• No results found

Dhr. G baseline en wekelijkse testresultaten

inf Fin

Non-woorden

Figuur 10, De resultaten van de tests productie van infiniete werkwoorden (inf), productie van finiete werkwoorden

(fin) en de ongerelateerde test (non-woorden). Op de X-as is te zien wanneer de test is afgenomen (3x voor de therapie begon en vervolgens iedere week na elke stap). De maximale score van de tests productie infiniete en finiete

27 Pre- en posttest resultaten

In tabel 3 zijn de pre- en posttest resultaten af te lezen van dhr. G. Op de AAT is dhr. op geen enkel onderdeel significant vooruitgegaan. Op het onderdeel benoemen behaalde dhr. G net het kritische verschil van >10 niet (54-63, <10). Op de ANTAT is dhr. G vooruitgegaan, maar behaalde hij wederom net niet het kritische verschil >7 (37-43, <7). Op de ASTA bleven de resultaten van de posttest vergelijkbaar met de resultaten op de pretest. Dhr. G behaalde een betere score op de TTR voor werkwoorden op de posttest in vergelijking met de pretest en scoorde bij de posttest binnen de range.

Tabel 3, Pre- en posttest resultaten van dhr. G op de AAT, ANTAT en ASTA. De maximale score van de AAT en ANTAT is

aangegeven tussen de haakjes. Bij de ASTA is de normale range aangegeven tussen de haakjes *= significante vooruitgang aan de hand van kritische verschillen

Pretest posttest AAT

Token Test 15 (50) 15 (50)

Taalbegrip 103 (120) 100 (120)

Benoemen objecten en kleuren 54 (90) 63 (90) Benoemen situaties en handelingen 13 (30) 14 (30)

ANTAT begrijpelijkheid 37(50) 43 (50)

ASTA

MLU 7.4 (5.7- 10.7) 6.17 (5.7- 10.7)

Werkwoord inflectie index 0.98 (0.88-1) 0.99 (0.88- 1)

Aantal werkwoorden 36 (20-39) 29 (20-39)

TTR werkwoorden 0.42 (0.45-0.84) 0.48 (0.45-0.84) Aantal zelfstandig naamwoorden 36 (33-64) 35 (33-64) TTR zelfstandig naamwoorden 0.81 (0.53-0.89) 0.62 (0.53-0.89)

28

4. Discussie

Baseline resultaten en test resultaten na iedere stap

Uit de resultaten van de tests, die iedere week na elke stap werden afgenomen, komen verschillende uitkomsten naar voren. Beide patiënten lieten geen significante vooruitgang zien op zowel de productie van finiete werkwoorden als de productie van infiniete werkwoorden. Dhr. B liet wel een betere score zien op de productie van infiniete werkwoorden. Dhr. G. liet wisselende resultaten zien. Na stap 2 had dhr. G meer testitems goed op productie van infiniete werkwoorden ten opzichte van de baselinetests en na stap 3 had dhr. G meer testitems goed op de productie van finiete werkwoorden ten opzichte van stap 2. Dit is een logische uitkomst, aangezien in stap 2 de productie van infiniete werkwoorden is getraind en in stap 3 de productie van finiete werkwoorden. De verbetering in score op de productie van infiniete werkwoorden bleek daarna nog enigszins door te gaan of bleef stabiel, terwijl de score op de productie van finiete werkwoorden gelijk bleef, bij zowel dhr. B als dhr. G. Er was geen sprake van een kruising tussen de twee vormen. Wanneer er werd getraind op de productie van infiniete werkwoorden ging de productie van finiete werkwoorden niet vooruit en visa versa. Verwacht zou kunnen worden dat structuren die getraind worden, ook gegeneraliseerd kunnen worden op structuren die syntactisch gerelateerd zijn. Toch blijkt dat bij verschillende structuren niet het geval. In de huidige studie is er vijf weken lang getraind met 60 werkwoorden. Deze werkwoorden zijn niet getest, maar de patiënten werden iedere week getest op ongetrainde items. Het gemis aan generalisatie kan ook te maken hebben met het feit dat er meer getraind had moeten worden met werkwoorden die in het dagelijks leven toegepast konden worden (Links et al., 2010). In de ACTIE!-app is hier niet op gecontroleerd. Veel werkwoorden zijn bruikbaar in het dagelijks leven (bijvoorbeeld: eten, lopen en fietsen), maar sommigen ook niet (bijvoorbeeld: raspen, grazen en stempelen).

29 Pre- en posttest resultaten

Er werden drie tests gebruikt voor de pre- en posttest. Van de AAT zijn er vier subtests afgenomen. Bij de subtests tokentest en taalbegrip werd geen vooruitgang verwacht. Zowel dhr. B als dhr. G hebben inderdaad ook geen significante vooruitgang geboekt op beide tests. Bij de subtest benoemen van situaties en handelingen werd wel een vooruitgang verwacht, aangezien het een test is die de vooruitgang kan meten van ongetrainde items. Dhr. G liet geen vooruitgang zien op deze test. Dhr. B behaalde wel een hogere score bij de posttest(14-17), maar dit verschil was niet significant. De laatste subtest was het benoemen van objecten en kleuren. Er werd verwacht bij deze test geen vooruitgang te zien. Dhr. B ging significant vooruit op deze test en dhr. G behaalde ook een hogere score bij de posttest, maar deze score was net niet significant (<10). Hoewel deze taak niet specifiek getraind is in de therapie, is de vooruitgang toch te koppelen aan de therapie. Elke zin die gebruikt werd in de training bevatte twee zelfstandig naamwoorden (de leeuw…het strand). Hoewel de gebruikte zelfstandig naamwoorden relatief simpel waren, zijn er wel veel verschillende soorten aanbod gekomen. Dit kan mogelijk het benoemen van objecten gestimuleerd hebben (Bastiaanse et al, 2007; Links et al, 2010). Om de vooruitgang te meten in de spontane taal is gebruik gemaakt van de ASTA. Verschillende lexicale en morfo-syntactische maten werden beoordeeld. Dhr. B liet een vooruitgang zien in het totaal aantal werkwoorden. Bij de pretest scoorde dhr. B lager dan de normale range, terwijl hij bij de posttest binnen de normale range scoorde. Dhr. B scoorde ook hoger op gemiddelde uitingslengte en werkwoordsinflectie. De maten liggen bij de posttest nog steeds lager dan de normale range, maar zijn in vergelijking met de pretest gestegen. Dhr. G scoorde bij de pretest bij de meeste maten al binnen de normale range en dit is bij de posttest onveranderd gebleven. Op de TTR van werkwoorden behaalde dhr. G wel een vooruitgang. Bij de pretest scoorde dhr. G lager dan de normale range, terwijl hij bij de posttest binnen de normale range scoorde. Een belangrijke vraag in deze studie is of de training met de ACTIE!-app de verbale communicatie in het dagelijks leven zal verbeteren. Aan de hand van de scores op de ANTAT is dit in kaart gebracht. Dhr. B is significant vooruitgegaan gegaan op de ANTAT (>7). Dhr. G behaalde net geen significantie (<7).

30

Ondanks het gemis van significante vooruitgang bij dhr. G is uit deze resultaten te concluderen dat beide patiënten vooruit zijn gegaan in hun verbale communicatie na de training met de ACTIE!-app.

In deze studie is er alleen gebruik gemaakt van een pretest aan het begin van de therapie en een posttest die direct werd afgenomen aan het einde van de therapie. Om een nog duidelijker beeld van de vooruitgang van de patiënten te krijgen is het verstandig om nogmaals een posttest te doen drie maanden na de therapie. Op deze manier kan er onderzocht worden of het effect van de therapie beklijft of dat de invloed van de therapie juist pas later optreedt (Links et al.,2010).

In het onderzoek van Linebaugh et al. (1998) is er onderzocht of de tijd post onset een belangrijke rol speelt tijdens een therapietraining. Een mogelijke oorzaak, waarom patiënten met een korte tijd post onset sneller vooruitgaan, is door spontaan herstel. In dit onderzoek kan daar bij geen patiënt sprake van zijn, aangezien de patiënten dan op meerdere tests vooruit zouden moeten zijn gegaan. De vooruitgang die de patiënten boeken lijkt daarom wel gerelateerd te zijn aan de therapie.

Frequentie van training en hulpmiddelen

In het onderzoek hebben de patiënten, naast het vijf tot zes keer in de week trainen met de logopedist, ook zelfstandig thuis kunnen oefenen. Zowel dhr. G als dhr. B hebben veel zelfstandig thuis geoefend. De patiënt kon alleen dezelfde stap oefenen die in die week centraal stond. Dus wanneer de patiënt met de logopedist bezig was met stap 3, kon de patiënt thuis ook alleen stap 3 oefenen. Zowel dhr. G als dhr. B hebben iedere stap thuis zelfstandig geoefend. Het is hierdoor lastig vast te stellen in hoeverre het oefenen thuis invloed heeft gehad op de resultaten. Uit de data was wel af te lezen dat de beide patiënten meer hulpmiddelen moesten inzetten naar mate de oefeningen moeilijker werden. Dit kan ook mogelijk te maken hebben met de verwerkingscapaciteit (Kok et al., 2005). In stap 2 werden minder hulpmiddelen ingezet dan bijvoorbeeld in stap 5. Wambaugh et al. (2002) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van cueën. Zo bleek dat een semantische cue een sterker positief effect had op het benoemen van acties in vergelijking met een

31

fonologische cue. In het therapieprogramma zijn er aan de hand van de hulpmiddelen ook cues toegevoegd. De hulpmiddelen van stap 2 en 3 bestaan voornamelijk uit fonologische cues, maar in stap 4 en 5 kan ook gebruik gemaakt worden van semantische cues. In dit therapieprogramma is er geen specifiek onderscheidt gemaakt tussen de soort cues en kon de patiënt zelf kiezen van welk hulpmiddel hij gebruik wil maken en waar hijzelf het meeste baat bij had. Zoals gezegd werden in stap 4 en 5 vaker hulpmiddelen ingezet dan in stap 2 en 3. Uit de data is gebleken dat zowel dhr. G als dhr. B voornamelijk fonologische cues inzetten bij hoogfrequente werkwoorden (bijvoorbeeld: fietsen of lopen) en bij laagfrequente werkwoorden (bijvoorbeeld: föhnen of naaien) eerst een semantische cue en vervolgens een fonologische cue. Beide patiënten hadden zeker baat bij de hulpmiddelen die ingezet konden worden.

Conclusie

In de studie van Links et al. (2010) was de voornaamste vooruitgang te zien in de productie van finiete werkwoorden. In de huidige studie liggen de scores juist horen in de productie van infiniete werkwoorden. Er blijkt geen sprake te zijn van generalisatie. De patiënten behaalden voornamelijk een hogere score wanneer de items zojuist getraind waren, zodoende een hogere score in de productie van infiniete werkwoorden na stap 2 en een hogere score in de productie van finiete werkwoorden na stap 3. Dit bleek tevens het geval te zijn in het onderzoek van Links et al. (2010). De vooruitgang in de productie van werkwoorden reflecteerde wel in de relevante variabelen in de spontane taal. Dhr. B liet een vooruitgang zien in de gemiddelde uitingslengte en werkwoord inflectie. Daarnaast ging dhr. B significant vooruit in de verbale communicatie in het dagelijks leven. Dhr. G liet ook een betere score zien, maar behaalde net geen significantie. Al met al kan geconcludeerd worden dat beide patiënten baat hebben gehad bij de training met de ACTIE!-app.

32

5. Literatuurlijst

- Bastiaanse, R., Jonkers, R., Quak, Ch., & Varela Put, M. (1997). Werkwoordproductie op Woord- en Zinsniveau [Verb Production at the Word and Sentence Level]. Lisse: Swets Test Publishers.

- Bastiaanse, R. & Jonkers, R. (1998). Verb retrieval in action naming and spontaneous speech in agrammatic and anomic aphasia. Aphasiology, 12:11, 951-969.

- Bastiaanse, R. & van Zonneveld, R. (2004). Afasie en Werkwoorden. Stem-, Spraak- en Taalpathologie. Vol. 12, No. 2, pp. 105-116.

- Bastiaanse, R. & van Zonneveld, R. (2005). Sentence production with verbs of alternating transitivity in agrammatic Broca’s aphasia. Journal of Neurolinguistics, 18, 57-66.

- Bastiaanse, R. (2008). Production of verbs in base position by Dutch agrammatic speakers: Inflection versus finiteness. Journal of Neurolinguistics, 21-2, 104-119.

- Bastiaanse, Y. R. M. , Bosje, M., & Visch-Brink, E. (1995). Psycholinguïstische testbatterij voor de taalverwerking van afasiepatiënten. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

- Blomert, L., Kean, M-L., Koster, Ch., & Schokker, J. (1994). Amsterdam-Nijmegen Everyday Language Test: Construction, reliability and validity. Aphasiology, 8, 381–407.

- Boxum, E., van der Scheer, F. & Zwaga, M. (2013). ASTA: Analyse voor Spontane Taal bij Afasie. Vereniging voor Klinisch Linguïstiek.

- Burchert, F., Swoboda- Moll, M. & de Bleser, R. (2005). Tense and Agreement dissociations in German agrammatic speakers: Underspecification vs. hierarchy. Brain and Language, 94, 188-199.

- Feiken, J., Jonkers, R. (2012). Diagnostisch instrument voor Apraxie van de Spraak. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

- Friedmann, N. & Grodzinsky, Y. (1997). Tense and agreement in agrammatic production: pruning the syntactic tree. Brain and Language, 56, 397-425.

33

- Jonkers, R. & Bastiaanse, R. (2007). Action naming in anomic aphasic speakers: Effects of instrumentality and name relation. Psychological Review, 93, 283-321.

- Kim, M. & Thompson, C.K. (2000). Patterns of comprehension and production of nouns and verbs in agrammatism: Implications for lexical organisation. Brain and Language, 74, 1-25. - Kok, P., van Doorn, A., Kolk, H. (2005) Effects of task complexity in agrammatic production of

tense and agreement inflection in Dutch. Brain and Language, 95, 80-81. - Koster, J. (1975). Dutch as an SOV language, Linguistic Analysis, 1, 111-136.

- Levelt, W.J.M. (1989) Speaking: From intention to articulation. Cambridge, England: MIT-Press.

- Linebaugh, C.W., Baron, C.R. & Corconan, K.J. (1998). Assessing treatment efficacy in acute aphasia: Paradoxes, presumptions, problems and principles. Aphasiology, 12, 519-536. - Links, P., Hurkmans, J., Bastiaanse, R. (2010). Training verb and sentence production in

agrammatic Broca’s aphasia. Aphasiology, 24, 1303-1325.

- McNeil, M.R., Doyle,P.J., Spencer, K., Jackson Goda, A., Flores, D. & Small, S.L. (1998) Effects of training multiple form classes on acquisition, generalization and maintenance of word retrieval in a single subject. Aphasiology, 12, 575-585.

- Shapiro, L.P. & Levine, B.A. (1990). Verb processing during sentence comprehension in aphasia. Brain & Language, 38, 21-47.

- Thompson, C.K., Milman, L.H., Dickey, M.W., O’connor, J.E., Bonakdarpour, B., Fix, S., et al. (2006). Functional category production in agrammatism: Treatment & generalisation effects. Brain and Language, 99, 69-71.

- Wambaugh, J.L., Doyle, P.J., Martinez, A.L. & Kalinyak-Fliszar, M. (2002) Effects of two lexical retrieval cueing treatments on action naming in aphasia. Journal of Rehabilitation Research and Development, 39, 455-466.

- Wenzlaff, M. & Clahsen, H. (2005). Finiteness and Verb- second in German agrammatism. Brain and Language, 92, 33-45.

34

Appendix I

Tests Week1 Week2 Week3 Week4 Week5 Week6

AAT

ANELT

ASTA

Infinitives

* (x3)    

Finite

* (x3)    

Non-words

* (x3)    

Step 2

Step 3

Step 4

Step 5

Onderzoeks- en therapieprotocol.

– Tests worden één keer uitgevoerd in de genoemde week.

*

– Tests worden drie keer uitgevoerd, binnen een periode van één week.

-Therapie (5 -6 sessies per week)

– tests worden uitgevoerd vanaf de tweede week van de therapie, na de laatste therapiesessie van die week ( Dit gebeurt 1-2 dagen na de 5e of 6e therapiesessie bij elke therapiestap)

35

Appendix II

Lijst met 60 items uit de ACTIE!-app

Werkwoord 1 Brullen 2 Lijmen 3 Rennen 4 Varen 5 Slijpen 6 Eten 7 Timmeren 8 Planten 9 Skiën 10 Stempelen 11 Niezen 12 Stemmen 13 Fotograferen 14 Drinken 15 Plukken 16 Snurken 17 Vissen 18 Naaien 19 Zwemmen 20 Vouwen 21 Aaien 22 Breien 23 Meten 24 Melken 25 Strijken 26 Mauwen 27 Roeien 28 Lopen 29 Scheren 30 Borstelen 31 Fietsen 32 Koken 33 Lezen 34 Smeren 35 Snijden 36 Schilderen 37 Loeien 38 Blussen 39 Graven 40 Dansen 41 Huilen 42 Schaatsen 43 Zingen

36 44 Raspen 45 Ruiken 46 Slapen 47 Praten 48 Lachen 49 Buigen 50 Puzzelen 51 Koppen 52 Vliegeren 53 Kaarten 54 Basketballen 55 Schaken 56 Drummen 57 Föhnen 58 Sleeën 59 Grazen 60 Schommelen