• No results found

Vraag nr. 267 van 28 juni 2000 van mevrouw MARLEEN VAN DEN EYNDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 267 van 28 juni 2000 van mevrouw MARLEEN VAN DEN EYNDE"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 267 van 28 juni 2000

van mevrouw MARLEEN VAN DEN EYNDE Processierupsenplaag – Maatregelen

Na de Ke m p e n , die reeds enkele jaren worden ge-teisterd door processierupsen, wordt nu ook de zui-delijke rand van Antwerpen geplaagd door de aan-wezigheid van deze hinderlijke diertjes.

Door de alertheid van enkele bewoners van de wijk Predikherenvelden in Rumst werd de proces-sierupsenplaag opgemerkt, waarna milieudienst en brandweer een plan hebben uitgewerkt voor de be-strijding ervan. Dit is blijkbaar een enorme klus, waar de gemeentearbeiders van Rumst momenteel de handen vol mee hebben.

Deze plaag blijkt echter geen normaal fenomeen te z i j n . Het Provinciaal Instituut voor Hygiëne re-ageerde alvast geschrokken op het bericht dat deze processierupsen zich nu al hebben doorgezet tot in de zuidelijke rand van de stad Antwerpen.

1. In welke gemeenten werd er reeds in het verle-den een processierupsenplaag vastgesteld ? 2. Wat is het schadelijke effect van deze diertjes ? 3. Welke methoden worden aangewend tot

bestrij-ding van deze plaag ?

4. Vallen de kosten voor bestrijding van deze plaag volledig ten laste van de gemeente ? 5. Welke preventieve maatregelen worden er

ge-troffen ?

Antwoord

1. De eikeprocessievlinder komt voor in Zuid- en Midden Europa. Sporadisch kwam hij in het verleden in België en Nederland voor, m e t onder andere plagen in 1859 en 1877. In de twintigste eeuw, in het begin van de jaren zeven-t i g, kwam de soorzeven-t geregelder voor, en vanaf 1993 was de rups een geregelde verschijning en haalde ze ook geregeld de media. In België is de voornaamste concentratiezone de regio met de gemeenten Tu r n h o u t , Po p p e l , Mol en Balen, L o m m e l , H a m o n t - A c h e l , Bocholt en Bree. I n 1996 kwam de soort ook voor in de regio We s t -en Midd-en-Limburg -en het Limburgse Maas-land.

In 2000 worden er twee nieuwe feiten vastge-steld.

– De echte grote pesthaarden van A n t w e r p e n en Limburg hebben zich van de as Ravels-Turnhout-Balen naar het westen verplaatst, met name Wu u s t w e z e l - H o o g s t r a t e n , en in mindere mate Merksplas, Kapellen en Essen. In Limburg zijn er volgens de Limburgse In-tercommunale voor Milieubeheer in 2000 geen belangrijke meldingen.

– Een uitbreiding van de soort naar verschil-lende gebieden waar ze vroeger niet voor-kwam in de provincie A n t w e r p e n , vooral in R u m s t , Hoboken en A n t w e r p e n , maar ook naar andere provincies, in Oost-Vlaanderen in Kruibeke, Temse en Sint Niklaas, i n Vlaams-Brabant in Zemst en Rotselaar. 2. De rupsen van de eikeprocessievlinder komen

midden april uit het ei. Vanaf het derde larvale stadium groeien er brandharen, die sterk in aan-tal toenemen bij de volgende twee larvale sta-d i a . Deze bransta-dharen zij 2-3 mm lang, k o m e n gemakkelijk los bij aanraking en hebben een karakteristieke pijlvorm met weerhaakjes. D o o r hun bijzondere vorm kunnen zij gemakkelijk de oppervlakkige lagen van huid, ogen en bovenste luchtwegen binnendringen.

– Effecten op de huid : binnen acht uur heftige irritatie en ontstekingsreactie, een pijnlijk rode huiduitslag met hevige jeuk. D o o r z w e e t , krabben of wrijven of via de kleren kunnen de haren zicht gemakkelijk versprei-den naar andere lichaamsdelen. Zonder be-handeling verdwijnen de klachten na twee weken.

– Effecten op de ogen : binnen één tot vier uur een heftige pijnlijke reactie van het oogbind-vlies en/of hoornoogbind-vlies. In zeldzamere en vooral in de pers gemelde gevallen kunnen brandharen diepere slijmvlieslagen van het oog binnendringen en aanleiding geven tot een knobbelvormige ontsteking, waarbij het verband met brandharen dikwijls niet wordt g e l e g d . Operatieve verwijdering van de brandharen is nodig.

(2)

Euro-pa) door de aanwezigheid van natuurlijke vijan-den minder als een plaagsoort wordt be-schouwd.

3. Van januari tot en met juni beoordeelt men aan de hand van het aantal eipakketten in de boom-toppen de ernst van een eventuele aantasting. De intensiteit van het zoeken naar eipakketten is de laatste jaren sterk afgenomen wegens zeer arbeidsintensief.

Meestal worden op vraag van gemeenten ge-richt bepaalde risicolocaties onderzocht. Ve r v o l-gens beoordeelt men of in het besmette gebied veel mensen met rupsen in aanraking komen aan de hand van de bevolkingsdichtheid of het aantal bezoekers. Hoe meer mensen, hoe groter de gezondheidsrisico's en dan komen ook min-der milieuvriendelijke methodes (en de nood-zaak om preventief de bomen te bespuiten met een vrij milieuvriendelijk biologisch middel : z i e hieronder voor meer uitleg) in aanmerking. Te n slotte bepaalt de boomhoogte of een gekozen methode ter plaatse wel uitvoerbaar is.

De methode die wordt aangewend, wordt dus bepaald door de ligging, de graad van aantasting en de boomhoogte.

– Geen maatregelen nemen : in natuur- en bos-g e b i e d e n . De natuurlijke vijanden van de rups dienen de kans te krijgen zich hier mas-saal te ontwikkelen. Bezoekers worden via folders en informatiepanelen gewaarschuwd voor de aanwezigheid van de eikeprocessie-rups.

– Branden en zuigen : de jonge rupsen bevin-den zich in nesten die met propaanbranders worden weggebrand. Men kan aldus snel en flexibel werken, vooral in het begin van het s e i z o e n . In combinatie hiermee worden grote hoeveelheden rupsen opgezogen met indus-triële stofzuigers, een mesttank of een kol-kenzuiger.

Deze gecombineerde methode levert op ter-mijn de minste risico's op voor mens en mi-lieu.

– B l a d b e s p u i t i n g : bij grotere aantastingen bui-ten het bos- en natuurgebied wordt gespobui-ten met biologische of chemische middelen (voornamelijk in het derde en vierde larvale stadium).

Vanwege risico's voor mens en milieu moet dit beperkt blijven tot plaatsen waar zuiger

of brander de rups niet kan bereiken, dus in hoge bomen. Het gif wordt door de rups op-genomen via het blad, zodat de bomen vol-doende bladeren moeten hebben om spuiten effectief te maken. Chemische bestrijding wordt best alleen in het buitengebied toege-past.

Eens het vierde larvale stadium voorbij wordt het gebruik van eender welke bespui-ting afgeraden. Men kan dan nog wel rupsen d o d e n , maar als ze niet worden verwijderd, blijven de brandharen ter plekke en kunnen ze hinder veroorzaken. Hoewel het veel werk met zich mee kan brengen (bv. dit jaar in Rumst), wordt aangeraden toch alleen maar te branden.

– Preventieve bladbespuiting : de bomen wor-den bespoten met een bacterie (Bacillus thu-r i n g i e n s i s ) . Het is een zeethu-r selectief middel, met andere woorden met een klein effect op andere insecten en onschadelijk voor de m e n s. Enkel het vroege derde larvale stadi-um (slechts één segment brandharen) is er gevoelig aan.

– Overige maatregelen : in de zomer dienen overgebleven spinsels met poppen te worden v e r w i j d e r d , met minder eiafzettingen en aan-tastingen in het volgende jaar tot gevolg. Lege nesten en spinsels die achtergebleven zijn in de bomen of op de grond zijn geval-l e n , kunnen een hinder zijn in bebouwde ge-bieden en dienen er te worden vernietigd. I n het buitengebied verschuilen er zich vele na-tuurlijke vijanden van de rups in deze nes-ten, zodat ze daar niet worden verwijderd. 4. Tot 1997 konden gemeenten subsidie krijgen

van de provincie voor de bestrijding van de ei-k e p r o c e s s i e r u p s. Daarna dienden de gemeenten zelf in te staan voor de bestrijding.

(3)

Na de uitvoering van deze studie verdwenen in het contactpunt in Limburg de personen die het dossier opvolgden en is vooral in het Provinci-aal Instituut voor Hygiëne in Antwerpen een grote kennis en knowhow over het probleem voorhanden.

5. Volgende preventieve maatregelen worden ge-troffen.

– In natuur- en bosgebieden waar geen bestrij-ding gebeurt, wordt de bezoeker gewaar-schuwd via infopanelen. In 1998 werden in vrijwel alle openbare domeinbossen en langs de fietspaden langs kanalen infoborden ge-plaatst.

Vermits de besmettingsgraad in deze do-meinbossen deze zomer zeer laag was, o v e r-weegt de afdeling Bos en Groen deze pane-len na dit seizoen te verwijderen.

– In de grote bekende haarden doet het PIH aan monitoring van de processierupspopula-tie en geeft daarbij advies aan de gemeenten wanneer ingrepen noodzakelijk zijn.

– In nieuwe haarden kan enkel post facto wor-den ingegrepen. In deze nieuwe haarwor-den kan het volgende jaar wel aan preventie worden gedaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het besluit van de Vlaamse regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningplich- tige functiewijzigingen en van de werken, h a n- delingen en wijzigingen waarvoor

Het zal de Vlaamse volksvertegenwoordiger be- kend zijn dat vele indoorkartings zich momenteel echter bevinden in een industriegebied of gebied voor ambachtelijke bedrijven..

D a a r e n- boven meen ik duidelijk te hebben aangegeven dat de middelen die vanuit het Fonds voor Cul- turele Infrastructuur naar lokale jeugd- en jeugdwerkinitiatieven

Hebben ze alle de laatste vijf jaar vol- daan aan het decreet, gelet op het feit dat som- mige zichzelf hebben opgeheven en vervolgens opnieuw een jongerenbeweging hebben

Z o worden door bemiddeling van de bosgroep houtloten verkocht die zijn samengesteld uit bomen van verschillende eigenaars.. D e bomen van een individuele eigenaar zouden gezien

Op basis van de resultaten van het wetenschap- pelijk onderzoek uitgevoerd door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer en op basis van de normen voor PCB's en zware metalen heb ik

Op 4 december 2000 vond in een indoorkarting in Wallonië een incident plaats waarbij een vijftigtal personen werd bevangen door koolstofmonoxide1. Vooral de werking van

De gemeten piekconcentraties blijven ver bene- den deze waarde, waaruit kan worden afgeleid dat er geen schadelijke gevolgen voor mens en omgeving mogelijk waren bij de gemeten