Vraag nr. 97 van 8 februari 2001
van mevrouw PATRICIA CEYSENS Rusthuisanimatoren – Onderzoek
In haar antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 2 5 7 van 22 september 2000 over de subsidiëring van rusthuisanimatoren antwoordde de minister dat ze een wetenschappelijk onderzoek financierde met betrekking tot de animatiefunctie in rusthuizen (Bulletin van Vragen en A n t w o o rden nr. 5 van 15 december 2000, b l z . 608 – red.). Naar verluidt, werd deze studie toevertrouwd aan het HIK (Hoger Instituut der Kempen).
1. Werd de studie inmiddels afgerond en voorge-steld ?
2. Wat is de kostprijs van de studie ? 3. Wat zijn de conclusies ervan ?
4. Welk gevolg zal de minister geven aan de con-clusies ?
5. Acht de minister een financiering van de anima-tiefunctie in rustoorden en rust- en verzorgings-tehuizen vanuit Welzijn op korte termijn moge-lijk ?
Antwoord
1. De door de Vlaamse volksvertegenwoordiger bedoelde studie is inmiddels inderdaad afge-rond en voorgesteld.
Alle stuurgroepleden hebben een exemplaar o n t v a n g e n . De conclussies worden aan alle rust-huizen in Vlaanderen bezorgd.
2. De kostprijs van de studie bedraagt 2.473.608 frank.
3. Vertrekkende vanuit een kwantitatief en kwali-tatief onderzoek naar de bestaande toestand met betrekking tot de animatie in rusthuizen en de gevolgen daarvan voor het algemeen functio-neren van het rusthuis en de welzijnsgevoelens van de bewoners, formuleert de studie een aan-tal beleidsvoorstellen. Inzake definiëring van het animatiebegrip kiest men voor de h o l i s t i s ch e b e n a d e r i n g, die animatie beschrijft als een g r o n d h o u d i n g gericht op de totale ontplooiing van de ouderen in een prettige leefomgeving.
Daartoe dient door de Vlaamse overheid een b a s i s k a d e r te worden gerealiseerd dat logischerwijze in het door een rusthuis op te maken k w a -l i t e i t s h a n d b o e k kan worden ingepast. D a a r n a a s t moet de r e g u l e r i n g van de animatiefunctie een plaats krijgen in het nieuwe decreet over het o u d e r e n b e l e i d . Het werkveld zelf dringt aan op een snelle definiëring en financiering van de f u n c t i e. De studie werpt de vrees op dat hier eventueel nog jaren op moet worden gewacht en pleit ervoor om in eerste instantie de regel-geving rond animatie in het huidige decreet een kwalitatieve invulling te geven, om ze dan in een later stadium in te passen in het nieuwe ou-derendecreet en het kwaliteitshandboek.
De onderzoekers pleiten ervoor een aantal m i -n i m u m v o o r w a a rd e -n i-n de wetgevi-ng i-n te schrij-v e n . Deze schrij-voorwaarden moeten betrekking hebben op de concrete visie op animatie, d e f u n c t i e o m s c h r i j v i n g, de positie van de animator in het rusthuis, het profiel en de bijscholing van de animator en een kwalitatieve norm. In dit laatste verband wordt duidelijk gesteld dat een aanpassing van de norm terzake zonder f i n a n -c i ë l e o n d e r s t e u n i n g geen zin heeft. Om de fun-c- func-tie kwalitafunc-tief uit te bouwen en een animafunc-tieve grondhouding bij alle personeelsleden te pro-m o t e n , is een verhoogde inzet en arbeid van de reeds drukbezette animator in een voorziening v e r e i s t . Een evolutie van een halftijdse betrek-king per dertig inwoners lijkt daarbij geen over-bodige luxe.
De studie pleit voor een algemene basisfinan-ciering van de animatiefunctie in een rusthuis. Projectfinanciering kan daarbij een surplus vor-m e n . Het uitwerken van een bredere vor- maat-schappelijke integratie van de rusthuisbewoner in de gemeenschap dient extra te worden onder-s t e u n d . De inonder-schakeling van vrijwilligeronder-s in dit project is vanzelfsprekend.
Met betrekking tot de evaluatie van de animatie in de residentiële ouderensector pleit de studie voor een verplichting tot zelfevaluatie voor de v o o r z i e n i n g e n , in combinatie met een kwalita-tieve inspectie. In dit verband wordt het visita-tiemodel naar voren geschoven.
Om een en ander nog eens goed te kunnen na-l e z e n , bezorg ik de Vna-laamse vona-lksvertegenwoor- volksvertegenwoor-diger als b i j l a g e een exemplaar van de conclu-sies van de studie.
4. Deze studie ontwikkelt een geïntegreerde visie op het animatieproject en formuleert een aantal basisvoorwaarden om deze visie in te vullen. I k onthoud dat de inspanning in een globaal kwali-teitsbeleid daarbij onontbeerlijk is en dat ook (bij)scholing een essentieel onderdeel vormt. Terzake verleent de Vlaamse regering reeds ge-durende een tiental jaar een projectsubsidie van twee miljoen aan de grote koepelorganisaties in het veld, namelijk aan het Verbond der Ve r z o r-gingsinstellingen en aan de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Om ook de in de studie als noodzakelijk bestempelde positie-ve beeldvorming te ondersteunen, heb ik aan voornoemde organisaties én de Federatie van Onafhankelijke Seniorenzorg een bedrag van 3 miljoen toegewezen.
Een structurele financiële ondersteuning van de animatiefunctie zal zeker aan bod komen in de besprekingen die momenteel in het kader van een vernieuwde regelgeving in zeven werkgroe-pen en een coördinerende stuurgroep gestart z i j n . Ook de functiebeschrijving en het profiel van de animator komen daarbij zeker aan bod. Ik kan de Vlaamse volksvertegenwoordiger trouwens geruststellen dat de vrees die in de studie wordt geuit dat een regeling nog jaren op zich laat wachten, ongegrond is. Ik heb me voor-genomen om op 1 januari 2003 met het nieuwe decreet op het ouderenbeleid te starten.
Momenteel wordt ook een aangepast inspectie-concept ontwikkeld, dat rekening houdt met he-dendaagse ontwikkelingen in het werkveld, d e regularisering en een grotere responsabilisering
van de initiatiefnemers. Daarin wordt, o v e r e e n-komstig artikel 8 van het decreet inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, v o o r het verificatiemodel geopteerd, en niet voor het v i s i t a t i e m o d e l . Daarin wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de toezichthouden-de functie en toezichthouden-de adviserentoezichthouden-de. Deze laatste wordt niet langer als een kerntaak van de over-heid beschouwd. In eerste instantie worden de krachtlijnen uitgetekend uitgaande van de hui-dige personeelsformatie. De binnen de admini-stratie ontwikkelde procesimplementatie- en personeelsplannen kunnen in een volgende fase eventueel nog een en ander bijsturen.
5. Op de gevraagde financiering van de animatie-functie door de sector wens ik nu niet vooruit te l o p e n . Zoals ik hierboven al opmerkte, komt dit aspect ongetwijfeld aan bod in de besprekingen in het kader van een vernieuwd ouderenbeleid. Wellicht vergt de heroriëntering van sommige aspecten van het beleid terzake ook een her-oriëntering van budgetten. Het spreekt vanzelf dat ik me, naast een vernieuwde regelgeving, ook hiervoor wens te engageren.