Zijn drukke commissarissen niet te druk voor de cijfers?
Empirisch onderzoek naar de relatie tussen busyness en winststuring in Nederland
Masterthesis Accountancy F.H. Oostenbrug
Augustus 2008
Zijn drukke commissarissen niet te druk voor de cijfers?
Uitleg bij het voorblad:
Corporate governance is belangrijk daarom worden er rapporten vol over geschreven. Goed bestuurde bedrijven presteren immers structureel beter. De praktijk is echter weerbarstiger.
Bestuurders zijn druk en kunnen niet al hun verplichtingen nakomen. Betekent dit dan ook dat commissarissen hun taken verzuimen en bijvoorbeeld de jaarcijfers goedkeuren en
afstempelen, of leveren ze wel toegevoegde waarde op voor hun beleggers?
Empirisch onderzoek naar de relatie tussen busyness en winststuring in Nederland
Burdaard, augustus 2008 Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Master Accountancy
Auteur: F.H. Oostenbrug Studentnummer: 1445324
1
ebegeleider: Dr. R.B.H. Hooghiemstra 2
ebegeleider: Dr. T.A. Marra
De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag.
Het auteursrecht van het afstudeerverslag berust bij de auteur.
Voorwoord
Beste lezer,
Voor u ligt mijn masterthesis voor de opleiding Accountancy. Het sluitstuk van 5 jaar studie aan de Rijksuniversiteit Groningen. In deze tijd heb ik veel kennis en inzicht mogen opdoen, waarvan deze thesis hopelijk blijk geeft. Het onderwerp sluit aan bij de, nog steeds, actuele discussie rondom corporate governance. Dat maakte het voor mij boeiend, omdat ik op deze manier veel van de (wetenschappelijke) achtergrond van de discussie te weten ben gekomen.
Op dit gebied heeft de Rijksuniversiteit Groningen ook een reputatie hoog te houden. Er wordt veel onderzoek naar gedaan, waaronder voor de Monitoring Commissie Corporate Governance Code (‘Commissie Frijns’). Op deze manier ben ik ook aan mijn onderwerp gekomen. Door het dataonderzoek voor dhr. Hooghiemstra en dhr. Marra werd mijn interesse gewekt. Zij waren het ook die mij tijdens het schrijven van deze thesis hebben begeleid. Dhr.
Hooghiemstra, als eerste begeleider, heeft mij meermalen van opbouwende kritiek voorzien.
De gesprekken waren altijd plezierig en bleven niet alleen beperkt tot de thesis. Mijn tweede begeleider, dhr. Marra heeft mij een aantal zeer nuttige adviezen gegeven over winststuring.
Door deze goede begeleiding kon ik vlot doorwerken en daarvoor wil ik dan ook mijn hartelijke dank uitspreken.
Rest mij nog u veel leesplezier toe te wensen.
Burdaard, augustus 2008
Foppe-Harmen Oostenbrug
Managementsamenvatting
Na een aantal fraudeschandalen met de jaarrekening bij gerenommeerde bedrijven als Ahold en Enron zijn er in diverse landen strengere regels op het gebied van corporate governance gekomen. De bedoeling van deze regels zijn het verbeteren van de effectiviteit van het ondernemingsbestuur. Één van de klachten ten aanzien van commissarissen of non-executive bestuurders is dat zij te ‘busy’ (druk) zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren (o.a. Ferris e.a., 2003). Het gaat daarbij om het aantal commissariaten dat één persoon voert. In deze masterthesis wordt onderzocht welke invloed dit heeft op de mate van winststuring, ook wel earnings managment genoemd. Daarvoor is de volgende hoofdvraag geformuleerd.
“In hoeverre heeft ‘busyness’ van commissarissen bij Nederlandse, beursgenoteerde bedrijven invloed op de mate van winststuring?”
Naast maatschappelijke en politieke beroering die over dit onderwerp is ontstaan, is er ook bij de wetenschap belangstelling voor dit onderwerp. Dit onderzoek onderscheidt zich van andere literatuur door de Nederlandse, two-tier context, waarin management en toezicht van elkaar gescheiden zijn. Ook is de relatie met winststuring nog weinig onderzocht.
Het uitgangspunt van de thesis de agentschaptheorie. Deze theorie stelt dat bij het scheiden van eigendom en leiding van een onderneming conflicten kunnen ontstaan door het verschil in belangen tussen de aandeelhouders (principalen) en de managers (agenten), terwijl de aandeelhouders moeilijk of slechts tegen hoge kosten kunnen nagaan of de managers wel in hun belang handelen (Eisenhardt,1989). Om ervoor te zorgen dat de managers meer in het belang handelen van de aandeelhouders zijn er verschillende beheersingsmechanismen van toepassing. Jensen (1993) onderscheidt de volgende vier: concurrentie, wetten en regels,
‘internal’ en ‘external control’. De kosten die hiermee en met de belangenverschillen worden geassocieerd worden door Jensen en Meckling (1976) agentschapkosten genoemd en moeten met een optimale inzet van de beheersingsmechanismen worden geminimaliseerd.
In veel onderzoeken is er, net als in dit onderzoek, aandacht voor de rol en de effectiviteit van
het ondernemingsbestuur als een internal control mechanisme. Volgens Fama en Jensen
(1983) zijn zij verantwoordelijk voor beslissingsmanagement (initiatie en implementatie van
plannen) en beslissingsbeheersing (ratificatie en monitoring van plannen). In Nederland worden deze functies gescheiden van elkaar in de raad van betuur (beslissingmanagement) en de raad van commissarissen (beslissingbeheersing). Om het ondernemingsbestuur beter te laten functioneren zijn de regels aangescherpt, zo is in Nederland de code Tabaksblat (NCGC) ingevoerd. Deze regels zijn (deels) gebaseerd en onderwerp van onderzoek naar ‘board attributes’ (Zahra en Pearce, 1989).
Het ondernemingsbestuur is in staat om als toezichthouder winststuring te beïnvloeden (Xie e.a., 2003). Hoewel winststuring ook in de vorm van fraudulent accounting (Gunny, 2005) en real earnings management (Roychowdhury, 2006) kan voorkomen, wordt hier aangenomen dat winststuring met behulp van accrual manipulatie plaatsvindt. Bij winststuring worden, volgens Healy en Wahlen (1999), de financiële cijfers anders voorgesteld om belanghebbers te misleiden over de werkelijke prestatie of om contractuele uitkomsten te beïnvloeden.
Hoewel winststuring ook een goede op een goede manier gebruikt kan worden (Healy en Wahlen, 1999), zijn hiermee twee agentschapproblemen te associëren: adverse selection en moral hazard.
In Nederland is de raad van commissarissen verantwoordelijk voor het toezicht op de financiële verslaggeving (NCGC III.1.6). Om dit goed uit te voeren is een auditcommissie van belang (o.a. Kesner, 1988; Vance, 1983; Klein, 2002). De auditcommissie heeft een breed pakket aan (voorbereidende) taken, waaronder het toezicht op schattingsposten in de jaarrekening (NCGC III.5.4b). Daarmee heeft het, volgens Xie e.a. (2003), invloed op
‘discretionary accruals’. Voor het functioneren van de raad van commissarissen en de auditcommissie worden onafhankelijkheid (o.a. Xie e.a., 2003; Choutourou e.a., 2001), grootte (o.a. Beasley, 1996; Xie e.a., 2003; Choutourou e.a., 2001) en expertise (o.a. Felo e.a., 2003; Carcello e.a., 2006) als belangrijk gezien. Voor de invloed van deze ‘attributes’ zal in dit onderzoek dan ook worden gecontroleerd.
Met betrekking tot de invloed van ‘busyness’ bestaat geen eenduidig antwoord. Harris en
Shimizu (2004) denken dat een ‘busy’ directors te weinig tijd zouden kunnen hebben om hun
functies goed te kunnen uitoefenen. Bijvoorbeeld doordat er te weinig tijd is om de
vergaderingen te bezoeken (Jiraporn e.a., 2007) of door cognitieve overbelasting (Kahneman,
1973). Het aan banden leggen van het aantal commissariaten bij beursgenoteerde bedrijven,
onderzoeken bevestigen dit beeld ook. Zo zou bij minder ‘busyness’ de kans op jaarrekeningfraude afnemen (Beasley, 1996), minder sprake zijn van excessieve CEO- beloning (Core e.a., 999), bedrijfprestaties beter zijn (Fich en Shivdasani, 2003; Loderer en Peyer, 2002; Larcker e.a., 2007) de bedrijfsprestaties na een acquisitie beter zijn (Ahn e.a., 2008). Maar commissarissen kunnen ook druk zijn door een goede reputatie (Ferris e.a., 2003;
Di Pietra e.a., 2008; Perry en Peyer., 2005). Dit zou het gevolg kunnen zijn van een betere planning van hun taken (Harris en Shimizu, 2004) en de waardevolle connecties waarover zij beschikken (Harris en Shimizu, 2004, Di Pietra, 2008). Er zijn dan ook empirische onderzoeken die positief zijn over de invloed op bedrijfsprestaties (Ferris e.a., 2003; Perry en Peyer., 2005; DiPietra e.a., 2008 en bedrijfsprestaties rondom een overname (Harris en Shimizu, 2004).
Ondanks het gebrek aan eenduidige onderzoeksresultaten wordt in dit onderzoek een negatieve invloed verwacht tussen ‘busyness’ en winststuring. Deze verwachting is gestoeld op de complexiteit van het financiële rapporteringproces, waardoor naast expertise en ervaring veel tijd nodig is. Om dit te toetsen wordt er met behulp van een multivariabele regressie een steekproef van 97 Nederlandse beursgenoteerde bedrijven onderzocht, waarvan 44 met een auditcommissie. Een commissaris wordt als ‘busy’ beschouwd bij drie of meer commissariaten of functies binnen de raad van bestuur bij een beursgenoteerde onderneming.
Winsturing wordt gemeten aan de hand van het de totale accruals. Het onderzoek resulteert uiteindelijk in verwerping van alle hypotheses, omdat de ‘busyness’ in deze steekproef niet van invloed blijkt te zijn op de mate van winststuring.
Hieruit valt te concluderen dat ‘busyness’ geen rol lijkt te spelen. Dit is mogelijk te verklaren
uit het tweeledige karakter van ‘busyness’ Aan de ene kunnen tijds- en cognitieve
beperkingen een negatieve relatie veroorzaken met winststuring, maar aan de ander kant is het
ook mogelijk dat ‘busy’ commissarissen hun reputatie waarmaken en inderdaad experts
blijken te zijn in het houden van toezicht, door hun grote kennis en ervaring effectiever
opereren en tot slot dat het goede planners zijn van al hun werkzaamheden. Omdat deze
invloeden tegengesteld zijn, zou het kunnen zijn dat ze elkaar opheffen. Verder is het niet
uitgesloten dat ‘busyness’ er niet toe doet op het moment dat andere beheersingsmechanismen
een dominante invloed hebben. Het onderzoek van Perry en Peyer (2005) wijst in die richting,
omdat zij zien dat ‘busy‘ directors waarde toevoegen op het moment dat er geen andere
agentschapproblemen spelen. Ondanks de zorgvuldige uitvoering van het onderzoek kunnen
beperkingen op het gebied van dataverzameling, definities van variabelen en het toetsen van de relaties ook een verklaring zijn voor het ontbreken van een significante invloed van
‘busyness’. Zo is de maatstaf voor ‘busyness’ niet erg verfijnd. Er wordt nu geen rekening gehouden met andere zware nevenfuncties. Verder is de vraag of de mate van winststuring correct is vastgesteld, aangezien er veel discussie is over de betrouwbaarheid van de modellen die winststuring meten (Beneish, 2001). Dan is er nog de endogeniteit, waar Hermalin en Weisbach (2003) al op wezen. Ondanks het opnemen van controlevariabelen is het niet uitgesloten dat onderlinge correlaties de uitkomsten beïnvloeden. Het is derhalve mogelijk dat dit onderzoek ten onrechte geen relatie heeft kunnen aantonen. Naar aanleiding van bovengenoemde beperkingen wordt in deze thesis dan ook aanbevolen om de theoretische grondslag voor de invloed van ‘busyness’ te versterken. Dit kan door middel van case studies.
Hiermee kan duidelijker worden hoe ‘busyness’ de kwaliteit van het ondernemingsbestuur
kan beïnvloeden. Bovendien zou er in lijn Perry en Peyer (2005) gekeken kunnen worden naar
de corporate governance context, in de zin dat er gekeken kan worden of er specifieke
omstandigheden zijn waarin ‘busyness’ er veel toe doet of juist weinig.
Inhoudsopgave
VOORWOORD ... 2
MANAGEMENTSAMENVATTING... 3
1. INLEIDING VAN HET ONDERZOEK ... 8
1.1 A
ANLEIDING VAN HET ONDERZOEK... 8
1.2 V
RAAGSTELLING... 10
1.3 R
ELEVANTIE VAN HET ONDERZOEK... 12
1.4 S
TRUCTUUR VAN HET ONDERZOEK... 13
2. LITERATUUR... 15
2.1 C
ORPORATE GOVERNANCE:
EEN INLEIDING... 15
2.1.1 inleiding... 15
2.1.2 Theoretische achtergrond ... 16
2.1.3 Beheersingsmechanismen ... 17
2.2 H
ET ONDERNEMINGSBESTUUR... 19
2.2.1 Rol van het ondernemingsbestuur ... 19
2.2.2 Ondernemingsbestuur in Nederland... 19
2.2.3 Onderzoek naar het ondernemingsbestuur... 21
2.3 W
INSTSTURING... 22
2.3.1 Inleiding... 22
2.3.2 Rapporteringperspectief ... 23
2.3.3 Contractueel perspectief ... 24
2.3.4 Kanttekeningen bij winststuring ... 25
2.4 T
OEZICHT OP DE FINANCIËLE VERANTWOORDING... 26
2.4.1 Inleiding... 26
2.4.2 Rol van de auditcommissie... 27
2.4.3 Effectiviteit van de auditcommissie... 29
2.5 ‘B
USYNESS’... 32
2.5.1 Inleiding ‘busyness’... 32
2.5.2 Invloed van ‘busyness’... 34
3. HYPOTHESES, DATA EN ONDERZOEKSMETHODE... 37
3.1 H
YPOTHESEFORMULERING... 37
3.2 D
ATA... 39
3.2.1 Dataverzameling ... 39
3.2.2 Onafhankelijke variabele ... 40
3.2.3 Afhankelijke variabele ... 41
3.2.4 Controlevariabelen... 42
3.3 O
NDERZOEKSMETHODE... 44
4. RESULTATEN ... 46
4.1
BESCHRIJVING VAN DE VARIABELEN... 46
4.2.1 De raad van commissarissen... 46
4.2.1 Auditcommissie ... 47
4.2 T
OETSRESULTATEN... 47
4.2.1 De raad van commissarissen... 48
4.2.2 De auditcommissie... 48
5. CONCLUSIE ... 50
5.1 S
AMENVATTING EN CONCLUSIE... 50
5.2
BEPERKINGEN... 53
5.2.1 Dataverzameling ... 53
5.2.2 Definiëring van de variabelen... 53
5.2.3 Toetsen van de hypothese... 55
5.3 A
ANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK. ... 56
LITERATUUR ... 57
1. Inleiding van het onderzoek
In dit eerste hoofdstuk wordt het onderwerp van mijn thesis ingeleid. Het onderzoek zal gaan over de vraag of de mate waarin winststuring wordt toegepast wordt beïnvloed door de nevenactiviteiten van de commissarissen van een onderneming. Voor dit laatste wordt vaak de Engelse term ‘busyness’ gebruikt en daarom zal ik deze term ook in het vervolg van de thesis gebruiken. In dit hoofdstuk zal de aanleiding van het onderzoek worden gegeven, waarna de vraagstelling aan bod komt. Met behulp van de literatuur op dit gebied zal de relevantie van het onderwerp worden weergegeven. Tot slot zal de structuur van de thesis worden besproken.
1.1 Aanleiding van het onderzoek
Aan het begin van deze eeuw werd de wereld opgeschrikt door een aantal grote fraudeschandalen, waarbij de jaarrekening een misleidend beeld gaf van de situatie bij de betreffende bedrijven. Waarschijnlijk is de Amerikaanse energiegigant Enron hier het bekendste voorbeeld van. De duizenden werknemers van het concern verloren na het faillissement hun baan én hun uit Enron-aandelen opgebouwde pensioen. Dit in tegenstelling tot het topmanagement, dat zich met vele miljoenen had verrijkt, zelfs tot kort voordat het schandaal naar buiten kwam (Healy en Palepu, 2003). Andere voorbeelden van dergelijke schandalen zijn het Italiaanse Parmalat en het Amerikaanse Worldcom, maar ook Nederlandse bedrijven zoals Ahold.
De problemen bij Ahold, ‘Europe’s Enron’, waren voor de Nederlandse regering de directe aanleiding om de Commissie corporate governance in te stellen. Deze commissie moest naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, waar de Sarbanes-Oxley act (SOx) van kracht werd na het ‘echte’ Enron-debacle, een soortgelijke code opstellen. Hiermee moest het geschonden vertrouwen in beursgenoteerde bedrijven worden hersteld (De Jong e.a., 2007). Dat daarvoor naar het ondernemingsbestuur werd gekeken is niet zo vreemd als de toenmalige situatie van Ahold in beschouwing wordt genomen.
Wat was er aan de hand? De Jong e.a. (2007) schetsen in een case study van het Ahold-
schandaal het beeld van het bedrijf wat in de jaren negentig nog het toonbeeld van het snel
expanderende Nederlandse bedrijfsleven was. Met de immens populaire CEO Cees van der
Hoeven, die snelle omzet- en winstgroei beloofde én realiseerde, werd de wereld bestormd.
Dit beeld liep een deuk op toen de resultaten, zoals die onder Dutch en US GAAP gepresenteerd werden, uit elkaar begonnen te lopen. Deze verschillen werden niet uitgelegd.
Achteraf zijn ze te verklaren door het geleidelijk afschrijven op de goodwill van de acquisities onder Dutch GAAP, terwijl er onder US GAAP een groot impairment-verlies moest worden genomen. Hoewel hier nog geen sprake was van fraude, was het vertrouwen geschonden. Met de grote problemen van 2002 en 2003 zou dat vertrouwen alleen maar verder wegzakken. Ten eerste bleek dat er grote verplichtingen waren om joint-venture partners uit te kopen, terwijl dit niet in de toelichting van de balans was opgenomen. Ten tweede waren promotietoelagen van leveranciers te vroeg geboekt met als gevolg dat de jaarrekeningen van 2001 en 2002 opnieuw moesten worden vastgesteld. Als derde grote probleem was er de kwestie met de beruchte control en side letters. Deze brieven maakten het voor Ahold mogelijk de resultaten van de joint ventures voor 100% mee te consolideren, wat een enorme winststijging met zich meebracht. Dit terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een 100%-dochteronderneming (De Jong e.a., 2007).
De Ahold casus illustreert hoe het topmanagement misbruik kan maken van haar macht om haar eigen doelen na te streven. Cees van der Hoeven en zijn collega-bestuurders hadden een sterke reputatie opgebouwd, om deze waar te blijven maken en de steeds hoger gestelde doelen te halen, moesten de resultaten (frauduleus) worden gestuurd. Hoewel de rechtbank verschillende Ahold-bestuurders veroordeeld heeft, waren de straffen relatief mild, omdat er geen sprake van persoonlijk gewin zou zijn geweest. Dit is twijfelachtig aangezien de beloningen gekoppeld waren aan de prestaties (De Vries, 2006).
Om deze praktijken te voorkomen zouden de commissarissen eigenlijk ‘lastige’ vragen
moeten stellen en ingrijpen als dat nodig is, zij zijn het immers die uit naam van de
aandeelhouders toezicht moeten houden. Dit is echter niet gebeurd, omdat de raad van
commissarissen zich niet hadden aangepast op de veranderde situatie. Ahold was van een
familiebedrijf geëvolueerd tot een professioneel geleide organisatie met een veelheid aan
aandeelhouders. Daarmee waren de belangen van eigenaren en management ook niet meer
hetzelfde en moest het toezicht worden verscherpt. De commissarissen waren echter niet
onafhankelijk genoeg en hadden nog een groot aantal andere commissariaten. Ze waren
eigenlijk te druk en konden hun verplichtingen niet nakomen. Als je, zoals sommigen, 18
commissariaten hebt kun je dan nog alle vergaderingen bijwonen of je er goed op
voorbereiden (De Jong e.a., 2007)?
Dat is dan ook waar deze thesis over gaat. Zijn commissarissen niet te druk met al hun andere functies, zodat ze geen goed toezicht houden op de raad van bestuur en daardoor bijvoorbeeld winsten overdreven hoog kunnen worden voorgesteld? Mede door de schandalen bestaat de indruk bij de bevolking dat bestuurders en commissarissen onderling baantjes uitwisselen in het zogenaamde ‘old boys network’, daar goed of zelfs excessief voor betaald worden, terwijl zij hun taken verzuimen. Ook de voorzitter en naamgever van de Commissie corporate governance Tabaksblat ziet dat Nederlandse commissarissen erg druk zijn. In een interview in Trouw in 2003 zegt hij daarover:
“Dat is een erg Nederlands fenomeen. In andere landen willen ze je niet eens hebben als je al meer dan drie of vier commissariaten hebt. Want toezichthouders met veel functies hebben gewoon niet genoeg tijd. In Engeland duurt een vergadering van commissarissen al gauw twee dagen. Daar zullen we, met mijn code, hier ook wel aan komen.”
(M. Tabaksblat in: Moes, 2003: p0)
Om goed zicht te krijgen op deze problematiek is het goed om hier onderzoek naar te doen.
De relatie tussen ‘drukke’ commissarissen en winststuring lijkt logisch, maar uit literatuuronderzoek, dat verderop in de thesis wordt beschreven, blijkt dat er nogal wat verdeeldheid is. Daarom wil ik met deze thesis kijken of deze relatie in Nederland ook aantoonbaar is. Zodat er niet alleen op basis van gezond verstand een oordeel is over
‘busyness’, maar ook een wetenschappelijke onderbouwd oordeel.
1.2 Vraagstelling
In de aanleiding van het onderzoek is al aangegeven, dat het onderzoek zal gaan over de invloed van ‘busyness’ van commissarissen op winststuring. Het onderzoek richt zich op Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. Voor de hoofdvraag kom ik dan ook tot de volgende formulering:
“In hoeverre heeft ‘busyness’ van commissarissen bij Nederlandse, beursgenoteerde
bedrijven invloed op de mate van winststuring?”
De hoofdvraag bestaat uit verschillende onderdelen waar een antwoord op moet worden gevonden, voordat deze empirisch kan worden getoetst. Daarom wordt deze gesplitst in deelvragen. Alvorens deze deelvragen te noemen, volgt er eerst een toelichting om de relevantie voor de hoofdvraag duidelijk te maken.
Door te kijken naar de theoretische achtergrond van corporate governance wordt het belang ervan duidelijk voor ondernemingen. ‘Busyness’ is medebepalend voor de kwaliteit van corporate governance en wordt hierdoor in een breder perspectief geplaatst.
Deelvraag 1: Wat is corporate governance en waarom is het van belang?
Om het begrip winststuring goed te kunnen duiden moet zij eerst worden uitgelegd. Dan kan ook worden aangegeven waarom winststuring wordt toegepast, en waarom het dus relevant is om kijken of ‘busyness’ hierop van invloed is.
Deelvraag 2: Wat is winststuring en met welke motivatie wordt het toegepast?
Voordat er getoetst kan worden of er een relatie bestaat tussen ‘busyness’ en winststuring moet eerst kunnen worden vastgesteld of er sprake is van winststuring en in welke mate.
Daarvoor is het van belang om te weten op welke manier winststuring toegepast en gemeten kan worden.
Deelvraag 3: Hoe kan winststuring worden gemeten?
Het onderzoek wordt in de Nederlandse context uitgevoerd. Deze is belangrijk verschillend ten opzichte van het buitenland en kan daarmee dus invloed hebben de resultaten en de interpretatie daarvan. Er wordt vooral gekeken naar het toezicht op de financiële verantwoording (jaarrekening), omdat dat van invloed is op de mate van winststuring.
Deelvraag 4: Hoe is corporate governance en dan vooral met betrekking tot het toezicht op de financiële verantwoording in Nederland geregeld?
Ook hier geldt dat voordat er getoetst kan worden of er een relatie bestaat tussen ‘busyness’
en winststuring, er eerst moet worden vastgesteld of er sprake is van ‘busyness’. Hiervoor moet de term goed worden gedefinieerd en meetbaar worden gemaakt. Ook moet er voor de theoretische onderbouwing van de relatie duidelijk gemaakt kunnen worden wat de relatie is met corporate governance.
Deelvraag 5: Wat is busyness en welke relatie heeft het met corporate governance?
Om het empirische onderzoek goed te kunnen uitvoeren moeten er hypotheses worden opgesteld. Deze worden opgesteld op basis van theorie en onderzoek over ‘busyness’.
Deelvraag 6: Waarom en hoe kan ‘busyness’ van invloed zijn op ondernemingen c.q.
winsturing?
1.3 Relevantie van het onderzoek
In de aanleiding van het onderzoek is al naar voren gekomen dat er onder de bevolking het idee leeft dat commissarissen veel geld verdienen met een veelheid aan baantjes in allerlei raden van commissarissen. Zeker in het verleden gold dat een groot aantal commissariaten een normale praktijk was. Dit was niet alleen bij Ahold het geval. Het is daarom maatschappelijk gezien relevant om te kijken welke gevolgen dit heeft voor de kwaliteit van ondernemingsbestuur. Daar is ook de politiek zich bewust van. Middels de Nederlandse corporate governance code (ook wel: code Tabaksblat) probeert de overheid goed ondernemingsbestuur af te dwingen. Onderdeel hiervan is ook het aantal commissariaten te beperken.
Voor deze masterthesis is het echter vooral van belang om te kijken wat de wetenschappelijke relevantie is. Onder wetenschappers is er grote belangstelling voor corporate governance.
Mede door de maatschappelijke onrust naar aanleiding van de schandalen. Er is dan ook een grote literatuurstroom over corporate governance in de volle breedte, waarbij board attributes (kenmerken van ondernemingbestuur) vooral veel aandacht krijgt. ‘Busyness’ valt hier ook onder. Er blijkt echter grote verdeeldheid te bestaan onder de verschillende wetenschappers over de invloed van ‘busyness’. Er wordt hierbij niet alleen gekeken naar de invloed op winsturing, maar ook op onder andere het succes van overnames en ondernemingsprestaties.
Zo stellen Ferris e.a. (2003) dat ‘busy directors’ geen negatieve gevolgen hebben voor de
ondernemingprestaties. Bovendien wonen zij meer vergaderingen bij. Ook Harris en Shimizu
(2004) zien niet dat ‘busy directors’ disproportioneel vergaderingen missen. Zij zien juist een
positief effect bij acquisities. Fich en Shivdasani (2006) vinden daarentegen wel een negatieve
relatie tussen ‘busyness’ en ondernemingprestaties. Daarbij claimen zij dat de methode van
Ferris e.a. (2003) in twijfel kan worden getrokken. Het enige artikel waarbij onderzoek
gedaan tussen ‘busyness’ en winststuring is van Larcker e.a. (2007). Zij vinden een negatieve
Deze voorbeelden uit de literatuur geven wel aan dat er nog geen eensgezindheid is en dat er dus nog nader onderzoek dient te worden gedaan. Dat geldt zeker ook voor de relatie met winststuring aangezien hier nog weinig aandacht aan geschonken is. Verder is dit onderzoek van waarde, omdat onderzoeksjaar 2003, net voor de invoering van de code ‘Tabaksblat’ zit.
Hiermee kan dus worden nagegaan of er ook aanleiding was om regels in te voeren die
‘busyness’ moeten beperken. Tot slot ontleent deze thesis haar relevantie ook aan het feit dat het onderzoek in een two-tier context (in Nederland) plaatsvindt. Dit is een verschil met andere onderzoeken op dit gebied. Deze thesis zal alleen op de raad van commissarissen gericht zijn, die te vergelijken is met het non-executive deel van de board in een one-tier context
1.
1.4 Structuur van het onderzoek
Het vervolg van de thesis is als volgt opgebouwd. In het tweede hoofdstuk wordt de literatuur behandeld. Er wordt begonnen met een uitleg over de theoretische achtergrond van corporate governance (deelvraag 1). Dan komen de deelvragen 2 en 3 met betrekking tot winststuring aan bod. Hier wordt uitleg gegeven over winststuring en waarom het wordt toegepast. De manier waarop dit kan worden gemeten komt hier wel aan de orde, zij het op een globale manier. Bij de bepaling van winststuring in hoofdstuk 3 zal een gedetailleerde beschrijving worden gegeven van het te gebruiken model. Verder zal in hoofdstuk 2 aandacht zijn voor het toezicht op de financiële verantwoording en dan met name met in de Nederlandse situatie (deelvraag 4). De literatuur met betrekking tot ‘busyness’ komt daarna aan de orde. Hierbij wordt een overzicht gegeven van de verschillende onderzoeken naar ‘busyness’ (deelvraag 5).
Om deelvraag 6 te kunnen beantwoorden zal dan ook aandacht zijn voor hoe ‘busyness’ kan worden gemeten. De keuze die in dit onderzoek wordt gemaakt zal echter in het derde hoofdstuk volgen. In dat hoofdstuk zal nog eens kort worden terug gekeken om aan de hand daarvan toetsbare verwachtingen (hypothesen) op te stellen. Daarin zullen ook de onderliggende aannames van het onderzoek worden belicht en zal het onderzoek worden
1