappen kunnen de familie-eer flink aantasten. Als een meisje bij de eerste huwelijksnacht geen maagd meer blijkt te zijn, kan ze door haar echtgenoot

teruggestuurd worden, tot grote schande van haar familie.”

Ook in deze passage worden de pronomina uitsluitend gebruikt om te refereren aan een eerder subject.

Met het onbepaald pronomen ‘men’ is iets aparts aan de hand. Het is namelijk niet altijd duidelijk naar wie er precies verwezen wordt, waarmee we ons op de grens van impliciete betrokkenheid begeven. Het pronomen fungeert in deze twee paragrafen dan ook, -net als in andere paragrafen-, als een soort ‘schijnbetrokkene’. Op pagina 212 valt uit de rest van de tekst op te maken dat het hier om inwoners van islamitische landen gaat:

“In islamitische landen komt echter niet de eigen persoon in de eerste plaats, maar de gemeenschap, de oemma. Meestal leeft men in een groot familieverband.”

Op andere plaatsen is dit niet uit meteen uit de tekst af te leiden:

“In 632 stierf Mohammed. Hij had zijn doel bereikt, want heel het Arabisch schiereiland was voor de islam veroverd. Bovendien was het nu afgelopen met de onderlinge verdeeldheid, men geloofde voortaan in één God: Allah.” (p.198)

“Toch verwacht men dat in de toekomst islamitische vrouwen steeds meer voor hun eigen rechten zullen opkomen.” (p.213)

88

Het onspecifieke karakter van ‘men’ heeft geen polariserende werking en komt in die zin niet voort uit een bij de auteur heersende ideologie. Wel is het goed om op te merken dat het expliciet benoemen van een betrokken partij, een signaal kan zijn dat de auteur een grote mate van dialogicaliteit nastreeft. Dit wordt echter pas behandeld bij de analyse van stemmen.

Semantiek Lexicale keuzes

Wat opvalt aan de woordkeuze in A1 is dat de auteur in de eerste helft van deze paragraaf zeer beeldend taalgebruik hanteert. De auteur vertelt het verhaal van de jonge Mohammed als ware het een jongensboek en beschrijft de gebeurtenissen dan ook door de ogen van

Mohammed. Een kenmerkende passage is de volgende (op p.196):

“Mohammed luisterde er vaak naar de verhalen van nomaden en kooplieden, die met hun volbepakte kamelen honderden kilometers door de verzengende woestijn waren getrokken. Met stoffige gezichten vertelden zij van verre landen, onbekende steden en

koele oasen. Mohammed hoorde hun avonturen, hij nam zich voor om later ook mee te

trekken met zo’n karavaan.”

Vanaf het moment dat de auteur beschrijft hoe Mohammed visioenen kreeg, verschijnen er veel woorden in de tekst waarin aan een strijd wordt gerefereerd.

“Zij werkten Mohammed daarom zoveel mogelijk tegen.” (p.196)

“Maar deze gaf het niet zo gauw op.” (p.196)

“De ruzies tussen de voor- en tegenstanders van de nieuwe profeet liepen hoog op.” (p.196)

“In 622 vluchtte hij naar Medina.” (p.197)

“Vanuit zijn nieuwe woonplaats begon hij nu te strijden tegen de Arabieren die zich nog niet bekeerd hadden tot de islam.” (p.197)

“Deze strijd tegen de ongelovigen heet djihaad: de heilige oorlog.” (p.198)

89

“Waarschijnlijk heeft hij hierdoor heel wat oude tegenstanders voor zich gewonnen.” (p.198)

“Hij had zijn doel bereikt, want heel het Arabisch schiereiland was voor de islam

veroverd.” (p.198)

De aanduiding van Mohammed als profeet lijkt een ommekeer in de tekst te signaleren. Er ontstaat een contrast tussen het leven van Mohammed als ‘gewone jongen’ die spannende avonturen beleeft en het leven van Mohammed als profeet. De vele woorden die aan een strijd refereren vanaf het moment dat Mohammed een profetische rol krijgt, impliceren dat de visioenen die hij kreeg hem veranderden van een dromerige jongen in een krijgslustige profeet. De auteur geeft hier een belangrijke boodschap mee die mogelijk iets van zijn persoonlijke opvatting laat zien: of het nu met de rijke Mekkanen was, met de godsdienstige leiders van de Ka’aba of met de Arabieren die nog niet bekeerd waren, Mohammed kreeg door zijn overtuiging dat er maar één God was met iedereen ruzie. De auteur zegt hier dan ook dat het islamitisch geloof in ieder geval in het begin voor veel onrust zorgde, een beeld dat onder meer gecreëerd wordt door de woorden die naar een strijd verwijzen en de vredige beschrijvingen van Mohammeds jonge leven voordat hij profeet werd.

In B1 vinden we een aantal woorden die iets van de positie van de auteur duidelijk maken over de rol van de vrouw in de islam. Op pagina 213 staat de volgende regel:

“Toch verwacht men dat in de toekomst islamitische vrouwen steeds meer voor hun

eigen rechten zullen opkomen.”

De keuze voor ‘opkomen voor de eigen rechten’ impliceert dat de islamitische vrouwen op het moment van schrijven nog nìet genoeg voor die rechten opkwamen. Dit beeld van de vrouw wordt versterkt door een aantal woorden op pagina 212:

“Zij is ondergeschikt aan de man.”

“Een groep Amerikaanse feministes is in 1979 naar Teheran gegaan om de vrouwen daar te helpen bij hun bevrijding als vrouw.”

In de eerste regel stelt de auteur letterlijk dat de vrouw in islamitische landen ondergeschikt is aan de man. In hoeverre dit een persoonlijke opvatting is valt moeilijk te beoordelen, maar het is wel een persoonlijke keuze om dit in de tekst te zetten. De auteur vond het gegeven

90

noemenswaardig en wil bewust aan de lezer meedelen dat de islamitische vrouw in een ondergeschikte positie zit. De keuze voor het woord ‘bevrijding’ in de tweede zin impliceert zelfs dat de vrouwen in een zekere gevangenschap leven.

Semantische rollen

Om de semantische rollen te kunnen bekijken, worden A1 en B1 apart geanalyseerd. In A1 worden vijf betrokken partijen onderscheiden:

1. Mohammed (31x): agens→20x, patiens→1x, experiencer→5x, resultaat→1x, doel→4x

p.196 hij→agens, Mohammed→agens, Mohammed→doel, hij→agens, hij→agens, hij→agens, hij→agens, hij→agens, hij→agens, hij→agens, hij→doel,

hij→experiencer, Mohammed→agens, hij→agens, hij→doel, hij→experiencer, Mohammed→agens, hij (in ‘en als hij zich…’)→agens, Mohammed→patiens, deze→experiencer

p.197 Mohammed→experiencer, hij→agens, de profeet→experiencer, hij→doel, hij→resultaat, hij→agens

p.198 hij→agens, Mohammed→agens, hij→agens, Mohammed→agens, hij→agens

2. Ongelovigen (12x): agens→3x, patiens→5x, experiencer→4x

p.196 mensen van verschillende stammen→experiencer, de vele bezoekers→agens, de Mekkanen→patiens, wie (in ‘en wie daar toch in geloofde…’)→agens, rijke

Mekkanen→experiencer, de godsdienstige leiders van de Ka’aba→experiencer, zij→experiencer, zij→agens

p.197 de Arabieren die zich nog niet bekeerd hadden tot de islam→patiens, de Mekkanen→patiens

p.198 de ongelovigen→patiens, heel wat oude tegenstanders→patiens

3. Arabieren (10x): agens→8x, bron→1x, instrument→1x

p.196 de aanvallers→agens, die→agens, deze Arabieren→agens, hun legers→instrument, ze→agens, ze→agens, ze→agens, de Arabieren→bron

91

p.198 men→agens, de Arabieren→agens

4. Overige religies (3x): patiens→2x, bron→1x

p.196 joden→patiens, christenen→patiens, hen→bron

5. Reizigers (2x): agens→2x p.196 die→agens, zij→agens

Bij de ongelovige groep bestaat het grootste deel van de semantische rollen uit een patiens-rol, oftewel dit is een grote groep waarbij de agens nìet de meest gebruikte rol is. Bij de groep Arabieren en Mohammed is de meest gebruikte semantische rol wèl de agens. Uit de

verdeling van semantische rollen komt dan ook een contrast tussen de Arabieren en

Mohammed aan de ene kant en de ongelovigen aan de andere kant naar voren; de eerste twee groepen worden in een groot deel van de tekst omschreven als handelende partij of

veroorzaker van gebeurtenissen, terwijl de ongelovigen in driekwart van de gevallen een handeling of emotionele toestand ondergaan. Deze verdeling komt overeen met de analyse van woordkeuze, waaruit blijkt dat de islamieten in deze paragraaf vrij vaak in een strijd verwikkeld zijn tegen de ongelovigen. Uit de semantische rolverdeling blijkt inderdaad dat zij relatief vaak in een passieve patiens- of experiencer-rol worden neergezet.

Als we naar de verdeling in B1 kijken, zien we opnieuw vijf verschillende partijen:

1. Islamitische vrouwen (28x): agens→12x, patiens→7x, experiencer→5x, doel→2x, bron→1x, instrument→1x

p.212 vrouwen→experiencer, zij→experiencer, haar→bron, de vrouw→patiens, zij→experiencer, de vrouwen→doel, een vrouw uit Hanja→agens, vrouwen→agens, de vrouw→agens, meisjes→patiens, meisjes→patiens, haar→doel,

meisjes→experiencer, zij→patiens, een meisje→agens, ze→patiens

p.213 veel vrouwen→agens, ze→agens, ze→experiencer, ze→agens, ze→agens, de vrouw van een sjeik in Dubai→agens, Jasmine Jawad→agens, vier

vrouwen→instrument, ze→patiens, één vrouw→patiens, eerste vrouw→agens, Nabila→agens

92

p.212 de man→agens, mannen→agens, de man→agens, jongens→patiens, haar vader→agens, broers→agens, haar echtgenoot→agens

p.213 de mannen→agens, een man→experiencer, hij→experiencer

3. Familie (8x): agens→4x, patiens→1x, bron→2x, instrument→1x

p.212 men→agens, grootouders→agens, kinderen→agens, aangetrouwde familieleden→agens, moeders→instrument, oma’s→bron, moeders→bron, familie→patiens

4. Westerlingen (4x): agens→4x

p.212 veel mensen in het westen→agens, een groep Amerikaanse feministes→agens, zij→agens

p.213 veel westerlingen→agens

5. Religieuze leiders (2x): agens→2x

p.212 sommige religieuze leiders→agens, anderen→agens

De grootste groep in B1 wordt gevormd door islamitische vrouwen. De betrokkenen uit deze groep zijn in minder dan de helft van de gevallen agens, de betrokken vrouwen ondergaan zelfs net zo vaak een handeling of emotionele toestand als dat zij zelf een handeling of gebeurtenis initiëren. De verdeling bij de vrouwen contrasteert sterk met de verdeling binnen de groep mannen. Zij zijn in het grootste gedeelte van de tekst juist veroorzakers van

gebeurtenissen. Ook in deze paragraaf wijst de semantische rolverdeling dus op een tegenstelling tussen betrokken groepen; de islamitische vrouwen zitten blijkens deze verdeling in een totaal andere positie dan de islamitische mannen.

Bij de overige betrokken partijen komen, net als bij de islamitische mannen, veel agens-rollen voor. In de groep westerlingen en religieuze leiders worden zelfs alleen maar agens-rollen vervuld en bij de groep familie voor het grootste gedeelte ook. Dit laat zien dat de islamitische vrouwen niet alleen een passieve rol bij de gebeurtenissen spelen, maar dat hun passiviteit ook nog eens uniek is vergeleken met de andere betrokken groepen. Immers, bij geen enkele andere groep is het aantal agens-rollen zo laag.

93 Coherentie

In de paragrafen A1 en B1 worden op een aantal plaatsen relaties tussen zinnen gelegd die een nieuwe betekenis creëren. De betekenissen die blijk geven van een persoonlijke visie van de auteur worden hieronder besproken.

De eerste coherentierelatie komt uit A1 en gaat over het gevolg van Mohammeds visioenen op zijn persoonlijkheid (p.196):

“Op een dag kreeg hij daar ook visioenen. Hierdoor veranderde hij als mens totaal.”

De coherentierelatie hier is 4c, consequentie. Dit ziet er als volgt uit:

[Mohammed kreeg visioenen] met als gevolg dat [Mohammed als mens totaal veranderde]

De visioenen die Mohammed kreeg, hadden hem volgens dit verband totaal veranderd. In eerdere alinea’s maakt de lezer kennis met een nieuwsgierige Mohammed die in verschillende culturen en geloven geïnteresseerd was. Dit zijn kwaliteiten die hoog gewaardeerd worden en die door de rijke verteltrant flink worden uitgemeten. Een totale verandering, waarbij deze positieve kwaliteiten worden vervangen door iets nieuws, moet dan ook negatief zijn. Door de coherentierelatie wordt de negatieve implicatie van de verandering overgedragen op de

veroorzaker van die verandering; de visioenen en daarmee ook de inhoud ervan.

In B1 komen een aantal coherentierelaties voor waaruit de persoonlijke visie van de auteur af te leiden valt. Zo lezen we op pagina 212:

“Islamitische vrouwen zouden hun eigen persoonlijkheid meer moeten kunnen ontplooien, vonden zij.

In islamitische landen komt echter niet de eigen persoon in de eerste plaats, maar de gemeenschap, de oemma.”

De coherentierelatie tussen deze zinnen is 4d, gelijktijdigheden. Het ontwikkelen van de eigen persoonlijkheid wordt gelijk gesteld aan het op de eerste plaats zetten van de eigen persoon:

[ontwikkelen van eigen persoonlijkheid] staat gelijk aan [op de eerste plaats zetten van de eigen persoon]

94

Deze relatie blijkt uit de ontkenning in ‘echter’; hier wordt de inhoud van de voorgaande zin ontkend en vervangen door een nieuwe inhoud (namelijk dat in islamitische landen de gemeenschap op de eerste plaats komt). De auteur noemt de oude informatie nog wel, maar laat deze in de herhaling wel een subtiele betekenisverandering ondergaan. Het ‘ontplooien van de eigen persoonlijkheid’ en het ‘op de eerste plaats zetten van de eigen persoon’ wordt allebei tegengesteld aan het op de eerste plaats zetten van de gemeenschap. Dit geeft aan dat

In document Ontwaakt, de auteur is een socialist! (pagina 84-107)