Vraag nr. 110 van 28 maart 2002
van mevrouw MARLEEN VAN DEN EYNDE Indoorkartings – Stedenbouwkundige situatie Naar aanleiding van een incident op 4 d e c e m b e r 2000 in een indoorkarting in Wallonië werden de stedenbouwkundige aspecten van de indoorkar-tings opnieuw in vraag gesteld.
Alleen al uit het oogpunt van lawaaihinder zou de vestiging aan strenge voorwaarden onderworpen moeten zijn.
Zijn de stedenbouwkundige voorwaarden voor een indoorkarting nu al meer geconcretiseerd ?
In welke gebieden worden de indoorkartings bij voorkeur gevestigd ?
NB. Een vraag over de aanwezigheid van een af-zuiginstallatie bij indoorkartings werd gesteld aan minister Dua (vraag nr. 188).
Antwoord
Mijn administratie heeft in het verleden gesteld dat indoorkartings gericht zijn op recreatie. Ze zijn dus uit juridisch oogpunt verenigbaar met de bestem-ming recreatiegebied.
Uiteraard is niet elk recreatiegebied geschikt voor de vestiging van een indoorkarting. Er is daarom de laatste jaren een consensus gegroeid dat de pro-blematiek best planologisch wordt aangepakt via de afbakening van multifunctionele zones voor luidruchtige recreatie (net zoals voor motorsport, k l e i d u i f s c h i e t e n , e n z o v o o r t ) . Of hierbij een onder-scheid moet worden gemaakt tussen luidruchtige b i n n e n- en buitenrecreatie, kan nog nader bekeken worden.
Een dergelijk planmatig initiatief moet uiteraard gebeuren aan de hand van een objectieve inschat-ting van de behoeften, in samenwerking met de be-trokken sector.
Het zal de Vlaamse volksvertegenwoordiger be-kend zijn dat vele indoorkartings zich momenteel echter bevinden in een industriegebied of gebied voor ambachtelijke bedrijven. Het Hof van Be r o e p van Antwerpen heeft in 1999 in twee concrete ge-vallen een arrest gewezen dat dergelijke gege-vallen b e h a n d e l t . Analyse van de beide arresten van het Hof van Beroep van Antwerpen leert dat dit Ho f
moeilijk inziet dat een karting niet zou kunnen worden geëxploiteerd in een industriegebied of K M O - z o n e. In weerwil van de omstandigheid dat een karting aan de consumentenzijde als recreatie wordt gepercipieerd, lijken stedenbouwkundige re-creatiegebieden volgens het Hof veeleer bedoeld te zijn voor rustige exploitaties. Terwijl een karting, vanuit het standpunt van de exploitatie, met zijn b e z o e k , o n d e r h o u d s w e r k p l a a t s e n , opslag van di-verse petroleumproducten, onvermijdelijk lawaai en luchtafzuigingsinstallaties, veeleer beantwoordt aan de begrippen "KMO" en "lichte industriële ac-tiviteit".
Dit is uiteraard nog geen vaste rechtspraak. Wat de Raad van State in deze aangelegenheid zou stellen, is bijvoorbeeld nog niet bekend.