Spelling: Werkwoorden herhalen Werkwoorden oefeningen
Lees het verhaal en vul de werkwoorden in in de verleden tijd.
Gisteren (rijden) reed een groene personenauto tegen een boom.
De inzittenden (raken) raakten lichtgewond.
Het (zijn) waren een man en zijn vrouw.
Gelukkig (hebben) hadden zij beiden geen al te ernstige letstels.
Het ongeval (geven) gaf wel een luide knal.
Maar het (kunnen) kon dus veel erger zijn.
De buurman van het koppel (zien) zag het ongeval gebeuren.
Hij (weten) wist de politie alles te vertellen.
De bestuurder (uitwijken) week uit voor een poes.
Die poes (oversteken) stak de straat over.
Het arme dier (schrikken) schrok erg van de auto.
Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd.
Tegenwoordige tijd verleden tijd
IK HIJ IK
Besturen ik bestuur hij bestuurt ik bestuurde
Denken ik denk hij denkt ik dacht
Zuchten ik zucht hij zucht ik zuchtte
Vinden ik vind hij vindt ik vond
Bezoeken ik bezoek hij bezoekt ik bezocht
Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd.
Tegenwoordige tijd verleden tijd
JIJ JIJ WIJ
Poetsen jij poetst jij poetste wij poetsten
Denken jij denkt jij dacht wij dachten
Haten jij haat jij haatte wij haatten
Bidden jij bidt jij bad wij baden
Wachten jij wacht jij wachtte wij wachtten
Vul in in de verleden tijd.
Zitten: ik zat Hangen: ik hing Staan: ik stond Zullen: ik zou Komen: ik kwam
Wiskunde: Metend Rekenen bol 1-4 De omtrek van een vlakke figuur berekenen.
Geef de naam van deze figuren.Geef de formule.
Bereken hun omtrek.
Naam figuur vierkant parallellogram rechthoek driehoek
Formule som van de lengte van de zijden
z+z+z+z
= 4 x z
b + b + schuine zijde + schuine zijde
= 2 x (b + schuine zijde)
b + h + b + h
= 2 x (b + h)
z + z + z
Berekening 4 x 2,5 = 10 2 x (3,5 + 2) = 2 x 5,5 = 11
2 x (2 + 4) = 2 x 6 = 12
3+ 3+ 4 = 10
Oplossing 10 cm 11 cm 12 cm 10 cm
De zijden van een vierkant met als omtrek 24 cm zijn: 6 cm. (4 x 6 = 24 cm)
De oppervlakte van een rechthoek en een driehoek berekenen.
Geef de naam van deze figuren.Geef de formule.
Bereken hun oppervlakte.
Naam figuur vierkant parallellogram rechthoek driehoek
Formule b x h b x h b x h (b x h) : 2
Berekening 2,5 x 2,5 = 6,25 3,5 x 2 = 7 2 x 4 = 8 (3 x 3) : 2 = 9 : 2 = 4,5
Oplossing 6,25 cm² 7 cm² 8 cm² 4,5 cm²
De zijden van een vierkant met als oppervlakte 25 zijn: 5 cm. (5 x 5 = 25 cm²)
De basis van een rechthoek met als oppervlakte 20 en hoogte 5 cm is: 4 cm.
(4 x 5 = 20 cm²)
Een vlakke figuur tekenen als de omtrek/oppervlakte gegeven is
Teken een vlakke figuur met een omtrek van 12 cm.Teken een vlakke figuur met dezelfde omtrek, maar met een andere oppervlakte.
E I G E N
A N T W O O R D
Teken een vlakke figuur met een oppervlakte heeft van 16 .Teken een vlakke figuur met dezelfde oppervlakte, maar met een andere vorm.
E I G E N
A N T W O O R D
Een hoek meten en tekenen tot op 1° nauwkeurig
Meet de hoek tot op 1° nauwkeurig.
Hoekgrootte
A 105°
D 80°
Hoekgrootte
A 120°
D 60°
Teken een hoek van 60° en een hoek van 130°
Duid het hoekpunt aan.
60°
130°
Taal: Samenstelling/afleiding & verwijswoorden Samenstelling/afleiding
Wat zijn afleidingen?
Sommige woorden bestaan uit een woord waaraan er een stukje is toegevoegd.
Ze zijn afgeleid van een bestaand woord. Dit is het grondwoord.
- Soms staat dit stukje vooraan voorvoegsel bezoeken, oneerlijk, verkopen, geknor….
- Soms staat dit stukje achteraan achtervoegsel zielig, zekerheid, bangelijk,…
Wat zijn samenstellingen?
Soms plakken we twee of meer bestaande woorden aan elkaar. Samenstelling Voetbal, handdoek, politiekantoor,…
Kleur in deze woorden het grondwoord.(koning)
m
oerdom – pijnloos – koninklijk – aartslelijk – schuldig – vergeven
Kleur in deze woorden het voorvoegsel en/of achtervoegsel.
boerin – vergissen – onkruid – herkennen – hopelijk – oneerlijkheid
Maak telkens twee samenstellingen met het zelfstandige naamwoord.
Bijvoorbeeld: kind kinderopvang, kinderdroom
liefde eigen antwoord eigen antwoord school eigen antwoord eigen antwoord brood eigen antwoord eigen antwoord
Is dit woord een samenstelling (S) of een afleiding (A). Noteer de juiste letter
schoolfeest S figuurlijk
A
onschuld A boterzacht
S
beklimmen A familieleden
S
gefluister A meekomen
S
bereiding A kinderachtig
A
hardlopen S herdenking
A
Verwijswoorden
Trek een pijltje naar het woord waarnaar het onderstreepte woord verwijst Die kerel gedraagt zich erg vreemd. Ik vind hem zeer verdacht.
Boem! Heb je dat gehoord? Dat was een geweldige ontploffing.
Ik zie sporen op het bospad. Daar is de dief zeker geweest.
Van alle kanten komen politiewagens aangereden. Ze hebben allemaal hun sirene aangezet.
Vervang de vette woorden door een verwijswoord.
Ondervraag die verdachte opnieuw! hem
De speurders blijven dezelfde sporen onderzoeken. Ze/Zij Heb je die wagen zien voorbijrazen? die Debby heeft de brandstichting zien gebeuren. Zij
Vervang de onderstreepte delen door een passend verwijswoord
Wanneer Bert de deur opendraait en in de schemer van het licht op de overloop
Berts ( zijn ) kamer inkijkt, hoort Bert ( hij ) niets. Helemaal niets. Vreemd, denkt Bert ( hij ). Zouden de ratjes al slapen?
Bert sluit de deur achter zich en laat Berts ( zijn ) ogen even aan het duister wennen.
Op de vloer, in de hoek van Berts kamer, lijkt een grijzig schijnsel als een mist boven de houten bak te zweven. Bert staat stil en luistert. Bert ( Hij ) hoort niets.
De ratjes ( Ze/zij ) zullen slapen, denkt Bert ( hij ).
Voetje voor voetje sluipt Bert dichter bij de houten bak. Een vaag geritsel doet Bert ( hem ) de oren spitsen.