• No results found

Vraag nr. 29 van 22 november 1999 van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 29 van 22 november 1999 van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 29

van 22 november 1999

van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Onroerende voorheffing – Monumenten en gesub-sidieerde verenigingen

V l a a n d e r e n , maar ook de provincies en gemeen-t e n , subsidiëren bepaalde sociaal-culgemeen-turele vereni-g i n vereni-g e n . Anderzijds heffen zowel Vlaanderen als de federale staat belastingen op deze verenigingen, die zodoende wel aan heel wat voorwaarden moe-ten voldoen om subsidies te krijgen en in de prak-tijk dus vaak niets overhouden.

Onroerende voorheffing is een belasting op het op-gebouwde onroerende vermogen van een belas-t i n g p l i c h belas-t i g e. Wanneer de Vlaamse overheid subsi-dies toekent gericht op de opbouw van onroerende g o e d e r e n , bijvoorbeeld premies voor renovatie van monumenten en beschermde gebouwen, zou het logisch zijn dat diezelfde persoon of organisatie wordt vrijgesteld van de onroerende voorheffing. Hetzelfde voorwerp wordt anders langs de ene kant gesubsidieerd en vervolgens langs de andere kant belast.

Door de subsidiëring worden de monumenten in ere hersteld, bijgevolg stijgt ook het kadastraal in-k o m e n . Met de huidige regeling inzain-ke onroerende voorheffing komt men zodoende in een situatie te-recht waarbij men moet vaststellen dat via de ver-hoogde onroerende voorheffing de verleende sub-sidies opnieuw naar de overheid vloeien.

Eenzelfde redenering kan worden opgebouwd voor de ruimere categorie van sociaal-culturele or-g a n i s a t i e s, die ook vaak financieel worden onder-steund bij de uitbouw van hun onroerend patrimo-nium.

1. Onderkent de minister-president de tegenstrij-digheid wanneer een overheid enerzijds de op-bouw van waardevol onroerend patrimonium beloont met subsidies en anderzijds via de on-roerende voorheffing weer bestraft ?

2. Welke inkomsten verwerft Vlaanderen op jaar-basis door onroerende voorheffing te heffen op ( s o c i a a l-)culturele infrastructuur, zoals biblio-theken, musea, ... ?

3. Welke inkomsten verwerft Vlaanderen op jaar-basis door onroerende voorheffing te heffen op onroerende goederen erkend als beschermd monument ?

4. Werden reeds initiatieven genomen om vrijstel-ling van onroerende voorheffing te verlenen aan infrastructuur die door (sociaal-) c u l t u r e l e verenigingen wordt gebruikt ?

5. Werden reeds initiatieven genomen om vrijstel-ling van onroerende voorheffing te verlenen aan beschermde monumenten ?

Antwoord

1. Slechts op het eerste gezicht lijkt het onredelijk een bepaald soort onroerend patrimonium tege-lijk te belasten en te subsidiëren.

I n d e r d a a d , de onroerende voorheffing is een belasting die wordt geheven op het kadastraal i n k o m e n . Zij is van oorsprong dan ook een in-komstenbelasting en wordt – ongeacht de aard van het goed – gevestigd op alle goederen met een kadastraal inkomen vanaf 600 frank. In het licht van ditzelfde principe worden bijvoorbeeld ook de aanvullende premies voor deeltijdse ar-beid belast, want zij maken deel uit van het in-k o m e n . Er is dus helemaal geen tegenstrijdig-heid in de heffing van een onroerende voor-heffing enerzijds, en het toekennen van subsi-dies anderzijds.

Subsidiair kan niet worden voorbijgegaan aan het specifieke karakter van de onroerende v o o r h e f f i n g, waarbij slechts een fractie van de totale belasting ten goede komt aan het V l a a m s G e w e s t . De onroerende voorheffing bestaat im-mers voor het grootste gedeelte uit opcentie-m e n , die een belangrijk deel uitopcentie-maken van de ontvangstenbegroting van gemeenten en zeker van provincies. Bijgevolg zou het niet oppor-tuun zijn een compensatieregeling uit te werken door bijvoorbeeld de onroerende voorheffing te verrekenen op de subsidies, vermits dit zware gevolgen zou hebben voor de begrotingen van die gemeenten en provincies waar monumenten en gebouwen liggen die beschermd zijn.

2 en 3. De onroerende voorheffing wordt berekend op basis van de de kadastrale inkomens die door de federale diensten van het Kadaster worden bepaald.

(2)

4. Er zijn in de wet heel wat vrijstellingen inge-s c h r e v e n , die inge-sominge-s betrekking hebben op activi-teiten van sociaal-culturele verenigingen. Volgens artikel 253 van het Wetboek van de In-komstenbelasting worden namelijk van de on-roerende voorheffing vrijgesteld :

– het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of delen van onroerende goederen die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospi-t a l e n , k l i n i e k e n , d i s p e n s a r i a , r u s hospi-t h u i z e n , v a-kantiehuizen voor kinderen of gepensioneer-d e n , of van angepensioneer-dere soortgelijke welgepensioneer-dagepensioneer-dig- weldadig-heidsinstellingen ;

– het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of delen van onroerende goederen die gelegen zijn in het Vlaamse gewest en die door een openbaar bestuur of een belasting-plichtige die geen winstoogmerk nastreeft, worden aangewend als bejaardenvoorziening uitgebaat door een rechtspersoon, zoals be-doeld in artikel 5 van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erken-ning en de subsidiëring van voorzieerken-ningen voor bejaarden ;

– inkomsten van onroerende goederen die een vreemde staat heeft bestemd voor de huis-vesting van zijn diplomatieke of consulaire zendingen of van culturele instellingen die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden ;

– het kadastraal inkomen van onroerende goe-deren die de aard van nationale domeingoe-deren hebben, op zichzelf niets opbrengen en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt ; de vrijstelling is van de drie voorwaarden samen afhankelijk (bv. k e r k e n , t e m p e l s, b i s-d o m m e n , gebouwen toebehorens-d aan s-de ge-meente of aan het OCMW, s c h o l e n , b i b l i o-theken, musea, enz. …).

De onroerende voorheffing wordt verlaagd tot 1,6 % van het kadastraal inkomen voor :

– de woningen die toebehoren aan de bouw-maatschappijen erkend door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting of door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas ;

– de als sociale woningen verhuurde eigen-dommen die toebehoren aan openbare cen-tra voor maatschappelijk welzijn en aan ge-meenten ;

– de als sociale woningen verhuurde eigen-dommen van de Nationale Landmaatschap-pij of van de door deze laatste erkende maat-schappijen ;

– huurwoningen behorende tot de V l a a m s e Huisvestingsmaatschappij en de door haar erkende maatschappijen ;

– woningen die door het Vlaams Fonds van de Kroostrijke Gezinnen te huur worden gege-ven in het kader van zijn operaties van huur-bijstand.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een constante in diverse onderzoeken is dat de beeldvorming in schoolboeken nog vaak stereotiep i s. Bewust of onbewust worden traditionele cultu- rele invullingen

De suggestie van de Vlaamse volksvertegenwoor- diger om specifieke prijzen te geven aan bedrijven die extra inspanningen leveren voor deze doelgroe- p e n , vormt een

Momenteel werd er geen aanvraag tot steun inge- diend door het proefcentrum voor kleinfruit

In het kader van de opstelling van het onderne- mingsplan voor de V DAB wordt, in opdracht van het Beheerscomité, de sector op niveau van de So- ciaal-Economische Raad voor

De Vlaamse Vervoermaatschappij is zich bewust van de hinder die personen met een rolstoel of met een kinderwagen ondervinden door de treden en de steunpalen in de autobussen, en

Voorzover het vastgestelde aantal van 24 d i e n- sten nog niet is bereikt door het aantal op 13 augustus 1999 reeds erkende diensten en het aantal diensten toegewezen

Ten gevolge van zware technische problemen die slechts zeer moeizaam konden worden opgelost door de ontwikkelaar, de firma Cipal (Centrum voor Informatica Provincies

De vorige Vlaamse regering besliste op 8 juni 1999 een strategisch plan te laten opmaken voor een geïntegreerde aanpak van de hulpverlening aan ge- detineerden met het oog op