• No results found

Een nieuw therapie programma voor werkwoordtraining ACTIE!-app

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een nieuw therapie programma voor werkwoordtraining ACTIE!-app"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

ACTIE!-app

Een nieuw therapie programma voor werkwoordtraining

Eline van Amsterdam (s2527413)

Masterscriptie Neurolinguïstiek

(2)

1

Voorwoord

In februari kreeg ik van Djaina Satoer te horen dat er een nieuw onderzoek gaat beginnen onder leiding van prof. Dr. YRM Bastiaanse en dr. DD Satoer. Djaina gaf aan dat het mogelijk was om mijn scriptie hierover te schrijven en zelf mee te helpen aan het onderzoek. In overleg met prof. Dr. YRM Bastiaanse en dr. DD Satoer en dr. R. Jonkers is deze masterscriptie tot stand gekomen. Het doel van deze masterscriptie is het testen van de werkzaamheid van de ACTIE!-app.

Gedurende dit project heb ik ondersteuning, adviezen en begeleiding ontvangen van verschillende mensen. Hierbij wil ik hen hartelijk bedanken. Allereerst gaat mijn dank uit naar mijn begeleider Roel Jonkers voor zijn begeleiding tijdens het gehele project. Daarnaast wil ik Djaina Satoer, Roelien Bastiaanse, Petra Links, Elsbeth Boxum en Joost Hurkmans bedanken voor hun ondersteuning en adviezen met betrekking tot het onderzoek. Tot slot wil ik de patiënten bedanken die vrijwillig hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit onderzoek.

(3)
(4)

3

Samenvatting

(5)

4

1.Inleiding

1.1 Werkwoordproductie op woordniveau

Het oproepen van werkwoorden is een ingewikkeld proces. In figuur 1 staat een grafische weergave van het proces van taalproductie aan de hand van het model van Levelt (1989). In het normale taalproductieproces wordt bij een benoemtest door een afbeelding het lemma geactiveerd.

Het lemma bevat semantische informatie en grammaticale informatie, zoals de woordsoort, argumentstructuur en thematische rollen. Al deze informatie is nodig om het lemma correct te coderen. Een lemma activeert ook de fonologische vorm. Tijdens de fonologische codering worden woordvormen uit het lexicon geroepen. Hierna kan het woord worden uitgesproken. Het is hierdoor niet verwonderlijk dat het benoemen van acties lastiger is dan het benoemen van objecten. Bij het benoemen van acties moet meer informatie grammaticaal gecodeerd worden dan bij het benoemen van objecten. Het is alleen nog de vraag welk soort informatie de werkwoorden zo moeilijk oproepbaar maakt. Zijn het voornamelijk grammaticale factoren, zoals een complexe argumentstructuur, of juist lexicale factoren, zoals semantische complexiteit van het lemma?

(6)

5

In de afgelopen jaren is er regelmatig onderzoek gedaan naar het begrijpen en produceren van werkwoorden door afasiepatiënten. Zowel Shapiro en Levine (1990) als Kim en Thompson (2000) hebben onderzoek gedaan naar de verwerking van grammaticale informatie wat betreft argumentstructuur. Kim en Thompson (2000) onderzochten het benoemen van acties bij patiënten met een afasie van Broca. Zij vonden dat de argumentstructuur de oproepbaarheid van werkwoorden in grote mate bepaalt. Hoe meer argumenten een werkwoord heeft, hoe moeilijker het op te roepen is. Dat betekent dat bijvoorbeeld het werkwoorden geven (bevat minimaal drie thematische rollen: agens, thema, recipiënt) lastiger is op te roepen dan het werkwoord fietsen (bevat één thematische rol: agens). Het verwerken van grammaticale informatie, zoals informatie over de argumentstructuur, is lastig voor patiënten met een afasie van Broca. Bij patiënten met een vloeiende afasie daarentegen blijkt de argumentstructuur geen rol te spelen bij het al dan niet kunnen oproepen van werkwoorden(Shapiro & Levine, 1990).

(7)

6

1.2 Werkwoordproductie op zinsniveau

Bij bovenstaande onderzoeken is de verwerking van werkwoorden op woordniveau onderzocht. Door alleen het woordniveau te onderzoeken wordt niet precies duidelijk wat de oorzaak is van de problemen die patiënten met afasie hebben met de productie van werkwoorden in de spontane taal. Een mogelijke factor op grammaticaal zinsniveau is werkwoordverplaatsing. Veel onderzoekers gaan hierbij uit van problemen met de tense phrase (TP) in de syntactische boom, waardoor verplaatsing van het lexicale werkwoord naar de TP niet meer goed mogelijk is. Er zijn verschillende hypotheses die de problemen relateren aan de syntactische structuur van zinnen. De Tree Pruning Hypothesis (TPH) gaat ervan uit dat de syntactische boom gekapt is, waardoor knopen boven de gekapte plek niet meer goed toegankelijk zijn en er dus problemen ontstaan met onder andere tijdsinflectie (Friedman & Grodzinsky, 1997), zie figuur 2.

De Tense Underspecification Hypothesis (TUH) gaat ervan uit dat Tense in de syntactische boom onderverdeeld is in verschillende subknopen. Verplaatsing van het werkwoord is bijvoorbeeld nog wel mogelijk, maar Tense wordt onvoldoende gespecificeerd. Hierdoor kan een deel niet goed worden weergegeven, zie figuur 3 (Wenzlaff & Clahsen, 2005).

Figuur 2, Een syntactisch boom, waarbij volgens de TPH de boom op drie punten

(8)

7

Vervolgens is er ook nog sprake van de Tense and Agreement Underspecification Hypothesis. Deze hypothese gaat ervan uit dat tense en agreement los van elkaar of tegelijk gestoord kunnen zijn, zie figuur 4 (Burchert, Swoboda-Moll & de Bleser, 2005).

Figuur 4, TAUH, Syntactisch Boom waarbij agreement is onderverdeeld in subject

agreement en object agreement (Burchert et al, 2005, p.190)

Figuur 3, TUH, het element Tense is onder te verdelen in meerdere

(9)

8

Vervolgens is er ook de Derived Order Problem Hypothesis (DOP-H) (Bastiaanse en Van Zonneveld, 2005). Deze hypothese gaat uit van een verplaatsing vanuit de basisstructuur die problemen oplevert voor mensen met een afasie van Broca. Elke taal heeft een basiszinsstructuur. In het Nederlands wordt er vanuit gegaan dat het een hoofdfinale SOV taal is (Koster, 1975). Dit houdt in dat de basispositie van het werkwoord zich in de zin achter het object bevindt, in de finale positie van de zin zoals in een bijzin het geval is (bijvoorbeeld: Ik zie, dat de jongen de fiets wil maken). Het hoofd van de werkwoordsgroep (in het voorbeeld: maken) staat dus op de finale plaats. Om een verklarende Nederlandse hoofdzin met een finiet werkwoord te maken, is het hierdoor wel noodzakelijk om een transformatie toe te passen. Dit wordt ook wel Verb Second genoemd. Hierbij wordt het werkwoord van de finale positie naar de tweede positie in de zin verplaatst. Een verklarende Nederlandse hoofdzin heeft dan SVO als structuur (Bijvoorbeeld: De jongen maakt de fiets). De DOP-H voorspelt dat alle zinnen die verschillen van de basiszinsstructuur (in het Nederlands SOV) lastiger zijn te produceren voor patiënten met een afasie van Broca dan zinnen in de basisstructuur zelf (Bastiaanse en van Zonneveld, 2005).

(10)

9

verwerkingscapaciteit, omdat er semantisch-conceptuele informatie en syntactische informatie gecombineerd moet worden.

De tijdsvorm is nog een andere mogelijke factor die een rol speelt op grammaticaal zinsniveau. Bastiaanse (2008) heeft in haar onderzoek onderzocht wat de verschillen zijn in het produceren van werkwoorden in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd bij werkwoorden die in de basispositie staan. De productie van onvoltooid verleden-tijdsvormen is significant moeilijker dan de productie van onvoltooid tegenwoordige-tijdsvormen.

Zo blijken er veel verschillende grammaticale factoren te zijn die een rol spelen in de verwerking en productie van werkwoorden, zowel op woordniveau als zinsniveau. Patiënten met een afasie van Broca moeten zich bewust worden van de belangrijke rol van een werkwoord aan de hand van training van werkwoorden in verschillende vormen en verschillende posities in de zin. Het opbouwen van een zin bestaat uit verschillende stappen en elke stap moet individueel getraind worden. Hiermee wordt rekening mee gehouden in het therapieprogramma WWZ (Bastiaanse et al., 1997).

1.3 Werkwoordstraining

(11)

10

(12)

11

Er werd verwacht dat er generalisatie zal ontstaan op basis van het trainen van de verleden tijd naar zinnen met agreement in de tegenwoordige tijd, aangezien deze elementen zich bevinden in de IP (inflection phrase). Er werd geen generalisatie verwacht op basis van het trainen van de complementeerder naar zinnen in de verleden tijd of zinnen met agreement in de tegenwoordige tijd, aangezien de complementeerder zich bevindt in de CP (complementizer phrase). Deze theorie staat in tegenstelling tot de Tree Pruning Hypothesis, waarbij verwacht wordt dat het element dat hoger in de boom staat (CP) zal generaliseren met elementen die lager in de boom staan (IP). Uit de resultaten bleek er generalisatie op te treden tussen zinnen die geoefend werden en zinnen die niet geoefend werden met een vergelijkbare constructie. Een complementeerder kan dus niet generaliseren naar agreement.

(13)

12

(14)

13

(15)

14

vooral voor de finiete werkwoorden, maar daarnaast was er in de spontane taal ook vooruitgang zichtbaar.

1.4 ACTIE!-app

(16)

15

2. Methode

2.1 Participanten

In het huidige onderzoek zijn twee patiënten onderzocht die problemen ervaren met de productie van werkwoorden. Dhr. B volgde therapie in de Vogellanden te Zwolle en dhr. G volgde therapie in het Centrum voor Revalidatie Beatrixoord te Haren.

Patiënt 1: Dhr. B

Dhr. B is een 54 jarige man met een afasie als gevolg van een media infarct in zijn linker hemisfeer ten gevolge van een vernauwing in de halsslagader 2 maanden voordat dhr. B participeerde in deze studie. Aan de hand van de ALLOC-scores bleek er sprake te zijn van een gemiddelde afasie van Broca. Deze diagnose is vastgesteld door zijn logopedist en een klinisch linguïst. Het taalbegrip is gemiddeld en beter in vergelijking met de taalproductie.

Patiënt 1: Dhr. G

(17)

16

2.2 Materialen

2.2.1 Testbatterij

Aan het begin van de studie werden de patiënten getest aan de hand van twee taken van de WAT-app, benoemen van acties en productie van finiete werkwoorden. Deze taken waren bedoeld om te controleren of de patiënten geschikt waren om mee te doen aan het onderzoek.

WAT-app

De WAT-app is een test die gebaseerd is op de WEZT, Werkwoord en Zinnen Test, en die ontwikkeld is voor de Ipad. De WAT-app bestaat uit een begripstest en een productietest. Voorafgaand aan de studie werden twee taken van de WAT-app afgenomen om te controleren of de patiënt geschikt waren om mee te doen aan het onderzoek. Tijdens de studie zullen drie onderdelen van de productietest van de WAT-app worden afgenomen, namelijk benoemen van acties, productie van infiniete werkwoorden en productie van finiete werkwoorden. Bij het benoemen van acties krijgt de patiënt 50 afbeeldingen te zien, waarbij de patiënt de juiste actie moet noemen. Bij de productie van infiniete werkwoorden krijgt de patiënt 20 afbeeldingen te zien met een zin eronder waarbij de patiënt de zin moet aanvullen met het correcte infiniete werkwoord. Bij de productie van finiete werkwoorden krijgt de patiënt 20 afbeeldingen te zien met een zin eronder, waarbij de patiënt het correcte finiete werkwoord in de zin moet invullen (Bastiaanse et al., 1997). De reacties van de patiënt worden direct opgenomen en opgeslagen via de Ipad.

(18)

17

Tabel 1, WAT-app testresultaten van dhr. G en dhr. B die lager liggen dan het criterium van 40/50

op het benoemen van acties en 15/20 op de productie van finiete werkwoorden.

Taak Dhr. G Dhr. B

Benoemen van acties 8 (50) 8 (50)

Productie van finiete werkwoorden 10 (20) 2 (20)

Vervolgens werden de patiënten volledig onderzocht aan de hand van een testbatterij, bestaande uit de AAT, ANTAT en ASTA.

AAT

Om de diagnose van de patiënten vast te stellen is de gehele AAT afgenomen (Graetz, de Bleser & Willmes, 1992). Voor de pre- en posttest is een aantal onderdelen van de AAT nogmaals afgenomen, namelijk de Token Test, het onderdeel benoemen en het auditief en leesinhoudelijk taalbegrip op zowel woord- als zinsniveau. De Token Test is een selectietest. De test onderscheidt met hoge betrouwbaarheid patiënten met afasie van patiënten met een hersensbeschadiging maar zonder afasie. De subtest benoemen is in zijn geheel afgenomen (benoemen van voorwerpen met enkelvoudige namen, benoemen van kleuren, benoemen van voorwerpen met samengestelde namen en beschrijvend benoemen van handelingen en situaties). De laatste subtest taalbegrip is ook in zijn geheel afgenomen (auditief begrijpen van woorden, auditief begrijpen van zinnen, leesinhoudelijk begrijpen van woorden en leesinhoudelijk begrijpen van zinnen).

ANTAT

(19)

18

verstaanbaarheid middels een 5-puntsschaal (Blomert, Kean, Koster & Schokker, 1994). In de huidige studie wordt alleen de score voor begrijpelijkheid geanalyseerd.

ASTA

De ASTA, Analyse voor Spontane Taal bij Afasie, is een methode voor het analyseren van de spontane taal (Boxum, van der Scheer & Zwaga, 2013). De ASTA voorziet in een uitspraak over de onderliggende stoornissen en hun onderlinge samenhang. In de huidige studie zullen de volgende maten gemeten worden in de spontane-taal-analyses: Mean Length of Utterance (MLU), werkwoordsinflectie-index, aantal werkwoorden, type token ratio (TTR) werkwoorden, aantal zelfstandige naamwoorden en type token ratio (TTR) zelfstandige naamwoorden. In het protocol van Boxum et al.(2013) staat beschreven op welke wijze deze maten worden bepaald.

Naast deze bovenstaande tests werd er ook gebruik gemaakt van een baseline. De wijze waarop deze baseline is bepaald zal later worden toegelicht in de procedure. Deze baseline bestond uit de afname van twee taken van de WAT-app, productie van finiete werkwoorden en productie van infiniete werkwoorden en een ongerelateerde taak van de PALPA, die hieronder wordt beschreven.

PALPA 8

(20)

19

2.2.2 ACTIE!- app

De ACTIE!- app is een digitaal therapieprogramma dat uitgevoerd wordt op de Ipad. Het programma is gericht op het trainen van werkwoorden in zinsverband. In het therapieprogramma zit een opbouw van 5 stappen:

1. Stap 1: Benoemen van acties.

Deze stap zal worden overgeslagen, omdat deze stap gericht is op woordniveau en het doel van het onderzoek is het trainen van werkwoorden op zinsniveau.

2. Stap 2: Zinnen aanvullen met een infiniet werkwoord

Hier moet een patiënt een zin aanvullen met een infiniet werkwoord (zie figuur 5).

Alle geschreven zinnen in het therapieprogramma kunnen ook auditief worden afgespeeld via een luidsprekertje, waar door de patiënt op gedrukt kan worden. Op het scherm heeft de patiënt de mogelijkheid om vier hulpmiddelen te kiezen, wanneer hij/ zij niet op het juiste antwoord kan komen (aanvulzin, klank, lettergreep, nazeggen). Alle hulpmiddelen worden zowel visueel als auditief

Figuur 4, Voorbeeld uit stap 2 van de WAT-app: het

(21)

20

aangeboden. Bij de aanvulzin krijgt de patiënt een andere zin te zien waarbij het doelwoord moet worden aangevuld (Het geluid dat een leeuw maakt heet …. ). Bij de klank krijgt de patiënt de eerste letter van het woord te zien (b…). Bij lettergreep krijgt de patiënt de eerste lettergreep van het woord te zien (bru…) en bij nazeggen wordt het gehele doelwoord getoond, waarna de patiënt het woord kan nazeggen (brullen).

3. Stap 3: Zinnen invullen met een finiet werkwoord

Bij stap 3 moet een patiënt een zin invullen met een finiet werkwoord (zie figuur 6).

Ook bij deze stap kan de patiënt een hulpmiddel inschakelen, wanneer hij/zij niet op het juiste antwoord kan komen (hele werkwoord, nazeggen).Bij het hele werkwoord krijgt de patiënt de zin uit stap 2, waarbij het hele werkwoord ingevuld moet worden (de leeuw staat op het strand te …). Hierna kan de patiënt wederom kiezen voor de hulpmiddelen uit stap 2 (klank, lettergreep en nazeggen). Wanneer de patiënt het hele werkwoord heeft gevonden gaat de patiënt terug naar de originele zin en moet deze het finiete werkwoord invullen.

Figuur 5, Voorbeeld stap 3 van de WAT-app: het invullen van

(22)

21

4. Stap 4: Zinnen invullen met een finiet werkwoord in de tegenwoordige tijd, verleden tijd of toekomende tijd

Bij stap 4 moet de patiënt een werkwoord invullen in een zin met een finiet werkwoord in de correcte tijd (zie figuur 7). Uit de zin moet de patiënt afleiden welke tijd er gevraagd wordt, de tegenwoordige tijd, de verleden tijd of de toekomende tijd (Gisteren … de leeuw op het strand …). Bij deze stap kunnen tevens weer hulpmiddelen worden ingeschakeld, wanneer de patiënt niet op het juiste antwoord kan komen (hele werkwoord, werkwoordstijd). Het hele werkwoord werkt hetzelfde als bij stap 3. Bij werkwoordstijd krijgt dhr. nog meer opties (wanneer?, multiple choice, match, nazeggen) Bij wanneer krijgt de patiënt de vraag Wanneer gebeurt het?. Bij multiple choice krijgt de patiënt de opties om de juiste vorm te kiezen; … is … aan het brullen/ … heeft… gebruld/ .. gaat … brullen. Bij match krijgt de patiënt de vraag om het werkwoord bij de juiste tijd te leggen door middel van slepen; Gisteren … heeft…gebruld/ Morgen …gaat.. brullen/ Nu ..is…aan het brullen.

Figuur 6, Voorbeeld stap 4 van de WAT-app: het invullen van finiete

(23)

22

5. Stap 5: Zelfstandig zinnen maken. Deze zinnen hebben SVO of SVA structuur, afhankelijk of het werkwoord transitief of intransitief is.

Bij de laatste stap moet de patiënt zelfstandig de gehele zin maken. In figuur 8 is te zien dat enkel de afbeelding nog gegeven is en de omschrijving maak eens een zin die beschrijft wat er gebeurt. Onder de afbeelding staan hulpmiddelen die ingeschakeld kunnen worden wanneer de patiënt niet in staat is zelfstandig een zin te maken (woorden vinden, woorden op de goede plaats, nazeggen). Het hulpmiddel woorden vinden is onderverdeeld in drie opties; Wie doet er wat?/ Wat doet hij?/ Waar is het? Deze drie opties hebben ook nog hulpmiddelen; ‘de koning van de jungle is…’/ Wat gebeurt er?/ ‘Mensen zoeken schelpen op het …’. Vervolgens kan de patiënt dan ook nog kiezen voor extra hulp, zoals klank/ lettergreep/ nazeggen. Bij woorden op de goede plaats moet de patiënt de woorden brult/ de leeuw/ op het strand op de juiste plek zetten bij wie/ werkwoord/ waar.

Figuur 7, Voorbeeld stap 5 van de WAT-app: zelfstandig

(24)

23

2.3 Procedure

Elke patiënt is in totaal 6 weken onderzocht. Tijdens de eerst week is de patiënt onderzocht met de gehele testbatterij. Vervolgens zijn de baselinetests drie keer afgenomen in één week tijd om te onderzoeken of er sprake was van een stabiele baseline. De baseline bestaat uit Palpa 8, de productie van infiniete werkwoorden en de productie van finiete werkwoorden. In de volgende vier weken heeft de patiënt alle therapiestappen ondergaan, waarbij voor elke stap ongeveer één week was ingedeeld. De therapie bestond uit vijf of zes keer 30 minuten per week training samen met de logopedist. De logopedist kon doorgaan met de volgende stap wanneer zij dacht dat de patiënt een plafondeffect had bereikt. Aan het eind van elke week is de patiënt wederom onderzocht met de baselinetests. Naast het oefenen met de logopedist had de patiënt de mogelijkheid om thuis verder te oefenen in zijn eigen tijd op zijn eigen of geleende Ipad. Wanneer de patiënt zelf thuis oefende werd alles geregistreerd, zodat later onderzocht kon worden hoeveel items de patiënt heeft getraind en welke hulpmiddelen zijn ingezet. Nadat de therapie was afgerond, in week 6, is de patiënt hertest met de gehele testbatterij. In Appendix I is een schematische weergave te vinden van het therapie- en onderzoeksprotocol.

2.4 Data-analyse

(25)

24 0 2 4 6 8 10 12 baseline 1 baseline 2 baseline 3

na stap 2 na stap 3 na stap 4 na stap 5

Dhr. B baseline en wekelijkse testresultaten

Inf Fin

non-woorden

3. Resultaten

3.1 Dhr. B

Dhr. B was een enthousiaste patiënt die zowel fanatiek tijdens de behandeling met de logopedist als zelfstandig thuis trainde. Er werd bijgehouden hoeveel dhr. zelfstandig thuis trainde. In de trainingsperiode van 30 dagen heeft dhr. 24 dagen zelfstandig thuis geoefend waarvan iedere keer minimaal gedurende een uur.

Baseline resultaten en test resultaten na iedere stap

In figuur 9 zijn de baseline resultaten en testresultaten na iedere stap van dhr. B weergegeven. Op de productie van infiniete werkwoorden liet dhr. B geen significante vooruitgang zien ten opzichte van de 3e baseline test en de test na stap 5 (McNemar p=0.687). Op de productie van finiete werkwoorden liet dhr. B ook geen significante vooruitgang zien ten opzichte van de 3e baseline test en de test na stap 5 (McNemar p=1.000). Op de ongerelateerde taak bleek ook geen sprake te zijn van significante vooruitgang (McNemar p=1.000).

Figuur 9, De resultaten van de tests productie van infiniete werkwoorden (inf), productie van finiete werkwoorden (fin) en

de ongerelateerde test (non-woorden). Op de X-as is te zien wanneer de test is afgenomen (3x voor de therapie begon en vervolgens iedere week na elke stap). De maximale score van de tests productie infiniete en finiete werkwoorden is 20 en

(26)

25 Pre- en posttest resultaten

In tabel 2 zijn de pre- en posttest resultaten van dhr. B weergegeven. Op de AAT is dhr. B alleen significant vooruitgegaan op het onderdeel benoemen objecten en kleuren (25-36, >10). Op het benoemen van situaties en handeling scoorde dhr. B wel hoger in de posttest in vergelijking met de pretest, maar dit verschil was niet significant. Op de ANTAT is dhr. B wel significant vooruitgegaan (22-29, >7). Dhr. B was in staat zich beter begrijpelijk te maken in bepaalde situaties en kon zijn zinnen completer maken. In de spontane taal heeft dhr. B ook vooruitgang geboekt. De gemiddelde uitingslengte is nog steeds onder de range, maar in vergelijking met de pretest wel toegenomen. Op het gebied van zijn gebruik van werkwoorden is dhr. B ook vooruitgegaan. Bij de pretest gebruikte dhr. B maar 11 werkwoorden in totaal, terwijl dat bij de posttest is gestegen naar 23 werkwoorden en daarmee valt hij binnen de range van de controlegroep. Dhr. B maakt nu in de spontane taal meer complete en complexe zinnen in vergelijking met de pretest.

Tabel 2, Pre- en posttest resultaten van dhr. B op de AAT, ANTAT en ASTA. De maximale score van de AAT en ANTAT is

aangegeven tussen de haakjes. Bij de ASTA is de normale range aangegeven tussen de haakjes. *= significante vooruitgang aan de hand van kritische verschillen

Pretest Posttest

AAT

Token Test 49 (50) 49 (50)

Taalbegrip 73 (120) 63 (120)

Benoemen objecten en kleuren 25 (90) 36 (90)* Benoemen situaties en handelingen 14 (30) 17 (30)

ANTAT begrijpelijkheid 22 (50) 29 (50)*

ASTA

MLU 3.9 (5.7-10.7) 4.47 (5.7- 10.7)

Werkwoord inflectie index 0.78 (0.88-1) 0.84 (0.88-1)

Aantal werkwoorden 11 (20-39) 23 (20-39)

(27)

26

3.2 Dhr. G

Dhr. G was ook een enthousiaste patiënt en erg gedreven. Ook hij oefende veel zelfstandig thuis. In de trainingsperiode van 30 weken oefende dhr. G in totaal 20 dagen thuis, waarvan iedere keer minimaal gedurende een uur.

Baseline resultaten en test resultaten na iedere stap

In figuur 10 zijn de baseline resultaten en test resultaten na iedere stap van dhr. G grafisch weergegeven. Op de productie van infiniete werkwoorden liet dhr. G geen significante vooruitgang zien ten opzichte van de 3e baseline test en de test na stap 5 (McNemar p=0.375). Op de productie van finiete werkwoorden liet dhr. G ook geen significante vooruitgang zien ten opzichte van de 3e baseline test en de test na stap 5 (McNemar p=0.125). Op de ongerelateerde taak bleek ook geen sprake te zijn van significante vooruitgang (McNemar p=0.250).

0 2 4 6 8 10 12 14 16

baseline 1 baseline 2 baseline 3 na stap 2 na stap 3 na stap 4 na stap 5

Dhr. G baseline en wekelijkse testresultaten

inf Fin

Non-woorden

Figuur 10, De resultaten van de tests productie van infiniete werkwoorden (inf), productie van finiete werkwoorden

(fin) en de ongerelateerde test (non-woorden). Op de X-as is te zien wanneer de test is afgenomen (3x voor de therapie begon en vervolgens iedere week na elke stap). De maximale score van de tests productie infiniete en finiete

(28)

27 Pre- en posttest resultaten

In tabel 3 zijn de pre- en posttest resultaten af te lezen van dhr. G. Op de AAT is dhr. op geen enkel onderdeel significant vooruitgegaan. Op het onderdeel benoemen behaalde dhr. G net het kritische verschil van >10 niet (54-63, <10). Op de ANTAT is dhr. G vooruitgegaan, maar behaalde hij wederom net niet het kritische verschil >7 (37-43, <7). Op de ASTA bleven de resultaten van de posttest vergelijkbaar met de resultaten op de pretest. Dhr. G behaalde een betere score op de TTR voor werkwoorden op de posttest in vergelijking met de pretest en scoorde bij de posttest binnen de range.

Tabel 3, Pre- en posttest resultaten van dhr. G op de AAT, ANTAT en ASTA. De maximale score van de AAT en ANTAT is

aangegeven tussen de haakjes. Bij de ASTA is de normale range aangegeven tussen de haakjes *= significante vooruitgang aan de hand van kritische verschillen

Pretest posttest AAT

Token Test 15 (50) 15 (50)

Taalbegrip 103 (120) 100 (120)

Benoemen objecten en kleuren 54 (90) 63 (90) Benoemen situaties en handelingen 13 (30) 14 (30)

ANTAT begrijpelijkheid 37(50) 43 (50)

ASTA

MLU 7.4 (5.7- 10.7) 6.17 (5.7- 10.7)

Werkwoord inflectie index 0.98 (0.88-1) 0.99 (0.88- 1)

Aantal werkwoorden 36 (20-39) 29 (20-39)

(29)

28

4. Discussie

Baseline resultaten en test resultaten na iedere stap

(30)

29 Pre- en posttest resultaten

(31)

30

Ondanks het gemis van significante vooruitgang bij dhr. G is uit deze resultaten te concluderen dat beide patiënten vooruit zijn gegaan in hun verbale communicatie na de training met de ACTIE!-app.

In deze studie is er alleen gebruik gemaakt van een pretest aan het begin van de therapie en een posttest die direct werd afgenomen aan het einde van de therapie. Om een nog duidelijker beeld van de vooruitgang van de patiënten te krijgen is het verstandig om nogmaals een posttest te doen drie maanden na de therapie. Op deze manier kan er onderzocht worden of het effect van de therapie beklijft of dat de invloed van de therapie juist pas later optreedt (Links et al.,2010).

In het onderzoek van Linebaugh et al. (1998) is er onderzocht of de tijd post onset een belangrijke rol speelt tijdens een therapietraining. Een mogelijke oorzaak, waarom patiënten met een korte tijd post onset sneller vooruitgaan, is door spontaan herstel. In dit onderzoek kan daar bij geen patiënt sprake van zijn, aangezien de patiënten dan op meerdere tests vooruit zouden moeten zijn gegaan. De vooruitgang die de patiënten boeken lijkt daarom wel gerelateerd te zijn aan de therapie.

Frequentie van training en hulpmiddelen

(32)

31

fonologische cue. In het therapieprogramma zijn er aan de hand van de hulpmiddelen ook cues toegevoegd. De hulpmiddelen van stap 2 en 3 bestaan voornamelijk uit fonologische cues, maar in stap 4 en 5 kan ook gebruik gemaakt worden van semantische cues. In dit therapieprogramma is er geen specifiek onderscheidt gemaakt tussen de soort cues en kon de patiënt zelf kiezen van welk hulpmiddel hij gebruik wil maken en waar hijzelf het meeste baat bij had. Zoals gezegd werden in stap 4 en 5 vaker hulpmiddelen ingezet dan in stap 2 en 3. Uit de data is gebleken dat zowel dhr. G als dhr. B voornamelijk fonologische cues inzetten bij hoogfrequente werkwoorden (bijvoorbeeld: fietsen of lopen) en bij laagfrequente werkwoorden (bijvoorbeeld: föhnen of naaien) eerst een semantische cue en vervolgens een fonologische cue. Beide patiënten hadden zeker baat bij de hulpmiddelen die ingezet konden worden.

Conclusie

(33)

32

5. Literatuurlijst

- Bastiaanse, R., Jonkers, R., Quak, Ch., & Varela Put, M. (1997). Werkwoordproductie op Woord- en Zinsniveau [Verb Production at the Word and Sentence Level]. Lisse: Swets Test Publishers.

- Bastiaanse, R. & Jonkers, R. (1998). Verb retrieval in action naming and spontaneous speech in agrammatic and anomic aphasia. Aphasiology, 12:11, 951-969.

- Bastiaanse, R. & van Zonneveld, R. (2004). Afasie en Werkwoorden. Stem-, Spraak- en Taalpathologie. Vol. 12, No. 2, pp. 105-116.

- Bastiaanse, R. & van Zonneveld, R. (2005). Sentence production with verbs of alternating transitivity in agrammatic Broca’s aphasia. Journal of Neurolinguistics, 18, 57-66.

- Bastiaanse, R. (2008). Production of verbs in base position by Dutch agrammatic speakers: Inflection versus finiteness. Journal of Neurolinguistics, 21-2, 104-119.

- Bastiaanse, Y. R. M. , Bosje, M., & Visch-Brink, E. (1995). Psycholinguïstische testbatterij voor de taalverwerking van afasiepatiënten. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

- Blomert, L., Kean, M-L., Koster, Ch., & Schokker, J. (1994). Amsterdam-Nijmegen Everyday Language Test: Construction, reliability and validity. Aphasiology, 8, 381–407.

- Boxum, E., van der Scheer, F. & Zwaga, M. (2013). ASTA: Analyse voor Spontane Taal bij Afasie. Vereniging voor Klinisch Linguïstiek.

- Burchert, F., Swoboda- Moll, M. & de Bleser, R. (2005). Tense and Agreement dissociations in German agrammatic speakers: Underspecification vs. hierarchy. Brain and Language, 94, 188-199.

- Feiken, J., Jonkers, R. (2012). Diagnostisch instrument voor Apraxie van de Spraak. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

- Friedmann, N. & Grodzinsky, Y. (1997). Tense and agreement in agrammatic production: pruning the syntactic tree. Brain and Language, 56, 397-425.

(34)

33

- Jonkers, R. & Bastiaanse, R. (2007). Action naming in anomic aphasic speakers: Effects of instrumentality and name relation. Psychological Review, 93, 283-321.

- Kim, M. & Thompson, C.K. (2000). Patterns of comprehension and production of nouns and verbs in agrammatism: Implications for lexical organisation. Brain and Language, 74, 1-25. - Kok, P., van Doorn, A., Kolk, H. (2005) Effects of task complexity in agrammatic production of

tense and agreement inflection in Dutch. Brain and Language, 95, 80-81. - Koster, J. (1975). Dutch as an SOV language, Linguistic Analysis, 1, 111-136.

- Levelt, W.J.M. (1989) Speaking: From intention to articulation. Cambridge, England: MIT-Press.

- Linebaugh, C.W., Baron, C.R. & Corconan, K.J. (1998). Assessing treatment efficacy in acute aphasia: Paradoxes, presumptions, problems and principles. Aphasiology, 12, 519-536. - Links, P., Hurkmans, J., Bastiaanse, R. (2010). Training verb and sentence production in

agrammatic Broca’s aphasia. Aphasiology, 24, 1303-1325.

- McNeil, M.R., Doyle,P.J., Spencer, K., Jackson Goda, A., Flores, D. & Small, S.L. (1998) Effects of training multiple form classes on acquisition, generalization and maintenance of word retrieval in a single subject. Aphasiology, 12, 575-585.

- Shapiro, L.P. & Levine, B.A. (1990). Verb processing during sentence comprehension in aphasia. Brain & Language, 38, 21-47.

- Thompson, C.K., Milman, L.H., Dickey, M.W., O’connor, J.E., Bonakdarpour, B., Fix, S., et al. (2006). Functional category production in agrammatism: Treatment & generalisation effects. Brain and Language, 99, 69-71.

- Wambaugh, J.L., Doyle, P.J., Martinez, A.L. & Kalinyak-Fliszar, M. (2002) Effects of two lexical retrieval cueing treatments on action naming in aphasia. Journal of Rehabilitation Research and Development, 39, 455-466.

(35)

34

Appendix I

Tests Week1 Week2 Week3 Week4 Week5 Week6

AAT

ANELT

ASTA

Infinitives

* (x3)

Finite

* (x3)

Non-words

* (x3)

Step 2

Step 3

Step 4

Step 5

Onderzoeks- en therapieprotocol.

– Tests worden één keer uitgevoerd in de genoemde week.

*

– Tests worden drie keer uitgevoerd, binnen een periode van één week.

-Therapie (5 -6 sessies per week)

(36)

35

Appendix II

Lijst met 60 items uit de ACTIE!-app

(37)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Taal actief • visuele leerlijn spelling werkwoorden • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch 1f stam van het 4. werkwoord 1f zelfde

[r]

[r]

In welke zin is het dik gedrukte woord fout gespeld?. ​Geheel of gedeeltelijk ​ontblote lichamen zijn op de heilige plaats niet

Wereldwijd zorgen 50 eigen vestigingen, samen met een groeiend aantal dealers, er voor dat alle Metal Work producten door vakkundig advies en service ondersteund worden. Kwaliteit

Teken een vlakke figuur met dezelfde omtrek, maar met een andere oppervlakte?.  Teken een vlakke figuur met een oppervlakte heeft van

Teken een vlakke figuur met dezelfde omtrek, maar met een andere oppervlakte.. Teken een vlakke figuur met dezelfde oppervlakte, maar met een

De man ging snel naar de winkel, maar hij zag de auto niet aankomen.. Die auto reed te snel zodat de voetganger niet tijdig