• No results found

Renteaftrekbeperkingen bij de overnameholding Twee alternatieven afgewogen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Renteaftrekbeperkingen bij de overnameholding Twee alternatieven afgewogen"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Masterscriptie Fiscale Economie

Renteaftrekbeperkingen bij de

overnameholding

Twee alternatieven afgewogen

Naam: Wopke Kooistra

Studentnummer: 1535153

Begeleider en eerste beoordelaar: M.G. de Weerdt-de Jong

Tweede beoordelaar: L. Dam

(2)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 4

Inleiding ... 5

1. Ontstaansgeschiedenis aftrekbeperkingen voor de overnameholding ... 6

1.1 Inleiding ... 6

1.2 Overnameholdingbeleid ... 6

1.3 Invoering artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969 ...10

1.3.1 Werking artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969 ...11

1.3.2 Doel en strekking artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969 ...13

1.4 Vergelijking overnameholding beleid en artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 ...13

1.5 Invoering artikel 15ad (oud) vpb Wet Vpb 1969 ...14

1.6 Temporisering van rente ...14

1.7 Het begrip eigen winst ...15

1.7.1 Managementvergoedingen ...16

1.7.2 Winst van reeds verbonden lichamen ...16

1.7.3 Waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is ...18

1.8 Daaronder begrepen een kapitaalstorting ...19

1.9 Uitwerking artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 ...21

1.10 Afschaffing artikel 15ad (oud) en uitbreiding artikel 10a Wet Vpb 1969 ...22

1.11 Vergelijking artikel 15ad (oud) en artikel 10a lid 1c Wet Vpb 1969 ...23

2. Voorstel artikel 15ad (nieuw) Wet Vpb 1969 ... 25

2.1 Inleiding ...25

2.2 Reden van herinvoering artikel 15ad Wet Vpb 1969...26

2.3 Verschillen private equity en „reguliere‟ transacties ...27

2.4 Noodzaak van artikel 15ad Wet Vpb 1969 ...27

2.5 Werking artikel 15ad ...28

2.6 Renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen ...31

2.7 Eigen winst en winstsplitsing in het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 ...32

2.8 Tegenbewijs ...32

2.8.1 Vrijstelling artikel 15ad lid 2a Wet Vpb 1969 ...32

2.8.2 Tegenbewijs inzake artikel 15ad lid 2b Wet Vpb 1969 ...33

(3)

3

2.10 Alternatieven voor de overnameholding ...37

2.11 Binnenlandse situaties ...37

3. Voorstellen van de Studiecommissie belastingstelsel en Belgische notionele interestaftrek ... 40

3.1 Inleiding ...40

3.2 Defiscalisering van rente ...41

3.3 De Belgische notionele interestaftrek ...41

3.3.1 Doelstellingen van de NIA...41

3.3.2 Werking van de NIA ...42

3.3.3 Europeesrechtelijke aspecten van de NIA ...44

3.3.4 Situaties van misbruik binnen de NIA ...45

3.4 De vermogensaftrek/bijtelling ...46

4. Samenvatting en conclusie ... 52

(4)

4

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie fiscale economie geschreven aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ik heb deze scriptie met veel plezier en soms het nodige doorzettingsvermogen geschreven. Het gekozen onderwerp,

renteaftrekbeperkingen bij de overnameholding, is na een aantal goede gesprekken tijdens mijn stages bij Loyens & Loeff en PricewaterhouseCoopers te Amsterdam tot stand gekomen. Ik heb deze scriptie op de afdeling Mergers & Acquisitions van laatst genoemd kantoor fulltime kunnen schrijven. Een betere afdeling had ik niet kunnen wensen.

Ik wil bij deze PricewaterhouseCoopers dan ook in het bijzonder bedanken voor de geboden mogelijkheden. Met name het sparren over de soms toch weerbarstige materie heb ik als zeer waardevol ondervonden. Daarnaast wil ik bij deze mijn scriptiebegeleidster Mirjam de Weerdt hartelijk danken voor haar tijd en nuttige feedback. Ondanks de afstand Amsterdam – Groningen heb ik het contact met u erg prettig gevonden.

Wopke Kooistra

(5)

5

Inleiding

De overnameholding is bij oprichting feitelijk nog niet veel, hoogstens een lege BV. Toch is deze

overnameholding in bepaalde situaties een doorn in het oog voor de wetgever. Neem als voorbeeld de verkoop van HEMA aan het investeringsfonds Lion Capital in 20071. Lion Capital heeft interesse in HEMA2 en wil het bedrijf kopen. Allereerst richt zij hiervoor een zogenaamde overnameholding op. Deze overnameholding wordt voorzien van het nodige eigen vermogen maar met name veel vreemd vermogen3. Dit vreemde vermogen wordt door verbonden lichamen4, maar ook door banken ter beschikking gesteld. De overnameholding koopt

vervolgens met deze gelden HEMA. Hierna wordt een fiscale eenheid gevormd tussen de overnameholding en de HEMA. Voordeel van een fiscale eenheid is dat deze voor belastingbegrippen als één belastingplichtige wordt gezien. De overnameholding kan op deze manier haar rentekosten afzetten tegen de winsten van HEMA. De winst van HEMA is immers de enige beschikbare winst voor de overnameholding, zelf onderneemt zij geen winstgenerende activiteiten. In bepaalde gevallen lopen de rentekosten zo hoog op dat de normale winst van de “target” verdampt. Bij HEMA leidden deze rentekosten in het eerste jaar na haar overname zelfs tot een verlies.5 De overheid is bij deze overnames de grote verliezer. Een goed lopend bedrijf als HEMA droeg voor haar overname altijd haar steentje bij aan de totale belastinginkomsten van de overheid. Nu HEMA plotseling in andere handen is gekomen verdampt haar winst en kan de overheid deze belastinginkomsten afschrijven. Een tweetal voorstellen zijn gedaan om deze onbeperkte6 aftrek van rente een halt toe te roepen. Het eerste voorstel betreft een specifieke renteaftrekbeperkende bepaling toegespitst op de overnameholding. Dit in het consultatiedocument7voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 zal in hoofdstuk 2 worden besproken. Hieraan voorafgaand zal eerst de historie rondom dit artikel worden behandeld. Artikel 15ad Wet Vpb 1969 heeft namelijk twee voorgangers in de vennootschapsbelasting gehad.

Het tweede voorstel betreft een algemene vermogensaftrek/bijtelling gedaan door de studiecommissie

belastingstelsel ingesteld door het laatste kabinet Balkenende. Dit voorstel laat de huidige renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting vervallen en voert een extra aftrek in over het positieve eigen vermogen. Indien het eigen vermogen negatief wordt, een fenomeen8 wat bij overnames geregeld voorkomt, slaat deze aftrek om in een bijtelling. Deze bijtelling vormt dan als het ware een beperking van de renteaftrek, aangezien renteaftrek over vreemd vermogen onder de vermogensaftrek/bijtelling zal blijven bestaan. Dit voorstel zal in hoofdstuk 3 worden besproken.

In de conclusie zal tenslotte worden afgewogen of (één van) deze voorstellen een geschikt middel is om de renteaftrek bij de overnameholding te beperken.

1 De eigenaar Lion Capital heeft overigens HEMA alweer in de verkoop gezet. De (schijnbaar) laatste gegadigde Ahold is onlangs als potentiële koper afgehaakt.

2 In vakjargon wordt de onderneming waarin interesse is ook wel de “target” genoemd.

3 De keuze voor vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen heeft in eerste instantie voornamelijk een bedrijfseconomische achtergrond, het zogenaamde hefboomeffect. Kortweg houdt dit in dat de kosten van het vreemde vermogen lager zijn dan de rentabiliteit op het totale vermogen. De opbrengst over het vreemd vermogen is groter dan de kosten ervan. Deze winst vloeit weer toe aan de verstrekkers van eigen vermogen.

4 Verbondenheid houdt een belang in van ten minste 1/3, zie artikel 10a lid 4 Vpb 1969. Deze lichamen zijn vaak gevestigd in zogenaamde tax havens alwaar ze niet of nauwelijks in een belasting naar de winst worden betrokken.

5 Zie NRC Handelsblad: http://vorige.nrc.nl/economie/article1949063.ece/Schuldenlast_drukt_HEMA_in_verliezen 6 Er zijn in de huidige vennootschapsbelasting wel degelijk bepalingen die renteaftrek dienen te beperken. In bepaalde goed gestructureerde overnames kunnen deze bepalingen echter worden omzeild. Hier kom ik in 2.4 op terug.

7 V-N 2009 nr. 30.

(6)

6

1. Ontstaansgeschiedenis aftrekbeperkingen voor de

overnameholding

1.1 Inleiding

Het nieuwe artikel 15ad Wet Vpb 1969 zoals voorgesteld in het Consultatiedocument9 door de staatssecretaris van Financiën, komt niet volledig uit de lucht vallen. In 1996 werd al actie ondernomen om excessieve

renteaftrek bij overnameholdings tegen te gaan. Dit resulteerde toentertijd in uitbreiding van artikel 15 Wet Vpb 1969 met ingang van 1997. De leden 4 en 5 werden toegevoegd. Na de invoering van het nieuwe regime fiscale eenheid op 1 januari 2003, zijn de leden 4 en 5 van art. 15 Wet Vpb 1969 vervangen door art. 15ad Wet Vpb 1969 (oud). In 2007 is art. 15ad Wet Vpb 1969 naar aanleiding van de Nota werken aan winst weer komen te vervallen. Artikel 10a Wet Vpb 1969 werd uitgebreid. Hierna wordt deze ontwikkeling chronologisch besproken. Aandacht zal worden besteed aan de redenering van de wetgever om renteaftrekbeperkingen inzake

overnameholdings in te voeren. In dit verband zullen doel en strekking worden behandeld. Daarna zal er kort ingegaan worden op de werking van artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969. Een uitgebreidere analyse van artikel 15ad Wet Vpb 1969 zal daarop volgen. Tenslotte zal ook de afschaffing van de hiervoor genoemde bepalingen worden belicht. De uitgebreide tegenbewijsregelingen van artikel 15 lid 5 Wet Vpb 1969 en artikel 15ad Wet Vpb 1969 (oud) vpb zullen niet uitgebreid worden behandeld. Dit omdat het tegenbewijs opgenomen in het

voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 op geen enkele manier lijkt op dat van zijn voorgangers.

1.2 Overnameholdingbeleid

Nog voordat wettelijke bepalingen betreffende de overnameholding werden ingevoerd, had de staatssecretaris al in een resolutie aangegeven hoe moest worden omgegaan met renteaftrek in dit soort situaties10.

In zijn resolutie uit 198711 heeft de staatssecretaris zijn mening gegeven over hoe de fiscus om moest gaan met renteaftrek voor de fiscale eenheid nadat de overnameholding de overname heeft afgerond en de fiscale eenheid is gevormd. Over dit overnameholding beleid zei hij:

“Binnen (en d.m.v.) een fiscale eenheid kan verrekening plaatsvinden van verliezen welke zijn ontstaan door rentekosten voortvloeiende uit schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de aandelen in de dochtermaatschappij(en). Misbruik van

voormelde verliesverrekening kan zich o.a. voordoen indien bewust de situatie is gecreëerd waarbij de rentelast in Nederland ten laste komt van een tot een fiscale eenheid behorend lichaam en de corresponderende rentebate ten goede komt aan een in Nederland onbelast lichaam, aan een in een tax-haven gevestigd lichaam, dan wel aan een structureel (zwaar) verlieslijdend lichaam. Dergelijke constructies zullen, waar mogelijk bestreden worden…”

De staatssecretaris richtte zich hier naar mijn mening vooral op bestrijding van rentebaten die feitelijk niet in de heffing werden betrokken. In bovenstaand citaat werd nog niet een heffing geëist die naar Nederlandse

maatstaven redelijk is. Indien rente bij de crediteur van de lening in een heffing naar de winst werd betrokken, dan mocht alle rente ten laste van het resultaat van de fiscale eenheid worden gebracht. De staatssecretaris

9 V-N 2009 nr. 30.

10 Situaties waarin een met verbonden schulden beladen overnameholding de “target” acquireert en vervolgens met deze “target” een fiscale eenheid vormt waardoor het mogelijk wordt de rentelasten tegen de winst van de “target” af te zetten. Zie ook het voorbeeld hierna.

(7)

7 verzette zich hier nog niet tegen situaties waarin de “target” zijn eigen overname financiert12. Om één en ander te kunnen verduidelijken zie het volgende voorbeeld:

Lening: 300 Lening: 300 Kapitaal: 100

Lening: 200 Tax Haven CFM Overnameholding "Target" Tussenhoudster Hoofd van de groep Figuur 1.

Balans Overnameholding Balans "Target"

Bank 700 EV 100 Activa 900 EV 700

VV 600 VV 200

(8)

8

Balans Overnameholding ná acquisitie Balans Fiscale eenheid

Deelneming 700 EV 100 Activa 900 EV 100

VV 600 VV 800

De volgorde van acquisitie is als volgt: Allereerst wordt de overnameholding opgericht en voorzien van kapitaal. Vervolgens worden leningen aangegaan bij de bank en bij het verbonden lichaam (tax haven

concernfinancieringsmaatschappij). Met deze gelden wordt de “target” geacquireerd. Vervolgens wordt een fiscale eenheid aangegaan. In dit voorbeeld worden de rentebaten die toevloeien aan de tax haven vennootschap in die betreffende jurisdictie niet belast. Verder wordt nog verondersteld dat alle aandelenbelangen 100% zijn. De lening die de “target” heeft bij de bank is door deze vennootschap al aangegaan voordat zij daadwerkelijk overgenomen wordt.

Onder het overnameholdingbeleid wordt alleen de rente over de schuld aan de tax haven vennootschap volledig van aftrek uitgesloten. De rente over de bankschuld van in totaal 500 kan ten laste van de winst van de fiscale eenheid worden gebracht. Bij de tax haven CFM13 worden de ontvangen rentebaten niet belast waardoor feitelijk op concernniveau voor de verbonden schuld een neutraal resultaat wordt bereikt. Geen aftrek in Nederland, onbelast in jurisdictie waar CFM is gevestigd.

Dergelijke constructies werden, tot het ontstaan van op de overnameholding gerichte wettelijke

renteaftrekbeperkingen, bestreden door het toepassen van „richtige heffing‟ neergelegd in art. 31 AWR.

Daarnaast had de fiscus ook de mogelijkheid om „fraus legis‟14 toe te passen om de, in hun ogen, ongeoorloofde renteaftrek te voorkomen. Deze „fraus legis‟ zag nog op het fiscale eenheid artikel vóór uitbreiding daarvan in 1997 (art. 15 Wet Vpb 1969). In de brief van 16 juni 199315 heeft de staatssecretaris het toepassingsbereik met betrekking tot „fraus legis‟ en de overnameholding verduidelijkt:

“Voor zover in een geval financiering plaats heeft met vermogen dat weliswaar vanuit de (tussen)holding bezien, als vreemd vermogen

wordt gepresenteerd, maar waarbij vanuit de overnemende groep als geheel bezien, in verband met de overneming van de Nederlandse vennootschap niet of niet in dezelfde mate vreemd vermogen is aangetrokken dient de renteaftrek bij de holding met toepassing van „fraus legis‟ te worden geweigerd indien:

a) Belastingbesparing de doorslaggevende reden is geweest voor het creëren van de lening; naar mijn mening zal dat het geval zijn als door het creëren van de lening van de groep als geheel een lagere belastingdruk zou optreden, dan zonder dat creëren; b) De handeling in strijd is met doel en strekking van de wet. Daartoe zal gesteld worden dat het naar willekeur creëren van

leningen binnen een groep met als doel een rente-aftrek en heffing over de rente te laten plaats hebben waar en wanneer de groep dat wenst, in strijd is met doel en strekking van de wet.”

Het bestrijden van ongeoorloofde renteaftrek met betrekking tot de overnameholding met toepassing van „richtige heffing‟ en „fraus legis‟ leidde echter niet tot het gewenste resultaat. Na het voorkomen van een aantal

13 CFM staat voor concernfinancieringsmaatschappij.

14 Voor een uitgebreide beschouwing van het begrip „fraus legis‟ zie IJzerman, R.H.L. Het leerstuk van de wetsontduiking in het belastingrecht, Fiscale monografiën nr. 54, Kluwer, Deventer, 1991.

(9)

9 zaken16 bij de Hoge Raad besloot de staatssecretaris artikel 15 Wet Vpb 1969 met de leden 4 en 5 uit te breiden en daarmee de renteaftrek inzake overnameholdings in de wet te codificeren. Hieronder zullen de belangrijkste arresten die aanleiding hebben gegeven tot invoering van de leden 4 en 5 bij art. 15 Wet Vpb 1969 in het kort worden besproken.

In HR 6 september 199517 was belanghebbende, een BV, opgericht door een niet aan vennootschapsbelasting onderworpen vereniging Y. De aandelen van belanghebbende werden door Y volgestort met aandelen A NV waarbij de meerwaarde van deze aandelen schuldig werd erkend door belanghebbende. A NV vormde al een fiscale eenheid met B BV en C BV. Na de inbreng van de aandelen van A NV vormt belanghebbende met A NV, B NV en C BV een fiscale eenheid. De inspecteur weigerde de renteaftrek onder toepassing van het leerstuk van fraus legis. De Hoge Raad concludeerde18:

“Doel en strekking van deze bepaling verzetten zich in beginsel niet tegen een zodanige compensatie indien, zoals in het onderhavige geval, het verlies van een houdstervennootschap voortvloeit uit de verschuldigdheid van rente voor een schuld aan degene die behalve haar schuldeiseres ook haar aandeelhoudster is. Compensatie als hiervóór bedoeld is evenwel niet verenigbaar met doel en strekking van de Wet indien de rente toevloeit aan een lichaam dat niet aan de heffing van enige belasting van zijn winst of inkomsten is onderworpen,…”

Volgens de Hoge Raad is het geen probleem als een fiscale eenheid een schuld heeft bij haar aandeelhouder. Fraus legis voorkomt echter wel renteaftrek als de rente over de schuld toevloeit aan een aandeelhouder die niet aan een belasting naar de winst of het inkomen onderworpen is. In dit geval was de aandeelhouder een van vennootschapsbelasting vrijgestelde vereniging.

In dit arrest haalde belanghebbende zodoende nog bakzeil. De Hoge Raad beslist in lijn met de visie van de staatssecretaris zoals hiervoor is opgenomen. Waar de staatssecretaris het in zijn resolutie uit 1987 het nog had over het bewust creëren van situaties waarin de rentebate niet of nauwelijks wordt belast, houdt de Hoge Raad een pure doel en strekking benadering aan, ongeacht of deze situatie bewust dan wel onbewust is gecreëerd. In HR 20 september 199519 bezat de in Engeland gevestigde vennootschap A alle aandelen in B BV en

belanghebbende BV. A verkocht alle aandelen B BV aan belanghebbende. Belanghebbende voldeed de koopprijs door middel van een eerder door A verstrekte obligatielening. Tussen belanghebbende en B BV is vervolgens een fiscale eenheid tot stand gekomen. De inspecteur weigerde de renteaftrek. De Hoge Raad overwoog20:

“Indien een hier te lande gevestigde vennootschap een schuld aangaat tegenover een niet hier te lande gevestigde vennootschap en ter zake van de rente voor deze schuld van laatstbedoelde vennootschap in het land van haar vestiging belasting naar de winst of het inkomen wordt geheven, die naar hier te lande geldende maatstaven als redelijk is aan te merken, kan – daargelaten of in zodanig geval kan worden aangenomen dat verijdeling van de heffing van vennootschapsbelasting de doorslaggevende beweegreden vormde voor het aanvaarden van de rentelast – reeds op die grond niet worden gezegd dat is voldaan aan de voor de toepassing van artikel 31 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te stellen eis dat de uit de verschuldigdheid van de rente voortvloeiende vermindering van de winst van eerstgenoemde vennootschap in strijd is met doel en strekking van de Wet.”

16 In de literatuur en door de staatssecretaris ook wel aangeduid als de „septemberarresten‟. 17 BNB 1996/4.

(10)

10 Fraus legis en „richtige heffing‟ voorkomen niet de renteaftrek in situaties waarin de buitenlandse crediteur van de lening normaal gesproken in een winstbelasting wordt betrokken die naar Nederlandse maatstaven redelijk is, maar door omstandigheden (bijvoorbeeld door verrekeningsmogelijkheden aldaar) geen redelijke belasting betaalt. Fraus legis dan wel „richtige heffing‟ kunnen dan nog enkel de renteaftrek voorkomen als kan worden aangetoond dat verijdeling van vennootschapsbelasting de doorslaggevende renden was om voor deze constructie te kiezen.

Een belangrijk aspect in deze zaak was dat A uiteindelijk niet of nauwelijks belasting over de ontvangen rentebaten betaalde doordat zij recht had op verrekening van in het buitenland betaalde belasting en van in Engeland reeds vooruitbetaalde vennootschapsbelasting(ACT genaamd). De Hoge Raad zei hierover21:

“Aan de omstandigheid dat belasting die is geheven buiten het Verenigd Koninkrijk, alsmede “advance Corporation Tax” met de verschuldigde Corporation Tax worden verrekend, kan, anders dan het Hof heeft geoordeeld, niet de gevolgtrekking worden verbonden dat laatstgenoemde belasting in feite niet wordt geheven.”

Uit de memorie van toelichting blijkt waarom met name dit arrest aanleiding is geweest voor de staatssecretaris om artikel 15 Wet Vpb 1969 uit te breiden. Gevreesd werd dat buitenlandse vennootschappen, gevestigd in jurisdicties die normaal gesproken worden betrokken in een belasting naar de winst of het inkomen die naar Nederlandse maatstaven redelijk is, maar nu, door mogelijke verrekeningen aldaar, niet of nauwelijks belasting betalen over uit Nederland ontvangen rente. Een overnamegolf van in Nederland gevestigde

werkmaatschappijen werd hierdoor mogelijk geacht.

“In het arrest van 20 september 1995, BNB 1996/5 wordt rente-aftrek toegestaan als er zakelijke motieven zijn en daarnaast ook, bij het al dan niet ontbreken van zakelijke motieven, indien de rente in binnen- of in buitenland in een heffing wordt betrokken die naar hier te lande geldende maatstaven als redelijk is aan te merken. De Hoge Raad acht dan los van het aanwezig zijn van zakelijke motieven, geen strijd met doel en strekking van de wet aanwezig. <De naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing> omvat dus mede buitenlandse heffingen welke als redelijk kunnen worden beschouwd maar die in concreto niet tot feitelijke belastingbetaling leiden vanwege de mogelijkheden tot verrekening van allerlei buitenlandse belastingen…”22

Een opvallend aspect daarnaast is dat de staatssecretaris het nu van belang acht dat er een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing bij de crediteur van de lening optreedt. In zijn resolutie uit 1987 (zie noot 2) lag de focus nog voornamelijk op situaties waarin de crediteur feitelijk niet of nauwelijks in een belasting over de rente werd betrokken.

1.3 Invoering artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969

Met ingang van 1 januari 1997 werd artikel 15 Wet Vpb 1969 met de leden 4 en 5 uitgebreid. Artikel 15 lid 4 vpb was bedoeld om ongelimiteerde renteaftrek bij de fiscale eenheid in te perken. Lid 5 bood in bepaalde situaties tegenbewijs. Gelijktijdig met artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969 werd ook artikel 10a Wet Vpb 1969 ingevoerd. Artikel 10a Wet Vpb 1969 was met betrekking tot overnames bedoeld om renteaftrek bij interne verhangingen te voorkomen. Externe acquisities23 ging artikel 10a Wet Vpb 1969 niet tegen. Ten tijde van invoering van de leden 4 en 5 bij artikel 15 en artikel 10a Wet Vpb 1969 is er een afweging gemaakt tussen deze specifieke

21 Zie r.o. 3.6.

22 MvT, Tweede Kamer, 1995-1996, 24 696, nr.3, p. 15.

(11)

11 renteaftrekbeperkende artikelen of het invoeren van een meer algemeen werkende thin capitalisation regeling. Er is toentertijd expliciet gekozen voor specifieke renteaftrekbeperkende artikelen.24

1.3.1 Werking artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969

Artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969 moest bepaalde overname constructies tegengaan. Met name constructies waarin een (buitenlands) lichaam een in Nederland gevestigde vennootschap wilde overnemen, richtte het daarvoor eerst een overnameholding25 op. Deze overnameholding ging daarop schulden aan bij verbonden lichamen. Met deze gelden werd vervolgens de niet verbonden “target” geacquireerd. Na acquisitie werd vervolgens een fiscale eenheid gevormd met de overnameholding en de “target” waardoor de renteaftrek ten laste van het resultaat van de fiscale eenheid kon worden gebracht. Lid 4 van artikel 15 Wet Vpb 1969 had ten doel, behoudens tegenbewijs in lid 5, deze renteaftrek alleen toe te staan voor zover het ten laste kon worden gebracht van de „eigen winst‟ (hier kom ik in punt 1.6 op terug) van de overnameholding. Het deel van de rentekosten dat niet in aftrek kon worden gebracht ging niet direct verloren, maar werd getemporiseerd26. Deze temporisering duurde maximaal acht jaar. Na deze termijn kon de getemporiseerde renteaftrek alsnog gefaseerd ten laste van het resultaat van de fiscale eenheid worden gebracht. Het oude art. 15 lid 4 Wet Vpb 1969 was nog puur gericht op leningen

aangegaan bij verbonden lichamen. Derden leningen konden direct ten laste van het fiscale eenheid resultaat worden gebracht. Hetzelfde voorbeeld als onder het overnameholdingbeleid kan een en ander verduidelijken:

24 MvT, Tweede Kamer, 1995-1996, 24 696, nr.3, p. 10. 25 In feite nog een lege BV.

(12)

12 Lening: 300 Lening: 300 Kapitaal: 100

Lening: 200

Balans Overnameholding Balans "Target"

Bank 700 EV 100 Activa 900 EV 700

VV 600 VV 200

Balans Overnameholding ná acquisitie Balans Fiscale eenheid

(13)

13 Onder artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 konden de rentekosten van de fiscale eenheid slechts ten laste komen van de „eigen winst‟ van de vennootschappen. In dit voorbeeld neem ik verder nog aan dat het rendement over de activa na afschrijvingen maar vóór renteaftrek 10% is. De rente op het vreemd vermogen bedraagt 5%. De winst voor renteaftrek van de fiscale eenheid bedraagt zodoende 90 en de rentekosten zijn 40. De „eigen winst‟ van de overnameholding is nihil. In dit voorbeeld kan de rente over de schuld van de tax haven vennootschap (het verbonden lichaam) à 300 niet in aftrek worden gebracht. De bankschulden van de overnameholding en de “target” kunnen wel ten laste het fiscale eenheidsresultaat worden gebracht. Dit betekent dat de winst na

renteaftrek 65 zal bedragen en dat elk jaar 15 zal worden getemporiseerd.

1.3.2 Doel en strekking artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969

Uit de Kamerstukken kan de doel en strekking van artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969 worden gedestilleerd. In de memorie van toelichting zegt de staatssecretaris:

“Reeds een aantal malen is opgemerkt dat de strekking van de regeling is te voorkomen dat de winst van een vennootschap wordt aangewend voor de financiering van haar eigen overname, tenzij sprake is van daadwerkelijke financieringsbehoefte bij de overnemer. Er bestaat geen bezwaar tegen dat <eigen> positieve opbrengsten van de tussenhoudster worden aangewend voor de financiering van de overname.”27

In de nota naar aanleiding van het verslag verduidelijkt de staatssecretaris nog eens de doel en strekking van artikel 15 lid 4 vpb:

“Bij de beperking van de rente-aftrek die voor de situatie van een overnameholding is opgenomen in het voorgestelde artikel 15, vierde en vijfde lid, wordt de financiering van een overnameholding met vreemd vermogen niet als zodanig bestreden. In veel gevallen bestaat bij de verwerving van de aandelen voor het concern als geheel een reële behoefte aan vreemd vermogen. In de voorstellen wordt alleen de situatie bestreden waarin sprake is van vermogen dat vanuit de tussenhoudster bezien weliswaar als vreemd vermogen moet worden aangemerkt, maar waarbij de overnemende groep als geheel bezien niet of niet voor hetzelfde bedrag vreemd vermogen heeft

aangetrokken.”28

Artikel 15 lid 4 moet voorkomen dat rente op leningen verschuldigd aan verbonden lichamen niet onbeperkt in aftrek kan worden gebracht. Doel is niet om renteaftrek op leningen verkregen van derden aan te pakken. Gestimuleerd wordt om beschikbaar eigen vermogen binnen concerns aan te wenden om de overname te doen. Doel is juist om rente te temporiseren bij overnames die gefinancierd zijn met concernleningen zonder dat er een reële behoefte aan vreemd vermogen bestaat. Is het concern als geheel bezien vreemd vermogen aangegaan bij een derde en zijn deze gelden doorgeleend aan de tussenhoudster om de overname te kunnen doen dan zal artikel 15 lid 4 niet de renteaftrek temporiseren. De renteaftrek zal dan ten laste kunnen komen van het combinatieresultaat van overnameholding en “target”.

1.4 Vergelijking overnameholding beleid en artikel 15 lid 4 en 5

Wet Vpb 1969

In het overnameholdingbeleid vóór invoering van artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969, werd renteaftrek niet toegestaan in gevallen waarin de rentebaten feitelijk niet werden belast naar de winst of het inkomen. Niet veel later werd onder het overnameholdingbeleid de eis gesteld dat de rente bij de crediteur van de lening in een heffing werd betrokken die naar Nederlandse maatstaven redelijk was.

27 MvT, Tweede Kamer, 1995-1996, 24 696, nr.3 blz 28.

(14)

14 Artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 richtten zich voornamelijk op leningen aangegaan bij verbonden lichamen. Rente betaald aan verbonden lichamen werd getemporiseerd. Temporisering volgde ook ondanks dat het verbonden lichaam in een redelijke belasting naar de winst werd betrokken. Deze redelijke heffing was niet opgenomen in de tegenbewijsregeling neergelegd in lid 5. Op dit vlak kan geconcludeerd worden dat artikel 15 lid 4 en 5 een strengere uitwerking had dan het overnameholding beleid daarvoor. Een ander verschil tussen de leden 4 en 5 en het overnameholdingbeleid betreft de temporisering van renteaftrek. In het overnameholding beleid werd de renteaftrek definitief geschrapt indien in strijd met doel en strekking van de wet werd gehandeld, terwijl in artikel 15 lid 4 en 5 de renteaftrek slechts werd getemporiseerd. Na een temporiseringsperiode van acht jaar kon nog niet in aftrek gebrachte rente alsnog gefaseerd ten laste van het fiscale eenheid resultaat worden gebracht. Op dit vlak kan worden geconcludeerd dat artikel 15 lid 4 en 5 een soepelere uitwerking had dan het overnameholdingbeleid hiervoor.

Voor wat betreft een vergelijking tussen voorbeeld 1 (overnameholdingbeleid) en voorbeeld 2 (artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969) kan nog het volgende worden opgemerkt. In voorbeeld 1 wordt de rente over de tax haven schuld volledig van aftrek uitgesloten. In voorbeeld 2 wordt deze renteaftrek getemporiseerd. Ervan uitgaande dat de overnameholding zelf geen winstgenerende activiteiten gaat ondernemen komt een temporisering in dit voorbeeld in de buurt van een definitieve aftrek.29 Was de tax haven vennootschap in voorbeeld 2 overigens een verbonden lichaam geweest die wel in een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing werd betrokken, dan was aan dit voorbeeld niets veranderd. Deze rente werd ook dan onder artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969

getemporiseerd.

1.5 Invoering artikel 15ad (oud) vpb Wet Vpb 1969

Bij wijziging van het regime fiscale eenheid per 1 januari 2003 zijn ook de leden 4 en 5 uit artikel 15 vpb Wet Vpb 1969 verwijderd. In de voorstellen voorafgaande aan de daadwerkelijke wetswijziging kwamen de leden 4 en 5 in gewijzigde vorm nog terug in artikel 15ae Wet Vpb 196930. Dit is later vernummerd tot artikel 15ad Wet Vpb 1969. Met het oog op de verzelfstandiging van de temporisering van renteaftrek is het artikel redactioneel aangepast. Daarnaast is het artikel aangepast op onduidelijkheden en onevenwichtigheden die aan het licht kwamen na invoering van de leden 4 en 5 bij artikel 15 Wet Vpb 196931. In de memorie van toelichting bij de herziening van het regime fiscale eenheid is niet verder ingegaan op doel en strekking van artikel 15ad Wet Vpb 1969 (oud). Een belangrijke aanpassing die overigens niet verder uitvoerig zal worden besproken betreft het terugkeren van de grondslageis in de tegenbewijsregeling van artikel 15ad Wet Vpb 1969 (oud). In het

overnameholding beleid voor invoering van artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 kwamen we deze grondslageis ook al tegen, terwijl het bij artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 niet meer van belang was of de rente bij de crediteur in een belasting naar de winst of het inkomen werd geheven. De belangrijkste overige aanpassingen zal ik hieronder behandelen.

1.6 Temporisering van rente

Indien de overnameholding over onvoldoende „eigen winst‟ (zie punt 1.6 hierna) beschikt en er zonder succes tegenbewijs wordt geleverd, wordt de renteaftrek niet geschrapt maar getemporiseerd. Indien de

overnameholding in een later jaar over meer „eigen winst‟ beschikt kan de nog niet in aftrek gebrachte rente alsnog worden verrekend. Onder artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 werd renteaftrek getemporiseerd voor een

29 Deze rente van 15 wordt gedurende 8 jaar getemporiseerd, in totaal dus 120 aan rente. Daarna mag deze 120 in vier gelijke delen ten laste komen van het combinatieresultaat. 15 aan renteaftrek nu, is meer waarde dan 15 aan aftrek over 8 jaar.

(15)

15 periode van acht jaar nadat de verwerving had plaatsgevonden. Na deze termijn van acht jaar mocht de nog niet in aftrek gekomen rente in vier gelijke delen alsnog in aftrek worden gebracht.32 Deze aftrek ten laste van het combinatieresultaat mocht niet leiden tot een verlies van de fiscale eenheid. Carry-back van de rente was dus niet mogelijk33. Net als artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969 temporiseert artikel 15ad Wet Vpb 1969 de rente. De rente mag alleen ten laste worden gebracht van de „eigen winst‟ van de overnameholding. In tegenstelling tot lid 4 van artikel 15 Wet Vpb 1969 is de periode onder artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 teruggebracht tot 7 jaar. Dit is bedoeld als een versoepeling ten opzichte van artikel 15 lid 4 Wet Vpb 196934. De 7-jaarstermijn gaat lopen vanaf het jaar waarin de fiscale eenheid is gevormd. Onder artikel 15 lid 4 ging de 8-jaarstermijn lopen vanaf het jaar waarin de verwerving had plaatsgevonden. In de beginfase na invoering van artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 was er onduidelijkheid ontstaan over de behandeling van de getemporiseerde rente na afloop van de 7-jaarstermijn. Om hier meer duidelijkheid te bieden is op 1 januari 2004 artikel 2c Uitv.besch. Wet Vpb 1969 ingevoerd. Hierin wordt bepaald dat de nog niet in aftrek gekomen rente in de jaren daarna mag worden

afgetrokken voorzover het combinatieresultaat dit toelaat. De vierjaarstermijn wordt dus verlaten. De carry-back bepaling ten aanzien van nog niet in aftrek gebrachte temporiseringsrente blijft van toepassing.

1.7 Het begrip eigen winst

Zoals hiervoor is besproken konden, indien artikel 15 lid 4 of later artikel 15ad Wet Vpb 1969 van toepasing was, de rentekosten alleen ten laste worden gebracht van de „eigen winst‟ van de overnameholding. De winst van de fiscale eenheid dient daardoor te worden gesplitst. Een voorbeeld kan deze splitsing verduidelijken. Zie de volgende balansen:

Balans M BV Balans D BV

Activa 200 EV 200 Activa 1000 EV 600

Bank 600 VV 600 VV 400

Balans M BV ná overname Balans Fiscale eenheid

Activa 200 EV 200 Activa 1200 EV 200

Deelneming 600 VV 600 VV 1000

Verondersteld wordt weer dat het rendement op de activa ná afschrijvingen maar vóór renteaftrek 10%

bedraagt. Het rentepercentage bedraagt 5%. De „eigen winst‟ van de overnameholding vóór renteaftrek binnen fiscale eenheid bedraagt hier zodoende 10% x 200 = 20. De andere winst van de fiscale eenheid is toe te schrijven aan D BV. Zaten er naast M BV nog andere vennootschappen in de fiscale eenheid voordat D BV werd gevoegd dan telt de winst van deze andere vennootschappen ook mee voor de „eigen winst‟ van M BV. De winst van de “target” mag dus niet worden meegenomen. Ook in het nieuw voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 komt het begrip „eigen winst‟ weer voor. Met betrekking tot de mate van renteaftrek is deze „eigen winst‟ van groot belang. Hoe meer deze „eigen winst‟ kan worden verhoogd, hoe hoger de renteaftrek en hoe minder getemporiseerd wordt. In het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 wordt de overtollige rente zelfs geschrapt waardoor het begrip „eigen winst‟ nog belangrijker gaat worden. Het verhogen van de eigen winst kan bijvoorbeeld door het in rekening brengen van managementvergoedingen aan de overgenomen vennootschap of

32 Zie Tweede Kamer, 1995-1996, 24 696, nr. 5, p. 14.

(16)

16 door het overhevelen van winsten aan de overnameholding35. Van belang is ook in hoeverre winsten van al gelieerde lichamen (zowel binnenlandse als buitenlandse) van de overnameholding na overname van de “target”kunnen meetellen in de bepaling van de „eigen winst‟.

1.7.1 Managementvergoedingen

Een mogelijkheid voor het vergroten van de „eigen winst‟ is, zoals zojuist aangegeven, het in rekening brengen van managementvergoedingen aan de verworven vennootschap. Daarnaast kunnen managementvergoedingen in rekening worden gebracht aan andere, al verbonden lichamen. Indien de zakelijkheid van deze vergoedingen kan worden gewaarborgd en de betaalde vergoeding „at arm‟s lengtht‟36 is dan is het mogelijk voor de

overnameholding om rentekosten tegen deze vergoedingen af te zetten. Naast genoemde

managementvergoedingen moet dit naar mijn mening ook gelden voor andere vergoedingen indien deze zakelijk worden verantwoord. Zie voor een uitgebreidere toelichting inzake „arm‟s length‟ vergoedingen tussen

verbonden lichamen het Verrekenprijsbesluit.37 Tegenover inkomsten uit managementvergoedingen staan normaliter ook kosten voor de afnemer van deze diensten. Voor zover deze vergoedingen zijn ontvangen van de “target” zal de winst van de fiscale eenheid onveranderd blijven. Voor de winstsplitsing maken deze

vergoedingen daarentegen wel een verschil. De „eigen winst‟ van de overnameholding wordt namelijk vergroot waardoor er meer renteaftrek direct ten laste van het resultaat mag worden gebracht en er zodoende minder rente wordt getemporiseerd.

1.7.2 Winst van reeds verbonden lichamen

Een andere mogelijkheid om de winst van de overnameholding te vergroten is om winst van reeds met de overnameholding in fiscale eenheid gevoegde lichamen over te hevelen. In dat geval telt alleen de winst van de “target” niet mee bij de eigen winst van de overnameholding. Over deze mogelijkheid heeft de staatssecretaris gezegd:

“Ingeval een tussenhoudster ten tijde van de overname reeds is gevoegd met een aantal andere werkmaatschappijen zal de winst van deze werkmaatschappijen dan ook kunnen dienen om de rente ter zake van de nieuwe overname tegen af te zetten. Met andere woorden, tot de eigen winst van de maatschappij die de lening heeft opgenomen moet dan tevens worden gerekend de winst van de lichamen die op het moment van de verwerving van de aandelen van de nieuwe werkmaatschappij reeds met de tussenhoudster zijn gevoegd.”38

Winsten van met de overgenomen vennootschap reeds verbonden lichamen39 zijn volgens de wettekst sowieso uitgesloten van de „eigen winst‟ van de overnameholding. Ondanks bovenstaande toelichting van de

staatssecretaris blijft het mij enigszins onduidelijk voorkomen welke winsten van reeds met de overnameholding in fiscale eenheid gevoegde vennootschappen kunnen worden gebruikt voor de „eigen winst‟ van de

overnameholding. Het mogen waarschijnlijk geen „besmette‟ verwervingen zijn geweest omdat dan artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 al in werking zou zijn getreden op die betreffende vennootschap. De staatssecretaris gaf in 2001 meer duidelijkheid omtrent de „eigen winst‟ problematiek. Telt de winst van de reeds in de fiscale eenheid

35 Voorwaarde hierbij is dat de vergoedingen een zakelijk karakter hebben en voldoen aan de voorwaarden van het arm‟s length beginsel.

36 Hier wordt kortweg mee bedoeld dat de gehanteerde prijs ook zou zijn betaald indien een willekeurige derde de dienst zou hebben uitgevoerd.

37 Verrekenprijsbesluit van 21 augustus 2004, nr. IFZ2004/680M. 38 MvT, Tweede Kamer, 1995-1996, nr. 3, p. 28.

(17)

17 gevoegde vennootschappen mee voor de „eigen winst‟ wanneer deze moet worden bepaald na het doen van een „besmette‟ overname?

“In die brief wordt gevraagd of de zienswijze juist is, dat het in overeenstemming is met de ratio van artikel 15ae (later vernummerd tot 15ad, toevoeging WJP Kooistra) om <besmette> rente in aftrek te brengen op de winst van <onbesmette> maatschappijen die tot de fiscale eenheid behoorden ten tijde van de verwerving van de <besmette> maatschappij en op de winst van maatschappijen die na dat tijdstip tot de fiscale eenheid zijn gaan behoren… Voor zover het gaat om de winst van maatschappijen die tot de fiscale eenheid behoorden ten tijde van de verwerving van de <besmette> maatschappij, onderschrijf ik deze zienswijze. Met betrekking tot de winst van maatschappijen die na dat tijdstip tot de fiscale eenheid zijn gaan behoren, onderschrijf ik deze zienswijze niet zonder meer. Ook in de laatstgenoemde situatie moet immers voorkomen worden dat de overname van de <besmette> maatschappij indirect wordt gefinancierd met van haar zelf afkomstige middelen.”40

Het gebruikte “zonder meer” van de staatssecretaris blijft naar mijn mening ruimte bieden voor eventuele

toevoeging aan de „eigen winst‟ van vennootschappen die na de „besmette‟ acquisitie worden geacquireerd. Naar mijn mening moet het onder omstandigheden mogelijk blijven dat gevoegde vennootschappen na acquisitie van de „besmette‟ vennootschap de „eigen winst‟ van de overnameholding beïnvloeden. Doel en strekking dienen echter hierbij blijvend te worden gerespecteerd. Het is niet de bedoeling bij opvolgende overnames dat de „besmette‟ vennootschap zijn eigen overname financiert. Dit is naar mijn mening niet het geval indien een „onbesmette‟ vennootschap, stel BV X, bij een opvolgende overname op geen enkele manier in verband kan worden gebracht met de eerdere overname van de „besmette‟ vennootschap, stel BV Y, waarvoor artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 is gaan gelden. Het kan naar mijn mening niet de bedoeling zijn dat de volgorde van acquisitie gaat bepalen wat wel en wat niet tot de „eigen winst‟ van de overnameholding mag worden gerekend. Was BV X namelijk vóór BV Y gevoegd in de fiscale eenheid dan was er volgens de uitleg van de staatssecretaris helemaal geen discussie ontstaan over de hoogte van de „eigen winst‟ van de overnameholding. Iets duidelijker, maar nog niet geheel duidelijk maakt de staatssecretaris deze kwestie in de memorie van antwoord:

“De Orde vraagt wanneer de getemporiseerde rente van artikel 15ad kan worden verrekend met de winsten van maatschappijen die na de verwerving van de <besmette> overgenomen maatschappij tot de fiscale eenheid gaan behoren. Zij geeft in overweging om daarbij onderscheid te maken al naar gelang de overnemende maatschappij die maatschappijen voor of na de verwerving van de <besmette> maatschappij heeft verkregen. Indien maatschappijen tot de fiscale eenheid gaan behoren welke de overnemende maatschappij reeds vóór de verwerving heeft verkregen, kan de getemporiseerde rente onder omstandigheden worden verrekend met winsten van die maatschappijen. Daarbij is onder meer van belang dat – zoals eerder aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag – de overname van de <besmette> maatschappij niet indirect wordt gefinancierd met van haar afkomstige middelen. Van belang is bijvoorbeeld ook het tijdsverloop tussen de verwerving van de later gevoegde deelneming, de verwerving van de <besmette> maatschappij en de tijdstippen van voeging, waaruit mogelijk kan worden afgeleid dat sprake is van met elkaar samenhangende transacties. Voorkomen moet immers worden dat de overname van de <besmette> maatschappij in combinatie met een eerdere of latere voeging van een deelneming leidt tot uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag.”41

De staatssecretaris onderkent hier in de laatste zin dat het voor de „eigen winst‟ van de overnameholding niet uit zou moeten maken of de voeging van een andere (onbesmette) vennootschap vóór of na de voeging van de „besmette‟ vennootschap heeft plaatsgevonden. Van belang is of de financiering van de „besmette‟ vennootschap niet plaatsvindt met indirect van haar afkomstige middelen. Hier doelt de staatssecretaris naar mijn mening op vennootschappen die ten tijde van de voeging van de „besmette‟ vennootschap al dochtervennootschappen van deze „besmette‟ vennootschap waren. Daarnaast moet rekening worden gehouden of deze transacties met elkaar

(18)

18 „samenhangende‟ transacties zijn. Met samenhang kan naar mijn mening ook alleen worden gedoeld op acquisitie van reeds met de „besmette‟ vennootschap gelieerde dochtervennootschappen. Het kan naar mijn mening niet de bedoeling van de wetgever zijn om alle overige, op zichzelf niet onder artikel 15ad Wet Vpb 1969 vallende acquisities, vóór of na de „besmette‟ transactie gedaan, per definitie ook onder artikel 15ad Wet Vpb 1969 te laten vallen. Naar mijn mening blijft toevoeging van winst aan de „eigen winst‟ van de overnameholding van (onbesmette) vennootschappen die voor de voeging niet in verband kunnen worden gebracht met de reeds gevoegde of nog te voegen „besmette‟ vennootschap mogelijk. In plaats van een acquisitie van een „onbesmette‟ vennootschap vóór of na acquisitie van een „besmette‟ acquisitie kan er ook gedacht worden aan twee

opvolgende, vooraf niet met elkaar gelieerde, „besmette‟ vennootschappen.

Men kan zich afvragen of het in deze situatie ook mogelijk moet zijn om kruislings te verrekenen. In de

literatuur42is aandacht besteed aan deze kruislingse verrekening. Volgens Peeters is kruislingse verrekening door bovenstaand citaat van de staatssecretaris niet mogelijk. Van Strien is van mening dat kruislingse verrekening onder omstandigheden wel mogelijk moet zijn. Mijns inziens is de laatste zinsnede van het citaat hierbij van groot belang. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om de winst van een „besmette‟

vennootschap in zoverre het de financieringslasten van zijn eigen overname betreft buiten beschouwing te laten bij de „eigen winst‟ van de overnameholding, maar toe te staan voor zover het financieringslasten van een andere „besmette‟ vennootschap betreft. Dat het niet de bedoeling kan zijn geweest wil nog niet zeggen dat het niet mogelijk kan zijn. In de praktijk zal moeten worden bekeken hoe er met deze situaties om zal worden gegaan.

1.7.3 Waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is

Winsten van buitenlandse vaste inrichtingen (hierna v.i.) waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is, vallen buiten de „eigen winst‟ van de overnameholding. In lid 4 van artikel 15 Wet Vpb 1969 was deze zinsnede niet opgenomen en kon vaste inrichtingswinst die toevloeide aan de fiscale eenheid nog worden meegeteld bij de „eigen winst‟ van de overnameholding. In de memorie van toelichting wordt het invoegen van deze zinsnede toegelicht:

“Ten slotte wordt bepaald dat bij het berekenen van de voor de renteaftrek beschikbare winst van de fiscale eenheid geen rekening wordt gehouden met winst waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is. Het zou namelijk onevenwichtig zijn indien bij voorbeeld de winst van de overgenomen maatschappij beschikbaar zou zijn ter effectuering van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse winst van een andere fiscale eenheidsmaatschappij, terwijl die buitenlandse winst beschikbaar is geweest om de renteaftrek te effectueren.”43

Op basis van de voorkomingsbreuk44wordt de renteaftrek ter zake van een „besmette‟ acquisitie meegenomen in de wereldwinst terwijl er voorkoming geldt voor winst uit het buitenland. Het volgende voorbeeld kan dit verduidelijken:

Stel45 overnameholding A heeft een v.i. B. Na de „besmette‟ overname van C wordt deze samen met A in een fiscale eenheid gevoegd. Onder het oude artikel 15 lid 4 Wet Vpb 1969 werkte dit als volgt uit: Stel de winst van A is 50, van B is 100 en van C is ook 100. De kosten van rente die met de „besmette‟ overname zijn gemoeid zijn 100. De fiscale eenheidswinst voor renteaftrek is 250. De winst van C dient te worden geëlimineerd voor

42 Zie P.J.M.M. Peeters, WFR 2004/827. J.N. Bouwman, Wegwijs in de vennootschapsbelasting, achtste druk, 2003, SDU Uitgevers, Den Haag. J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, 2008, Fiscale monografiën nr. 119.

43 MvT, Tweede Kamer, 1999-2000, 26 854, nr. 3, p. 40.

(19)

19 berekening van de „eigen winst‟ van de fiscale eenheid, derhalve 150. Deze 150 „eigen winst‟ is groot genoeg om de rente ad 100 tegen af te zetten waardoor de temporisering niet in werking treedt. Over 250-100=150 dient belasting te worden betaald ad 25%. Dat is 37,5 aan vennootschapsbelasting. De vrijstelling volgens de

voorkomingsbreuk is (100/150) x 37,5=25. Er dient dan nog 12,5 in Nederland aan vennootschapsbelasting te worden afgedragen. Onder artikel 15ad (oud) vpb wordt de winst van B uit de „eigen winst‟ van A geëlimineerd en bedraagt de „eigen winst‟ slechts 50. Er mag dus slechts 50 van het fiscale eenheidsresultaat in aftrek worden gebracht. 250-50=200. Het wereldinkomen bedraagt derhalve 200 waarover zonder voorkoming 50 aan

vennootschapsbelasting moet worden afgedragen. De voorkomingsbreuk wordt (100/200) x 50=25. Er dient dan nog 25 aan vennootschapsbelasting te worden betaald. De winst van de „besmette‟ vennootschap C wordt zo volledig in de heffing betrokken.

1.8 Daaronder begrepen een kapitaalstorting

Opvallend aan artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 ten opzichte van artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 is dat in de tekst in lid 1 is opgenomen: “ Renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van

geldleningen die verband houden met de verwerving door een maatschappij van aandelen – daaronder begrepen een

kapitaalstorting…” In de parlementaire behandeling van artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 had de staatssecretaris

er nog bewust voor gekozen om de kapitaalstorting niet onder het bereik van lid 4 te laten vallen. Hij zegt hier:

“Wordt een nieuwe activiteit in een bestaande vennootschap of in een op te richten vennootschap gebracht, dan zullen additionele middelen in de vennootschap worden gebracht. Met deze middelen kunnen opbrengsten worden behaald. Een dergelijke inbreng van vermogen, ook al wordt deze gefinancierd door middel van vreemd vermogen valt niet onder de aftrekbeperking van artikel 15, vierde lid. In de wettekst komt dit tot uiting doordat alleen de verwerving van aandelen en niet de kapitaalstorting is opgenomen.”46

De reden voor invoering van de hiervoor opgenomen zinsnede in de wettekst is gebaseerd47 op de in die tijd voorkomende BV1/BV2 structuren. Een BV1/BV2 structuur ziet er als volgt uit: Een Amerikaanse

moedervennootschap wil een niet in Nederland gevestigde vennootschap acquireren. Hiervoor richt zij allereerst een Nederlandse BV1 op. BV1 richt vervolgens BV2 op, waarna een fiscale eenheid wordt gevormd. De

Amerikaanse moeder leent geld aan BV1, die deze vervolgens als kapitaal stort in BV2. BV2 leent dit eigen vermogen vervolgens door aan de buitenlandse overnameholding. Door het Amerikaanse check-the-box systeem kan BV1 aldaar als een transparante entiteit worden aangemerkt. Er wordt door deze transparantie op Amerikaans niveau door BV 1 heen gekeken. Hierdoor wordt voor Amerikaanse begrippen alleen BV2 zichtbaar die met eigen vermogen is gefinancierd. De lening aan BV1 wordt zo onzichtbaar voor Amerika. Voor

Nederlandse begrippen is BV1 niet transparant. Dit betekent dat er in de USA pas belasting wordt geheven zodra BV2 dividend uitkeert aan BV1. Hiermee kan zo lang als gewenst worden gewacht. Gevolg is

belastinguitstel voor Amerikaanse concerns. In Nederland wordt de belastinggrondslag hierdoor echter niet uitgehold, iets waar deze bepaling in eerste instantie toch voor bedoeld was. De kosten van de lening voor BV1 aan haar Amerikaanse moeder zijn in beginsel in Nederland aftrekbaar. Hiertegenover staat een rentebate van BV2. De winst van de fiscale eenheid is dus per saldo nihil en de buitenlandse overnameholding geniet normaal gesproken renteaftrek.

(20)

20 Lening Kapitaal storting Lening USA INC BV 1 BV 2 Buitenlandse overnamholding Figuur 3.

Artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 voorkomt in dit soort constructies dat BV1 ongelimiteerd renteaftrek geniet. BV1 mag de rente alleen ten laste brengen van haar eigen winst. Aangezien BV1 normaliter geen eigen winst geniet wordt de rente getemporiseerd. De ontvangen rente van BV2 wordt gewoon in de heffing betrokken. Ook na afloop zal deze getemporiseerde rente niet in aftrek kunnen komen van het combinatieresultaat, indien BV2 behoudens de betreffende rente inkomsten geen andere inkomsten geniet. Het resultaat van de fiscale eenheid zal immers na de 7-jaarstermijn, behoudens een gehanteerd verschil in rentepercentage op de lening door de Amerikaanse moeder respectievelijk BV2, nihil zijn. In dit soort gevallen kan temporisering dus

permanent afstel van renteaftrek betekenen. Overigens geldt voor alle situaties van renteaftrek temporisering dat dit geen toepassing vindt indien de fiscale eenheid al acht jaar of langer bestaat. De 7-jaarstermijn begint immers te lopen vanaf het moment dat de fiscale eenheid tot stand is gekomen.

(21)

21

1.9 Uitwerking artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969

Aan de hand van het standaardvoorbeeld kan de werking van het oude artikel 15ad verduidelijkt worden:

Lening: 300 Lening: 300 Kapitaal: 100

Lening: 200 Tax Haven CFM Overnameholding "Target" Tussenhoudster Hoofd van de groep

Balans Overnameholding Balans "Target"

Bank 700 EV 100 Activa 900 EV 700

VV 600 VV 200

Balans Overnameholding ná acquisitie Balans Fiscale eenheid

Deelneming 700 EV 100 Activa 900 EV 100

(22)

22 Artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 zag zoals gezegd ook alleen op schulden van verbonden lichamen. Daarnaast kende artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 in tegenstelling tot artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 een grondslageis. Deze eis betrof echter een dubbele eis. Het verbonden lichaam moet in een heffing naar de winst worden betrokken én de lening moet uiteindelijk bij een derde zijn aangegaan. In dit voorbeeld is dit echter niet het geval. De lening van de tax haven CFM komt uiteindelijk niet bij een derde vandaan. Het voorbeeld onder artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 werkt daardoor nagenoeg hetzelfde uit als onder artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969. Temporisering van rente gaat gelden voor 15 per jaar, gedurende 7 jaar. Na afloop van de 7-jaarstermijn mag de getemporiseerde rente ten laste worden gebracht van het fiscale eenheidsresultaat, voor zover dit resultaat het toelaat.

1.10 Afschaffing artikel 15ad (oud) en uitbreiding artikel 10a Wet

Vpb 1969

Artikel 15ad Wet Vpb 1969 alsmede de artikelen 14a en 14b48 Wet Vpb 1969 zijn bij de Wet Werken aan winst uit het wetboek verdwenen. De reden voor afschaffing is de vele kritiek vanuit de wetenschap en praktijk geweest op artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969. In deze kritiek speelt de afweging in 1996 voor invoering van artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 in plaats van een thin capitalisation bepaling een centrale rol49. Per 1 januari 2004 was er namelijk alsnog voor gekozen om een thin capitalisation naast de bestaande specifieke

renteaftrekbeperkingen in te voeren. Een ander punt van kritiek was dat de specifieke renteaftrekbeperkende bepalingen ingewikkeld en onduidelijk en daarnaast uiteenlopende criteria hanteerden. Dit zou tot onzekerheid bij buitenlandse investeerders kunnen leiden en daardoor een mogelijke verslechtering voor het vestigingsklimaat kunnen betekenen50. Uiteindelijk werd besloten om artikel 10a Wet Vpb 1969 naast het huidige artikel 10d Wet Vpb 1969 (thin capitalisation) te laten bestaan. Artikel 15ad Wet Vpb 1969 werd daarentegen wel afgeschaft. Om het gat dat door deze afschaffing werd gecreëerd enigszins op te vullen werd besloten om artikel 10a lid 1c Wet Vpb 1969 uit te breiden. Dit lid beperkte vanaf toen niet alleen renteaftrek bij interne verhangingen51 maar werd onder voorwaarden ook van toepassing bij externe acquisities waar eerst artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 op zag. Volgens het commentaar van de staatssecretaris zorgt uniformering van de tegenbewijsregeling voor een tegemoetkoming aan de kritiek op artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969:

“Teneinde een vereenvoudiging en systematisering van de rente-aftrek beperkingen te bereiken worden tevens de bepalingen inzake overnameholdingconstructies van artikel 15ad te geïntegreerd in artikel 10a. Dit is vorm gegeven door de bepalingen die betrekking hebben op overnameholdings te laten vervallen en artikel 10a uit te breiden met externe acquisities die als groepsmaatschappij gaan functioneren. Daardoor ontstaat een uniforme tegenbewijsregeling voor rentelasten in verband met interne en externe acquisities. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan kritiek op de bepalingen inzake overnameholdings, meer specifiek op het feit dat deze geen tegenbewijs voor compenserende heffing kennen. Aan de andere kant leidt het ertoe dat voor overnameholdings de temporisering van renteaftrek wordt vervangen door het schrappen van de renteaftrek.”52

Artikel 15ad Wet Vpb 1969 kende als tegenbewijs een grondslageis. De staatssecretaris is echter hier van mening dat de in artikel 10a Wet Vpb 1969 opgenomen compenserende heffing als tegenbewijsregeling in wezen een soepelere uitwerking heeft dan artikel 15ad Wet Vpb 1969 had. In de meeste gevallen ben ik echter van mening

48 Met artikel 15ad Wet Vpb 1969 vergelijkbare artikelen die zijn toegespitst op een fusie of splitsing. Op deze alternatieven voor een fiscale eenheid kom ik in hoofdstuk 2 onder 10 nog terug.

49 Zie 1.1 hiervoor en daarbij voetnoot 13.

50 MvT, Tweede Kamer, 2005-2006, 30 572, nr. 3, p. 20.

51 Alleen voor zover de schuld van een verbonden lichaam in relatie kon worden gebracht met de interne verhanging en behoudens tegenbwijs.

(23)

23 dat een pure grondslageis juist een soepelere uitwerking heeft dan de eis van compenserende heffing. Aan de grondslageis wordt namelijk in theorie al voldaan als de rentebaten tegen effectief 1% in de heffing worden betrokken. Dat de staatssecretaris hier toch een punt heeft zit hem erin dat in artikel 15ad lid 3 (oud) Wet Vpb 1969 een dubbele eis was neergelegd. Het verbonden lichaam waaraan de overnameholding de rente

verschuldigd was moest over de rente worden belast én de lening moest uiteindelijk aangegaan zijn bij een niet verbonden lichaam. Onder art. 10a Wet Vpb 1969 wordt bij een externe acquisitie met geleend geld van een verbonden lichaam tegenbewijs geboden als de zakelijkheid van zowel de lening als de acquisitie wordt aangetoond óf dit verbonden lichaam in een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing wordt betrokken. Het is dus thans, voor de compenserende heffing, niet meer noodzakelijk dat de lening uiteindelijk is aangegaan bij een niet verbonden lichaam. Bij succesvol zakelijk tegenbewijs inzake artikel 10a, lid 3a Wet Vpb 1969 merkte de staatssecretaris in 2005 op dat hieraan voldaan is als de lening uiteindelijk wel bij een niet verbonden lichaam is aangegaan. Hij zei hier:

“Overigens merk ik op het voorgaande ook geldt voor de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, onderdeel a. Indien de lening van een verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon uiteindelijk extern is gefinancierd wordt voldaan aan de

tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, zolang de bedoelde parallelliteit aanwezig is.”53

Met parallelliteit wordt overigens bedoeld dat looptijd en aflossingen overeenkomstig dienen te zijn. Verschillen in rentevergoedingen mogen afwijken als daar zakelijke redenen voor zijn.

Naast de zakelijkheid van de lening is de zakelijkheid van de rechtshandeling (de acquisitie) van belang. Normaal gesproken lijkt het mij dat bij externe acquisities vrij gemakkelijk kan worden aangetoond dat deze een zakelijk belang dienen. In de parlementaire behandeling bij lid 4 van artikel 15 Wet Vpb 1969 bevestigde de

staatssecretaris dit ook:

“Bij de zogenaamde externe overnames gaat het om een uitholling van de Nederlandse grondslag die van een andere orde is. De externe overname zelf zal in beginsel een transactie zijn waaraan zakelijke motieven ten grondslag liggen. In de voorgestelde bepaling is dan ook niet het motief van de overname aan de orde, maar slechts de fiscale presentatie van de financiering van de overname.”54

Het tegenbewijs op basis van de compenserende heffing geldt niet indien de crediteur van de lening nog verliezen of andersoortige aanspraken uit het verleden kan verrekenen. Indien op basis van naar Nederlandse maatstaven berekende heffing van ten minste 10% plaatsvindt, wordt met succes tegenbewijs geleverd. De casus zoals beschreven onder kop 1 hiervoor in BNB 1996/5 zou overigens onder artikel 10a lid 3b Wet Vpb 1969 waarschijnlijk een andere uitwerking hebben gehad aangezien verrekening van ACT onder het begrip

andersoortige aanspraken zou vallen55.

1.11 Vergelijking artikel 15ad (oud) en artikel 10a lid 1c Wet Vpb

1969

In artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 werd, indien de overnameholding niet over voldoende „eigen winst‟ beschikte en niet met succes tegenbewijs kon worden geleverd, de renteaftrek slechts getemporiseerd (zie punt 1.6). Onder artikel 10a Wet Vpb 1969 wordt daarentegen, indien er niet met succes tegenbewijs kan worden geleverd, de renteaftrek volledig geschrapt. Ondanks de versoepeling van het tegenbewijs in artikel 10a lid 3 Wet

53 Besluit van 23 december 2005, nr. CPP2005/2662M, BNB 2006/90, punt 2.1.2.

54 Nota naar aanleiding van het nader verslag, Tweede Kamer, 1996-1997, 24 696, nr. 8, p. 9.

(24)

24 Vpb 1969 kan hier naar mijn mening worden gesteld dat artikel 10a Wet Vpb 1969 op dit punt minder soepel uitwerkt dan artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 dat deed.

Artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 zag net als artikel 15 lid 4 en 5 Wet Vpb 1969 op situaties waarin de

overgenomen vennootschap als het ware haar eigen overname financiert (zie citaat onder 1.2 hiervoor). Dit was enkel mogelijk doordat een fiscale eenheid werd gevormd dan wel fusie met de overnameholding en de

(25)

25

2. Voorstel artikel 15ad (nieuw) Wet Vpb 1969

2.1 Inleiding

In 2008 leverden de Kamerleden Vendrik en Irrgang een motie56 in betreffende de noodzaak tot het opvullen van gaten57 die met de „Wet werken aan winst‟ waren geslagen. Aanleiding van deze motie waren de reeks van artikelen over private equity58 die in NRC Handelsblad waren gepubliceerd59. Daarnaast was deze motie bedoeld om de effectief in Nederland betaalde belasting door multinationals aan te pakken. Naar voren werd gebracht dat er door een aantal AEX genoteerde multinationals per saldo geen belasting werd betaald onder andere door onbeperkte renteaftrek mogelijkheden. Irrgang zegt hier:

“Ook toen heb ik namens de SP-fractie gepleit voor een reële beperking van de renteaftrek, niet alleen tussen dochterondernemingen, maar ook aan derden zoals banken, juist vanwege de opkomst van private equity die bedrijven volladen met leningen, de rente vervolgens aftrekken en de opbrengst uitkeren aan aandeelhouders”60

Naar aanleiding van dit debat heeft de staatssecretaris onderzoek laten doen naar mogelijkheden om

grondslaguitholling te voorkomen en anderzijds rekening te houden met een concurrerend vestigingsklimaat.61 Dit leidde tot een consultatieronde onder bedrijfsleven en belastingadviespraktijk wat heeft uitgemond in een door de staatssecretaris op 14 juni 2009 gepubliceerd consultatiedocument.62 Hierin werden de volgende voorstellen gedaan:

1. Het invoeren van een verplichte groepsrentebox combinatie met de volgende specifieke renteaftrekbeperkingen:

2. Het invoeren van een aftrekbeperking voor deelnemingsrente in combinatie met een

renteaftrekbeperking gebaseerd op de overnameholding of een algemeen werkende „earnings stripping‟ maatregel naar Duits model.

In beide varianten was63 het plan om de thin capitalisation (artikel 10d Wet Vpb 1969) regel te laten vervallen. Op 5 december 2009, in de zogenaamde „sinterklaasbrief‟64, werd het roer door de staatssecretaris weer omgegooid. De verplichte groepsrentebox zal (voorlopig) niet worden ingevoerd vanwege negatieve uitwerkingen op het investeringsklimaat. Voor de aftrekbeperking met betrekking tot deelnemingsrente en

56 Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, nr. 57.

57 Voorbeelden van deze leemtes zijn o.a. het gebruik van deelnemerschapsleningen waardoor wel renteaftrek in het buitenland wordt verkregen maar in Nederland als vrijgesteld dividend binnenkomt. De hernieuwde mogelijkheid voor de BV1/BV2 structuur. 58 Private equity, letterlijk vertaald privé vermogen, zijn fondsen waarin beleggers kunnen participeren. Met het bijeengebrachte vermogen en/of (extern) vreemd vermogen kopen deze private equity fondsen doorgaans niet beursgenoteerde ondernemingen. Deze worden vervolgens geoptimaliseerd om ze na 3 tot 7 jaar weer te verkopen met winst.

59 Menno Tamminga, „Kom in verzet tegen de roofridders‟, NRC Handelsblad, 7 april 2007. Menno Tamminga en Daan van Lent, „Iedereen is dol op private equity‟, NRC Handelsblad, 5 augustus 2006. Menno Tamminga en Jeroen Wester, „Stop het strippen, slopen en stropen‟, NRC Handelsblad, 26 augustus 2006.

60 Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, nr. 57, p. 4057/4058. 61 Tweede Kamer, 2008-2009, 31 369, nr. 5, p. 1.

62 Tweede Kamer, 2008-2009, 31 369, nr. 6.

(26)

26 „earnings stripping‟ werd gevreesd dat deze in zekere mate in strijd waren met EU-recht65. Een

renteaftrekbeperking voor de overnameholding gaat wel door. Daarnaast werd door de staatssecretaris in de „sinterklaasbrief‟ een studiecommissie ingesteld om het hele Nederlandse belastingstelsel onder de loep te nemen (zie hoofdstuk 3 hierna). In het consultatiedocument is een voorgestelde tekst van artikel 15ad Wet Vpb 1969 opgenomen. In het overleg met de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer werd nog

aangekondigd dat het wetsontwerp voor de zomer zou worden ingediend en in zou gaan per 1 januari 2011. Op 11 maart 201066 is het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 echter op de lijst met controversiële zaken geplaatst en werd besloten dit voorstel te behandelen als de formatie is afgerond. Tot op heden heerst er echter radiostilte over de voortgang betreffende artikel 15ad Wet Vpb 1969. Naast artikel 15ad Wet Vpb 1969 wordt voor de fusie en splitsing een vergelijkbare bepaling opgenomen in artikel 14a en artikel 14b Wet Vpb 196967. Ik zal verder niet behandelen waarom voorgaande voorstellen niet worden ingevoerd. Wel ga ik dieper in op de motivering van de wetgever om een aftrekbeperking voor de overnameholding opnieuw in te voeren. Daarnaast zal ik de werking van het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 bespreken. Hierbij zal deze regeling ook vergeleken worden met zijn voorgangers.

2.2 Reden van herinvoering artikel 15ad Wet Vpb 1969

Na de „Wet werken aan winst‟ is zoals gezegd artikel 15ad (oud) Wet Vpb 1969 afgeschaft en artikel 10a lid 1c Wet Vpb 1969 uitgebreid. Vanaf 1 januari 2007 is dit lid ook van toepassing op externe acquisities. Artikel 10a Wet Vpb 1969 is, behoudens tegenbewijs, van toepassing in situaties waarin een fiscale eenheid werd gevormd tussen overnameholding en „target‟ maar ook in situaties waar geen sprake is van een fiscale eenheid. Blijkbaar functioneerde dit artikel niet in bepaalde situaties68. De grote golf overnames door private equity fondsen in Nederland69 heeft de discussie omtrent renteaftrek doen oplaaien. Dit heeft geresulteerd in het voorstel tot herinvoering in gewijzigde vorm van artikel 15ad Wet Vpb 1969. De staatssecretaris zegt letterlijk dat

herinvoering van artikel 15ad Wet Vpb 1969 is gericht om excessieve renteaftrek bij private equity overnames in Nederland te voorkomen.

“De overnameholdingbepaling speelt heel sterk in op overnames vanuit het buitenland van Nederlandse bedrijven, vaak door private equity.”70

Daarna verwoord hij het nog duidelijker:

“De overnameholding is heel specifiek gericht op de private equity”71

In de tekst van het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 kan overigens op geen enkele manier worden opgemaakt dat dit artikel is toegesneden om excessieve renteaftrek bij overnames door private equity in te dammen. Het voorgestelde artikel 15ad Wet Vpb 1969 zal dus net zo goed zien op overnames waar geen private equity fonds aan te pas is gekomen. Door de motivering van de staatssecretaris lijkt het dat er onderscheid

65 Met name de combinatie van een renteaftrekbeperking icm de fiscale eenheid. Binnenlandse aftrekbeperkingen kunnen worden voorkomen door het aangaan van een fiscale eenheid. In grensoverschrijdende situaties is geen fiscale eenheid mogelijk.

66 Tweede Kamer, 2009-2010, 32 333, nr. 14, p. 12.

67 Deze alternatieven voor de overnameholding worden verder in 2.10 behandeld. 68 Hier ga ik verder op in onder kopje 2.3.

69 Voorbeelden van de afgelopen jaren zijn: VNU, Philips halfgeleiders, Hema, Ziggo, Essent Kabelcom, Casema, Van Gansewinkel. 70 Tweede Kamer, 2009-2010, 31 369, nr. 10, p. 23.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

THE PROGRESSION OF VULNERABILITY 1 ROOT CAUSES Limited access to Lack of Physical Environment Local economy Risk= Hazard x Vulnerability R=HxV Social relations Public actions

In this article, we presented a decision-making model for local energy planning by addressing the question ‘how can decision-making on the design and implementation of smart

Background: To establish a radiomic approach to identify epidermal growth factor receptor (EGFR) mutation status in lung adenocarcinoma patients based on CT images, and to

The Mylab_One was used with line by line mode for ultrasound detection and parallel mode for photoacoustic detection, such that each laser pulse provides a complete 2D image of

The dynamical resolution of a sentence ambiguity in line with human processing illustrates the possibility to implement aspects of high-level cognition in neuronal models based

Here, we present theoretical investigations of a CARS light source based on seeded four-wave mixing (FWM) [1] in silicon nitride waveguides, which is of great

The research at hand investigates the extent to which NWW is related to the well-being of employees, while taking into account the personal and organizational moderating

In other words, the constitutionalist argument would be assembled according to the following structure: the international community works according to a set of basic