BESLUIT
Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot afwijzing van een aanvraag tot het nemen van een besluit op grond van artikel 56, eerste lid, van de Mededingingswet.
Zaaknummer 408, Gruijters - Kamer van Koophandel Haarlem
I. INLEIDING
1. Op 10 april 1998 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna d-g NMa) een aanvraag om
toepassing van de Mededingingswet (hierna: Mw) ontvangen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de d-g NMa de mogelijke strijdigheid met artikel 24 Mw bezien.
II.FEITELIJKE ACHTERGROND
2. De klacht heeft betrekking op de heffingsbijdrage voor 1998 die door de kamer van koophandel en fabrieken voor Amsterdam (kantoor Haarlem) is opgelegd aan klager. Klager, de heer Gruijters te Haarlem, is met een kleine eenmanszaak, met name op het gebied van software, vanaf 1995 ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel te Haarlem. Gruijters stelt dat de heffingsbijdrage wordt verhoogd van fl. 50,- à 60,- in voorgaande jaren naar fl. 202,54 voor 1998. Klager spreekt in dat kader over monopolistische praktijken en verzoekt de d-g NMa een onderzoek in te stellen en corrigerend op te treden.
3. Met ingang van 1 januari 1998 is de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (hierna: Wet KvK) van kracht
geworden. Artikel 2, eerste lid, Wet KvK bepaalt dat er over het hele land kamers van koophandel en fabrieken (hierna: kamer(s)) zijn die tot doel hebben de bevordering van de economische belangen van de handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied. De kamers zijn uit hoofde van de Wet KvK belast met de uitvoering van een aantal wettelijke taken (zgn. medebewindstaken), waaronder het houden van het handelsregister op basis van de Handelsregisterwet 1996. Daarnaast is er nog een aantal taken, die de kamers kunnen uitvoeren, maar waartoe zij niet verplicht zijn (zgn. autonome taken). 4. In de Wet KvK is een nieuw financieringssysteem voor de kamers
opgenomen. Dit nieuwe systeem geldt ook voor de jaarlijkse heffingsbijdrage, die is verschuldigd door alle ondernemingen en rechtspersonen die uit hoofde van de Handelsregisterwet verplicht zijn ingeschreven in het handelsregister. Voorheen werd de jaarlijkse heffingsbijdrage vastgesteld op basis van het in de onderneming gestoken kapitaal (zgn. draagkracht- beginsel). Met ingang van 1 januari 1998 wordt de jaarlijkse bijdrage op grond van de nieuwe financieringssystematiek bepaald aan de hand van de kosten die de kamers maken voor de bij hen in het handelsregister ingeschreven ondernemingen (zgn. profijtbeginsel). De Memorie van Toelichting van deze wet geeft aan dat met het nieuwe financieringssysteem wordt beoogd meer transparantie in de kosten- en
inkomstenstructuur en een efficiëntere werkwijze van de kamers te bewerkstelligen. Voorts wordt aangegeven dat het nieuwe
financieringssysteem tot gevolg zal hebben dat 80% van de eenmanszaken een hogere heffingsbijdrage zullen betalen, terwijl
pagina 1 van 3
bk0408-9811
grotere vennootschappen een lagere heffingsbijdrage zullen betalen.
5. Hoofdstuk 6 van de Wet KvK stelt regels ter zake van de financiering van de kamers. Ondernemingen of rechtspersonen die verplicht zijn ingeschreven in het handelsregister zijn gehouden de jaarlijkse heffingsbijdrage te voldoen. De jaarlijkse heffingsbijdrage is de som van een drietal afzonderlijke heffingen en een opslag voor de SER (artt. 54, onder a, jo. 55, eerste lid, van de Wet op de
bedrijfsorganisatie). De eerste heffing dient ter financiering van de medebewindstaak 'wetsuitvoering' (artt. 32 en 33 Wet KvK). De rechtsvorm en de grootte van de onderneming qua kapitaal en het aantal werkzame personen geldt als grondslag. De tweede heffing dient ter financiering voor de autonome taken 'beleidsadvisering' en 'regionale stimulering' (artt. 26 en 27 Wet KvK). Hiervoor geldt eveneens als grondslag de rechtsvorm en de grootte van de onderneming qua kapitaal en het aantal werkzame personen. De derde heffing dient ter financiering van de medebewindstaak 'loketfunctie' (art. 23 Wet KvK) en de autonome taak
'voorlichting' (art. 24 Wet KvK). Hiervoor geldt een nominale heffing omdat deze diensten iedere onderneming in gelijke mate ter beschikking staan. Deze bijdrage is voor alle ondernemingen gelijk, ongeacht rechtsvorm en grootte. (art. 35, tweede lid Wet KvK). 6. De heffingen worden jaarlijks overeenkomstig het Besluit heffingen
kamers van koophandel en fabrieken (hierna: Besluit heffingen) door de algemene besturen van de individuele kamers vastgesteld en vervolgens op grond van art. 39, eerste lid, Wet KvK ter goedkeuring aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd.
7. Op 2 april 1998 heeft de kamer voor Amsterdam de door het algemeen bestuur vastgestelde heffingsbijdrage ter goedkeuring aangeboden aan het Ministerie van Economische Zaken. Op 7 april 1998 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de
heffingsbijdrage voor 1998 van de kamer voor Amsterdam
goedgekeurd en besloten dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 39, eerste lid, Wet KvK. De heffingsbijdrage die is opgelegd aan klager is overeenkomstig de door het algemeen bestuur van de kamer voor Amsterdam vastgestelde en door de Staatssecretaris van Economische Zaken goedgekeurde heffingsbijdrage.
III. BEOORDELING
8. Artikel 24, lid 1 Mw bepaalt dat het ondernemingen verboden is misbruik te maken van een economische machtspositie. Bij de toepassing van deze bepaling moet een antwoord worden gegeven op de volgende vragen:
a) is de verweten gedraging verricht door een onderneming; b) welke zijn de relevante (product- en geografische) markt(en); c) neemt de betrokken onderneming op deze markt(en) een economische machtspositie in;
d) maakt de betrokken onderneming misbruik van deze economische machtspositie.
9. In dit specifieke geval kan een antwoord op de onder a), b) en c) gestelde vragen achterwege blijven, omdat niet aannemelijk is dat er sprake is van misbruik in de zin van artikel 24 Mw, zoals hieronder zal worden toegelicht.
10. Op grond van de thans ter beschikking staande feitelijke informatie moet worden geconcludeerd dat het gegeven dat klager in 1998 is geconfronteerd met een hogere heffingsbijdrage dan in voorgaande
pagina 2 van 3
bk0408-9811
jaren een direct gevolg is van de met ingang van 1 januari 1998 van kracht geworden Wet KvK, en de in die wet vervatte nieuwe
financieringssystematiek voor de kamers. Dat met name kleinere ondernemingen en rechtspersonen, zoals klager, in 1998 met een verhoging van de heffingsbijdrage zouden worden geconfronteerd, is immers een door de wetgever expliciet verwacht gevolg van de nieuwe Wet KvK en de daarin vervatte nieuwe
financieringssystematiek, getuige hetgeen hierover is opgemerkt in de Memorie van Toelichting van de Wet KvK. Hoewel het enkele feit dat een ander bestuursorgaan een tarief of heffing heeft
goedgekeurd in het algemeen niet zonder meer een vrijwaring van de toepassing van artikel 24 Mw inhoudt, neemt dit niet weg dat uit het feit dat de heffingsbijdrage voor 1998 (inclusief de voor klager verdisconteerde verhoging) is goedgekeurd door de Staatssecretaris van Economische Zaken, kan worden afgeleid dat de aan klager opgelegde verhoging van de heffingsbijdrage voor 1998 zijn directe grondslag vindt in de nieuwe Wet KvK en de daarin vervatte nieuwe financieringssystematiek.
11. Dit alles voert tot de slotsom dat het niet aannemelijk is dat de door de kamer voor Amsterdam aan klager opgelegde verhoging van de heffingsbijdrage voor 1998 misbruik oplevert in de zin van artikel 24 Mw. Derhalve kan, zoals eerder gezegd, in dit geval in het midden worden gelaten of de kamer voor Amsterdam een onderneming is in de zin van de Mw en zo ja, of de kamer voor Amsterdam op een of meerdere relevante markten beschikt over een economische machtspositie in de zin van de Mw.
IV.BESLUIT
12. Gelet op het voorgaande is de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit van oordeel dat niet aannemelijk is dat er sprake is van overtreding van artikel 24 Mededingingswet. De klacht wordt derhalve afgewezen. Datum: 25 november 1998
w.g. A.W. Kist
Directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit
Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na de dag van
verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, Sectie Beschikkingen, Bezwaar en Beroep, Postbus 16326, 2500 BH Den Haag.
terug
Aan de inhoud van deze pagina's kunt u geen rechten ontlenen.